Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32015D0789

    Uitvoeringsbesluit (EU) 2015/789 van de Commissie van 18 mei 2015 betreffende maatregelen om het binnenbrengen en de verspreiding in de Unie van Xylella fastidiosa (Wells et al.) te voorkomen (Kennisgeving geschied onder nummer C(2015) 3415)

    PB L 125 van 21.5.2015, p. 36–53 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 19/08/2020; opgeheven door 32020R1201

    ELI: http://data.europa.eu/eli/dec_impl/2015/789/oj

    21.5.2015   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    L 125/36


    UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2015/789 VAN DE COMMISSIE

    van 18 mei 2015

    betreffende maatregelen om het binnenbrengen en de verspreiding in de Unie van Xylella fastidiosa (Wells et al.) te voorkomen

    (Kennisgeving geschied onder nummer C(2015) 3415)

    DE EUROPESE COMMISSIE,

    Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

    Gezien Richtlijn 2000/29/EG van de Raad van 8 mei 2000 betreffende de beschermende maatregelen tegen het binnenbrengen en de verspreiding in de Gemeenschap van voor planten en voor plantaardige producten schadelijke organismen (1), en met name artikel 16, lid 3, vierde zin,

    Overwegende hetgeen volgt:

    (1)

    De door de Commissie verrichte audits en de kennisgevingen van de Italiaanse autoriteiten over nieuwe uitbraken tonen aan dat de krachtens Uitvoeringsbesluit 2014/87/EU van de Commissie (2) voorziene maatregelen moeten worden aangescherpt.

    (2)

    De Europese Autoriteit voor voedselveiligheid („EFSA”) heeft op 6 januari 2015 een wetenschappelijk advies uitgebracht over het fytosanitaire risico van Xylella fastidiosa (Wells et al.) (hierna „het nader omschreven organisme” genoemd) op het grondgebied van de EU, waarin ook risicobeperkende opties worden voorgesteld en geëvalueerd (3). Dat advies bevat een lijst van plantensoorten die vatbaar zijn voor de Europese en niet-Europese isolaten van het nader omschreven organisme. Daarnaast heeft de EFSA op 20 maart 2015 een wetenschappelijk verslag uitgebracht over de indeling van die voor opplant bestemde planten, met uitzondering van zaden, naargelang van het risico op het binnenbrengen van het nader omschreven organisme. Het verslag bevat een indeling van de plantensoorten waarvoor tot dusver is aangetoond dat zij vatbaar zijn voor de Europese en niet-Europese isolaten van het nader omschreven organisme door natuurlijke besmetting, experimentele besmetting via vectoren, of door een onbekend soort besmetting (hierna „nader omschreven planten” genoemd). Die lijst is langer dan die van Uitvoeringsbesluit 2014/497/EU van de Commissie (4). Daarom moet het onderhavige besluit voor een langere lijst van plantensoorten gelden dan die van Uitvoeringsbesluit 2014/497/EU. In het belang van de evenredigheid moeten sommige maatregelen echter uitsluitend gelden voor plantensoorten die vatbaar zijn voor de Europese isolaten van het nader omschreven organisme (hierna „waardplanten” genoemd). Het EFSA-advies van 6 januari 2015 wijst er weliswaar op dat nog niet duidelijk is op welke plantensoorten dit betrekking heeft aangezien het onderzoek nog gaande is, maar de resultaten van de onderzoeken door de Italiaanse autoriteiten bevestigen dat bepaalde nader omschreven planten „waardplanten” kunnen zijn.

    (3)

    De lidstaten moeten jaarlijkse onderzoeken uitvoeren naar de aanwezigheid van het nader omschreven organisme op hun grondgebied en moeten ervoor zorgen dat professionele marktdeelnemers worden geïnformeerd over de mogelijke aanwezigheid ervan en de te nemen maatregelen.

    (4)

    Om het nader omschreven organisme uit te roeien en de verdere verspreiding ervan in de rest van de Unie te voorkomen, moeten de lidstaten afgebakende gebieden — bestaande uit een besmette zone en een bufferzone — instellen en uitroeiingsmaatregelen nemen. In het licht van de huidige situatie in het zuiden van Italië moet de besmette zone van het door de Italiaanse autoriteiten afgebakende gebied ten minste de gehele provincie Lecce omvatten. Om het risico op verspreiding van het nader omschreven organisme buiten het afgebakende gebied (het besmette gebied) zoveel mogelijk te beperken, moet de bufferzone 10 km breed zijn.

    (5)

    Bij incidenteel optreden van het nader omschreven organisme hoeft er, indien het nader omschreven organisme kan worden verwijderd van de planten waarop het is aangetroffen, geen verplichting te bestaan om een afgebakend gebied in te stellen. In dergelijke gevallen moet onmiddellijk actie worden ondernomen om na te gaan of ook andere planten zijn besmet.

    (6)

    Rekening houdend met de epidemiologie van het nader omschreven organisme en het risico op verdere verspreiding in de rest van de Unie, moet het planten van de waardplanten in de besmette zone worden verboden, behalve op locaties die fysiek beschermd zijn tegen het binnenbrengen van het nader omschreven organisme door de vectoren ervan. Dit is eveneens van belang om de besmetting van de waardplanten door het nader omschreven organisme in het afgebakende gebied te voorkomen.

    (7)

    In de provincie Lecce is het nader omschreven organisme al wijd verspreid. Als aangetoond wordt dat het nader omschreven organisme al meer dan twee jaar in bepaalde delen van dat gebied aanwezig is en het niet meer mogelijk is om het uit te roeien, moet de verantwoordelijke officiële instantie de mogelijkheid hebben om inperkingsmaatregelen in plaats van uitroeiingsmaatregelen te nemen, om ten minste productielocaties en planten met bijzondere culturele, sociale of wetenschappelijke waarde te beschermen evenals de grens met de rest van de Europese Unie. De inperkingsmaatregelen moeten erop gericht zijn de hoeveelheid bacterieel entmateriaal in dat gebied zoveel mogelijk te verminderen en de vectorpopulatie zo laag mogelijk te houden.

    (8)

    Om de rest van het grondgebied van de Unie doeltreffend tegen het nader omschreven organisme te beschermen, moet — rekening houdend met de mogelijke verspreiding van het nader omschreven organisme op natuurlijke of een door mensen beïnvloede manier ander dan de verplaatsing van de nader omschreven planten voor opplant — direct aangrenzend aan de bufferzone rond de besmette zone van de provincie Lecce een toezichtsgebied worden ingesteld.

    (9)

    Bij planten waarvan bekend is dat zij vatbaar zijn voor het nader omschreven organisme en die ten minste gedurende een deel van hun leven in een afgebakend gebied zijn geteeld, of die door een dergelijk gebied zijn verplaatst, is de kans dat zij besmet zijn geraakt met het nader omschreven organisme groter. Voor de verplaatsing van die planten moeten daarom specifieke voorschriften gelden, die erop gericht zijn de verdere verspreiding van het nader omschreven organisme te voorkomen. Om de mogelijke aanwezigheid van het nader omschreven organisme buiten het afgebakende gebied vroeg op te kunnen sporen, moeten traceerbaarheidsvereisten worden vastgesteld voor de verplaatsing van planten waarvan bekend is dat zij vatbaar zijn voor het nader omschreven organisme buiten de afgebakende gebieden.

    (10)

    Om op de plaats van bestemming van voor opplant bestemde planten uit de afgebakende gebieden een vervolginspectie mogelijk te maken, moeten de verantwoordelijke officiële instantie van de plaats van oorsprong en die van de plaats van bestemming door professionele marktdeelnemers onverwijld in kennis worden gesteld van het verkeer van elke partij van de nader omschreven planten die gedurende ten minste een deel van hun leven in een afgebakend gebied zijn geteeld.

    (11)

    Om ervoor te zorgen dat er nauwlettend toezicht kan gehouden worden op het verkeer van voor opplant bestemde planten van oorsprong uit de afgebakende gebieden en te zorgen voor een duidelijk overzicht van de locaties waar de fytosanitaire risico's in verband met het nader omschreven organisme groot zijn, moeten de Commissie en de lidstaten toegang hebben tot informatie over de productielocaties in de afgebakende gebieden. Daarom moeten de lidstaten een lijst opstellen van alle locaties in de afgebakende gebieden op hun grondgebied waar nader omschreven planten zijn geteeld, deze bijwerken en aan de Commissie en de andere lidstaten meedelen. De Commissie moet een overzicht van die lijsten beschikbaar maken voor de lidstaten.

    (12)

    Er moeten officiële controles worden uitgevoerd om erop toe te zien dat de nader omschreven planten uitsluitend in overeenstemming met de in dit besluit vastgestelde voorschriften uit de afgebakende gebieden worden verplaatst.

    (13)

    Rekening houdend met de aard van het nader omschreven organisme moeten nader omschreven planten van oorsprong uit een derde land waar het nader omschreven organisme niet aanwezig is, wanneer zij in de Unie worden binnengebracht, vergezeld gaan van een fytosanitair certificaat en een aanvullende aangifte waaruit blijkt dat dat land vrij is bevonden van het nader omschreven organisme.

    (14)

    Om ervoor te zorgen dat in de Unie binnengebrachte nader omschreven planten uit derde landen waarvan bekend is dat het nader omschreven organisme er aanwezig is, vrij zijn van het nader omschreven organisme, moeten voor het binnenbrengen in de Unie vergelijkbare voorschriften gelden als voor de verplaatsing van de nader omschreven planten van oorsprong uit afgebakende gebieden.

    (15)

    Sinds oktober 2014 zijn tal van voor opplant bestemde planten van Coffea, met uitzondering van zaden, van oorsprong uit Costa Rica of Honduras bij het binnenbrengen in de Unie onderschept en werd de aanwezigheid van het nader omschreven organisme geconstateerd. Derhalve wordt geconcludeerd dat de fytosanitaire certificeringsprocedures van Costa Rica of Honduras niet kunnen waarborgen dat de zendingen van planten van Coffea vrij zijn van het nader omschreven organisme. Aangezien het nader omschreven organisme zich zeer waarschijnlijk in de Unie zal vestigen, gezien het feit dat een doeltreffende behandeling voor besmette nader omschreven planten ontbreekt en gelet op de ernstige economische gevolgen voor de Unie, moet het binnenbrengen in de Unie van voor opplant bestemde planten van Coffea, met uitzondering van zaden, van oorsprong uit Costa Rica of Honduras worden verboden.

    (16)

    Uitvoeringsbesluit 2014/497/EU moet worden ingetrokken.

    (17)

    De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders,

    HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

    Artikel 1

    Definities

    Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder:

    a)   „nader omschreven organisme”: Europese en niet-Europese isolaten van Xylella fastidiosa (Wells et al.);

    b)   „nader omschreven planten”: alle voor opplant bestemde planten, met uitzondering van zaden, van de in bijlage I opgenomen geslachten of soorten;

    c)   „waardplanten”: alle nader omschreven planten van de in bijlage II opgenomen geslachten of soorten;

    d)   „professionele marktdeelnemer”: elke persoon die zich beroepshalve bezighoudt met één of meer van de volgende activiteiten met betrekking tot planten:

    i)

    planten;

    ii)

    reproduceren;

    iii)

    produceren, waaronder telen, vermenigvuldigen en onderhouden;

    iv)

    binnenbrengen op, verplaatsen binnen en verplaatsen naar een plaats buiten het grondgebied van de Unie;

    v)

    op de markt aanbieden.

    Artikel 2

    Opsporing of vermoedelijke aanwezigheid van het nader omschreven organisme

    1.   Wanneer een persoon de aanwezigheid van het nader omschreven organisme vaststelt of vermoedt, stelt hij de verantwoordelijke officiële instantie hiervan onmiddellijk op de hoogte en verstrekt haar alle relevante informatie over de aanwezigheid of de vermoedelijke aanwezigheid van het nader omschreven organisme.

    2.   De verantwoordelijke officiële instantie registreert deze informatie onmiddellijk.

    3.   Wanneer de verantwoordelijke officiële instantie op de hoogte is gesteld van de aanwezigheid of de vermoedelijke aanwezigheid van het nader omschreven organisme, neemt zij alle noodzakelijke maatregelen om die aanwezigheid of vermoedelijke aanwezigheid te bevestigen.

    4.   De lidstaten zorgen ervoor dat eenieder die verantwoordelijk is voor planten die mogelijk besmet zijn met het nader omschreven organisme, onmiddellijk op de hoogte wordt gebracht van de aanwezigheid of de vermoedelijke aanwezigheid van het nader omschreven organisme en wordt voorgelicht over de mogelijke gevolgen en risico's alsook de te nemen maatregelen.

    Artikel 3

    Onderzoeken met betrekking tot het nader omschreven organisme op het grondgebied van de lidstaten

    De lidstaten voeren op hun grondgebied jaarlijkse onderzoeken uit naar de aanwezigheid van het nader omschreven organisme op de nader omschreven planten.

    Deze onderzoeken worden uitgevoerd door de verantwoordelijke officiële instantie, of onder officieel toezicht van de verantwoordelijke officiële instantie. Zij bestaan uit een visueel onderzoek, en indien het vermoeden bestaat dat er sprake is van besmetting met het nader omschreven organisme, bemonstering en tests. De onderzoeken zijn gebaseerd op deugdelijke wetenschappelijke en technische beginselen en worden uitgevoerd op de juiste tijdstippen van het jaar om het nader omschreven organisme op te kunnen sporen. Bij het onderzoek wordt rekening gehouden met de beschikbare wetenschappelijke en technische gegevens, de biologie van het nader omschreven organisme en de vectoren ervan, het voorkomen en de biologie van de nader omschreven planten, en alle andere passende informatie met betrekking tot de aanwezigheid van het nader omschreven organisme.

    Artikel 4

    Instelling van afgebakende gebieden

    1.   Wanneer de aanwezigheid van het nader omschreven organisme wordt bevestigd, bakent de betrokken lidstaat onverwijld een gebied af overeenkomstig lid 2, hierna „het afgebakende gebied” genoemd.

    2.   Het afgebakende gebied omvat een besmette zone en een bufferzone.

    De besmette zone omvat alle planten waarvan bekend is dat zij besmet zijn met het nader omschreven organisme, alle planten die symptomen vertonen die wijzen op een mogelijke besmetting met dat organisme, en alle andere planten die met dat organisme besmet kunnen zijn wegens de onmiddellijke nabijheid van besmette planten of een met besmette planten gemeenschappelijke bron van productie — voor zover deze bron bekend is — of van met besmette planten geteelde planten.

    Wat de aanwezigheid van het nader omschreven organisme in de provincie Lecce betreft, omvat de besmette zone ten minste die hele provincie.

    Rondom de besmette zone wordt een bufferzone met een breedte van ten minste 10 km ingesteld.

    De nauwkeurige afgrenzing van de zones wordt gebaseerd op deugdelijke wetenschappelijke principes, de biologie van het nader omschreven organisme en de vectoren ervan, de mate van besmetting, de aanwezigheid van vectoren en de distributie van de nader omschreven planten in het betrokken gebied.

    3.   Indien de aanwezigheid van het nader omschreven organisme binnen de bufferzone wordt bevestigd, wordt de afgrenzing van de besmette zone en de bufferzone onmiddellijk herzien en dienovereenkomstig veranderd.

    4.   Op grond van de kennisgevingen van de lidstaten overeenkomstig Uitvoeringsbesluit 2014/917/EU (5) stelt de Commissie een lijst op van de afgebakende gebieden, die zij bijwerkt en aan de lidstaten meedeelt.

    5.   Wanneer het nader omschreven organisme blijkens de in artikel 3 bedoelde onderzoeken en het in artikel 6, lid 7, bedoelde toezicht gedurende een periode van vijf jaar niet is aangetroffen in een afgebakend gebied, kan deze afgrenzing worden opgeheven. In dergelijke gevallen stelt de desbetreffende lidstaat de Commissie en de andere lidstaten hiervan in kennis.

    6.   In afwijking van lid 1 kan de lidstaat besluiten niet onmiddellijk een afgebakend gebied in te stellen wanneer is voldaan aan elk van de volgende voorwaarden:

    a)

    er zijn bewijzen dat het nader omschreven organisme recent in het gebied is binnengebracht met de planten waarop het is aangetroffen;

    b)

    er is een aanwijzing dat deze planten besmet waren voordat zij in het betrokken gebied werden binnengebracht;

    c)

    in de nabijheid van de planten zijn na overeenkomstig internationaal gevalideerde testmethoden uitgevoerde tests geen vectoren van het nader omschreven organisme geconstateerd.

    7.   In het in lid 6 bedoelde geval:

    a)

    voert de lidstaat gedurende ten minste twee jaar een jaarlijks onderzoek uit naar eventuele besmetting van andere planten dan die waarop het nader omschreven organisme in eerste instantie werd aangetroffen;

    b)

    bepaalt de lidstaat op grond van dat onderzoek of het noodzakelijk is een afgebakend gebied in te stellen;

    c)

    geeft de lidstaat aan de Commissie en de andere lidstaten de redenen op waarom geen afgebakend gebied is ingesteld en deelt hij hun — zodra dit beschikbaar is — het resultaat mee van het onder a) bedoelde onderzoek.

    Artikel 5

    Verbod op het planten van waardplanten in besmette zones

    Het aanplanten van waardplanten in de besmette zones is verboden, behalve op locaties die fysiek beschermd zijn tegen het binnenbrengen van het nader omschreven organisme door de vectoren ervan.

    Artikel 6

    Uitroeiingsmaatregelen

    1.   De lidstaat die het in artikel 4 bedoelde afgebakende gebied heeft ingesteld, neemt in dat gebied de in de leden 2 tot en met 11 vermelde maatregelen.

    2.   De betrokken lidstaat verwijdert binnen een straal van 100 m rond de planten die zijn getest en waarvan werd vastgesteld dat zij besmet zijn met het nader omschreven organisme onmiddellijk:

    a)

    waardplanten, ongeacht hun gezondheidstoestand;

    b)

    planten waarvan bekend is dat zij besmet zijn met het nader omschreven organisme;

    c)

    planten die symptomen vertonen die op besmetting met dat organisme kunnen wijzen of die vermoedelijk door dat organisme besmet zijn.

    3.   De betrokken lidstaat neemt monsters van en test de nader omschreven planten binnen een straal van 100 m rond de besmette planten, overeenkomstig de internationale norm voor fytosanitaire maatregelen ISPM nr. 31 (6).

    4.   De betrokken lidstaat voert voorafgaand aan de verwijdering van de in lid 2 bedoelde planten passende fytosanitaire behandelingen uit tegen de vectoren van het nader omschreven organisme en planten die als waardplanten voor de vectoren kunnen fungeren. Een dergelijke behandeling kan onder meer het verwijderen van planten omvatten.

    5.   De betrokken lidstaat vernietigt ter plaatse of op een daartoe aangewezen nabijgelegen plaats binnen de besmette zone de in lid 2 bedoelde planten en delen van planten, op zodanige wijze dat het nader omschreven organisme niet wordt verspreid.

    6.   De betrokken lidstaat stelt de nodige onderzoeken in naar de oorsprong van de besmetting. Hij traceert de nader omschreven planten die verband houden met het betrokken besmettingsgeval met inbegrip van die planten die vóór de instelling van het afgebakende gebied zijn verplaatst. De resultaten van die onderzoeken worden meegedeeld aan de lidstaten waaruit de betrokken planten afkomstig zijn, aan de lidstaten via welke deze planten zijn verplaatst en aan de lidstaten waar de planten zijn binnengebracht.

    7.   De betrokken lidstaat houdt toezicht op de aanwezigheid van het nader omschreven organisme door jaarlijks op passende tijdstippen onderzoeken uit te voeren. Hij voert visuele inspecties van de nader omschreven planten uit en neemt monsters van en test planten die symptomen vertonen, evenals planten die geen symptomen vertonen maar zich in de nabijheid bevinden van planten die dat wel doen.

    In bufferzones wordt het onderzochte gebied opgedeeld in vierkante terreinen van 100 m × 100 m. In elk van die vierkante terreinen vinden visuele inspecties plaats.

    8.   De betrokken lidstaat licht het publiek voor over de door het nader omschreven organisme gevormde bedreiging en over de maatregelen ter voorkoming van het binnenbrengen en de verspreiding ervan in de Unie. Daartoe plaatst het verkeersborden die de afgrenzing van de afgebakende gebieden vermelden.

    9.   De betrokken lidstaat neemt zo nodig maatregelen om het hoofd te bieden aan bijzonderheden of complicaties waarvan redelijkerwijs kan worden verwacht dat zij de uitroeiing onmogelijk maken, bemoeilijken of vertragen, en met name maatregelen met betrekking tot toegankelijkheid en een adequate vernietiging van alle planten die besmet zijn of waarvan wordt vermoed dat zij besmet zijn, ongeacht de locatie of het openbaar of particulier bezit ervan, en ongeacht de daarvoor verantwoordelijke persoon of instantie.

    10.   De betrokken lidstaat neemt elke andere maatregel die kan bijdragen tot het uitroeien van het nader omschreven organisme, overeenkomstig ISPM nr. 9 (7) en volgt een geïntegreerde aanpak overeenkomstig de in ISPM nr. 14 (8) uiteengezette beginselen.

    11.   De betrokken lidstaat past geschikte agrarische praktijken toe voor het beheer van het nader omschreven organisme en de vectoren daarvan.

    Artikel 7

    Inperkingsmaatregelen

    1.   In afwijking van artikel 6 — en enkel in de provincie Lecce — kan de verantwoordelijke officiële instantie van de betrokken lidstaat besluiten inperkingsmaatregelen te nemen als bedoeld in de leden 2 tot en met 6 (hierna „beperkingsgebied” genoemd).

    2.   De betrokken lidstaat verwijdert onmiddellijk ten minste alle planten waarvan bekend is dat zij met het nader omschreven organisme besmet zijn wanneer zij zich op een van de volgende locaties bevinden:

    a)

    in de nabijheid van de in artikel 9, lid 2, bedoelde locaties;

    b)

    in de nabijheid van de locaties met planten met een bijzondere culturele, sociale of wetenschappelijke waarde;

    c)

    binnen een straal van 20 km van de grens van het beperkingsgebied met de rest van het grondgebied van de Unie.

    Om te voorkomen dat het nader omschreven organisme zich tijdens en na de verwijdering verspreidt, worden alle noodzakelijke voorzorgsmaatregelen genomen.

    3.   De betrokken lidstaat neemt binnen een straal van 100 m rond de in lid 2 bedoelde planten waarvan is vastgesteld dat zij besmet zijn met het nader omschreven organisme overeenkomstig de internationale norm voor fytosanitaire maatregelen ISPM nr. 31 monsters van de nader omschreven planten en test deze. Deze tests worden met regelmatige tussenpozen en ten minste tweemaal per jaar uitgevoerd.

    4.   De betrokken lidstaat voert voorafgaand aan de verwijdering van de in lid 2 bedoelde planten passende fytosanitaire behandelingen uit tegen de vectoren van het nader omschreven organisme en planten die als waardplanten voor de vectoren kunnen fungeren. Een dergelijke behandeling kan onder meer het verwijderen van planten omvatten.

    5.   De betrokken lidstaat vernietigt ter plaatse of op een daartoe aangewezen nabijgelegen plaats binnen het beperkingsgebied de in lid 2 bedoelde planten en delen van planten, op zodanige wijze dat het nader omschreven organisme niet wordt verspreid.

    6.   De betrokken lidstaat past adequate geschikte agrarische praktijken toe voor het beheer van het nader omschreven organisme en de vectoren daarvan.

    Artikel 8

    Instelling van een toezichtsgebied in Italië

    1.   Aangrenzend aan het afgebakende gebied dat de besmette zone van de provincie Lecce bestrijkt, wordt een toezichtsgebied met een breedte van ten minste 30 km ingesteld.

    2.   In het in lid 1 bedoelde toezichtsgebeid houdt de betrokken lidstaat toezicht op de aanwezigheid van het nader omschreven organisme door jaarlijks, op passende tijdstippen gedurende het jaar, onderzoeken uit te voeren. Hij voert visuele inspecties uit van de nader omschreven planten en neemt monsters van planten die symptomen vertonen en test deze.

    Het onderzochte gebied wordt opgedeeld in vierkante terreinen van 100 m × 100 m. In elk van die vierkante terreinen vinden visuele inspecties plaats.

    Het aantal monsters, de methode en de resultaten worden vermeld in het in artikel 14 bedoelde verslag.

    3.   De betrokken lidstaat past geschikte agrarische praktijken toe voor het beheer van het nader omschreven organisme en de vectoren daarvan.

    Artikel 9

    Verplaatsing van nader omschreven planten binnen de Unie

    1.   Binnen de Unie is het verplaatsen binnen of uit de afgebakende gebieden van nader omschreven planten die gedurende ten minste een deel van hun leven in een overeenkomstig artikel 4 ingesteld afgebakend gebied zijn geteeld, verboden.

    2.   In afwijking van lid 1 is een dergelijke verplaatsing toegestaan indien de nader omschreven planten op een locatie zijn geteeld waar wordt voldaan aan elk van de volgende voorwaarden:

    a)

    de locatie is geregistreerd overeenkomstig Richtlijn 92/90/EEG van de Commissie (9);

    b)

    de locatie is overeenkomstig de relevante internationale normen voor fytosanitaire maatregelen door de verantwoordelijke officiële instantie vrij bevonden van het nader omschreven organisme en van de vectoren ervan;

    c)

    de locatie wordt fysiek beschermd tegen het binnenbrengen van het nader omschreven organisme door de vectoren ervan;

    d)

    de locatie is omgeven door een gebied met een breedte van 200 m dat op grond van een officiële visuele inspectie en — indien de aanwezigheid van het nader omschreven organisme wordt vermoed — door bemonstering en tests vrij is bevonden van het nader omschreven organisme, en is daarnaast onderworpen aan geschikte fytosanitaire behandelingen tegen de vectoren van het nader omschreven organisme, waaronder ook het verwijderen van planten kan vallen;

    e)

    de locatie wordt onderworpen aan passende fytosanitaire behandelingen om haar vrij te houden van de vectoren van het nader omschreven organisme, waaronder ook het verwijderen van planten kan vallen;

    f)

    de locatie wordt samen met de onder d) bedoelde zone onderworpen aan ten minste twee officiële inspecties per jaar, die op passende tijdstippen worden uitgevoerd;

    g)

    gedurende de volledige groeiperiode van de nader omschreven planten werden op de locatie geen symptomen van het nader omschreven organisme aangetroffen noch van de vectoren ervan of, indien verdachte symptomen werden waargenomen, is door tests bevestigd dat het nader omschreven organisme er niet voorkomt;

    h)

    gedurende de volledige groeiperiode van de nader omschreven planten werden in de onder d) bedoelde zone geen symptomen van het nader omschreven organisme aangetroffen of, indien verdachte symptomen werden waargenomen, zijn tests uitgevoerd die hebben bevestigd dat het nader omschreven organisme er niet aanwezig is;

    3.   Jaarlijks zijn er op het meest geschikte tijdstip representatieve monsters getest van elke soort van de nader omschreven planten afkomstig van elke productielocatie en aan de hand van overeenkomstig internationaal gevalideerde methoden uitgevoerde tests is bevestigd dat het nader omschreven organisme niet aanwezig is.

    4.   Zo kort mogelijk vóór het moment van verplaatsing werden de partijen van de nader omschreven planten officieel visueel geïnspecteerd, bemonsterd en in overeenstemming met internationaal gevalideerde testmethoden aan moleculaire tests onderworpen aan de hand van een bemonsteringsschema waarmee met een betrouwbaarheid van 99 % een aanwezigheid van de besmette planten van ten minste 1 % kan worden aangetoond en dat specifiek is gericht op de nader omschreven planten die verdachte symptomen van dat organisme vertonen, overeenkomstig ISPM 31.

    5.   Vóór de verplaatsing hebben de partijen van de nader omschreven planten fytosanitaire behandelingen tegen de vectoren van het nader omschreven organisme ondergaan.

    6.   Nader omschreven planten die door of binnen afgebakende gebieden worden verplaatst, worden vervoerd in gesloten recipiënten of verpakkingen, waardoor wordt gewaarborgd dat geen besmetting met het nader omschreven organisme of met een van de vectoren ervan kan plaatsvinden.

    7.   In lid 1 bedoelde planten mogen slechts naar en binnen het grondgebied van de Unie worden verplaatst indien zij vergezeld gaan van een overeenkomstig Richtlijn 92/105/EEG (10) van de Commissie opgesteld en afgegeven plantenpaspoort.

    Artikel 10

    Traceerbaarheid

    1.   Professionele marktdeelnemers die nader omschreven planten leveren die gedurende ten minste een deel van hun leven zijn geteeld in een afgebakend gebied, of die door een dergelijk gebied zijn verplaatst, houden een register bij van iedere geleverde partij en van elke professionele marktdeelnemer die een dergelijke levering heeft ontvangen.

    2.   Professionele marktdeelnemers die nader omschreven planten ontvangen die gedurende ten minste een deel van hun leven zijn geteeld in een afgebakend gebied, of die door een dergelijk gebied zijn verplaatst, houden een register bij van iedere ontvangen partij en van de leverancier ervan.

    3.   De professionele marktdeelnemers bewaren de in de leden 1 en 2 bedoelde gegevens drie jaar, te rekenen vanaf de datum waarop de betrokken partij aan of door hen werd geleverd.

    4.   De in de leden 1 en 2 bedoelde professionele marktdeelnemers stellen hun verantwoordelijke officiële instanties onverwijld in kennis van elke partij die zij leveren of ontvangen. Die kennisgeving omvat onder meer de oorsprong, de afzender, de geadresseerde, de plaats van bestemming, het individuele volg-, week- of serienummer van het plantenpaspoort, en de identiteit en de kwantiteit van de betrokken partij.

    5.   Een verantwoordelijke officiële instantie die gegevens overeenkomstig lid 4 ontvangt, stelt de verantwoordelijke officiële instantie van de plaats van bestemming van de betrokken partij hiervan in kennis.

    6.   Op verzoek stellen de lidstaten de in lid 4 bedoelde gegevens ter beschikking aan de Commissie.

    Artikel 11

    Officiële controles op de verplaatsing van nader omschreven planten

    1.   De lidstaten verrichten regelmatig officiële controles op de verplaatsing van nader omschreven planten uit het afgebakende gebied, of uit een besmette zone naar een bufferzone.

    Dergelijke controles worden ten minste verricht op de volgende locaties:

    a)

    de punten waar de nader omschreven planten uit besmette zones naar bufferzones worden verplaatst;

    b)

    de punten waar de nader omschreven planten uit bufferzones naar niet-afgebakende gebieden worden verplaatst;

    c)

    de plaats van bestemming van de nader omschreven planten in de bufferzone;

    d)

    de plaats van bestemming in de niet-afgebakende gebieden.

    2.   De in lid 1 bedoelde controles omvatten een documentencontrole en een identiteitscontrole van de nader omschreven planten.

    De in lid 1 bedoelde controles worden uitgevoerd ongeacht de locatie van de nader omschreven planten, hun eigenaar of de voor hen verantwoordelijke persoon of entiteit.

    3.   De intensiteit van de in lid 2 bedoelde controles wordt bepaald aan de hand van het risico dat de planten het nader omschreven organisme of de bekende of potentiële vectoren dragen, waarbij rekening moet worden gehouden met de herkomst van de partijen, de vatbaarheid van de betrokken planten, en de mate waarin de voor de verplaatsing verantwoordelijke professionele marktdeelnemer dit besluit en alle andere maatregelen om het nader omschreven organisme uit te roeien of in te perken, naleeft.

    Artikel 12

    Lijst van toegelaten locaties

    De lidstaten stellen een lijst op van alle overeenkomstig artikel 9, lid 2, toegelaten locaties en werken deze bij.

    De lidstaten dienen deze lijst in bij de Commissie.

    Op basis van de informatie die zij van de lidstaten ontvangt, stelt de Commissie een lijst op van alle in de lidstaten toegelaten locaties en werkt deze bij.

    De Commissie geeft deze lijst aan alle lidstaten door.

    Artikel 13

    Maatregelen bij niet-naleving van artikel 9

    Wanneer uit de in artikel 11, lid 2, bedoelde controles blijkt dat de in artikel 9 genoemde voorwaarden niet zijn vervuld, vernietigt de lidstaat die die controles heeft uitgevoerd de niet-conforme plant onmiddellijk ter plaatse of op een dichtbijgelegen locatie. Daarbij worden alle noodzakelijke voorzorgsmaatregelen genomen om tijdens en na de verwijdering verspreiding van het nader omschreven organisme en op die plant aanwezige vectoren te voorkomen.

    Artikel 14

    Verslaglegging over de maatregelen

    De lidstaten doen de Commissie en de andere lidstaten uiterlijk op 31 december van elk jaar het volgende toekomen:

    a)

    een verslag over de maatregelen die zijn genomen uit hoofde van de artikelen 3, 4, 6, 7, 8 en 11 en over de resultaten van deze maatregelen;

    b)

    een plan met de in het daaropvolgende jaar uit hoofde van de artikelen 3, 4, 6, 7, 8 en 11 te nemen maatregelen, met inbegrip van het tijdschema van elke maatregel.

    Indien de betrokken lidstaat besluit inperkingsmaatregelen in te stellen overeenkomstig artikel 7, deelt hij de Commissie hiervan onverwijld de redenen mee alsook de maatregelen die zijn of zullen worden genomen.

    Voor zover gerechtvaardigd door de ontwikkeling van het desbetreffende fytosanitaire risico passen de lidstaten de maatregelen aan en werken het onder b) bedoelde plan dienovereenkomstig bij. Zij stellen de Commissie en de andere lidstaten onmiddellijk in kennis van het bijgewerkte plan.

    Artikel 15

    Verbod op het binnenbrengen van voor opplant bestemde planten van Coffea, met uitzondering van zaden, van oorsprong uit Costa Rica of Honduras

    Het binnenbrengen in de Unie van voor opplant bestemde planten van Coffea, met uitzondering van zaden, van oorsprong uit Costa Rica of Honduras, is verboden.

    Professionele marktdeelnemers mogen voor opplant bestemde planten van Coffea, met uitzondering van zaden, van oorsprong uit Costa Rica of Honduras die in de Unie zijn binnengebracht vóór de toepassing van dit besluit, slechts binnen de Unie verplaatsen nadat zij de verantwoordelijke officiële instantie op de hoogte hebben gesteld.

    Artikel 16

    Binnenbrengen in de Unie van nader omschreven planten van oorsprong uit een derde land waarvan bekend is dat het nader omschreven organisme er niet voorkomt

    Nader omschreven planten van oorsprong uit een derde land waarvan bekend is dat het nader omschreven organisme er niet voorkomt, mogen in de Unie worden binnengebracht indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

    a)

    de nationale plantenziektekundige organisatie van het betrokken derde land heeft schriftelijk aan de Commissie meegedeeld dat het nader omschreven organisme niet in het land voorkomt;

    b)

    de nader omschreven planten gaan vergezeld van een fytosanitair certificaat als bedoeld in artikel 13, lid 1, ii), van Richtlijn 2000/29/EG, waarin onder de rubriek „Aanvullende verklaring” is vermeld dat het nader omschreven organisme niet in het land voorkomt;

    c)

    bij binnenkomst in de Unie worden de nader omschreven planten door de verantwoordelijke officiële instantie gecontroleerd overeenkomstig artikel 18, lid 2, en worden noch de aanwezigheid noch symptomen van het nader omschreven organisme geconstateerd.

    Artikel 17

    Binnenbrengen in de Unie van nader omschreven planten van oorsprong uit een derde land waarvan bekend is dat het nader omschreven organisme er voorkomt

    1.   Nader omschreven planten van oorsprong uit een derde land waarvan bekend is dat het nader omschreven organisme er voorkomt, mogen enkel in de Unie worden binnengebracht indien aan de volgende voorwaarden is voldaan:

    a)

    zij gaan vergezeld van een fytosanitair certificaat als bedoeld in artikel 13, lid 1, ii), van Richtlijn 2000/29/EG;

    b)

    zij voldoen aan lid 2 of aan de leden 3 en 4;

    c)

    bij binnenkomst in de Unie werden zij door de verantwoordelijke officiële instantie overeenkomstig artikel 18 gecontroleerd en daarbij werden noch de aanwezigheid noch symptomen van het nader omschreven organisme geconstateerd.

    2.   Bij nader omschreven planten van oorsprong uit een gebied dat door de nationale plantenziektekundige organisatie overeenkomstig de desbetreffende internationale normen voor fytosanitaire maatregelen vrij is bevonden van het nader omschreven organisme, moet aan de volgende voorwaarden zijn voldaan:

    a)

    de nationale plantenziektekundige organisatie van het betrokken derde land heeft de Commissie schriftelijk de naam van dat gebied meegedeeld;

    b)

    de naam van dat gebied is vermeld in het vak „plaats van oorsprong” van het fytosanitair certificaat.

    3.   Bij nader omschreven planten van oorsprong uit een gebied waarvan bekend is dat het nader omschreven organisme er voorkomt, wordt in het vak „Aanvullende verklaring” van het fytosanitair certificaat het volgende vermeld:

    a)

    de nader omschreven planten zijn geproduceerd in één of meer locaties die aan de in lid 4 bedoelde voorwaarden voldoen;

    b)

    de nationale plantenziektekundige organisatie van het betrokken derde land heeft de Commissie schriftelijk de lijst van die locaties en hun geografische ligging in het land meegedeeld;

    c)

    op de locatie en in de desbetreffende zone als bedoeld in lid 4, onder c), worden fytosanitaire behandelingen tegen de vectoren van het nader omschreven organisme toegepast;

    d)

    er zijn jaarlijks op het meest geschikte tijdstip representatieve monsters getest van elke soort van de nader omschreven planten afkomstig van elke locatie, en aan de hand van overeenkomstig internationaal gevalideerde methoden uitgevoerde onderzoek is bevestigd dat het nader omschreven organisme niet aanwezig is;

    e)

    de nader omschreven planten zijn vervoerd in gesloten recipiënten of verpakkingen, waardoor wordt gewaarborgd dat geen besmetting met het nader omschreven organisme of met een van de bekende vectoren ervan kan plaatsvinden;

    f)

    zo kort mogelijk vóór het moment van uitvoer zijn de partijen van de nader omschreven planten officieel visueel geïnspecteerd, bemonsterd en in overeenstemming met internationaal gevalideerde testmethoden onderworpen aan moleculaire tests aan de hand van een bemonsteringsschema waarmee met een betrouwbaarheid van 99 % een aanwezigheid van besmette planten van ten minste 1 % kan worden aangetoond, en dat specifiek is gericht op de planten die verdachte symptomen van dat organisme vertonen, waarbij werd bevestigd dat het nader omschreven organisme niet aanwezig was;

    g)

    onmiddellijk vóór de uitvoer hebben de partijen van de nader omschreven planten fytosanitaire behandelingen tegen de bekende vectoren van het nader omschreven organisme ondergaan.

    Daarnaast wordt in het vak „plaats van oorsprong” van het in lid 1, onder a), bedoelde fytosanitaire certificaat de in a) bedoelde locatie duidelijk omschreven.

    4.   De in lid 3, onder a), bedoelde locatie voldoet aan de volgende voorwaarden:

    a)

    de locatie is door de nationale plantenziektekundige organisatie vrij bevonden van het nader omschreven organisme en van de vectoren ervan, overeenkomstig de relevante internationale normen voor fytosanitaire maatregelen;

    b)

    de locatie wordt fysiek beschermd tegen het binnenbrengen van het nader omschreven organisme en de vectoren ervan;

    c)

    de locatie is omgeven door een gebied met een breedte van 200 m dat op grond van een officiële visuele inspectie en — indien de aanwezigheid van het nader omschreven organisme wordt vermoed — door bemonstering en tests vrij is bevonden van het nader omschreven organisme, en is daarnaast onderworpen aan geschikte fytosanitaire behandelingen tegen de vectoren van het nader omschreven organisme, waaronder het verwijderen van planten kan vallen;

    d)

    de locatie wordt onderworpen aan geschikte fytosanitaire behandelingen die ertoe dienen haar vrij te houden van de vectoren van het nader omschreven organisme, waaronder het verwijderen van planten kan vallen;

    e)

    de locatie wordt samen met de onder c) bedoelde zone onderworpen aan ten minste twee officiële inspecties per jaar die op passende tijdstippen worden uitgevoerd;

    f)

    gedurende de gehele productiecyclus van de nader omschreven planten zijn er op de locatie geen symptomen van het nader omschreven organisme, noch vectoren ervan aangetroffen, of indien verdachte symptomen werden waargenomen, zijn tests verricht en werd de afwezigheid van het genoemde organisme bevestigd;

    g)

    gedurende de volledige productiecyclus van de nader omschreven planten zijn er in de onder c) bedoelde zone geen symptomen van het nader omschreven organisme aangetroffen of, indien verdachte symptomen werden waargenomen, zijn tests verricht en werd de afwezigheid van het genoemde organisme bevestigd.

    Artikel 18

    Officiële controles bij het binnenbrengen in de Unie

    1.   Alle zendingen van de nader omschreven planten die vanuit een derde land in de Unie worden binnengebracht, worden op de plaats van binnenkomst in de Unie of op de plaats van bestemming als vastgesteld overeenkomstig artikel 1 van Richtlijn 2004/103/EG van de Commissie (11) en, naar gelang van het geval, op grond van lid 2 of 3, en van lid 4, officieel gecontroleerd.

    2.   Bij nader omschreven planten van oorsprong uit een derde land waar het nader omschreven organisme niet aanwezig is, verricht de verantwoordelijke officiële instantie de volgende controles:

    a)

    een visuele inspectie, en

    b)

    indien de aanwezigheid van het nader omschreven organisme wordt vermoed, bemonstering en tests van de partij van de nader omschreven planten om te bevestigen dat het genoemde organisme of de symptomen ervan niet aanwezig zijn.

    3.   Bij nader omschreven planten van oorsprong uit een derde land waarvan bekend is dat het nader omschreven organisme er voorkomt, verricht de verantwoordelijke officiële instantie de volgende controles:

    a)

    een visuele inspectie, en

    b)

    bemonstering en tests van de partij van de nader omschreven planten om te bevestigen dat het genoemde organisme of de symptomen ervan niet aanwezig zijn.

    4.   De in lid 2, onder b), en lid 3, onder b), bedoelde monsters zijn zodanig groot dat, rekening houdend met ISPM nr. 31, met een betrouwbaarheid van 99 % een niveau van besmette planten van 1 % of meer kan worden geïdentificeerd.

    Artikel 19

    Naleving

    Om aan dit besluit te voldoen, wijzigen de lidstaten de maatregelen die zij hebben genomen om zich te beschermen tegen het binnenbrengen en de verspreiding van het nader omschreven organisme, of trekken deze in. Zij stellen de Commissie onmiddellijk in kennis van die maatregelen.

    Artikel 20

    Intrekking

    Uitvoeringsbesluit 2014/497/EU wordt ingetrokken.

    Artikel 21

    Adressaten

    Dit besluit is gericht tot de lidstaten.

    Gedaan te Brussel, 18 mei 2015.

    Voor de Commissie

    Vytenis ANDRIUKAITIS

    Lid van de Commissie


    (1)  PB L 169 van 10.7.2000, blz. 1.

    (2)  Uitvoeringsbesluit 2014/87/EU van de Commissie van 13 februari 2014 betreffende maatregelen ter preventie van de verspreiding in de Unie van Xylella fastidiosa (Well et Raju) (PB L 45 van 15.2.2014, blz. 29).

    (3)  EFSA PLH Panel (EFSA Panel on Plant Health), 2015. Scientific Opinion on the risks to plant health posed by Xylella fastidiosa in the EU territory, with the identification and evaluation of risk reduction options. EFSA Journal 2015;13(1):3989, blz. 262.

    (4)  Uitvoeringsbesluit 2014/497/EU van de Commissie van 23 juli 2014 betreffende maatregelen om het binnenbrengen en de verspreiding in de Unie van Xylella fastidiosa (Well et Raju) te voorkomen (PB L 219 van 25.7.2014, blz. 56).

    (5)  Uitvoeringsbesluit 2014/917/EU van de Commissie van 15 december 2014 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen voor Richtlijn 2000/29/EG van de Raad met betrekking tot de kennisgeving van de aanwezigheid van schadelijke organismen en van maatregelen die de lidstaten hebben genomen of voornemens zijn te nemen (PB L 360 van 17.12.2014, blz. 59).

    (6)  Methodologies for sampling of consignments — Reference Standard ISPM No. 31, Secretariaat van het Internationaal Verdrag voor de Bescherming van Planten, Rome. Gepubliceerd in 2008.

    (7)  Guidelines for pest eradication programmes — Reference Standard ISPM No. 9, Secretariaat van het Internationaal Verdrag voor de Bescherming van Planten, Rome. Gepubliceerd op 15 december 2011.

    (8)  The use of integrated measures in a systems approach for pest risk management — Reference Standard ISPM No. 14, Secretariaat van het Internationaal Verdrag voor de Bescherming van Planten, Rome. Gepubliceerd op 8 januari 2014.

    (9)  Richtlijn 92/90/EEG van de Commissie van 3 november 1992 tot vaststelling van de verplichtingen van producenten en importeurs van planten, plantaardige producten en andere materialen, en van nadere bepalingen inzake registratie (PB L 344 van 26.11.1992, blz. 38).

    (10)  Richtlijn 92/105/EEG van de Commissie van 3 december 1992 tot een zekere mate van standaardisering van plantenpaspoorten voor het verkeer van bepaalde planten, plantaardige producten en andere materialen in de Gemeenschap, en tot vaststelling van nadere regels voor de afgifte van deze paspoorten en van de voorwaarden en nadere regels voor de vervanging ervan (PB L 4 van 8.1.1993, blz. 22).

    (11)  Richtlijn 2004/103/EG van de Commissie van 7 oktober 2004 betreffende de controles van de identiteit en de fytosanitaire controles van in deel B van bijlage V bij Richtlijn 2000/29/EG van de Raad opgenomen planten, plantaardige producten en andere materialen, die kunnen worden uitgevoerd op een andere plaats dan de plaats van binnenkomst in de Gemeenschap of op een dichtbijgelegen plaats en tot vaststelling van de eisen met betrekking tot deze controles (PB L 313 van 12.10.2004, blz. 16).


    BIJLAGE I

    Lijst van planten waarvan bekend is dat zij vatbaar zijn voor de Europese en niet-Europese isolaten van het nader omschreven organisme („nader omschreven planten”)

     

    Acacia longifolia (Andrews) Willd.

     

    Acacia saligna (Labill.) H. L. Wendl.

     

    Acer

     

    Aesculus

     

    Agrostis gigantea Roth

     

    Albizia julibrissin Durazz.

     

    Alnus rhombifolia Nutt.

     

    Alternanthera tenella Colla

     

    Amaranthus blitoides S. Watson

     

    Ambrosia acanthicarpa Hook.

     

    Ambrosia artemisiifolia L.

     

    Ambrosia trifida L.

     

    Ampelopsis arborea (L.) Koehne

     

    Ampelopsis cordata Michx.

     

    Artemisia douglasiana Hook.

     

    Artemisia vulgaris var. heterophylla (H.M. Hall & Clements) Jepson

     

    Avena fatua L.

     

    Baccharis halimifolia L.

     

    Baccharis pilularis DC.

     

    Baccharis salicifolia (Ruiz & Pav.)

     

    Bidens pilosa L.

     

    Brachiaria decumbens (Stapf)

     

    Brachiaria plantaginea (Link) Hitchc.

     

    Brassica

     

    Bromus diandrus Roth

     

    Callicarpa americana L.

     

    Capsella bursa-pastoris (L.) Medik.

     

    Carex

     

    Carya illinoinensis (Wangenh.) K. Koch

     

    Cassia tora (L.) Roxb.

     

    Catharanthus

     

    Celastrus orbiculata Thunb.

     

    Celtis occidentalis L.

     

    Cenchrus echinatus L.

     

    Cercis canadensis L.

     

    Cercis occidentalis Torr.

     

    Chamaecrista fasciculata (Michx.) Greene

     

    Chenopodium quinoa Willd.

     

    Chionanthus

     

    Chitalpa tashkinensis T. S. Elias & Wisura

     

    Citrus

     

    Coelorachis cylindrica (Michx.) Nash

     

    Coffea

     

    Commelina benghalensis L.

     

    Conium maculatum L.

     

    Convolvulus arvensis L.

     

    Conyza canadensis (L.) Cronquist

     

    Cornus florida L.

     

    Coronopus didymus (L.) Sm.

     

    Cynodon dactylon (L.) Pers.

     

    Cyperus eragrostis Lam.

     

    Cyperus esculentus L.

     

    Cytisus scoparius (L.) Link

     

    Datura wrightii Regel

     

    Digitaria horizontalis Willd.

     

    Digitaria insularis (L.) Ekman

     

    Digitaria sanguinalis (L.) Scop.

     

    Disphania ambrosioides (L.) Mosyakin & Clemants

     

    Duranta erecta L.

     

    Echinochloa crus-galli (L.) P. Beauv.

     

    Encelia farinosa A. Gray ex Torr.

     

    Eriochloa contracta Hitchc.

     

    Erodium

     

    Escallonia montevidensis Link & Otto

     

    Eucalyptus camaldulensis Dehnh.

     

    Eucalyptus globulus Labill.

     

    Eugenia myrtifolia Sims

     

    Euphorbia hirta L.

     

    Fagus crenata Blume

     

    Ficus carica L.

     

    Fragaria vesca L.

     

    Fraxinus americana L.

     

    Fraxinus dipetala Hook. & Arn.

     

    Fraxinus latifolia Benth.

     

    Fraxinus pennsylvanica Marshall

     

    Fuchsia magellanica Lam.

     

    Genista monspessulana (L.) L. A. S. Johnson

     

    Geranium dissectum L.

     

    Ginkgo biloba L.

     

    Gleditsia triacanthos L.

     

    Hedera helix L.

     

    Helianthus annuus L.

     

    Hemerocallis

     

    Heteromeles arbutifolia (Lindl.) M. Roem.

     

    Hibiscus schizopetalus (Masters) J.D. Hooker

     

    Hibiscus syriacus L.

     

    Hordeum murinum L.

     

    Hydrangea paniculata Siebold

     

    Ilex vomitoria Sol. ex Aiton

     

    Ipomoea purpurea (L.) Roth

     

    Iva annua L.

     

    Jacaranda mimosifolia D. Don

     

    Juglans

     

    Juniperus ashei J. Buchholz

     

    Koelreuteria bipinnata Franch.

     

    Lactuca serriola L.

     

    Lagerstroemia indica L.

     

    Lavandula dentata L.

     

    Ligustrum lucidum L.

     

    Lippia nodiflora (L.) Greene

     

    Liquidambar styraciflua L.

     

    Liriodendron tulipifera L.

     

    Lolium perenne L.

     

    Lonicera japonica (L.) Thunb.

     

    Ludwigia grandiflora (Michx.) Greuter & Burdet

     

    Lupinus aridorum McFarlin ex Beckner

     

    Lupinus villosus Willd.

     

    Magnolia grandiflora L.

     

    Malva

     

    Marrubium vulgare L.

     

    Medicago polymorpha L.

     

    Medicago sativa L.

     

    Melilotus

     

    Melissa officinalis L.

     

    Metrosideros

     

    Modiola caroliniana (L.) G. Don

     

    Montia linearis (Hook.) Greene

     

    Morus

     

    Myrtus communis L.

     

    Nandina domestica Murray

     

    Neptunia lutea (Leavenw.) Benth.

     

    Nerium oleander L.

     

    Nicotiana glauca Graham

     

    Olea europaea L.

     

    Origanum majorana L.

     

    Paspalum dilatatum Poir.

     

    Persea americana Mill.

     

    Phoenix reclinata Jacq.

     

    Phoenix roebelenii O'Brien

     

    Pinus taeda L.

     

    Pistacia vera L.

     

    Plantago lanceolata L.

     

    Platanus

     

    Pluchea odorata (L.) Cass.

     

    Poa annua L.

     

    Polygala myrtifolia L.

     

    Polygonum arenastrum Boreau

     

    Polygonum lapathifolium (L.) Delarbre

     

    Polygonum persicaria Gray

     

    Populus fremontii S. Watson

     

    Portulaca

     

    Prunus

     

    Pyrus pyrifolia (Burm. f.) Nakai

     

    Quercus

     

    Ranunculus repens L.

     

    Ratibida columnifera (Nutt.) Wooton & Standl.

     

    Rhamnus alaternus L.

     

    Rhus diversiloba Torr. & A. Gray

     

    Rosa californica Cham. & Schldl.

     

    Rosmarinus officinalis L.

     

    Rubus

     

    Rumex crispus L.

     

    Salix

     

    Salsola tragus L.

     

    Salvia mellifera Greene

     

    Sambucus

     

    Sapindus saponaria L.

     

    Schinus molle L.

     

    Senecio vulgaris L.

     

    Setaria magna Griseb.

     

    Silybum marianum (L.) Gaertn.

     

    Simmondsia chinensis (Link) C. K. Schneid.

     

    Sisymbrium irio L.

     

    Solanum americanum Mill.

     

    Solanum elaeagnifolium Cav.

     

    Solidago virgaurea L.

     

    Sonchus

     

    Sorghum

     

    Spartium junceum L.

     

    Spermacoce latifolia Aubl.

     

    Stellaria media (L.) Vill.

     

    Tillandsia usneoides (L.) L.

     

    Toxicodendron diversilobum (Torr. & A. Gray) Greene

     

    Trifolium repens L.

     

    Ulmus americana L.

     

    Ulmus crassifolia Nutt.

     

    Umbellularia californica (Hook. & Arn.) Nutt.

     

    Urtica dioica L.

     

    Urtica urens L.

     

    Vaccinium

     

    Verbena litoralis Kunth

     

    Veronica

     

    Vicia faba L.

     

    Vinca

     

    Vitis

     

    Westringia fruticosa (Willd.) Druce

     

    Xanthium spinosum L.

     

    Xanthium strumarium L.


    BIJLAGE II

    Lijst van planten waarvan bekend is dat zij vatbaar zijn voor de Europese isolaten van het nader omschreven organisme („waardplanten”)

     

    Acacia saligna (Labill.) Wendl.

     

    Catharanthus

     

    Myrtus communis L.

     

    Nerium oleander L.

     

    Olea europaea L.

     

    Polygala myrtifolia L.

     

    Prunus avium (L.) L.

     

    Prunus dulcis (Mill.) D.A. Webb

     

    Rhamnus alaternus L.

     

    Rosmarinus officinalis L.

     

    Spartium junceum L.

     

    Vinca

     

    Westringia fruticosa (Willd.) Druce


    Top