Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32017D2352

    Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/2352 van de Commissie van 14 december 2017 tot wijziging van Uitvoeringsbesluit (EU) 2015/789 betreffende maatregelen om het binnenbrengen en de verspreiding in de Unie van Xylella fastidiosa (Wells et al.) te voorkomen (Kennisgeving geschied onder nummer C(2017) 8356)

    C/2017/8356

    PB L 336 van 16.12.2017, p. 31–44 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 19/08/2020; stilzwijgende opheffing door 32020R1201

    ELI: http://data.europa.eu/eli/dec_impl/2017/2352/oj

    16.12.2017   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    L 336/31


    UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2017/2352 VAN DE COMMISSIE

    van 14 december 2017

    tot wijziging van Uitvoeringsbesluit (EU) 2015/789 betreffende maatregelen om het binnenbrengen en de verspreiding in de Unie van Xylella fastidiosa (Wells et al.) te voorkomen

    (Kennisgeving geschied onder nummer C(2017) 8356)

    DE EUROPESE COMMISSIE,

    Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

    Gezien Richtlijn 2000/29/EG van de Raad van 8 mei 2000 betreffende de beschermende maatregelen tegen het binnenbrengen en de verspreiding in de Gemeenschap van voor planten en voor plantaardige producten schadelijke organismen (1), en met name artikel 16, lid 3, vierde zin,

    Overwegende hetgeen volgt:

    (1)

    Uit de ervaring die, met name na de laatste wijziging bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2016/764 (2), is opgedaan met de toepassing van Uitvoeringsbesluit (EU) 2015/789 van de Commissie (3) blijkt dat er verschillende nadere maatregelen moeten worden genomen en dat enkele bepalingen van het besluit moeten worden aangepast om doeltreffender te kunnen optreden tegen verdere insleep en verspreiding in de Unie van Xylella fastidiosa (Wells et al.), hierna „het nader omschreven organisme” genoemd.

    (2)

    Onverminderd de noodzaak om onderzoeken op basis van het op het niveau van de lidstaten beoordeelde risico uit te voeren, heeft de ervaring uitgewezen dat er ook grondigere geharmoniseerde onderzoeken nodig zijn om te garanderen dat alle lidstaten hetzelfde voorzorgsniveau ter bestrijding van het nader omschreven organisme bereiken. Daarom moeten de lidstaten bij de uitvoering van die onderzoeken rekening houden met de technische richtsnoeren die de Commissie daarvoor heeft vastgesteld.

    (3)

    Gebleken is dat de aanwezigheid van het nader omschreven organisme met de hoogste betrouwbaarheid wordt aangetoond wanneer men zich baseert op ten minste twee verschillende tests, die uitgaan van verschillende biologische principes of gericht zijn op verschillende delen van het genoom, zoals is aangegeven in internationale normen. De lijst van die tests moet beschikbaar zijn in een databank van de Commissie, die omwille van de transparantie openbaar moet zijn. Aangezien voor het aantonen van de aanwezigheid van het nader omschreven organisme buiten de afgebakende gebieden tests met een andere gevoeligheid vereist zijn, moeten er specifieke tests zijn voor de afgebakende gebieden en voor de niet-afgebakende gebieden.

    (4)

    Omwille van de transparantie moeten de lidstaten hun nationale noodplannen op internet publiceren.

    (5)

    Uit de wetenschappelijke gegevens waarnaar de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) in haar wetenschappelijk advies uit januari 2015 (4) heeft verwezen, blijkt dat genetische recombinatie mogelijk is tussen verschillende ondersoorten van het nader omschreven organisme die in andere delen van de wereld voorkomen, waardoor nieuwe plantensoorten kunnen worden aangetast waarin nooit eerder een besmetting door de betrokken ondersoorten is aangetroffen. Derhalve is het, om meer van een voorzorgsbenadering uit te gaan en omdat er recente meldingen zijn van verschillende ondersoorten in de Unie, belangrijk te verduidelijken dat wanneer meer dan een ondersoort van het nader omschreven organisme in een gebied is aangetroffen, dat gebied moet worden afgebakend met betrekking tot het nader omschreven organisme en alle mogelijke ondersoorten ervan. Bovendien moet de betrokken lidstaat zolang men nog bezig is met het aantonen van de aanwezigheid van een ondersoort in een gebied, dat gebied bij wijze van voorzorg met betrekking tot het nader omschreven organisme en alle mogelijke ondersoorten ervan afbakenen.

    (6)

    De ervaring heeft geleerd dat bij de uitvoering van onderzoeken in de bufferzones de inzet van middelen moet worden geprioriteerd op basis van het fytosanitaire risico. Daarom is het evenredig om te bepalen dat in de bufferzones het onderzochte gebied binnen een zone met een breedte van ten minste 1 km rondom de besmette zone wordt opgedeeld in vierkante terreinen van 100 m × 100 m en in de rest van de bufferzone in vierkante terreinen van 1 km × 1 km.

    (7)

    Op basis van de huidige ervaring en overeenkomstig de door de EFSA gerapporteerde wetenschappelijke gegevens verhoogt de onmiddellijke verwijdering van alle waardplanten, ongeacht hun gezondheidstoestand, binnen een straal van 100 m rond de besmette planten de kans dat het nader omschreven organisme met succes wordt uitgeroeid. In vergelijking met inperkingsmaatregelen, waarbij alleen de planten worden verwijderd waarvan bekend is dat zij besmet zijn, en uitsluitend als zij zich in bepaalde delen van het afgebakende gebied bevinden, biedt de verwijdering van alle waardplanten een grotere garantie ten aanzien van asymptomatische besmettingen, en dus ten aanzien van de status van het nader omschreven organisme in het gebied. Bijgevolg is het evenredig om de breedte van de bufferzone rondom de besmette zone voor alle gevallen waarin het afgebakende gebied is ingesteld met het oog op uitroeiing, van 10 km naar 5 km te verkleinen. Die breedte moet echter 10 km blijven voor afgebakende gebieden die zijn ingesteld met het oog op inperking, aangezien vanwege de meer verspreide aanwezigheid van het nader omschreven organisme in die afgebakende gebieden een meer op voorzorg gebaseerde aanpak nodig is.

    (8)

    Het is ook evenredig om die bufferzone onder bepaalde voorwaarden, die een garantie bieden dat het nader omschreven organisme zich niet verder verspreidt, dat de besmette planten onmiddellijk worden verwijderd en dat behoorlijk toezicht op de situatie wordt gehouden, tot 1 km te reduceren. Het is eveneens evenredig om toe te staan dat de afgrenzing van een afgebakend gebied twaalf maanden nadat het werd ingesteld wordt opgeheven als een intensief bemonsteringsschema wordt vastgesteld om te controleren of het nader omschreven organisme afwezig is in dat gebied.

    (9)

    Om de transparantie en publieksvoorlichting over de maatregelen tegen het nader omschreven organisme te verbeteren, moeten de lidstaten de lijst van afgebakende gebieden op hun grondgebied publiceren en bijwerken en moet de Commissie tevens haar lijst van die gebieden, op grond van de kennisgevingen van de lidstaten, blijven publiceren en bijwerken.

    (10)

    De ervaring leert dat het evenredig is om toe te staan dat er geen afgebakend gebied wordt ingesteld als het nader omschreven organisme is aangetroffen op een locatie die bewezen fysiek beschermd is tegen de vectoren van het organisme. Die benadering is evenredig vanwege het geringe risico dat het nader omschreven organisme zich verspreidt en de betere mogelijkheid om het organisme onmiddellijk te vernietigen dankzij de gecontroleerde omgeving waarin het voorkomt.

    (11)

    Om de lidstaten meer flexibiliteit te bieden, moeten zij onder bepaalde voorwaarden kunnen toestaan dat in besmette zones waar inperkingsmaatregelen gelden, buiten het 20 km brede gebied dat aan de bufferzone grenst, bepaalde of alle waardplanten worden geplant. Daarbij moeten zij voorrang geven aan planten die behoren tot variëteiten die tolerant of resistent geacht worden voor het nader omschreven organisme, teneinde de hoeveelheid bacterieel entmateriaal in de betrokken gebieden te verminderen.

    (12)

    Om de tradities en het erfgoed van een bepaalde plaats te beschermen moeten de lidstaten kunnen beslissen dat waardplanten die officieel zijn aangemerkt als planten met historische waarde, niet hoeven te worden verwijderd als zij niet met het nader omschreven organisme zijn besmet, ook al bevinden zij zich binnen een straal van 100 m rond de planten die zijn getest en waarvan werd vastgesteld dat zij besmet zijn met het nader omschreven organisme. Voor die planten moeten echter bijzondere voorwaarden gelden om te voorkomen dat zij besmet kunnen raken en dat het nader omschreven organisme zich kan verspreiden.

    (13)

    Om ervoor te zorgen dat het toezicht op de aanwezigheid van het nader omschreven organisme in de afgebakende gebieden op geschikte momenten wordt uitgevoerd en omwille van de rechtszekerheid moet worden gepreciseerd dat bij het toezicht en de desbetreffende inspecties rekening wordt gehouden met de technische richtsnoeren die de Commissie daarvoor heeft vastgesteld.

    (14)

    Omwille van de duidelijkheid en rechtszekerheid is het wenselijk de besmette zones waarin inperkingsmaatregelen kunnen worden genomen, te beperken tot de zones die vermeld zijn in een bijlage bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2015/789.

    (15)

    Gelet op de ontwikkelingen van het nader omschreven organisme in de Unie en de erkenning van beperkingsgebieden elders in de Unie moet de verwijdering van de planten gelden voor het hele beperkingsgebied waar het nader omschreven organisme blijkens officiële onderzoeken is aangetroffen. Om de rest van het grondgebied van de Unie te beschermen, moeten die officiële onderzoeken ten minste worden uitgevoerd in de nabijheid van productielocaties waar vandaan nader omschreven planten uit de afgebakende gebieden mogen worden verplaatst, in de nabijheid van de locaties van planten met bijzondere culturele, sociale en wetenschappelijke waarde en in gebieden binnen de besmette zone op een afstand van 20 km van de grens van die besmette zone. Dit voorschrift moet echter niet gelden voor eilanden die in hun geheel een beperkingsgebied vormen en meer dan 10 km van het dichtstbijzijnde vasteland van de Unie gelegen zijn, aangezien die eilanden hoe dan ook fysiek geïsoleerd zijn.

    (16)

    Vanwege het geringe fytosanitaire risico dat de EFSA in maart 2016 heeft vastgesteld (5) is het opportuun om toe te staan dat nader omschreven planten die behoren tot variëteiten waarvan bewezen is dat zij niet vatbaar zijn voor een of meer ondersoorten van het nader omschreven organisme, uit de afgebakende gebieden worden verplaatst zonder dat daarvoor een plantenpaspoort is opgesteld en afgegeven overeenkomstig Richtlijn 92/105/EEG van de Commissie (6).

    (17)

    Op grond van het dispersievermogen van de vectorinsecten is het opportuun en evenrediger om toe te staan dat nader omschreven planten worden verplaatst uit productielocaties die worden omgeven door een zone met een breedte van 100 meter waarin twee keer per jaar inspecties zijn verricht en waaruit alle planten waarvan werd vastgesteld dat zij symptomen hadden of besmet waren met het nader omschreven organisme, onmiddellijk zijn verwijderd. Omwille van de consistentie moet eenzelfde voorschrift gelden voor productielocaties in derde landen waarvan bekend is dat het nader omschreven organisme er voorkomt.

    (18)

    De ervaring heeft uitgewezen dat de productielocaties waar waardplanten buiten de afgebakende gebieden worden geteeld, jaarlijks worden onderworpen aan inspecties en, indien er symptomen worden gevonden, worden bemonsterd en getest om een hogere betrouwbaarheid te waarborgen met betrekking tot de afwezigheid van het nader omschreven organisme. Daarom, en om te zorgen voor een geharmoniseerd beschermingsniveau in de Unie, moeten desbetreffende voorschriften voor die locaties worden vastgesteld.

    (19)

    Gebleken is dat de soorten Coffea, Lavandula dentata L., Nerium oleander L., Olea europaea L., Polygala myrtifolia L., en Prunus dulcis (Mill.) D.A. Webb terugkerend besmet kunnen raken met het nader omschreven organisme en een gemakkelijke voedingsbodem bieden voor de verspreiding van de ziekte in de Unie. Hoewel de naspeuringen nog lopen om de besmettingsbron van de in de Unie op basis van de voorzorgsmaatregelen aangetroffen besmette planten te bevestigen, moeten die nader omschreven planten alleen worden geteeld op locaties waar jaarlijkse officiële inspecties, bemonsteringen en tests worden uitgevoerd om te bevestigen dat het nader omschreven organisme er niet aanwezig is. Vanwege de grotere gevoeligheid van die planten voor het nader omschreven organisme moet de aanwezigheid van dat organisme worden vastgesteld op basis van ten minste twee positieve tests, waaronder ten minste één moleculaire test, die opgenomen zijn in de desbetreffende databank van de Commissie.

    (20)

    Eenzelfde voorschrift moet gelden voor derde landen waarvan nog niet bekend is dat het nader omschreven organisme er voorkomt. Tevens moeten professionele marktdeelnemers die deze planten binnen de Unie verplaatsen, de gegevens daarvan gedurende ten minste drie jaar bewaren om de traceerbaarheid te waarborgen en zo nodig officiële follow-upinspecties te kunnen uitvoeren.

    (21)

    Bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2015/789 zijn strikte bepalingen vastgesteld voor de verplaatsing binnen de Unie van bepaalde plantensoorten („waardplanten”) waarvan is vastgesteld dat zij besmet zijn door de Europese isolaten van het nader omschreven organisme. Die strikte voorwaarden gelden ook voor waardplanten die nooit binnen een afgebakend gebied zijn geteeld.

    (22)

    Bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/167 van de Commissie (7) is echter ook tijdelijke toestemming aan België, Tsjechië, Frankrijk en Spanje verleend voor de certificering van in het veld onder niet-insectenvrije omstandigheden geproduceerde prebasismoederplanten en prebasismateriaal van de in bijlage I bij Richtlijn 2008/90/EG van de Raad (8) bedoelde specifieke soorten fruitgewassen. Van verscheidene van die soorten, namelijk Juglans regia L., Olea europaea L., Prunus amygdalus Batsch, P. amygdalus × P. persica, P. armeniaca L., P. avium (L.) L., P. cerasus L., P. domestica L., P. domestica × P. salicina, P. dulcis (Mill.) D.A. Webb, P. persica (L.) Batsch, en P. salicina Lindley, is bekend dat zij vatbaar zijn voor de Europese en niet-Europese isolaten van het nader omschreven organisme en zij zijn als „nader omschreven planten” opgenomen in bijlage I bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2015/789.

    (23)

    Gezien de nieuwe dreiging van het nader omschreven organisme voor het grondgebied van de Unie moet de toestemming voor de certificering van die prebasismoederplanten en dat prebasismateriaal, die een afwijking vormt op de insectvrije teeltomstandigheden, worden aangevuld met alternatieve fytosanitaire garanties, die ook moeten gelden als de planten zich niet bevinden in een gebied dat ingevolge Uitvoeringsbesluit (EU) 2015/789 is afgebakend.

    (24)

    Daarom moeten de prebasismoederplanten en het prebasismateriaal waarop Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/167 van toepassing is, bij verplaatsing binnen het grondgebied van de Unie vergezeld gaan van een plantenpaspoort. Aldus wordt gewaarborgd dat die prebasismoederplanten en dat prebasismateriaal, alsook al het geproduceerde teeltmateriaal en alle geproduceerde fruitgewassen, vrij zijn het nader omschreven organisme. De betrokken prebasismoederplanten en het betrokken prebasismateriaal moeten bovendien visueel geïnspecteerd, bemonsterd en moleculair getest worden om te waarborgen dat het nader omschreven organisme afwezig is, terwijl de gezondheidstoestand van die planten en dat materiaal tijdens het vermeerderingsproces wordt behouden.

    (25)

    Ten slotte moeten alle plantensoorten die sinds de laatste wijziging van Uitvoeringsbesluit (EU) 2015/789 door de Commissie als „nader omschreven planten” zijn aangemerkt, worden opgenomen in bijlage I bij dat besluit.

    (26)

    Uitvoeringsbesluit (EU) 2015/789 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

    (27)

    Om professionele marktdeelnemers en verantwoordelijke officiële instanties de gelegenheid te geven zich aan te passen aan de nieuwe voorschriften betreffende het verkeer van voor opplant bestemde planten van de soorten Coffea, Lavandula dentata L., Nerium oleander L., Olea europaea L., Polygala myrtifolia L., en Prunus dulcis (Mill.) D.A. Webb, met uitzondering van zaden, moet de desbetreffende bepaling vanaf 1 maart 2018 van toepassing zijn.

    (28)

    De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders,

    HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

    Artikel 1

    Wijziging van Uitvoeringsbesluit (EU) 2015/789

    Uitvoeringsbesluit (EU) 2015/789 wordt als volgt gewijzigd:

    1)

    Artikel 3 wordt vervangen door:

    „Artikel 3

    Onderzoeken met betrekking tot het nader omschreven organisme op het grondgebied van de lidstaten en aantoning ervan

    1.   De lidstaten voeren op hun grondgebied jaarlijkse onderzoeken uit naar de aanwezigheid van het nader omschreven organisme op de nader omschreven planten.

    Die onderzoeken worden uitgevoerd door de verantwoordelijke officiële instantie, of onder officieel toezicht van de verantwoordelijke officiële instantie. Zij bestaan uit een visueel onderzoek, en indien het vermoeden bestaat dat er sprake is van besmetting met het nader omschreven organisme, bemonstering en tests. De onderzoeken zijn gebaseerd op deugdelijke wetenschappelijke en technische beginselen en worden uitgevoerd op geschikte momenten van het jaar om het nader omschreven organisme op te kunnen sporen door middel van visuele inspectie, bemonstering en tests. Bij het onderzoek wordt rekening gehouden met de beschikbare wetenschappelijke en technische gegevens, de biologie van het nader omschreven organisme en de vectoren ervan, de aanwezigheid en de biologie van de nader omschreven planten, en alle andere passende informatie met betrekking tot de aanwezigheid van het nader omschreven organisme. Er wordt ook rekening gehouden met de technische richtsnoeren voor onderzoeken betreffende Xylella fastidiosa die op de website van de Commissie beschikbaar zijn (*1).

    2.   In niet-afgebakende gebieden wordt een verkennend onderzoek naar de aanwezigheid van het nader omschreven organisme gedaan door één moleculaire test uit te voeren; als daarmee positieve resultaten worden verkregen, wordt de aanwezigheid van het organisme, overeenkomstig internationale normen, aangetoond met ten minste nog één positieve moleculaire test. Die tests moeten zijn opgenomen in de databank van de Commissie met tests voor de aantoning van het nader omschreven organisme en de ondersoorten ervan, en gericht zijn op verschillende delen van het genoom.

    In de afgebakende gebieden wordt een verkennend onderzoek naar de aanwezigheid van het nader omschreven organisme gedaan door één test uit te voeren; als daarmee positieve resultaten worden verkregen, wordt de aanwezigheid van het organisme, overeenkomstig internationale normen, aangetoond met ten minste één positieve moleculaire test. Die tests moeten zijn opgenomen in de databank van de Commissie met tests voor de aantoning van het nader omschreven organisme en de ondersoorten ervan.

    3.   De in lid 2 bedoelde databank wordt door de Commissie beheerd en bijgewerkt en openbaar toegankelijk gemaakt.

    De in de databank opgenomen tests worden aan de hand van de geschiktheid voor het aantonen van het nader omschreven organisme en de ondersoorten ervan in afgebakende gebieden en in niet-afgebakende gebieden, ingedeeld in twee categorieën.

    (*1)  „Guidelines for the survey of Xylella fastidiosa (Wells et al.) in the Union territory” http://ec.europa.eu/food/sites/food/files/plant/docs/ph_biosec_legis_guidelines_xylella-survey.pdf”."

    2)

    In artikel 3 bis wordt lid 4 vervangen door:

    „4.   De lidstaten delen hun noodplannen op verzoek aan de Commissie mee en informeren alle betrokken professionele marktdeelnemers door publicatie op internet.”.

    3)

    Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:

    a)

    lid 1 wordt vervangen door:

    „1.   Wanneer de aanwezigheid van het nader omschreven organisme wordt aangetoond, bakent de betrokken lidstaat onverwijld een gebied af overeenkomstig lid 2 („het afgebakende gebied”).

    In afwijking van de eerste alinea mag de betrokken lidstaat, wanneer de aanwezigheid van een bepaalde ondersoort van het nader omschreven organisme is bevestigd, een gebied afbakenen met betrekking tot enkel die ondersoort.

    Wanneer de aanwezigheid van meer dan een ondersoort van het nader omschreven organisme wordt aangetoond, bakent de betrokken lidstaat dat gebied af met betrekking tot het nader omschreven organisme en alle mogelijke ondersoorten ervan.

    Zolang men nog bezig is met het aantonen van de aanwezigheid van een ondersoort in een gebied, bakent de betrokken lidstaat dat gebied af met betrekking tot het nader omschreven organisme en alle mogelijke ondersoorten ervan.

    De aanwezigheid van de ondersoorten wordt aangetoond op basis van de resultaten van de in artikel 3, lid 2, bedoelde tests.”;

    b)

    in lid 2 wordt de vierde alinea vervangen door:

    „Rondom de besmette zone wordt een bufferzone met een breedte van ten minste 5 km ingesteld. De bufferzone mag worden beperkt tot een breedte van minimaal 1 km als er een hoge mate van vertrouwen bestaat dat de initiële aanwezigheid van het nader omschreven organisme niet tot verspreiding heeft geleid en aan alle volgende voorwaarden wordt voldaan:

    a)

    binnen een straal van 100 m rond de aangetroffen besmette plant zijn alle waardplanten, ongeacht hun gezondheidstoestand, onmiddellijk verwijderd;

    b)

    sinds de uitroeiingsmaatregelen zijn genomen, zijn, op basis van officiële tests die in de loop van het jaar ten minste één keer zijn verricht met inachtneming van de technische richtsnoeren voor onderzoeken betreffende Xylella fastidiosa die op de website van de Commissie beschikbaar zijn, in de besmette zone geen andere met het nader omschreven organisme besmette planten aangetroffen. Voor die tests wordt een bemonsteringsschema toegepast waarmee met een betrouwbaarheid van 99 % een aanwezigheid van besmette planten van ten minste 1 % kan worden aangetoond en dat gericht is op planten die symptomen vertonen, alsook op planten die geen symptomen vertonen maar zich in de nabijheid bevinden van planten met symptomen;

    c)

    er is een onderzoek ter afgrenzing van het gebied uitgevoerd in een zone met een breedte van ten minste 5 km rondom de besmette zone, waaruit blijkt dat het nader omschreven organisme in die zone niet is aangetroffen. Daarbij is het onderzochte gebied binnen een zone met een breedte van ten minste 1 km rondom de besmette zone opgedeeld in vierkante terreinen van 100 m × 100 m en in de rest van de bufferzone in vierkante terreinen van 1 km × 1 km. In elk van deze vierkante terreinen voert de betrokken lidstaat visuele inspecties van de nader omschreven planten uit en neemt hij monsters van en test hij planten die symptomen vertonen, evenals planten die geen symptomen vertonen maar zich in de nabijheid bevinden van planten met symptomen;

    d)

    sinds de uitroeiingsmaatregelen zijn genomen, zijn, op basis van twee keer tijdens het vluchtseizoen van de vector overeenkomstig internationale normen uitgevoerde tests, in de besmette zone geen vectoren van het nader omschreven organisme aangetroffen. Die tests leiden tot de conclusie dat natuurlijke verspreiding van het nader omschreven organisme uitgesloten is.

    Wanneer de betrokken lidstaat de breedte van de bufferzone beperkt, stelt hij onmiddellijk de Commissie en de andere lidstaten in kennis van de redenen waarom hij dit gerechtvaardigd acht.

    Als in een besmette zone overeenkomstig artikel 7, lid 1, inperkingsmaatregelen worden genomen, moet de bufferzone ten minste 10 km breed zijn.”;

    c)

    de leden 4 en 5 worden vervangen door:

    „4.   De lidstaten moeten een lijst van de op hun grondgebied ingestelde afgebakende gebieden opstellen en bijwerken en die lijst, alsook alle bijwerkingen daarvan, publiceren. Zij stellen de Commissie overeenkomstig Uitvoeringsbesluit 2014/917/EU van de Commissie (*2) in kennis van hun lijst en de bijwerkingen daarvan.

    De Commissie werkt haar lijst van afgebakende gebieden op basis van die kennisgevingen bij en publiceert die lijst.

    5.   Wanneer het nader omschreven organisme blijkens de in artikel 3 bedoelde onderzoeken en het in artikel 6, lid 7, bedoelde toezicht gedurende een periode van vijf jaar niet is aangetroffen in een afgebakend gebied, kan deze afgrenzing worden opgeheven. In dergelijke gevallen stelt de desbetreffende lidstaat de Commissie en de andere lidstaten hiervan in kennis.

    In afwijking van de eerste alinea mag een lidstaat die de bufferzone ingevolge lid 2, vierde alinea, tot een breedte van minimaal 1 km heeft beperkt, dat afgebakende gebied twaalf maanden nadat het werd ingesteld opheffen als aan beide volgende voorwaarden wordt voldaan:

    a)

    als gevolg van de ingevolge lid 2, vierde alinea, getroffen maatregelen wordt met een hoge mate van betrouwbaarheid geconcludeerd dat de initiële aanwezigheid van het nader omschreven organisme een geïsoleerd geval betrof en dat er in het betrokken afgebakende gebied geen verdere verspreiding heeft plaatsgevonden;

    b)

    er zijn in het afgebakende gebied zo kort mogelijk vóór het moment van opheffing officiële tests verricht, met inachtneming van de technische richtsnoeren voor onderzoeken betreffende Xylella fastidiosa die op de website van de Commissie beschikbaar zijn, aan de hand van een bemonsteringsschema waarmee overeenkomstig internationale normen met een betrouwbaarheid van 99 % een aanwezigheid van besmette planten van 1 % kan worden aangetoond en dat gericht is op planten die symptomen vertonen, alsook op planten die geen symptomen vertonen maar zich in de nabijheid bevinden van planten met symptomen.

    Wanneer een afgebakend gebied ingevolge de tweede alinea wordt opgeheven, wordt gedurende de eerstvolgende twee jaar uitgebreid onderzoek uitgevoerd op de nader omschreven planten die zich in dat gebied bevinden. Dat onderzoek wordt uitgevoerd volgens een bemonsteringsschema waarmee overeenkomstig internationale normen met een betrouwbaarheid van 99 % een aanwezigheid van besmette planten van ten minste 1 % kan worden aangetoond en dat gebaseerd is op wetenschappelijke en technische beginselen inzake de mogelijke verspreiding van het nader omschreven organisme in de onmiddellijke omgeving en gericht is op planten die symptomen vertonen, alsook op planten die geen symptomen vertonen maar zich in de nabijheid bevinden van planten met symptomen.

    Wanneer de betrokken lidstaat het afgebakende gebied twaalf maanden nadat het werd ingesteld opheft, stelt hij onmiddellijk de Commissie en de andere lidstaten in kennis van de redenen waarom hij dit gerechtvaardigd acht.

    (*2)  Uitvoeringsbesluit 2014/917/EU van de Commissie van 15 december 2014 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen voor Richtlijn 2000/29/EG van de Raad met betrekking tot de kennisgeving van de aanwezigheid van schadelijke organismen en van maatregelen die de lidstaten hebben genomen of voornemens zijn te nemen (PB L 360 van 17.12.2014, blz. 59).”;"

    d)

    in lid 6 wordt punt a) vervangen door:

    „a)

    er zijn bewijzen dat het nader omschreven organisme recent in het gebied is binnengebracht met de planten waarop het is aangetroffen of dat het nader omschreven organisme is aangetroffen op een locatie die fysiek beschermd is tegen de vectoren van het organisme;”.

    4)

    In artikel 5 wordt lid 2 vervangen door:

    „2.   In afwijking van lid 1 mag de betrokken lidstaat toestemming verlenen voor het planten van waardplanten in de in bijlage II vermelde besmette zones waar ingevolge artikel 7 inperkingsmaatregelen worden genomen, behalve in het in artikel 7, lid 7, onder c), bedoelde gebied van 20 km. Bij de verlening van toestemming geeft de betrokken lidstaat voorrang aan waardplanten die behoren tot variëteiten die resistent of tolerant geacht worden voor het nader omschreven organisme.”.

    5)

    Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:

    a)

    het volgende lid 2 bis wordt ingevoegd:

    „2 bis   In afwijking van lid 2, punt a), mogen de lidstaten beslissen dat individuele waardplanten die officieel zijn aangemerkt als planten met historische waarde, niet hoeven te worden verwijderd als aan alle onderstaande voorwaarden wordt voldaan:

    a)

    de betrokken waardplanten zijn overeenkomstig artikel 3, lid 2, bemonsterd en getest, waarbij werd bevestigd dat zij niet met het nader omschreven organisme besmet zijn;

    b)

    de individuele waardplanten of het betrokken gebied zijn op zodanige wijze doeltreffend fysiek geïsoleerd van de vectoren dat de planten niet bijdragen tot de verdere verspreiding van het nader omschreven organisme;

    c)

    er zijn geschikte agrarische praktijken toegepast voor het beheer van het nader omschreven organisme en de vectoren ervan.

    Voordat een afwijking wordt toegestaan, zendt de betrokken lidstaat de Commissie een kennisgeving met de uitkomst van de onder a) bedoelde bemonstering en tests, een beschrijving van de onder b) en c) bedoelde voorgenomen maatregelen, de redenen daarvoor en de plaats van de individuele planten. De Commissie publiceert de lijst en de plaats van de waardplanten waarvoor de afwijking wordt verleend.

    Elke van die planten wordt tijdens het vluchtseizoen van de vector officieel geïnspecteerd op symptomen van het nader omschreven organisme, waarbij ook wordt gecontroleerd of de fysieke isolatie voldoende is. Als de plant symptomen vertoont, wordt deze bemonsterd en getest op de aanwezigheid van het nader omschreven organisme.”;

    b)

    lid 7 wordt vervangen door:

    „7.   De betrokken lidstaat houdt toezicht op de aanwezigheid van het nader omschreven organisme door jaarlijks onderzoeken uit te voeren met inachtneming van de technische richtsnoeren voor onderzoeken betreffende Xylella fastidiosa die op de website van de Commissie beschikbaar zijn. Hij voert visuele inspecties van de nader omschreven planten uit en neemt monsters van en test planten die symptomen vertonen, evenals planten die geen symptomen vertonen maar zich in de nabijheid bevinden van planten met symptomen, overeenkomstig artikel 3, leden 1 en 2.

    In bufferzones wordt het onderzochte gebied binnen een zone met een breedte van ten minste 1 km rondom de besmette zone opgedeeld in vierkante terreinen van 100 m × 100 m en in de rest van de bufferzone in vierkante terreinen van 1 km × 1 km. In elk van deze vierkante terreinen voert de betrokken lidstaat visuele inspecties van de nader omschreven planten uit en neemt hij monsters van en test hij planten die symptomen vertonen, evenals planten die geen symptomen vertonen maar zich in de nabijheid bevinden van planten met symptomen.”.

    6)

    Artikel 7 wordt als volgt gewijzigd:

    a)

    de leden 1 en 2 worden vervangen door:

    „1.   In afwijking van artikel 6 kan de verantwoordelijke officiële instantie van de betrokken lidstaat besluiten in een in bijlage II vermelde besmette zone inperkingsmaatregelen te nemen als bedoeld in de leden 2 tot en met 7 (hierna „beperkingsgebied” genoemd).

    2.   De betrokken lidstaat verwijdert alle planten waarvan op basis van de in lid 7 bedoelde officiële onderzoeken is vastgesteld dat zij met het nader omschreven organisme besmet zijn.

    Die verwijdering gebeurt onmiddellijk nadat de aanwezigheid van het nader omschreven organisme officieel is aangetoond.

    Om te voorkomen dat het nader omschreven organisme zich tijdens en na de verwijdering verspreidt, worden alle noodzakelijke voorzorgsmaatregelen genomen.”;

    b)

    lid 7 wordt vervangen door:

    „7.   De betrokken lidstaat houdt toezicht op de aanwezigheid van het nader omschreven organisme door ten minste op de volgende plaatsen jaarlijks officiële onderzoeken uit te voeren met inachtneming van de technische richtsnoeren voor onderzoeken betreffende Xylella fastidiosa die op de website van de Commissie beschikbaar zijn:

    a)

    in de nabijheid van de in artikel 9, lid 2, bedoelde locaties;

    b)

    in de nabijheid van de locaties met planten met een bijzondere culturele, sociale of wetenschappelijke waarde;

    c)

    binnen een in bijlage II vermelde besmette zone die zich bevindt binnen een gebied op een afstand van ten minste 20 km van de grens van die besmette zone met de rest van het grondgebied van de Unie.

    Het onderzochte gebied wordt opgedeeld in vierkante terreinen van 100 m × 100 m. In elk van deze vierkante terreinen voert de betrokken lidstaat visuele inspecties van de nader omschreven planten uit en neemt hij monsters van en test hij planten die symptomen vertonen, evenals planten die geen symptomen vertonen maar zich in de nabijheid bevinden van planten met symptomen, overeenkomstig artikel 3, leden 1 en 2.

    Wanneer op de onder c) bedoelde plaatsen de aanwezigheid van het nader omschreven organisme officieel wordt aangetoond, stelt de betrokken lidstaat daarvan onmiddellijk de Commissie en de lidstaten in kennis.

    Punt c) van de eerste alinea is niet van toepassing op eilanden die in hun geheel een beperkingsgebied vormen en meer dan 10 km van het dichtstbijzijnde vasteland van de Unie gelegen zijn.”.

    7)

    Artikel 9 wordt als volgt gewijzigd:

    a)

    de eerste alinea van lid 1 wordt vervangen door:

    „1.   Dit artikel is alleen van toepassing op de verplaatsing van andere nader omschreven planten dan:

    a)

    planten die gedurende de gehele productiecyclus in vitro zijn geteeld; of

    b)

    planten die behoren tot de in bijlage III vermelde variëteiten van nader omschreven planten.”;

    b)

    in lid 2 worden de punten d), e) en f) vervangen door:

    „d)

    de locatie is omgeven door een zone met een breedte van 100 m waarin twee keer per jaar inspecties zijn verricht en waaruit alle planten waarvan werd vastgesteld dat zij symptomen hadden of besmet waren met het nader omschreven organisme, onmiddellijk zijn verwijderd, waarbij voorafgaand aan die verwijdering passende fytosanitaire behandelingen tegen de vectoren van het nader omschreven organisme zijn toegepast;

    e)

    de locatie wordt op geschikte momenten van het jaar onderworpen aan fytosanitaire behandelingen om haar vrij te houden van de vectoren van het nader omschreven organisme, waaronder het verwijderen van planten kan vallen;

    f)

    de locatie wordt samen met de onder d) bedoelde zone aan ten minste twee officiële inspecties per jaar onderworpen, met inachtneming van de technische richtsnoeren voor onderzoeken betreffende Xylella fastidiosa die op de website van de Commissie beschikbaar zijn;”;

    c)

    de leden 7 en 8 worden vervangen door:

    „7.   Nader omschreven planten die ten minste gedurende een deel van hun leven zijn geteeld in een afgebakend gebied mogen slechts naar en binnen het grondgebied van de Unie worden verplaatst indien zij vergezeld gaan van een overeenkomstig Richtlijn 92/105/EEG van de Commissie (*3) opgesteld en afgegeven plantenpaspoort.

    8.   Waardplanten die nooit binnen de afgebakende gebieden zijn geteeld, mogen alleen binnen de Unie worden verplaatst als aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

    a)

    zij zijn geteeld op een locatie die onderworpen is aan jaarlijkse officiële inspectie en, indien symptomen van het nader omschreven organisme worden aangetroffen, bemonstering, met inachtneming van de technische richtsnoeren voor onderzoeken betreffende Xylella fastidiosa die op de website van de Commissie beschikbaar zijn, alsook tests overeenkomstig internationale normen om na te gaan of het nader omschreven organisme aanwezig is;

    b)

    zij gaan vergezeld van een plantenpaspoort dat is opgesteld en afgegeven overeenkomstig Richtlijn 92/105/EEG.

    Voor opplant bestemde planten van de soorten Coffea, Lavandula dentata L., Nerium oleander L., Olea europaea L., Polygala myrtifolia L. en Prunus dulcis (Mill.) D.A. Webb, met uitzondering van zaden, mogen echter uitsluitend binnen de Unie worden verplaatst indien zij zijn geteeld op een locatie die onderworpen is aan jaarlijkse officiële inspectie, bemonstering, met inachtneming van de technische richtsnoeren voor onderzoeken betreffende Xylella fastidiosa die op de website van de Commissie beschikbaar zijn, alsook tests overeenkomstig internationale normen om na te gaan of het nader omschreven organisme aanwezig is, waarbij is bevestigd dat het nader omschreven organisme niet aanwezig is, volgens een bemonsteringsschema waarmee met een betrouwbaarheid van 99 % een aanwezigheid van besmette planten van 5 % kan worden aangetoond. In afwijking van artikel 3, lid 2, eerste alinea, wordt een verkennend onderzoek naar de aanwezigheid van het nader omschreven organisme gedaan door één test uit te voeren; als daarmee positieve resultaten worden verkregen, wordt de aanwezigheid van het organisme, overeenkomstig internationale normen, aangetoond met ten minste één positieve moleculaire test. Die tests moeten zijn opgenomen in de databank van de Commissie met tests voor de aantoning van het nader omschreven organisme en de ondersoorten ervan. De bemonstering is gericht op planten die symptomen vertonen, alsook op planten die geen symptomen vertonen maar zich in de nabijheid bevinden van planten met symptomen.

    Onverminderd deel A van bijlage V bij Richtlijn 2000/29/EG, is geen plantenpaspoort nodig voor het verplaatsen van de in dit lid bedoelde waardplanten naar personen die handelen voor doeleinden die buiten hun bedrijfs- of beroepsactiviteit vallen en die de planten voor eigen gebruik aankopen.

    (*3)  Richtlijn 92/105/EEG van de Commissie van 3 december 1992 tot een zekere mate van standaardisering van plantenpaspoorten voor het verkeer van bepaalde planten, plantaardige producten en andere materialen in de Gemeenschap, en tot vaststelling van nadere regels voor de afgifte van deze paspoorten en van de voorwaarden en nadere regels voor de vervanging ervan (PB L 4 van 8.1.1993, blz. 22).”;"

    d)

    het volgende lid 9 wordt toegevoegd:

    „9.   Onverminderd lid 8 mogen prebasismoederplanten zoals gedefinieerd in artikel 1, punt 3, van Uitvoeringsrichtlijn 2014/98/EU van de Commissie (*4) en prebasismateriaal zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 5, van Richtlijn 2008/90/EG van de Raad (*5) van de soorten Juglans regia L., Olea europaea L., Prunus amygdalus Batsch, P. amygdalus × P. persica, P. armeniaca L., P. avium (L.) L., P. cerasus L., P. domestica L., P. domestica × P. salicina, P. dulcis (Mill.) D.A. Webb, P. persica (L.) Batsch en P. salicina Lindley die buiten de afgebakende gebieden zijn geteeld en ten minste een deel van hun leven buiten insectenvrije faciliteiten hebben doorgebracht, alleen binnen de Unie worden verplaatst als zij vergezeld gaan van een overeenkomstig Richtlijn 92/105/EEG opgesteld en afgegeven plantenpaspoort en als aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

    a)

    de planten vallen onder de toestemming die is verleend bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/167 van de Commissie (*6);

    b)

    de planten zijn zo kort mogelijk voor verplaatsing overeenkomstig internationale normen visueel geïnspecteerd, bemonsterd en moleculair getest op aanwezigheid van het nader omschreven organisme.

    Onverminderd deel A van bijlage V bij Richtlijn 2000/29/EG, is geen plantenpaspoort nodig voor het verplaatsen van prebasismoederplanten en prebasismateriaal als bedoeld in dit lid naar personen die handelen voor doeleinden die buiten hun bedrijfs- of beroepsactiviteit vallen en die de planten voor eigen gebruik aankopen.

    (*4)  Uitvoeringsrichtlijn 2014/98/EU van de Commissie van 15 oktober 2014 tot uitvoering van Richtlijn 2008/90/EG van de Raad wat betreft specifieke voorschriften voor de in bijlage I bij die richtlijn bedoelde geslachten en soorten van fruitgewassen, specifieke voorschriften waaraan leveranciers moeten voldoen, en nadere voorschriften betreffende officiële inspecties (PB L 298 van 16.10.2014, blz. 22)."

    (*5)  Richtlijn 2008/90/EG van de Raad van 29 september 2008 betreffende het in de handel brengen van teeltmateriaal van fruitgewassen, alsmede van fruitgewassen die voor de fruitteelt worden gebruikt (PB L 267 van 8.10.2008, blz. 8)."

    (*6)  Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/167 van de Commissie van 30 januari 2017 tot verlening van tijdelijke toestemming aan België, Tsjechië, Frankrijk en Spanje voor de certificering van in het veld onder niet-insectenvrije omstandigheden geproduceerde prebasismoederplanten en prebasismateriaal van de in bijlage I bij Richtlijn 2008/90/EG van de Raad bedoelde specifieke soorten fruitgewassen (PB L 27 van 1.2.2017, blz. 143).”."

    8)

    Artikel 10 wordt als volgt gewijzigd:

    a)

    het volgende lid 2 bis wordt ingevoegd:

    „2 bis.   De leden 1 en 2 zijn ook van toepassing op de levering van voor opplant bestemde planten van de soorten Coffea, Lavandula dentata L., Nerium oleander L., Olea europaea L., Polygala myrtifolia L. en Prunus dulcis (Mill.) D.A. Webb die nooit in een afgebakend gebied zijn geteeld.”;

    b)

    lid 3 wordt vervangen door:

    „3.   De professionele marktdeelnemers bewaren de in de leden 1, 2 en 2 bis bedoelde gegevens drie jaar, te rekenen vanaf de datum waarop de betrokken partij aan of door hen werd geleverd.”.

    9)

    Aan artikel 16 wordt de volgende tweede alinea toegevoegd:

    „Voor opplant bestemde planten van de soorten Coffea, Lavandula dentata L., Nerium oleander L., Olea europaea L., Polygala myrtifolia L. en Prunus dulcis (Mill.) D.A. Webb, met uitzondering van zaden, mogen alleen in de Unie worden binnengebracht indien zij zijn geteeld op een locatie die onderworpen is aan jaarlijkse officiële inspectie, waarbij de planten op geschikte momenten overeenkomstig internationale normen zijn bemonsterd en getest op aanwezigheid van het nader omschreven organisme en is bevestigd dat het nader omschreven organisme niet aanwezig is, volgens een bemonsteringsschema waarmee met een betrouwbaarheid van 99 % een aanwezigheid van besmette planten van 5 % kan worden aangetoond, dat gericht is op planten die symptomen vertonen, alsook op planten die geen symptomen vertonen maar zich in de nabijheid bevinden van planten met symptomen.”.

    10)

    In artikel 17, lid 4, worden de punten c), d) en e) vervangen door:

    „c)

    de locatie is omgeven door een zone met een breedte van 100 m waarin twee keer per jaar inspecties zijn verricht en waaruit alle planten waarvan werd vastgesteld dat zij symptomen hadden of besmet waren met het nader omschreven organisme, onmiddellijk zijn verwijderd, waarbij voorafgaand aan die verwijdering passende fytosanitaire behandelingen tegen de vectoren van het nader omschreven organisme zijn toegepast;

    d)

    de locatie wordt gedurende het jaar op geschikte momenten onderworpen aan fytosanitaire behandelingen om haar vrij te houden van de vectoren van het nader omschreven organisme, waaronder ook het verwijderen van planten kan vallen;

    e)

    de locatie wordt samen met de onder c) bedoelde zone onderworpen aan ten minste twee officiële inspecties per jaar die tijdens het vluchtseizoen van de vector worden uitgevoerd;”.

    11)

    Bijlage I wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage I bij dit besluit.

    12)

    Bijlage II wordt vervangen door bijlage II bij dit besluit.

    13)

    Bijlage III wordt toegevoegd overeenkomstig bijlage III bij dit besluit.

    Artikel 2

    Uitgestelde toepassing

    Artikel 1, lid 7, punt c), betreffende artikel 9, lid 8, tweede alinea, van Uitvoeringsbesluit (EU) 2015/789 is van toepassing vanaf 1 maart 2018.

    Artikel 3

    Adressaten

    Dit besluit is gericht tot de lidstaten.

    Gedaan te Brussel, 14 december 2017.

    Voor de Commissie

    Vytenis ANDRIUKAITIS

    Lid van de Commissie


    (1)  PB L 169 van 10.7.2000, blz. 1.

    (2)  Uitvoeringsbesluit (EU) 2016/764 van de Commissie van 12 mei 2016 tot wijziging van Uitvoeringsbesluit (EU) 2015/789 betreffende maatregelen om het binnenbrengen en de verspreiding in de Unie van Xylella fastidiosa (Wells et al.) te voorkomen (PB L 126 van 14.5.2016, blz. 77).

    (3)  Uitvoeringsbesluit (EU) 2015/789 van de Commissie van 18 mei 2015 betreffende maatregelen om het binnenbrengen en de verspreiding in de Unie van Xylella fastidiosa (Wells et al.) te voorkomen (PB L 125 van 21.5.2015, blz. 36).

    (4)  EFSA Journal 2015;13(1):3989, 262 pp., doi:10.2903/j.efsa.2015.3989.

    (5)  EFSA Journal 2016; 14(10):4601, 19 pp. doi:10.2903/j.efsa.2016.4601.

    (6)  Richtlijn 92/105/EEG van de Commissie van 3 december 1992 tot een zekere mate van standaardisering van plantenpaspoorten voor het verkeer van bepaalde planten, plantaardige producten en andere materialen in de Gemeenschap, en tot vaststelling van nadere regels voor de afgifte van deze paspoorten en van de voorwaarden en nadere regels voor de vervanging ervan (PB L 4 van 8.1.1993, blz. 22).

    (7)  Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/167 van de Commissie van 30 januari 2017 tot verlening van tijdelijke toestemming aan België, Tsjechië, Frankrijk en Spanje voor de certificering van in het veld onder niet-insectenvrije omstandigheden geproduceerde prebasismoederplanten en prebasismateriaal van de in bijlage I bij Richtlijn 2008/90/EG van de Raad bedoelde specifieke soorten fruitgewassen (PB L 27 van 1.2.2017, blz. 143).

    (8)  Richtlijn 2008/90/EG van de Raad van 29 september 2008 betreffende het in de handel brengen van teeltmateriaal van fruitgewassen, alsmede van fruitgewassen die voor de fruitteelt worden gebruikt (PB L 267 van 8.10.2008, blz. 8).


    BIJLAGE I

    Bijlage I bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2015/789 wordt als volgt gewijzigd:

    1)

    De volgende vermeldingen worden in alfabetische volgorde ingevoegd:

     

    Acacia dealbata Link

     

    Anthyllis hermanniae L.

     

    Calicotome villosa (Poiret) Link

     

    Cercis siliquastrum L.

     

    Chenopodium album L.

     

    Chitalpa tashkentensis T. S. Elias & Wisura

     

    Cytisus villosus Pourr.

     

    Eremophila maculata F. Muell.

     

    Erigeron bonariensis L.

     

    Erigeron sumatrensis Retz.

     

    Erysimum

     

    Fraxinus

     

    Genista corsica (Loisel.) DC.

     

    Helichrysum italicum (Roth) G. Don

     

    Heliotropium europaeum L.

     

    Lavandula × allardi (syn. Lavandula × heterophylla)

     

    Lavandula × intermedia

     

    Pelargonium

     

    Phagnalon saxatile (L.) Cass.

     

    Phillyrea latifolia L.

     

    Rosa canina L.

     

    Streptocarpus

    2)

    De volgende vermeldingen worden geschrapt:

     

    Chitalpa tashkinensis T. S. Elias & Wisura

     

    Fraxinus americana L.

     

    Fraxinus dipetala hook. & Arn.

     

    Fraxinus latifolia Benth

     

    Fraxinus pennsylvanica Marshall

     

    Metrosideros excelsa Sol. ex Gaertn

     

    Pelargonium graveolens L'Hér.”


    BIJLAGE II

    BIJLAGE II

    Besmette zones, bedoeld in artikel 4, lid 2, die beperkingsgebieden in de zin van artikel 7, lid 1, zijn

    DEEL A

    Besmette zone in Italië

    De besmette zone in Italië omvat de volgende gebieden:

    1.

    De provincie Lecce

    2.

    Gemeenten in de provincie Brindisi:

    Brindisi

     

    Carovigno

     

    Ceglie Messapica

    Alleen de kadastrale bladen (fogli) 11, 20 t/m 24, 32 t/m 43, 47 t/m 62, 66 t/m 135

    Cellino San Marco

     

    Erchie

     

    Francavilla Fontana

     

    Latiano

     

    Mesagne

     

    Oria

     

    Ostuni

    Alleen de kadastrale bladen (fogli) 34 t/m 38, 48 t/m 52, 60 t/m 67, 74, 87 t/m 99, 111 t/m 118, 141 t/m 154, 175 t/m 222

    San Donaci

     

    San Michele Salentino

     

    San Pancrazio Salentino

     

    San Pietro Vernotico

     

    San Vito dei Normanni

     

    Torchiarolo

     

    Torre Santa Susanna

     

    Villa Castelli

     

    3.

    Gemeenten in de provincie Taranto:

    Avetrana

     

    Carosino

     

    Faggiano

     

    Fragagnano

     

    Grottaglie

    Alleen de kadastrale bladen (fogli) 5, 8, 11 t/m 14, 17 t/m 41, 43 t/m 47 en 49 t/m 89

    Leporano

    Alleen de kadastrale bladen (fogli) 2 t/m 6 en 9 t/m 16

    Lizzano

     

    Manduria

     

    Martina Franca

    Alleen de kadastrale bladen (fogli) 246 t/m 260

    Maruggio

     

    Monteiasi

     

    Monteparano

     

    Pulsano

     

    Roccaforzata

     

    San Giorgio Ionico

     

    San Marzano di San Giuseppe

     

    Sava

     

    Taranto

    Alleen: (sectie A, kadastrale bladen (fogli) 49, 50, 220, 233, 234, 250 t/m 252, 262, 275 t/m 278, 287 t/m 293 en 312 t/m 318) (sectie B, kadastrale bladen (fogli) 1 t/m 27) (sectie C, kadastrale bladen (fogli) 1 t/m 11)

    Torricella

     

    DEEL B

    Besmette zone in Frankrijk

    De besmette zone in Frankrijk omvat het volgende gebied:

    Regio Corsica

    DEEL C

    Besmette zone in Spanje

    De besmette zone in Spanje omvat het volgende gebied:

    Autonome gemeenschap van de Balearen


    BIJLAGE III

    BIJLAGE III

    Variëteiten van nader omschreven planten die niet vatbaar zijn voor de betrokken stam van de ondersoort van het nader omschreven organisme, bedoeld in artikel 9, lid 1, eerste alinea, onder b)

    Variëteit

    Soort van de variëteit

    Ondersoort van het nader omschreven organisme

    Cabernet Sauvignon

    Vitis vinifera L.

    Xylella fastidiosa subsp. pauca ST 53

    Negroamaro

    Vitis vinifera L.

    Xylella fastidiosa subsp. pauca ST53

    Primitivo

    Vitis vinifera L.

    Xylella fastidiosa subsp. pauca ST 53


    Top