Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32014R0431

Verordening (EU) nr. 431/2014 van de Commissie van 24 april 2014 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1099/2008 van het Europees Parlement en de Raad betreffende energiestatistieken, wat de uitvoering van de jaarlijkse statistieken over het eindgebruik van energie in huishoudens betreft Voor de EER relevante tekst

PB L 131 van 1.5.2014, p. 1–50 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

Legal status of the document In force

ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2014/431/oj

1.5.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 131/1


VERORDENING (EU) Nr. 431/2014 VAN DE COMMISSIE

van 24 april 2014

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1099/2008 van het Europees Parlement en de Raad betreffende energiestatistieken, wat de uitvoering van de jaarlijkse statistieken over het eindgebruik van energie in huishoudens betreft

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1099/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2008 betreffende energiestatistieken (1), en met name artikel 4, lid 3, en artikel 9, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EG) nr. 1099/2008 stelt een gemeenschappelijk kader vast voor de productie, indiening, evaluatie en verspreiding van vergelijkbare energiestatistieken in de Unie.

(2)

De energiestatistiek omvat een zeer dynamisch statistisch gebied wegens de intensieve ontwikkeling van Uniebeleid, de technologische vooruitgang en het belang van energiegegevens als grondslag voor Uniedoelstellingen. Derhalve zijn regelmatige herzieningen nodig om het statistische bereik in overeenstemming te brengen met toenemende of veranderende behoeften.

(3)

Bij Verordening (EG) nr. 1099/2008 zijn aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden voor de aanpassing van de bijlagen bij de verordening verleend.

(4)

Krachtens Verordening (EG) nr. 1099/2008 moet de Commissie (Eurostat) in samenwerking met de lidstaten statistieken over het eindgebruik van energie ontwikkelen en deze geleidelijk opnemen in het statistische bereik zoals omschreven in de bijlagen bij de verordening.

(5)

De Commissie heeft statistieken over het eindgebruik van energie in huishoudens ontwikkeld en de haalbaarheid, productiekosten, vertrouwelijkheid en responslast met de lidstaten besproken.

(6)

Verordening (EG) nr. 1099/2008 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(7)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité voor het Europees statistisch systeem,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De bijlagen A en BI bij Verordening (EG) nr. 1099/2008 worden vervangen door de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 24 april 2014.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 304 van 14.11.2008, blz. 1.


BIJLAGE

BIJLAGE A

TOELICHTING OP DE TERMINOLOGIE

In deze bijlage worden termen die in de overige bijlagen worden gebruikt, toegelicht of gedefinieerd.

1.   GEOGRAFISCHE OPMERKINGEN

Uitsluitend voor de statistische rapportage gelden de volgende geografische definities:

Australië omvat niet de overzeese gebieden.

Denemarken omvat niet de Faeröer en Groenland.

Frankrijk omvat Monaco maar niet de Franse overzeese gebieden Guadeloupe, Martinique, Réunion, Saint-Pierre en Miquelon, Nieuw-Caledonië, Frans-Polynesië, Wallis en Futuna en Mayotte.

Italië omvat San Marino en Vaticaanstad.

Japan omvat Okinawa.

Nederland omvat niet Suriname en de Nederlandse Antillen.

Portugal omvat de Azoren en Madeira.

Spanje omvat de Canarische eilanden, de Balearen, en Ceuta en Melilla.

Zwitserland omvat niet Liechtenstein.

De Verenigde Staten omvatten de vijftig staten, het District of Columbia, de Amerikaanse Maagdeneilanden, Puerto Rico en Guam.

2.   AGGREGATEN

De producenten worden ingedeeld volgens het doel van de productie:

—   producenten die opwekking als hoofdactiviteit hebben: particuliere of overheidsbedrijven die als hoofdactiviteit elektriciteit en/of warmte opwekken voor verkoop aan derde partijen,

—   zelfopwekkers: particuliere of overheidsbedrijven die volledig of gedeeltelijk voor eigen gebruik elektriciteit en/of warmte opwekken als nevenactiviteit bij hun hoofdactiviteit.

NB: wanneer een herziening van de NACE-classificatie in werking treedt, kan de Commissie de terminologie verder verduidelijken door volgens de in artikel 11, lid 2, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing bedoelde NACE-codes toe te voegen.

2.1.   Sector voorziening en omzetting

Productie/binnenlandse productie

Hoeveelheden gewonnen of geproduceerde brandstoffen, berekend na eventuele verwijdering van inert materiaal. De productie omvat de hoeveelheden die de producent tijdens het productieproces verbruikt (bv. voor verwarming en het functioneren van apparatuur en hulpmiddelen) en leveringen aan andere energieproducenten voor omzetting of ander gebruik.

Onder „binnenlands” wordt verstaan: productie uit hulpbronnen binnen het land in kwestie.

In- en uitvoer

Voor geografische definities, zie „Geografische opmerkingen”.

Tenzij anders vermeld, heeft „invoer” betrekking op de eerste oorsprong (het land waar de energieproducten zijn geproduceerd) met het oog op gebruik in het land en „uitvoer” op het land waar de geproduceerde energieproducten uiteindelijk worden verbruikt.

Hoeveelheden worden geacht te zijn in- of uitgevoerd wanneer zij de politieke grenzen van het land hebben overschreden, ongeacht of zij al dan niet zijn in- of uitgeklaard.

Indien oorsprong of bestemming onbekend zijn, mag „Andere” worden gebruikt.

Indien alleen de totale in- en uitvoer volgens het bovenstaande beschikbaar zijn, terwijl de geografische uitsplitsing op een andere enquête of bron of een ander begrip gebaseerd is, kunnen zich statistische verschillen voordoen. In dat geval worden deze verschillen onder „Andere” vermeld.

Internationale scheepsbunkers

Hoeveelheden brandstoffen die worden geleverd aan schepen onder om het even welke vlag in de internationale scheepvaart. Het kan daarbij gaan om zee-, binnen- en kustvaart. Hieronder vallen niet:

het verbruik van schepen in de binnenlandse scheepvaart. Het onderscheid tussen binnenlandse en internationale scheepvaart wordt gemaakt op grond van de havens van vertrek en aankomst, niet op grond van de vlag of de nationaliteit van het schip,

het verbruik van vissersvaartuigen,

het verbruik van militaire vaartuigen.

Voorraadwijzigingen

Het verschil tussen begin- en eindinventaris van voorraden op het nationale grondgebied.

Brutoverbruik (berekend)

Berekende waarde, gedefinieerd als:

Binnenlandse productie + Uit andere bronnen + Invoer – Uitvoer – Internationale scheepsbunkers + Voorraadwijzigingen.

Brutoverbruik (waargenomen)

De feitelijk in enquêtes bij de eindverbruikers opgegeven hoeveelheid.

Statistisch verschil

Berekende waarde, gedefinieerd als:

Berekend brutoverbruik — Waargenomen brutoverbruik.

Hieronder vallen ook voorraadwijzigingen bij eindverbruikers die niet onder „Voorraadwijzigingen” kunnen worden opgegeven.

Bij grote verschillen moeten de redenen worden vermeld.

Producenten die opwekking als hoofdactiviteit hebben — elektriciteitscentrales

De hoeveelheden brandstoffen die worden gebruikt om elektriciteit te produceren.

Brandstoffen die worden gebruikt door centrales die ten minste één warmtekrachteenheid omvatten, moeten onder „Producenten die opwekking als hoofdactiviteit hebben — warmtekrachtcentrales” worden opgegeven.

Producenten die opwekking als hoofdactiviteit hebben — warmtekrachtcentrales

De hoeveelheden brandstoffen die worden gebruikt om elektriciteit en warmte te produceren.

Producenten die opwekking als hoofdactiviteit hebben — warmtecentrales

De hoeveelheden brandstoffen die worden gebruikt om warmte te produceren.

Zelfopwekkers — elektriciteitscentrales

De hoeveelheden brandstoffen die worden gebruikt om elektriciteit te produceren.

Brandstoffen die worden gebruikt door centrales die ten minste één warmtekrachteenheid omvatten, moeten onder „Zelfopwekkers — warmtekrachtcentrales” worden opgegeven.

Zelfopwekkers — warmtekrachtcentrales

De hoeveelheden brandstoffen die overeenkomen met de hoeveelheid geproduceerde elektriciteit en verkochte warmte.

Zelfopwekkers — warmtecentrales

De hoeveelheden brandstoffen die overeenkomen met de hoeveelheid verkochte warmte.

Steenkoolbrikettencentrales

De hoeveelheden die worden gebruikt om brandstoffen te produceren.

De hoeveelheden die worden gebruikt voor verwarming en voor het functioneren van apparatuur moeten niet hier, maar als verbruik in de sector energie worden opgegeven.

Cokesovens

De hoeveelheden die worden gebruikt in cokesovens.

De hoeveelheden die worden gebruikt voor verwarming en voor het functioneren van apparatuur moeten niet hier, maar als verbruik in de sector energie worden opgegeven.

Bruinkoolbriketten- en turfbrikettencentrales

De hoeveelheden bruinkool of turf die worden gebruikt om bruinkoolbriketten, respectievelijk turfbriketten te produceren.

De hoeveelheden die worden gebruikt voor verwarming en voor het functioneren van apparatuur moeten niet hier, maar als verbruik in de sector energie worden opgegeven.

Gasfabrieken

De hoeveelheden die in gasfabrieken en steenkoolvergassingsinstallaties worden gebruikt om gas te produceren.

De hoeveelheden die worden gebruikt voor verwarming en voor het functioneren van apparatuur moeten niet hier, maar als verbruik in de sector energie worden opgegeven.

Hoogovens

De hoeveelheden cokeskool en/of bitumineuze kool (gewoonlijk PCI genoemd) en cokes die in hoogovens wordt omgezet.

De hoeveelheden die worden gebruikt voor verwarming en voor het functioneren van de hoogovens (bv. hoogovengas) moeten niet hier, maar als verbruik in de sector energie worden opgegeven.

Kolenliquefactie

De hoeveelheden brandstof die worden gebruikt om synthetische olie te produceren.

Aardolieraffinaderijen

De hoeveelheden die worden gebruikt om aardolieproducten te produceren.

De hoeveelheden die worden gebruikt voor verwarming en voor het functioneren van apparatuur moeten niet hier, maar als verbruik in de sector energie worden opgegeven.

Niet elders vermeld — omzetting

De hoeveelheden die voor omzetting worden gebruikt en niet elders zijn vermeld. Wanneer hieronder iets wordt vermeld, moet dat in het verslag worden toegelicht.

2.2.   Sector energie en eindverbruik

Totaal sector energie

De hoeveelheden die door de sector energie worden verbruikt ter ondersteuning van de winning (mijnen, olie- en gasproductie) of het functioneren van omzettingsinstallaties. Dit komt overeen met de NACE-onderverdelingen 05, 06, 08.92, 07.21, 09.1, 19 en 35.

Hieronder vallen niet de hoeveelheden brandstoffen die in een andere energievorm worden omgezet (te vermelden onder de sector omzetting) of worden gebruikt ter ondersteuning van het beheer van olie-, gas- en kolenslurrypijpleidingen (te vermelden onder de sector vervoer).

Hieronder valt ook de vervaardiging van chemische stoffen voor kernsplitsing en -fusie en de producten van die processen.

Elektriciteits-, warmtekracht- en warmtecentrales

De hoeveelheden die als energie worden verbruikt in elektriciteitscentrales, warmtekrachtcentrales en warmtecentrales.

Kolenmijnen

De hoeveelheden die als energie worden verbruikt ter ondersteuning van de winning en het wassen van steenkool in de steenkoolindustrie.

Steenkool die in mijncentrales wordt verbrand moet onder de sector omzetting worden opgegeven.

Steenkoolbrikettencentrales

De hoeveelheden die als energie worden verbruikt in steenkoolbrikettencentrales.

Cokesovens

De hoeveelheden die als energie worden verbruikt in cokesfabrieken.

Bruinkoolbriketten- en turfbrikettencentrales

De hoeveelheden die als energie worden verbruikt in bruinkoolbriketten- en turfbrikettencentrales.

Gasfabrieken/vergassingsinstallaties

De hoeveelheden die als energie worden verbruikt in gasfabrieken en vergassingsinstallaties.

Hoogovens

De hoeveelheden die als energie worden verbruikt in hoogovens.

Kolenliquefactie

De hoeveelheden die als energie worden verbruikt in kolenliquefactie-installaties.

Aardolieraffinaderijen

De hoeveelheden die als energie worden verbruikt in aardolieraffinaderijen.

Olie- en gaswinning

De hoeveelheden die als energie worden verbruikt bij de olie- en gaswinning en in aardgasverwerkingsfabrieken.

Hieronder vallen niet: verliezen uit pijpleidingen (te vermelden onder „Distributieverliezen”) en hoeveelheden energie die worden gebruikt voor het beheer van pijpleidingen (te vermelden onder de sector vervoer).

Totaal eindverbruik

Gedefinieerd (berekend) als:

= Totaal non-energetisch verbruik + Finaal energieverbruik (industrie + transport + overige sectoren).

Hieronder vallen niet: leveringen voor omzetting, gebruik door de energieproducerende industrie en distributieverliezen.

Non-energetisch verbruik

Energieproducten die in de verschillende sectoren als grondstoffen worden gebruikt, d.w.z. niet als brandstof worden verbruikt of in een andere brandstof worden omgezet.

2.3.   Specificatie van het eindgebruik van de energie

Finaal energieverbruik

Het totale energieverbruik in de industrie, het vervoer en de overige sectoren.

Industrie

Dit betreft de hoeveelheden brandstoffen die industriële ondernemingen verbruiken ter ondersteuning van hun kernactiviteiten.

Wat warmtekracht- en warmtecentrales betreft, gaat het alleen om de hoeveelheden brandstoffen die worden verbruikt voor de productie van warmte die de centrale zelf gebruikt. De hoeveelheden brandstoffen die worden verbruikt voor de productie van warmte die wordt verkocht en voor de productie van elektriciteit, moeten onder de desbetreffende omzettingssector worden opgegeven.

IJzer en staal NACE-onderverdelingen 24.1, 24.2, 24.3, 24.51 en 24.52.

Chemie (inclusief petrochemie)

Chemische en petrochemische industrie: NACE-onderverdelingen 20 en 21.

Non-ferrometalen

Non-ferrometaalindustrie: NACE-onderverdelingen 24.4, 24.53 en 24.54.

Niet-metaalhoudende minerale producten

Glas, keramiek, cement en andere bouwmaterialen; NACE-onderverdeling 23.

Transportmiddelen

Met transportmiddelen gerelateerde industriesectoren; NACE-onderverdelingen 29 en 30.

Machines

Producten van metaal, machines, apparaten en werktuigen, exclusief transportmiddelen; NACE-onderverdelingen 25, 26, 27 en 28.

Winning van delfstoffen

NACE-onderverdelingen 07 (behalve 07.21), 08 (behalve 08.92) en 09.9; hieronder valt niet de energieproducerende industrie.

Voedings- en genotmiddelen NACE-onderverdelingen 10, 11 en 12.

Pulp, papier en drukkerijen

Hieronder valt ook de productie van opgenomen media: NACE-onderverdelingen 17 en 18.

Hout en artikelen van hout (exclusief pulp en papier): NACE-onderverdeling 16.

Bouwnijverheid: NACE-onderverdelingen 41, 42 en 43.

Textiel en leder; NACE-onderverdelingen 13, 14 en 15.

Niet elders vermeld — industrie

Verbruik in niet hierboven vermelde sectoren.

Vervoer

De energie die wordt gebruikt voor alle vervoeractiviteiten, ongeacht in welke economische sector deze plaatsvinden; NACE-onderverdelingen 49, 50 en 51.

Vervoer — spoor

Alle verbruik voor spoorwegvervoer, inclusief industriële spoorwegen; NACE-onderverdelingen 49.1 en 49.2.

Vervoer — binnenlandse scheepvaart

De hoeveelheden die worden geleverd aan vaartuigen onder om het even welke vlag in de internationale scheepvaart (zie „Internationale scheepsbunkers”). Het onderscheid tussen binnenlandse en internationale scheepvaart wordt gemaakt op grond van de havens van vertrek en aankomst, niet op grond van de vlag of de nationaliteit van het schip. NACE-onderverdeling 50.

Vervoer — weg

De hoeveelheden die wordt verbruikt door wegvoertuigen.

Hieronder vallen ook brandstoffen die worden verbruikt door landbouwvoertuigen op de openbare weg en smeermiddelen voor gebruik in wegvoertuigen.

Hieronder vallen niet: energie die wordt verbruikt door stationaire motoren (zie „Overige sectoren”), door landbouwvoertuigen buiten de openbare weg (zie „Landbouw”), voor militair gebruik in wegvoertuigen (zie „Overige sectoren — niet elders vermeld”), asfalt als wegbedekking en energie die wordt gebruikt door machines op bouwplaatsen (zie „Bouwnijverheid”). NACE-onderverdelingen 49.3 en 49.4.

Vervoer — pijpleidingen

De hoeveelheden die worden gebruikt voor de ondersteuning en het beheer van pijpleidingen voor het transport van gassen, vloeistoffen, slurry en andere producten; NACE-onderverdeling 49.5.

Hieronder valt ook energie die wordt gebruikt voor pompstations en het onderhoud van pijpleidingen.

Hieronder vallen niet: energie die wordt gebruikt voor de distributie van aardgas en fabrieksgas via pijpleidingen van de distributeur naar de eindgebruikers (te vermelden onder sector energie), energie die wordt gebruikt voor de finale distributie van water aan huishoudelijke, industriële, commerciële en andere gebruikers (te vermelden onder commerciële en openbare diensten) en verliezen bij dit transport tussen distributeur en eindgebruikers (te vermelden als distributieverliezen).

Vervoer — internationale luchtvaart

De hoeveelheden vliegtuigbrandstoffen die worden geleverd aan vliegtuigen voor de internationale luchtvaart. Het onderscheid tussen binnenlandse en internationale luchtvaart wordt gemaakt op grond van de luchthavens van vertrek en aankomst, niet op grond van de nationaliteit van de luchtvaartmaatschappij. Deel van NACE-onderverdeling 51.

Hieronder vallen niet: brandstoffen die door luchtvaartmaatschappijen worden gebruikt voor hun wegvoertuigen (te vermelden onder „Vervoer — niet elders vermeld”) en militair gebruik van vliegtuigbrandstoffen (te vermelden onder „Overige sectoren — niet elders vermeld”).

Vervoer — binnenlandse luchtvaart

De hoeveelheden vliegtuigbrandstoffen die worden geleverd aan vliegtuigen voor de binnenlandse luchtvaart — commercieel, door particulieren, voor de landbouw enz. Deel van NACE-onderverdeling 51.

Hieronder vallen ook brandstoffen die worden gebruikt voor andere doeleinden dan vliegen, bv. stationair proefdraaien van motoren. Het onderscheid tussen binnenlandse en internationale luchtvaart wordt gemaakt op grond van de luchthavens van vertrek en aankomst, niet op grond van de nationaliteit van de luchtvaartmaatschappij.

Hieronder vallen niet: brandstoffen die door luchtvaartmaatschappijen worden gebruikt voor hun wegvoertuigen (te vermelden onder „Vervoer — niet elders vermeld”) en militair gebruik van vliegtuigbrandstoffen (te vermelden onder „Overige sectoren — niet elders vermeld”).

Vervoer — niet elders vermeld

De hoeveelheden die voor vervoer worden gebruikt en niet elders zijn vermeld.

Hieronder vallen ook brandstoffen die door luchtvaartmaatschappijen worden gebruikt in hun wegvoertuigen en brandstoffen die in havens worden gebruikt voor losinstallaties en verschillende soorten kranen.

Wat in deze rubriek wordt genoemd, moet worden opgegeven.

Overige sectoren

Sectoren die niet uitdrukkelijk zijn genoemd of die niet onder energie, industrie of vervoer vallen.

Overige sectoren — commerciële en openbare diensten

Brandstoffen die worden verbruikt door bedrijven en kantoren in de particuliere en openbare sector.

NACE-onderverdelingen 33, 36, 37, 38, 39, 45, 46, 47, 52, 53, 55, 56, 58, 59, 60, 61, 62, 63, 64, 65, 66, 68, 69, 70, 71, 72, 73, 74, 75, 77, 78, 79, 80, 81, 82, 84, 85, 86, 87, 88, 90, 91, 92, 93, 94, 95, 96 en 99.

Overige sectoren — woningen

Brandstoffen die worden verbruikt door alle huishoudens, inclusief „huishoudens als werkgever”. NACE-onderverdelingen 97 en 98.

Voor deze sector gelden de volgende definities:

Sector huishoudens:

„huishouden”: een alleenstaande, of een groep personen die samen in dezelfde particuliere woning wonen en hun uitgaven, waaronder die voor de noodzakelijke levensbehoeften, delen. De sector huishoudens — ook bekend als de sector woningen — is daarom een verzameling van alle huishoudens in een land.

Gemeenschappelijke woonruimten die permanent (bv. gevangenissen) of tijdelijk (bv. ziekenhuizen) kunnen zijn, moeten worden uitgesloten aangezien zij zijn opgenomen in het verbruik in de dienstensector. De energie die wordt gebruikt voor alle vervoeractiviteiten moet worden vermeld in de sector vervoer en niet in de sector huishoudens.

Energieverbruik dat is gerelateerd aan aanzienlijke economische activiteiten van huishoudens moet eveneens worden uitgesloten van het totale energieverbruik van huishoudens. Deze activiteiten omvatten agrarische economische activiteiten op kleine landbouwbedrijven en andere economische activiteiten die worden uitgevoerd in de woning van een huishouden en moeten worden vermeld in de desbetreffende sector.

Ruimteverwarming:

Deze energiedienst verwijst naar het gebruik van energie om de binnenruimten van een woning te verwarmen.

Ruimtekoeling:

Deze energiedienst verwijst naar het gebruik van energie om een woning te koelen door middel van een koelsysteem en/of -aggregaat.

Ventilatoren en andere apparaten die niet zijn aangesloten op een koelaggregaat worden in deze sectie uitgesloten, maar deze moeten worden opgenomen in de sector verlichting en elektrische apparatuur.

Waterverwarming:

Deze energiedienst verwijst naar het gebruik van energie om water te verwarmen voor warm stromend water, baden, schoonmaak en andere niet met koken verbonden toepassingen.

De verwarming van zwembaden is uitgesloten, maar moet worden opgenomen in de sectie overig eindgebruik.

Kooktoestellen:

Deze energiedienst verwijst naar het gebruik van energie om voedsel te bereiden.

Hulpmiddelen bij het koken (magnetrons, ketels, koffiezetapparaten enz.) worden in deze sectie uitgesloten, maar moeten worden opgenomen in de sector verlichting en elektrische apparatuur.

Verlichting en elektrische apparatuur (alleen elektriciteit):

Gebruik van elektriciteit voor verlichting en andere elektrische apparatuur in een woning, die niet in andere sectoren worden vermeld.

Overig eindgebruik:

Al het andere energieverbruik in huishoudens, zoals het gebruik van energie buitenshuis en eventuele andere activiteiten die niet zijn opgenomen in de vijf hierboven vermelde vormen van energie-eindverbruik (bv. grasmaaiers, zwembadverwarming, buitenverwarming, buitenbarbecues, sauna’s enz.).

Overige sectoren — land- en bosbouw

Brandstoffen die worden verbruikt door gebruikers die onder landbouw, jacht en bosbouw zijn ingedeeld; NACE-onderverdelingen 01 en 02.

Overige sectoren — visserij

Brandstoffen die worden geleverd voor binnen-, kust- en zeevisserij. Hieronder vallen ook brandstoffen die worden geleverd aan schepen onder om het even welke vlag die in het land in kwestie hebben getankt (inclusief internationale visserij) en energie die in de visserijsector wordt gebruikt. NACE-onderverdeling 03.

Overige sectoren — niet elders vermeld

Dit betreft niet elders vermelde activiteiten. Deze categorie omvat militaire brandstof voor alle soorten mobiel en stationair verbruik (bv. schepen, vliegtuigen, wegvoertuigen en energie voor woonverblijven), ongeacht of de geleverde brandstof voor het leger van het land in kwestie of voor dat van een ander land bestemd is. Wanneer hieronder iets wordt vermeld, moet dat in het verslag worden toegelicht.

3.   OVERIGE TERMEN

Onder de volgende afkortingen wordt verstaan:

—   TML: tetramethyllood,

—   TEL: tetraethyllood,

—   SBP: special boiling point (kookpuntbenzine),

—   LPG: liquified petroleum gas (vloeibaar gemaakt aardoliegas),

—   NGL: natural gas liquids (aardgascondensaten),

—   LNG: liquefied natural gas (vloeibaar gemaakt aardgas),

—   CNG: compressed natural gas (gecomprimeerd aardgas).

BIJLAGE B

JAARLIJKSE ENERGIESTATISTIEKEN

In deze bijlage worden het toepassingsgebied, de eenheden, de verslagperiode, de frequentie, de indieningstermijn en de wijze van indiening voor de jaarlijkse verzameling van energiestatistieken beschreven.

Wanneer een term niet in deze bijlage wordt toegelicht, is de toelichting in bijlage A van toepassing.

1.   VASTE FOSSIELE BRANDSTOFFEN EN FABRIEKSGASSEN

1.1.   Energieproducten

Tenzij uitdrukkelijk anders vermeld, is de verzameling op al de volgende producten van toepassing:

Energieproduct

Definitie

1.

Antraciet

Hoogwaardige steenkool die wordt gebruikt in de industrie en in woningen. Bevat gewoonlijk minder dan 10 % vluchtige bestanddelen en heeft een hoog koolstofgehalte (ongeveer 90 % gebonden koolstof). De calorische bovenwaarde bedraagt meer dan 24 000 kJ/kg in asvrije maar vochtige toestand.

2.

Cokeskool

Bitumineuze kool met een kwaliteit die geschikt is voor de productie van hoogovencokes. De calorische bovenwaarde bedraagt meer dan 24 000 kJ/kg in asvrije maar vochtige toestand.

3.

Andere bitumineuze kool

(ketelkolen)

Kolen die worden gebruikt om stoom op te wekken; hieronder valt alle bitumineuze steenkool die niet onder cokeskool of antraciet valt. Deze categorie wordt gekenmerkt door een hoger gehalte aan vluchtige bestanddelen (meer dan 10 %) en een lager koolstofgehalte (minder dan 90 % gebonden koolstof) dan antraciet. De calorische bovenwaarde bedraagt meer dan 24 000 kJ/kg in asvrije maar vochtige toestand. Bitumineuze kool die in cokesovens wordt gebruikt, moet als cokeskool worden opgegeven.

4.

Subbitumineuze kool

Geen sinters vormende kolen met een calorische bovenwaarde tussen 20 000 kJ/kg en 24 000 kJ/kg en met meer dan 31 % vluchtige bestanddelen in het droge, mineraalvrije product.

5.

Bruinkool

Geen sinters vormende kolen met een calorische bovenwaarde van minder dan 20 000 kJ/kg en met meer dan 31 % vluchtige bestanddelen in het droge, mineraalvrije product.

6.

Steenkool-briketten

Samengestelde brandstof die wordt gemaakt van fijnkool met toevoeging van een bindmiddel. De geproduceerde hoeveelheid steenkoolbriketten kan dus iets groter zijn dan de hoeveelheid kolen die in het omzettingsproces wordt verbruikt.

7.

Cokesoven-cokes

Vast product dat wordt verkregen door vercooksing van kolen (voornamelijk cokeskool) bij hoge temperatuur, met een laag gehalte aan vocht en vluchtige stoffen. Cokesovencokes wordt vooral gebruikt als energiebron en chemisch agens in de ijzer- en staalindustrie. Deze categorie omvat ook cokesbries en hoogovencokes.

Halfcokes (een vast product dat wordt verkregen door vercooksing van kolen bij lage temperatuur) valt eveneens onder deze categorie. Halfcokes wordt gebruikt als huisbrandstof of in de verwerkingsinrichting zelf. Hieronder vallen ook cokes, cokesbries en halfcokes op basis van bruinkool.

8.

Gascokes

Bijproduct van steenkool dat in gasfabrieken wordt gebruikt voor de productie van stadsgas. Gascokes wordt voor verwarming gebruikt.

9.

Koolteer

Resultaat van de destructieve destillatie van bitumineuze kool. Koolteer is het vloeibare bijproduct van de destillatie van kool in het cokesovenproces, of wordt op basis van bruinkool geproduceerd („lage-temperatuurteer”). Koolteer kan verder worden gedestilleerd tot diverse organische producten (bv. benzeen, tolueen en naftaleen), die normaliter als grondstoffen voor de petrochemische industrie worden opgegeven.

10.

BKB

(bruinkoolbriketten)

Samengestelde brandstof die wordt vervaardigd door bruinkool of subbitumineuze kool te briketteren onder hoge druk, zonder toevoeging van bindmiddel, met inbegrip van gedroogde bruinkool en bruinkoolstof.

11.

Fabrieksgas

Dit omvat alle soorten gas die worden geproduceerd in openbare of particuliere inrichtingen die de vervaardiging, het vervoer en de distributie van gas als hoofdactiviteit hebben. Hieronder valt ook gas dat wordt geproduceerd door vercooksing (waaronder gas dat door cokesovens wordt geproduceerd en in fabrieksgas wordt omgezet), door volledige vergassing met of zonder verrijking met aardolieproducten (LPG, huisbrandolie enz.) en door reforming en gewoon mengen van gassen en/of lucht (vermeld onder „Uit andere bronnen”). Onder de sector omzetting moeten de hoeveelheden fabrieksgas worden opgegeven die met aardgas worden gemengd en via het aardgasnetwerk worden gedistribueerd en verbruikt.

De productie van andere kolengassen (namelijk cokesovengas, hoogovengas en oxystaalovengas) moet worden opgegeven in de kolommen betreffende die gassen, niet als productie van fabrieksgas. De kolengassen die aan gasfabrieken worden overgedragen, moeten (in hun eigen kolom) worden vermeld onder de sector omzetting, in de rij betreffende gasfabrieken. De totale hoeveelheid fabrieksgas die uit de overdracht van andere steenkoolgassen resulteert, moet in de rij betreffende de productie van fabrieksgas worden opgegeven.

12.

Cokesovengas

Bijproduct van de vervaardiging van cokesovencokes voor de productie van ijzer en staal.

13.

Hoogovengas

Geproduceerd bij de verbranding van cokes in hoogovens in de ijzer- en staalindustrie. Wordt teruggewonnen en als brandstof gebruikt, deels in de inrichting en deels in andere processen in de staalindustrie of in energiecentrales die de nodige uitrusting hebben om het te verbranden. De hoeveelheid brandstof moet in calorische bovenwaarde worden uitgedrukt.

14.

Andere terug-gewonnen gassen

Bijproduct van de productie van staal in oxystaalovens, dat wordt teruggewonnen wanneer het de oven verlaat. Deze gassen worden ook convertorgas, LD-gas of BOS-gas genoemd. De hoeveelheid teruggewonnen brandstof moet in calorische bovenwaarde worden uitgedrukt. Omvatten ook niet-gespecificeerd, hierboven niet vermeld fabrieksgas, zoals niet elders genoemde gasbrandstoffen van vastekoolstofoorsprong die worden teruggewonnen bij niet elders genoemde industriële en chemische processen.

15.

Turf

Zacht, poreus of samengeperst brandbaar materiaal, afkomstig van plantaardige afzettingen, met een hoog watergehalte (maximaal 90 % in onbewerkte toestand), gemakkelijk te snijden, met een licht- tot donkerbruine kleur. Turf voor niet-energetisch gebruik valt hier niet onder.

Deze definitie laat onverlet de definitie van hernieuwbare energiebronnen zoals omschreven in Richtlijn 2009/28/EG en de IPCC-richtsnoeren van 2006 voor nationale inventarissen van broeikasgassen.

16.

Turfproducten

Producten als turfbriketten die al dan niet rechtstreeks zijn afgeleid van turf en turfstrooisel.

17.

Olieschalie en oliezand

Olieschalie en oliezand betreft sedimentgesteente dat organisch materiaal bevat in de vorm van kerogeen. Kerogeen is een wasachtig koolwaterstofrijk materiaal dat als een voorloper van aardolie wordt beschouwd. Olieschalie kan rechtstreeks worden verbrand of worden verwerkt door verhitting om schalieolie te extraheren. Schalieolie en andere afgeleide producten van liquefactie moeten in de jaarlijkse vragenlijst over aardolie worden opgegeven in „Andere koolwaterstoffen”.

1.2.   Lijst van aggregaten

Voor alle in het vorige punt vermelde energieproducten moeten de volgende aggregaten worden opgegeven, tenzij anders vermeld.

Wanneer een term niet in deze bijlage wordt toegelicht, is de toelichting in bijlage A van toepassing.

1.2.1.   Sector voorziening en omzetting

1.   Productie

1.1.   Waarvan: ondergronds

Alleen van toepassing op antraciet, cokeskool, andere bitumineuze kool, subbitumineuze kool en bruinkool.

1.2.   Waarvan: bovengronds

Alleen van toepassing op antraciet, cokeskool, andere bitumineuze kool, subbitumineuze kool en bruinkool.

2.   Uit andere bronnen

Hieronder vallen twee categorieën:

teruggewonnen slurry, tussenproducten en andere kolenproducten van lage kwaliteit, die niet volgens de soort kolen kunnen worden ingedeeld. Dit omvat kolen die uit afvalhopen en andere afvalrecipiënten worden teruggewonnen,

leveringen brandstoffen waarvan de productie onder andere energiebalansen valt, maar waarvan het verbruik onder de energiebalans voor kolen valt.

2.1.   Waarvan: uit aardolieproducten

Niet van toepassing op antraciet, cokeskool, andere bitumineuze kool, subbitumineuze kool, bruinkool, turf, turfproducten, olieschalie en oliezand.

Bv. toevoeging van petroleumcokes aan cokeskool voor cokesovens.

2.2.   Waarvan: uit aardgas

Niet van toepassing op antraciet, cokeskool, andere bitumineuze kool, subbitumineuze kool, bruinkool, turf, turfproducten, olieschalie en oliezand.

Bv. toevoeging van aardgas aan fabrieksgas voor rechtstreeks eindverbruik.

2.3.   Waarvan: uit hernieuwbare bronnen

Niet van toepassing op antraciet, cokeskool, andere bitumineuze kool, subbitumineuze kool, bruinkool, turf, turfproducten, olieschalie en oliezand.

Bv. industrieel afval als bindmiddel bij de vervaardiging van steenkoolbriketten.

3.   Invoer

4.   Uitvoer

5.   Internationale scheepsbunkers

6.   Voorraadwijzigingen

Een toename van de voorraad wordt weergegeven met een negatief getal, een afname van de voorraad met een positief getal.

7.   Brutoverbruik

8.   Statistisch verschil

9.   Totaal sector omzetting

De hoeveelheden brandstoffen die worden gebruikt voor de primaire of secundaire omzetting van energie (bv. steenkool in elektriciteit, cokesovengas in elektriciteit) of voor de verwerking tot afgeleide energieproducten (bv. cokeskool tot cokes).

9.1.   Waarvan: producenten die opwekking als hoofdactiviteit hebben — elektriciteitscentrales

9.2.   Waarvan: producenten die opwekking als hoofdactiviteit hebben — warmtekrachtcentrales

9.3.   Waarvan: producenten die opwekking als hoofdactiviteit hebben — warmtecentrales

9.4.   Waarvan: zelfopwekkers — elektriciteitscentrales

9.5.   Waarvan: zelfopwekkers — warmtekrachtcentrales

9.6.   Waarvan: zelfopwekkers — warmtecentrales

9.7.   Waarvan: steenkoolbrikettencentrales

9.8.   Waarvan: cokesovens

9.9.   Waarvan: bruinkoolbriketten- en turfbrikettencentrales

9.10.   Waarvan: gasfabrieken

9.11.   Waarvan: hoogovens

De hoeveelheden cokeskool en/of bitumineuze kool (gewoonlijk PCI genoemd) en cokes die in hoogovens wordt omgezet. De hoeveelheden die worden gebruikt voor verwarming en voor het functioneren van de hoogovens (bv. hoogovengas) moeten niet onder de sector omzetting, maar als verbruik in de sector energie worden opgegeven.

9.12.   Waarvan: kolenliquefactie

Schalieolie en andere afgeleide producten van liquefactie moeten overeenkomstig hoofdstuk 4 van deze bijlage worden opgegeven.

9.13.   Waarvan: voor gemengd aardgas

De hoeveelheden steenkoolgassen die met aardgas worden gemengd.

9.14.   Waarvan: niet elders vermeld — omzetting

1.2.2.   Sector energie

1.   Totaal sector energie

1.1.   Waarvan: elektriciteits-, warmtekracht- en warmtecentrales

1.2.   Waarvan: kolenmijnen

1.3.   Waarvan: steenkoolbrikettencentrales

1.4.   Waarvan: cokesovens

1.5.   Waarvan: bruinkoolbriketten- en turfbrikettencentrales

1.6.   Waarvan: gasfabrieken

1.7.   Waarvan: hoogovens

1.8.   Waarvan: aardolieraffinaderijen

1.9.   Waarvan: kolenliquefactie

1.10.   Waarvan: niet elders vermeld — energie

2.   Distributieverliezen

Verliezen bij het vervoer en de distributie, en bij het affakkelen van fabrieksgas.

3.   Totaal eindverbruik

4.   Totaal niet-energetisch gebruik

4.1.   Waarvan: sectoren industrie, omzetting en energie

Het niet-energetisch gebruik in alle subsectoren van de industrie, de sector omzetting en de sector energie, bv. steenkool die wordt gebruikt om methanol of ammoniak te maken.

4.1.1.   Van 4.1, waarvan: in de petrochemische sector

Niet-energetisch gebruik, bv. het gebruik van steenkool als grondstof voor meststoffen en andere petrochemische producten.

4.2.   Waarvan: vervoer

Niet-energetisch gebruik in alle subsectoren van het vervoer.

4.3.   Waarvan: overige sectoren

Niet-energetisch gebruik in commerciële en openbare diensten, woningen, de landbouw en in „Niet elders vermeld — overige”.

1.2.3.   Specificatie van het eindgebruik van de energie

1.   Finaal energieverbruik

2.   Industrie

2.1.   Waarvan: ijzer en staal

2.2.   Waarvan: chemie en petrochemie

2.3.   Waarvan: non-ferrometalen

2.4.   Waarvan: niet-metaalhoudende minerale producten

2.5.   Waarvan: transportmiddelen

2.6.   Waarvan: machines

2.7.   Waarvan: winning van delfstoffen

2.8.   Waarvan: voedings- en genotmiddelen

2.9.   Waarvan: pulp, papier en drukkerijen

2.10.   Waarvan: hout en artikelen van hout

2.11.   Waarvan: bouwnijverheid

2.12.   Waarvan: textiel en leder

2.13.   Waarvan: niet elders vermeld — industrie

3.   Vervoer

3.1.   Waarvan: spoor

3.2.   Waarvan: binnenlandse scheepvaart

3.3.   Waarvan: niet elders vermeld — vervoer

4.   Overige sectoren

4.1.   Waarvan: commerciële en openbare diensten

4.2.   Waarvan: woningen

4.2.1.   Woningen, waarvan: ruimteverwarming

4.2.2.   Woningen, waarvan: ruimtekoeling

4.2.3.   Woningen, waarvan: waterverwarming

4.2.4.   Woningen, waarvan: koken

4.2.5.   Woningen, waarvan: overig eindgebruik

4.3.   Waarvan: land- en bosbouw

4.4.   Waarvan: visserij

4.5.   Waarvan: niet elders vermeld — overige

1.2.4.   In- en uitvoer

Invoer naar land van oorsprong en uitvoer naar land van bestemming.

Van toepassing op antraciet, cokeskool, andere bitumineuze kool, subbitumineuze kool, bruinkool, steenkoolbriketten, cokesovencokes, koolteer, bruinkoolbriketten, turf, turfproducten, olieschalie en oliezand.

1.3.   Calorische waarden

Van toepassing op antraciet, cokeskool, andere bitumineuze kool, subbitumineuze kool, bruinkool, steenkoolbriketten, cokesovencokes, gascokes koolteer, bruinkoolbriketten, turf, turfproducten, olieschalie en oliezand.

Voor de volgende hoofdaggregaten moeten zowel de calorische boven- als onderwaarde worden opgegeven:

1.   Productie

2.   Invoer

3.   Uitvoer

4.   Gebruikt in cokesovens

5.   Gebruikt in hoogovens

6.   Gebruikt in elektriciteits-, warmtekracht- en warmtecentrales van producenten die opwekking als hoofdactiviteit hebben

7.   Gebruikt in de industrie

8.   Voor ander gebruik

1.4.   Meeteenheden

1.

Energiehoeveelheden

103 ton

Uitzondering: van gas (fabrieksgas, cokesovengas, hoogovengas, andere teruggewonnen gassen) wordt rechtstreeks de energie-inhoud in TJ gemeten (op basis van de calorische bovenwaarde).

2.

Calorische waarden

MJ/ton

1.5.   Afwijkingen en vrijstellingen

Niet van toepassing.

2.   AARDGAS

2.1.   Energieproducten

Deze gegevensverzameling is van toepassing op aardgas, waaronder in de ondergrond voorkomend gas, hetzij vloeibaar gemaakt of in gasvorm, dat hoofdzakelijk uit methaan bestaat.

Hieronder valt ook „niet-geassocieerd” gas afkomstig van velden die alleen gasvormige koolwaterstoffen produceren, „geassocieerd” gas dat wordt geproduceerd tezamen met ruwe aardolie, en methaan dat uit kolenmijnen of kolenlagen (mijngas) wordt gewonnen.

Hieronder vallen niet: gassen die ontstaan door de anaërobe afbraak van biomassa (bv. stortgas of rioolwaterzuiveringsgas) en fabrieksgas.

2.2.   Lijst van aggregaten

Voor alle in het vorige punt vermelde energieproducten moeten de volgende aggregaten worden opgegeven, tenzij anders vermeld.

2.2.1.   Sector voorziening en omzetting

Van de volgende aggregaten moeten de hoeveelheden in volume en energie-eenheden, met de calorische boven- en onderwaarde, worden opgegeven:

1.   Binnenlandse productie

Alle droge, verkoopbare productie op het nationale grondgebied, met inbegrip van de offshoreproductie. De productie wordt gemeten na zuivering en extractie van NGL en zwavel.

Hieronder vallen niet: verliezen bij de winning en hoeveelheden die opnieuw worden geïnjecteerd of worden geloosd of afgefakkeld.

Hieronder vallen wel de hoeveelheden die worden gebruikt in de aardgasindustrie, bij de gaswinning, in pijpleidingen en in verwerkingsinstallaties.

1.1.   Waarvan: geassocieerd gas

Aardgas dat samen met ruwe aardolie wordt geproduceerd.

1.2.   Waarvan: niet-geassocieerd gas

Aardgas afkomstig van velden die alleen gasvormige koolwaterstoffen produceren.

1.3.   Waarvan: mijngas

Methaan uit kolenmijnen of kolenlagen dat via leidingen aan de oppervlakte wordt gebracht en in de mijn wordt verbruikt of via pijpleidingen naar verbruikers wordt gebracht.

2.   Uit andere bronnen

Brandstof die met aardgas wordt gemengd en als mengsel wordt verbruikt.

2.1.   Waarvan: uit aardolieproducten

LPG om de kwaliteit (bv. de warmte-inhoud) te verbeteren

2.2.   Waarvan: uit kolen

Fabrieksgas bestemd om met aardgas te worden gemengd

2.3.   Waarvan: uit hernieuwbare bronnen

Biogas bestemd om met aardgas te worden gemengd

3.   Invoer

4.   Uitvoer

5.   Internationale scheepsbunkers

6.   Voorraadwijzigingen

Een toename van de voorraad wordt weergegeven met een negatief getal, een afname van de voorraad met een positief getal.

7.   Brutoverbruik

8.   Statistisch verschil

De calorische waarden hoeven hier niet te worden opgegeven.

9.   Terugwinbaar gas: begin- en eindvoorraden

De hoeveelheden gas die in de loop van een input-outputcyclus beschikbaar zijn voor levering. Hieronder vallen ook terugwinbaar aardgas dat in speciale bergingen (uitgeputte gas- en olievelden, watervoerende lagen, zoutholten, combinaties daarvan enz.) is opgeslagen en in vloeibare vorm opgeslagen aardgas. Kussengas valt hier niet onder.

De calorische waarden hoeven hier niet te worden opgegeven.

10.   Geloosd gas

Het volume gas dat op de plaats van productie of in gasverwerkingsfabrieken in de lucht wordt geloosd.

De calorische waarden hoeven hier niet te worden opgegeven.

11.   Afgefakkeld gas

Het volume gas dat op de plaats van productie of in gasverwerkingsfabrieken via fakkels wordt verbrand.

De calorische waarden hoeven hier niet te worden opgegeven.

12.   Totaal sector omzetting

De hoeveelheden brandstoffen die worden gebruikt voor de primaire of secundaire omzetting van energie (bv. aardgas in elektriciteit) of voor omzetting in afgeleide energieproducten (bv. aardgas in methanol).

12.1.   Waarvan: producenten die opwekking als hoofdactiviteit hebben — elektriciteitscentrales

12.2.   Waarvan: zelfopwekkers — elektriciteitscentrales

12.3.   Waarvan: producenten die opwekking als hoofdactiviteit hebben — warmtekrachtcentrales

12.4.   Waarvan: zelfopwekkers — warmtekrachtcentrales

12.5.   Waarvan: producenten die opwekking als hoofdactiviteit hebben — warmtecentrales

12.6.   Waarvan: zelfopwekkers — warmtecentrales

12.7.   Waarvan: gasfabrieken

12.8.   Waarvan: cokesovens

12.9.   Waarvan: hoogovens

12.10.   Waarvan: gas naar vloeistof

De hoeveelheden aardgas die worden gebruikt als grondstof voor de omzetting in vloeistoffen, bv. de hoeveelheden brandstoffen die in het methanolproductieproces worden ingevoerd om in methanol te worden omgezet.

12.11.   Waarvan: niet elders vermeld — omzetting

2.2.2.   Sector energie

1.   Totaal sector energie

1.1.   Waarvan: kolenmijnen

1.2.   Waarvan: olie- en gaswinning

1.3.   Waarvan: inputs in aardolieraffinaderijen

1.4.   Waarvan: cokesovens

1.5.   Waarvan: hoogovens

1.6.   Waarvan: gasfabrieken

1.7.   Waarvan: elektriciteits-, warmtekracht- en warmtecentrales

1.8.   Waarvan: liquefactie (LNG) en vergassing

1.9.   Waarvan: gas naar vloeistof

1.10.   Waarvan: Niet elders vermeld — energie

2.   Distributie- en vervoersverliezen

2.2.3.   Specificatie van het eindgebruik van de energie

Het verbruik van aardgas moet voor alle onderstaande aggregaten worden uitgesplitst in energetisch gebruik en (in voorkomend geval) niet-energetisch gebruik:

1.   Totaal eindverbruik

Onder deze rubriek moeten het totale eindverbruik van energie en het non-energetische gebruik afzonderlijk worden opgegeven.

2.   Vervoer

2.1.   Waarvan: wegvervoer

Hieronder vallen CNG en biogas.

2.1.1.   Waarvan: biogasfractie in het wegvervoer

2.2.   Waarvan: vervoer door pijpleidingen

2.3.   Waarvan: niet elders vermeld — vervoer

3.   Industrie

3.1.   Waarvan: ijzer en staal

3.2.   Waarvan: chemie en petrochemie

3.3.   Waarvan: non-ferrometalen

3.4.   Waarvan: niet-metaalhoudende minerale producten

3.5.   Waarvan: transportmiddelen

3.6.   Waarvan: machines

3.7.   Waarvan: winning van delfstoffen

3.8.   Waarvan: voedings- en genotmiddelen

3.9.   Waarvan: pulp, papier en drukkerijen

3.10.   Waarvan: hout en artikelen van hout

3.11.   Waarvan: bouwnijverheid

3.12.   Waarvan: textiel en leder

3.13.   Waarvan: niet elders vermeld — industrie

4.   Overige sectoren

4.1.   Waarvan: commerciële en openbare diensten

4.2.   Waarvan: woningen

4.2.1.   Woningen, waarvan: ruimteverwarming

4.2.2.   Woningen, waarvan: ruimtekoeling

4.2.3.   Woningen, waarvan: waterverwarming

4.2.4.   Woningen, waarvan: koken

4.2.5.   Woningen, waarvan: overig eindgebruik

4.3.   Waarvan: land- en bosbouw

4.4.   Waarvan: visserij

4.5.   Waarvan: niet elders vermeld — overige

2.2.4.   In- en uitvoer

Zowel de hoeveelheden aardgas als het aandeel van LNG daarin moeten worden opgegeven, uitgesplitst naar land van oorsprong (voor invoer) en land van bestemming (voor uitvoer).

2.2.5.   Gasopslagcapaciteit

1.   Naam

Naam van de plaats van de opslagfaciliteit

2.   Soort

Type opslag, bv. uitgeput gasveld, zoutcaverne enz.

3.   Werkvolume

Totale gasopslagcapaciteit na aftrek van het kussengas. Het kussengas is het totale volume gas dat permanent aanwezig moet zijn om voldoende druk in het ondergrondse reservoir te handhaven en gedurende de hele outputcyclus een voldoende productie te kunnen leveren.

4.   Piekoutput

Maximale gasproductie uit de opslag in kwestie, in %; dit komt overeen met de maximale onttrekkingscapaciteit.

2.3.   Meeteenheden

1.

Energiehoeveelheden

Tenzij anders vermeld, wordt van hoeveelheden aardgas de energie-inhoud in TJ opgegeven, op basis van de calorische bovenwaarde.

Volumes worden opgegeven in 106 m3 onder standaardomstandigheden (15 °C, 101,325 kPa).

2.

Calorische waarden

KJ/m3, onder standaardomstandigheden (15 °C, 101,325 kPa).

3.

Werkvolume

106 m3/dag, onder standaardomstandigheden (15 °C, 101,325 kPa).

4.

Piekoutput

106 m3/dag, onder standaardomstandigheden (15 °C, 101,325 kPa).

2.4.   Afwijkingen en vrijstellingen

Niet van toepassing.

3.   ELEKTRICITEIT EN WARMTE

3.1.   Energieproducten

Dit hoofdstuk betreft warmte en elektriciteit

3.2.   Lijst van aggregaten

Voor alle in het vorige punt vermelde energieproducten moeten de volgende aggregaten worden opgegeven, tenzij anders vermeld.

Wanneer een term niet in dit hoofdstuk wordt toegelicht, is de toelichting in bijlage A van toepassing. Voor de energieproducten die onder vaste brandstoffen, fabrieksgas, aardgas, aardolie, aardolieproducten, hernieuwbare energie en energie uit afval vallen, gelden de in de hoofdstukken 1, 2, 4 en 5 vermelde definities en eenheden.

3.2.1.   Sector voorziening en omzetting

Voor aggregaten van elektriciteit en warmte in dit hoofdstuk gelden de volgende definities:

—   Bruto-elektriciteitsproductie: de som van de elektrische energie die door alle generatoraggregaten in kwestie wordt geproduceerd (inclusief pompaccumulatie), gemeten aan de uitgang van de hoofdgeneratoren.

—   Brutowarmteproductie: de totale hoeveelheid warmte die door de inrichting wordt geproduceerd; dit omvat de warmte van warme vloeistoffen die voor bv. vloerverwarming en verwarmingssystemen met vloeibare brandstof in de inrichting worden gebruikt, verliezen bij de warmte-uitwisseling in de inrichting of het netwerk, en warmte van chemische processen die als primaire energievorm worden gebruikt.

—   Netto-elektriciteitsproductie: de bruto-elektriciteitsproductie verminderd met het elektriciteitsverbruik van de productie-installaties en met de verliezen in de hoofdtransformatoren.

—   Nettowarmteproductie: de warmte die aan het distributiesysteem wordt geleverd, zoals vastgesteld door metingen van de uitgaande en retourstromen.

De aggregaten in de volgende tabel moeten afzonderlijk worden opgegeven voor producenten die opwekking als hoofdactiviteit hebben en zelfopwekkers. Voor de volgende aggregaten moet binnen deze twee categorieën centrales de bruto- en netto-elektriciteits- en warmteproductie in voorkomend geval afzonderlijk worden opgegeven voor elektriciteitscentrales, warmtekrachtcentrales en warmtecentrales:

1.   Totale productie

1.1.   Waarvan: kernenergie

1.2.   Waarvan: waterkracht

1.2.1.   Waarvan: aandeel waterkracht uit pompaccumulatie

1.3.   Waarvan: geothermische energie

1.4.   Waarvan: zonne-energie

1.5.   Waarvan: getijden-, golf- en oceaanenergie

1.6.   Waarvan: windenergie

1.7.   Waarvan: brandstoffen

Brandstoffen die kunnen ontbranden of branden, d.w.z. met zuurstof reageren en daarbij een aanzienlijke hoeveelheid warmte creëren, en rechtstreeks worden verbrand om elektriciteit en/of warmte op te wekken.

1.8.   Waarvan: warmtepompen

Warmteoutput van warmtepompen, alleen wanneer de warmte aan derden wordt verkocht (d.w.z. wanneer de productie in de sector omzetting plaatsvindt).

1.9.   Waarvan: elektrische ketels

Hoeveelheden warmte afkomstig van elektrische ketels, wanneer de output aan derden wordt verkocht.

1.10.   Waarvan: warmte van chemische processen

Warmte afkomstig van processen zonder input van energie, bv. chemische reacties.

Warmte afkomstig van door energie aangedreven processen valt hier niet onder en moet worden opgegeven als uit de desbetreffende brandstof geproduceerde warmte.

1.11.   Waarvan: andere bronnen (specificeren)

De in de volgende tabel vermelde aggregaten moeten als totalen worden opgegeven, in voorkomend geval afzonderlijk voor elektriciteit en warmte. Voor de drie eerste aggregaten in de tabel moeten de hoeveelheden worden berekend op basis van de in de vorige tabel opgegeven waarden, en daarmee overeenstemmen.

1.   Totale brutoproductie

2.   Eigen gebruik per installatie

3.   Totale nettoproductie

4.   Invoer

Zie ook de toelichting in punt 5, „Uitvoer”.

5.   Uitvoer

Hoeveelheden elektriciteit worden geacht te zijn in- of uitgevoerd wanneer zij de politieke grenzen van het land hebben overschreden, ongeacht of zij al dan niet zijn in- of uitgeklaard. Indien elektriciteit via een land wordt doorgevoerd, moet de hoeveelheid onder zowel invoer als uitvoer worden opgegeven.

6.   Gebruikt voor warmtepompen

7.   Gebruikt voor elektrische stoomketels

8.   Gebruikt voor pompaccumulatie

9.   Gebruikt voor elektriciteitsproductie

10.   Geleverde energie

Voor elektriciteit: de som van de nettoproductie van elektrische energie die door alle centrales in het land wordt geleverd, verminderd met de hoeveelheid die tegelijk wordt gebruikt voor warmtepompen, elektrische stoomketels en pompen, en verminderd/vermeerderd met de uitvoer/invoer naar/uit het buitenland.

Voor warmte: de som van de nettowarmteproductie voor verkoop van alle centrales in het land, verminderd met de warmte die voor elektriciteitsproductie wordt gebruikt, en verminderd/vermeerderd met de uitvoer/invoer naar/uit het buitenland.

11.   Verliezen bij transmissie en distributie

Alle verliezen bij het vervoer en de distributie van elektrische energie en warmte.

Voor elektriciteit omvat dit verliezen in transformatoren die niet als integraal deel van de centrales worden beschouwd.

12.   Totaal verbruik (berekend)

13.   Statistisch verschil

14.   Totaal verbruik (waargenomen)

De elektriciteit, de verkochte warmte en de gebruikte hoeveelheden brandstoffen, met de desbetreffende totale energie, die voortkomen uit de brandstoffen in de volgende tabel, moeten afzonderlijk worden opgegeven voor producenten die opwekking als hoofdactiviteit hebben en zelfopwekkers. Binnen deze twee categorieën opwekkers moet de elektriciteits- en warmteproductie in voorkomend geval worden uitgesplitst in elektriciteitscentrales, warmtekrachtcentrales en warmtecentrales.

1.   Vaste brandstoffen en fabrieksgas

1.1.   Antraciet

1.2.   Cokeskool

1.3.   Andere bitumineuze kool

1.4.   Subbitumineuze kool

1.5.   Bruinkool

1.6.   Turf

1.7.   Steenkoolbriketten

1.8.   Cokesovencokes

1.9.   Gascokes

1.10.   Koolteer

1.11.   Bruinkoolbriketten

1.12.   Fabrieksgas

1.13.   Cokesovengas

1.14.   Hoogovengas

1.15.   Andere teruggewonnen gassen

1.16.   Turfproducten

1.17.   Olieschalie en oliezand

2.   Aardolie en aardolieproducten

2.1.   Ruwe aardolie

2.2.   NGL

2.3.   Raffinaderijgas

2.4.   LPG

2.5.   NAFTA

2.6.   Reactiemotorbrandstof van het kerosinetype

2.7.   Andere kerosine

2.8.   Gasolie/dieselolie

2.9.   Zware stookolie

2.10.   Bitumen (met inbegrip van orimulsion)

2.11.   Petroleumcokes

2.12.   Overige aardolieproducten

3.   Aardgas

4.   Hernieuwbare energie en energie uit afval

4.1.   Industrieel afval (niet-hernieuwbaar)

4.2.   Huishoudelijk afval (hernieuwbaar)

4.3.   Huishoudelijk afval (niet-hernieuwbaar)

4.4.   Vaste biobrandstoffen

4.5.   Biogassen

4.6.   Biodiesel

4.7.   Andere vloeibare biobrandstoffen

3.2.2.   Elektriciteits- en warmteverbruik in de sector energie

1.   Totaal sector energie

Hieronder vallen niet: eigen gebruik door de centrale en gebruik voor pompaccumulatie, warmtepompen en elektrische ketels.

1.1.   Waarvan: kolenmijnen

1.2.   Waarvan: olie- en gaswinning

1.3.   Waarvan: steenkoolbrikettencentrales

1.4.   Waarvan: cokesovens

1.5.   Waarvan: bruinkoolbriketten- en turfbrikettencentrales

1.6.   Waarvan: gasfabrieken

1.7.   Waarvan: hoogovens

1.8.   Waarvan: aardolieraffinaderijen

1.9.   Waarvan: nucleaire industrie

1.10.   Waarvan: kolenliquefactie-installaties

1.11.   Waarvan: liquefactie- (LNG) en hervergassingsinstallaties

1.12.   Waarvan: vergassingsinstallaties (biogas)

1.13.   Waarvan: gas naar vloeistof

1.14.   Waarvan: houtskoolproductie-installaties

1.15.   Waarvan: Niet elders vermeld — energie

3.2.3.   Specificatie van het eindgebruik van de energie

1.   Industrie

1.1.   Waarvan: ijzer en staal

1.2.   Waarvan: chemie en petrochemie

1.3.   Waarvan: non-ferrometalen

1.4.   Waarvan: niet-metaalhoudende minerale producten

1.5.   Waarvan: transportmiddelen

1.6.   Waarvan: machines

1.7.   Waarvan: winning van delfstoffen

1.8.   Waarvan: voedings- en genotmiddelen

1.9.   Waarvan: pulp, papier en drukkerijen

1.10.   Waarvan: hout en artikelen van hout

1.11.   Waarvan: bouwnijverheid

1.12.   Waarvan: textiel en leder

1.13.   Waarvan: niet elders vermeld — industrie

2.   Vervoer

2.1.   Waarvan: spoor

2.2.   Waarvan: vervoer door pijpleidingen

2.3.   Waarvan: weg

2.4.   Waarvan: niet elders vermeld — vervoer

3.   Woningen

3.1.   Woningen, waarvan: ruimteverwarming

3.2.   Woningen, waarvan: ruimtekoeling

3.3.   Woningen, waarvan: waterverwarming

3.4.   Woningen, waarvan: koken

3.5.   Woningen, waarvan: verlichting en elektrische apparatuur

Dit is alleen van toepassing op elektriciteit.

3.6.   Woningen, waarvan: overig eindgebruik

4.   Commerciële en openbare diensten

5.   Land- en bosbouw

6.   Visserij

7.   Niet elders vermeld — overige

3.2.4.   In- en uitvoer

In- en uitvoer van energiehoeveelheden elektriciteit en warmte, uitgesplitst naar land.

3.2.5.   Netto-elektriciteitsproductie en nettowarmteproductie van zelfopwekkers

De netto-elektriciteitsproductie en de nettowarmteproductie van zelfopwekkers moeten voor de volgende installaties en activiteiten worden uitgesplitst in warmtekrachtcentrales, elektriciteitscentrales en warmtecentrales:

1.   Totaal sector energie

1.1.   Waarvan: kolenmijnen

1.2.   Waarvan: olie- en gaswinning

1.3.   Waarvan: steenkoolbrikettencentrales

1.4.   Waarvan: cokesovens

1.5.   Waarvan: bruinkoolbriketten- en turfbrikettencentrales

1.6.   Waarvan: gasfabrieken

1.7.   Waarvan: hoogovens

1.8.   Waarvan: aardolieraffinaderijen

1.9.   Waarvan: kolenliquefactie-installaties

1.10.   Waarvan: liquefactie- (LNG) en hervergassingsinstallaties

1.11.   Waarvan: vergassingsinstallaties (biogas)

1.12.   Waarvan: gas naar vloeistof

1.13.   Waarvan: houtskoolproductie-installaties

1.14.   Waarvan: niet elders vermeld — energie

2.   Vervoer

2.1.   Waarvan: spoor

2.2.   Waarvan: vervoer door pijpleidingen

2.3.   Waarvan: weg

2.4.   Waarvan: niet elders vermeld — vervoer

3.   Alle andere sectoren: dezelfde lijst van aggregaten als in 3.2.3, „Specificatie van het eindgebruik van de energie”

3.3.   Structurele gegevens over elektriciteits- en warmteopwekking

3.3.1.   Netto maximaal elektrisch vermogen en piekbelasting

Het op te geven vermogen is het vermogen op 31 december van het jaar waarover verslag wordt uitgebracht.

Dit omvat het elektrische vermogen van zowel elektriciteits- als warmtekrachtcentrales.

Het netto maximaal elektrisch vermogen is de som van de netto maximumvermogens van alle afzonderlijke centrales gedurende een bepaalde periode. Hierbij wordt uitgegaan van een doorlopende exploitatie, in de praktijk vijftien uur of meer per dag. Onder netto maximaal vermogen wordt verstaan: het maximaal nuttig vermogen dat doorlopend aan het elektriciteitsnet kan worden geleverd wanneer de volledige installatie in bedrijf is. Onder piekbelasting wordt verstaan: de hoogste waarde van de stroom die wordt opgenomen of geleverd door een netwerk of een combinatie van netwerken in het land.

Het netto maximaal elektrisch vermogen moet worden opgegeven voor producenten die opwekking als hoofdactiviteit hebben en voor zelfopwekkers:

1.   Totaal

2.   Kernenergie

3.   Waterkracht

3.1.   Waarvan: gecombineerde installaties

3.2.   Waarvan: pompaccumulatie

4.   Geothermische energie

5.   Fotovoltaïsche zonne-energie

6.   Thermische zonne-energie

7.   Getijden-, golf- en oceaanenergie

8.   Windenergie

9.   Brandstoffen

9.1.   Waarvan: stoom

9.2.   Waarvan: verbrandingsmotoren

9.3.   Waarvan: gasturbines

9.4.   Waarvan: gecombineerde cyclus

9.5.   Waarvan: andere

In voorkomend geval toelichten.

De volgende informatie over de piekbelasting moet worden opgegeven voor het net:

10.   Piekbelasting

11.   Beschikbaar vermogen bij piekbelasting

12.   Datum en tijdstip van de piekbelasting

3.3.2.   Netto maximaal elektrisch vermogen van brandstoffen

Het netto maximaal elektrisch vermogen van brandstoffen moet worden opgegeven voor producenten die opwekking als hoofdactiviteit hebben en voor zelfopwekkers, en worden uitgesplitst naar type centrale volgens onderstaande tabel. Voor alle soorten multibrandstofcentrales moet worden aangegeven welke soorten brandstof als voornaamste en als alternatieve brandstof worden gebruikt.

1.   Met één soort brandstof gestookte centrales

1.1.   Gestookt met kolen of kolenproducten

Hieronder valt ook het vermogen uit cokesovengas, hoogovengas en oxystaalovengas.

1.2.   Gestookt met vloeibare brandstoffen

Hieronder valt ook het vermogen uit raffinaderijgas.

1.3.   Gestookt met aardgas

Hieronder valt ook het vermogen uit fabrieksgas.

1.4.   Gestookt met turf

1.5.   Gestookt met hernieuwbare brandstoffen en brandbaar afval

2.   Multibrandstofcentrales, vast en vloeibaar

3.   Multibrandstofcentrales, vast en aardgas

4.   Multibrandstofcentrales, vloeibaar en aardgas

5.   Multibrandstofcentrales, vast, vloeibaar en aardgas

Onder multibrandstofcentrales worden alleen eenheden verstaan die doorlopend met meer dan één soort brandstof kunnen worden gestookt. Centrales met afzonderlijke eenheden die elk een verschillende soort brandstof gebruiken, moeten worden beschouwd als verschillende types met één soort brandstof gestookte centrales en aldus worden opgesplitst.

3.4.   Gegevens over kernenergie

De volgende gegevens over de civiele toepassingen van kernenergie moeten worden opgegeven:

1.

Verrijkingscapaciteit

De jaarlijkse capaciteit voor scheidingsarbeid van operationele verrijkingsfabrieken (isotopenscheiding van uranium).

2.

Productiecapaciteit van nieuwe splijtstofelementen

De jaarlijkse productiecapaciteit van kernsplijtstoffabrieken. MOX-splijtstoffabrieken vallen hier niet onder.

3.

Productiecapaciteit van MOX-splijtstoffabrieken.

De jaarlijkse productiecapaciteit van MOX-splijtstoffabrieken. MOX-splijtstof bevat een mengsel van plutonium en uranium (Mixed Oxide).

4.

Productie van nieuwe splijtstofelementen

Productie van afgewerkte nieuwe splijtstofelementen in kernsplijtstoffabrieken. Staven of andere deelproducten vallen hier niet onder. Fabrieken die MOX-splijtstof vervaardigen, vallen hier evenmin onder.

5.

Productie van MOX-splijtstofelementen

Productie van afgewerkte nieuwe splijtstofelementen in MOX-splijtstoffabrieken. Staven of andere deelproducten vallen hier niet onder.

6.

Productie van nucleaire warmte

De totale hoeveelheid warmte die door kernreactoren wordt opgewekt voor elektriciteitsproductie of andere nuttige toepassingen van warmte

7.

Gemiddelde jaarlijkse opbrand van definitief ontladen bestraalde splijtstofelementen

Berekend gemiddelde van de opbrand van de splijtstofelementen die in het betrokken referentiejaar definitief ontladen zijn van de kernreactoren. Splijtstofelementen die tijdelijk ontladen zijn en waarschijnlijk later zullen worden herladen, vallen hier niet onder

8.

Productie van uranium en plutonium in opwerkingsfabrieken

Uranium en plutonium die in het referentiejaar in opwerkingsfabrieken zijn geproduceerd.

9.

Capaciteit (uranium en plutonium) van opwerkingsfabrieken

Jaarlijkse opwerkingscapaciteit voor uranium en plutonium.

3.5.   Meeteenheden

1.

Energiehoeveelheden

Elektriciteit: GWh

Warmte: TJ

Vaste brandstoffen en fabrieksgas: de in hoofdstuk 1 van deze bijlage vermelde meeteenheden

Aardgas: de in hoofdstuk 2 van deze bijlage vermelde meeteenheden

Aardolie en aardolieproducten: de in hoofdstuk 4 van deze bijlage vermelde meeteenheden

Hernieuwbare energie en energie uit afval: de in hoofdstuk 5 van deze bijlage vermelde meeteenheden

Uranium en plutonium: tHM (ton zwaar metaal).

2.

Vermogen

Elektriciteitsopwekking: MWe

Warmteopwekking: MWt

Verrijkingscapaciteit (isotopenscheiding van uranium): ton scheidingsarbeid.

Productiecapaciteit van kernsplijtstofelementen: tHM (ton zwaar metaal).

3.6.   Afwijkingen en vrijstellingen

Aan Frankrijk is een afwijking toegestaan voor de rapportage over warmtegerelateerde aggregaten. Deze afwijking vervalt zodra Frankrijk in staat is deze rapportage te verrichten, doch uiterlijk vier jaar na de inwerkingtreding van deze verordening.

4.   AARDOLIE EN AARDOLIEPRODUCTEN

4.1.   Energieproducten

Tenzij uitdrukkelijk anders vermeld, is de verzameling op al de volgende producten van toepassing:

Energieproduct

Definitie

1.

Ruwe aardolie

Ruwe aardolie is een minerale olie van natuurlijke oorsprong die bestaat uit een mengsel van koolwaterstoffen en daarin voortkomende onzuiverheden zoals zwavel. Bestaat onder normale oppervlaktetemperatuur en -druk in vloeibare toestand en heeft zeer variabele fysieke kenmerken (dichtheid, viscositeit enz.). Hieronder valt ook condensaat dat bij de winning of de verwerking wordt teruggewonnen uit geassocieerd en niet-geassocieerd gas en dat met de commerciële ruwe aardolie wordt gemengd.

2.

NGL

NGL (aardgascondensaten) zijn vloeibare of vloeibaar gemaakte koolwaterstoffen die in separatoren of gasverwerkingsfabrieken uit aardgas worden teruggewonnen. NGL omvat ethaan, propaan, butaan (gewoon en isobutaan), (iso)pentaan en hogere koolwaterstoffen (soms aardgasbenzine of condensaat genoemd).

3.

Raffinagegrondstoffen

Raffinagegrondstoffen zijn verwerkte aardolie (bv. direct door destillatie verkregen stookolie en vacuümgasolie), die bestemd is voor verdere verwerking, met uitzondering van menging. Bij deze verdere verwerking worden de raffinagegrondstoffen omgezet in een of meer componenten en/of afgewerkte producten. Deze definitie omvat ook producten die de petrochemische industrie terugzendt naar de raffinage-industrie (bv. pyrolysebenzine, C4-fracties en gasolie- en stookoliefracties).

4.

Additieven/ zuurstofhoudende verbindingen

Additieven zijn niet-koolwaterstofverbindingen die aan een product worden toegevoegd of ermee worden gemengd om de brandstofeigenschappen ervan (octaan- of cetaangetal, koude-eigenschappen enz.) te wijzigen:

oxygenaten, zoals alcoholen (methanol, ethanol), ethers (bv. MTBE (methyl-tertiair-butylether), ETBE (ethyl-tertiair-butylether), TAME (tertiair-amyl-methylether),

esters (bv. koolzaadolie of dimethylester enz.),

chemische verbindingen (bv. TML, TEL en detergenten).

NB: de in deze categorie vermelde hoeveelheden additieven/oxygenaten (alcoholen, ethers, esters en andere chemische verbindingen) moeten betrekking hebben op de hoeveelheden die bestemd zijn om met brandstoffen te worden gemengd of als brandstof te worden gebruikt.

4.1.

Waarvan: biobrand-stoffen

Biobenzine en biodiesel. De definities van hoofdstuk 5, „Hernieuwbare energie en energie uit afval”, zijn van toepassing.

De in deze categorie vermelde hoeveelheden vloeibare biobrandstoffen hebben enkel betrekking op het volume biobrandstoffen, niet op het totale volume van mengsels van andere vloeistoffen met biobrandstoffen.

Hieronder valt niet de handel in niet met transportbrandstoffen gemengde biobrandstoffen (d.w.z. zuivere biobrandstoffen); deze moeten overeenkomstig hoofdstuk 5 worden opgegeven. Biobrandstoffen die gemengd met transportbrandstoffen worden verkocht, moeten worden opgegeven onder het desbetreffende product, met vermelding van het aandeel biobrandstof.

5.

Andere koolwater-stoffen

Synthetische ruwe olie uit teerzand, schalieolie enz., vloeistoffen uit de liquefactie van kolen (zie hoofdstuk 1), output van vloeistoffen uit de omzetting van aardgas in benzine (zie hoofdstuk 2), waterstof en geëmulgeerde oliën (bv. orimulsion).

Hieronder valt niet de productie van olieschalie, die onder hoofdstuk 1 moet worden opgegeven.

De productie van schalieolie (secundair product) moet worden opgegeven als „Uit andere bronnen” in de categorie „Andere koolwaterstoffen”.

6.

Raffinaderij-gas (niet vloeibaar gemaakt)

Raffinaderijgas is een mengsel van niet-condenseerbare gassen, voornamelijk waterstof, methaan, ethaan en alkenen, die worden verkregen bij de destillatie van ruwe aardolie of bij de behandeling van aardolieproducten (bv. kraken) in raffinaderijen. Hieronder vallen ook gassen die terugkomen uit de petrochemische industrie.

7.

Ethaan

Van nature gasvormige, niet-vertakte koolwaterstof (C2H6) die uit aardgas en raffinaderijgas wordt geëxtraheerd.

8.

LPG

LPG bestaat uit lichte paraffinehoudende koolwaterstoffen afkomstig van raffinaderijprocessen, de stabilisatie van ruwe aardolie en aardgasverwerkingsfabrieken. LPG bestaat voornamelijk uit propaan (C3H8), butaan (C4Hl0) of een combinatie daarvan. LPG kan ook propyleen, butyleen, isopropyleen en isobutyleen bevatten. LPG wordt gewoonlijk onder druk vloeibaar gemaakt voor vervoer en opslag.

9.

NAFTA

NAFTA is een grondstof voor de petrochemische industrie (bv. de vervaardiging van ethyleen of aromaten) of voor de productie van benzine door reforming of isomerisatie in de raffinaderij.

NAFTA omvat producten met een kooktraject tussen 30 °C en 210 °C.

10.

Motorbenzine

Motorbenzine bestaat uit een mengsel van lichte koolwaterstoffen met een kooktraject tussen 35 °C en 215 °C. Motorbenzine wordt gebruikt als brandstof voor vonkontstekingsmotoren in landvoertuigen. Motorbenzine kan additieven, oxygenaten en octaanverhogende stoffen, waaronder loodverbindingen zoals TEL en TML, bevatten.

Hieronder vallen ook mengproducten voor motorbenzine (met uitzondering van additieven/oxygenaten), bv. alkylaten, isomeraat en reformaat en kraakbenzine bestemd om als afgewerkte motorbenzine te worden gebruikt.

10.1.

Waarvan: biobenzine

De definities van hoofdstuk 5, „Hernieuwbare energie en energie uit afval”, zijn van toepassing.

11.

Vliegtuig-benzine

Speciaal voor vliegtuigzuigermotoren gemaakte motorbrandstof met een aan de motor aangepast octaangetal, een vriespunt van – 60 °C en een kooktraject dat gewoonlijk tussen 30 °C en 180 °C ligt.

12.

Lichte reactiemotorbrandstof (van het naftatype of JP4)

Hieronder vallen alle lichte koolwaterstofoliën die in vliegtuigturbinemotoren worden gebruikt, met een kooktraject tussen 100 °C en 250 °C. Deze worden verkregen door kerosine zodanig met benzine of nafta te mengen dat het gehalte aan aromaten (in volume) niet meer dan 25 % bedraagt en de dampspanning 13,7 à 20,6 kPa bedraagt.

13.

Reactiemotorbrandstof van het kerosinetype

Destillaat dat voor vliegtuigturbinemotoren wordt gebruikt. Het heeft dezelfde destillatiekarakteristieken tussen 150 °C en 300 °C (gewoonlijk niet boven 250 °C) en hetzelfde vlampunt als kerosine. Daarnaast heeft dit product bepaalde specificaties (bv. vriespunt) die door de International Air Transport Association (IATA) worden vastgesteld.

Hieronder vallen ook mengproducten voor kerosine.

13.1.

Bioreactiemotorkerosine

Vloeibare biobrandstof die wordt verkregen uit biomassa en wordt gemengd met reactiemotorkerosine of deze vervangt.

14.

Andere kerosine

Geraffineerd petroleumdestillaat dat in andere sectoren dan de luchtvaart wordt gebruikt. Het kooktraject ligt tussen 150 en 300 °C.

15.

Gasolie/dieselolie

Gasolie/dieselolie is voornamelijk een tussendestillaat met een kooktraject tussen 180 °C en 380 °C. Hieronder vallen ook mengproducten. Afhankelijk van het gebruik zijn er verschillende soorten beschikbaar:

15.1.

Waarvan: transportdiesel

Dieselolie voor dieselmotoren met compressieontsteking in wegvoertuigen (personenauto’s, vrachtwagens enz.), gewoonlijk met een laag zwavelgehalte.

15.1.1.

Van 15.1, waarvan: biodiesel

De definities van hoofdstuk 5, „Hernieuwbare energie en energie uit afval”, zijn van toepassing.

15.2

Waarvan: gasolie voor verwarming en andere gasolie

Lichte stookolie voor industrieel en commercieel gebruik, mariene diesel en diesel voor het spoorwegverkeer en andere gasoliën, waaronder zware gasoliën met een kooktraject tussen 380 °C en 540 °C die als grondstoffen voor de petrochemische industrie worden gebruikt.

16.

Stookolie

Alle overblijvende (zware) stookoliën (inclusief die verkregen door menging). De kinematische viscositeit bedraagt meer dan 10 cSt bij 80 °C. Het vlampunt ligt steeds boven 50 °C en de dichtheid bedraagt steeds meer dan 0,90 kg/l.

16.1.

Waarvan: laag zwavelgehalte

Zware stookolie met een zwavelgehalte van minder dan 1 %.

16.2.

Waarvan: hoog zwavelgehalte

Zware stookolie met een zwavelgehalte van 1 % of meer.

17.

White spirit en SBP

Geraffineerde tussendestillaten met een kooktraject zoals nafta en kerosine. Deze worden als volgt onderverdeeld:

—   kookpuntbenzine (SBP): lichte oliën met een kooktraject tussen 30 en 200 °C. Er zijn 7 à 8 soorten kookpuntbenzine, afhankelijk van het precieze kooktraject. De soorten worden gedefinieerd volgens het temperatuurverschil tussen het 5 %- en het 90 %-destillatiepunt (niet meer dan 60 °C),

—   white spirit: kookpuntbenzine met een vlampunt boven 30 °C en een kooktraject tussen 135 °C en 200 °C.

18.

Smeer-middelen

Koolwaterstoffen die van bijproducten van destillatie worden gemaakt. Ze worden voornamelijk gebruikt om de wrijving tussen contactvlakken te verminderen.

Hieronder vallen alle soorten smeerolie, van spindelolie tot cilinderolie, en oliën die worden gebruikt in vetten, motorolie en alle soorten smeeroliegrondstoffen.

19.

Bitumen

Vaste, halfvaste of viskeuze koolwaterstof met een colloïdale structuur, met een bruine tot zwarte kleur, die wordt verkregen als residu bij de destillatie van ruwe aardolie, bij de vacuümdestillatie van olieresiduen van atmosferische destillatie. Bitumen wordt vaak ook asfalt genoemd en wordt voornamelijk gebruikt voor wegenbouw en als dakbedekking.

Hieronder vallen ook vloeibitumen en cutbackbitumen.

20.

Paraffine-wassen

Dit zijn verzadigde alifatische koolwaterstoffen. Dit soort wassen zijn residuen die worden gewonnen bij het deparaffineren van smeeroliën. Ze hebben een kristallijne structuur die naargelang van de soort min of meer fijn is. De voornaamste kenmerken zijn: kleurloos, reukloos en doorschijnend, met een smeltpunt boven 45 °C.

21.

Petroleum-cokes

Zwart vast bijproduct dat voornamelijk wordt verkregen door kraken en carboniseren van grondstoffen op basis van aardolie, residuen van vacuümdestillatie, en teer en pek van processen zoals vertraagde en fluïde verkooksing. Petroleumcokes bestaat hoofdzakelijk uit koolstof (90 à 95 %) en heeft een laag asgehalte. Petroleumcokes wordt gebruikt als grondstof in cokesovens in de staalindustrie, voor verwarming, voor de vervaardiging van elektroden en voor de productie van chemicaliën. De twee belangrijkste soorten zijn „groene cokes” en „gecalcineerde cokes”.

Hieronder valt ook „katalysatorcokes”, dat zich tijdens het raffinageproces op de katalysators afzet; dit soort cokes is niet terugwinbaar en wordt gewoonlijk als raffinaderijbrandstof verbrand.

22.

Overige producten

Alle niet uitdrukkelijk hierboven vermelde producten, bv. teer en zwavel.

Hieronder vallen aromaten (bv. BTX — benzeen, tolueen en xyleen) en alkenen (bv. propyleen) die in raffinaderijen worden geproduceerd.

4.2.   Lijst van aggregaten

Voor alle in het vorige punt vermelde energieproducten moeten de volgende aggregaten worden opgegeven, tenzij anders vermeld.

4.2.1.   Voorziening van ruwe aardolie, NGL, raffinagegrondstoffen, additieven en andere koolwaterstoffen

De volgende tabel is van toepassing op ruwe aardolie, aardgascondensaten (natural gas liquids of NGL), raffinagegrondstoffen, additieven/oxygenaten (en het bio-aandeel erin) en andere koolwaterstoffen:

1.   Binnenlandse productie

Niet van toepassing op raffinagegrondstoffen en biobrandstoffen.

2.   Uit andere bronnen Additieven, biobrandstoffen en andere koolwaterstoffen waarvan de productie reeds in andere brandstofbalansen is opgenomen.

Niet van toepassing op ruwe aardolie, NGL en raffinagegrondstoffen.

2.1.   Waarvan: uit kolen

Hieronder vallen in kolenliquefactie-installaties geproduceerde vloeistoffen en vloeibare outputs van cokesovens.

2.2.   Waarvan: uit aardgas

Voor de vervaardiging van synthetische benzine kan aardgas als grondstof nodig zijn. De hoeveelheid gas voor de vervaardiging van methanol wordt overeenkomstig hoofdstuk 2 opgegeven, de ontvangen hoeveelheid methanol onder dit punt.

2.3.   Waarvan: uit hernieuwbare bronnen

Hieronder vallen biobrandstoffen bestemd om met transportbrandstoffen te worden gemengd.

De productie wordt opgegeven overeenkomstig hoofdstuk 5, de hoeveelheden bestemd om te worden gemengd onder dit punt.

3.   Backflows uit de petrochemische sector

Afgewerkte producten of halffabrikaten die van de eindgebruikers teruggaan naar de raffinaderijen om te worden verwerkt, gemengd of verkocht. Het gaat gewoonlijk om bijproducten van de petrochemische productie.

Alleen van toepassing op raffinagegrondstoffen.

4.   Overgeboekte producten

Ingevoerde aardolieproducten die worden heringedeeld als grondstoffen voor verdere verwerking in de raffinaderij en die niet aan de eindgebruiker worden verkocht.

Alleen van toepassing op raffinagegrondstoffen.

5.   In- en uitvoer

Hieronder vallen de hoeveelheden ruwe aardolie en aardolieproducten die in het kader van verwerkingsovereenkomsten (voor andermans rekening) worden in- of uitgevoerd. Voor ruwe olie en NGL moet het land van eerste oorsprong worden vermeld; voor raffinagegrondstoffen en afgewerkte producten het laatste land van verzending.

Hieronder vallen ook vloeibare gassen (bv. LPG) die bij de verdamping van ingevoerd LNG worden gewonnen, en aardolieproducten die rechtstreeks door de petrochemische industrie worden in- of uitgevoerd.

NB: alle handel in biobrandstoffen die niet vermengd zijn met vervoersbrandstoffen (d.w.z. in zuivere vorm) zouden in de vragenlijst over hernieuwbare energiebronnen moeten worden vermeld.

De heruitvoer van ruwe aardolie voor verwerking in zones onder douanetoezicht moet worden opgegeven als uitvoer van het product van het verwerkende land naar de eindbestemming.

6.   Rechtstreeks gebruik

Ruwe aardolie, NGL, additieven en oxygenaten (en het aandeel biobrandstoffen) en andere koolwaterstoffen die rechtstreeks worden gebruikt, zonder in aardolieraffinaderijen te worden verwerkt.

Hieronder valt ook ruwe aardolie die wordt verbrand om elektriciteit op te wekken.

7.   Voorraadwijzigingen

Een toename van de voorraad wordt weergegeven met een negatief getal, een afname van de voorraad met een positief getal.

8.   Berekende inzet van raffinaderijen

De totale berekende hoeveelheid producten die in het raffinageproces worden gebracht. Hieronder wordt verstaan:

Binnenlandse productie + Uit andere bronnen + Backflows uit de industrie + Overgeboekte producten + Invoer – Uitvoer – Rechtstreeks gebruik + Voorraadwijzigingen.

9.   Statistisch verschil

Hieronder wordt verstaan: Berekende inzet van raffinaderijen — Waargenomen inzet van raffinaderijen

10.   Waargenomen inzet van raffinaderijen

De gemeten hoeveelheden die door raffinaderijen zijn ingeslagen.

11.   Verliezen bij de raffinage

Hieronder wordt verstaan: Waargenomen inzet van raffinaderijen — Bruto output van raffinaderijen. Gedurende het destillatieproces kunnen zich verliezen voordoen door verdamping. De vermelde verliezen zijn positief. Toename in volume is mogelijk, toename in massa niet.

12.   Totale begin- en eindvoorraden op het nationale grondgebied

Alle voorraden op het nationale grondgebied, waaronder voorraden van de staat, grote consumenten en opslagmaatschappijen, voorraden aan boord van binnenkomende zeeschepen, voorraden in zones onder douanetoezicht en voorraden die voor anderen worden bijgehouden, al dan niet in het kader van bilaterale overeenkomsten tussen staten. Met begin- en eindvoorraad wordt de voorraad op de eerste, respectievelijk de laatste dag van de verslagperiode bedoeld.

13.   Onderste verbrandingswaarde

Productie, invoer en uitvoer en algemeen gemiddelde.

4.2.2.   Voorziening van olieproducten

De volgende tabel is alleen van toepassing op afgewerkte producten (raffinaderijgas, ethaan, LPG, nafta, motorbenzine met inbegrip van het aandeel biobenzine erin, vliegtuigbenzine, lichte reactiemotorbrandstof, reactiemotorbrandstof van het kerosinetype met inbegrip van het bio-aandeel erin, andere kerosine, gasolie/dieselolie, laagzwavelige en hoogzwavelige brandstof, white spirit en SBP, smeermiddelen, bitumen, paraffine, petroleumcokes en overige producten). Ruwe aardolie en NGL die rechtstreeks worden verbrand, moeten worden opgegeven als leveringen van afgewerkte producten en overboekingen tussen producten.

1.   Ontvangsten van primaire producten

Hieronder vallen de hoeveelheden binnenlandse of ingevoerde ruwe aardolie (met inbegrip van condensaat) en binnenlandse NGL die rechtstreeks worden gebruikt, zonder in een aardolieraffinaderij te worden verwerkt, en de hoeveelheden backflows uit de petrochemische industrie die, hoewel ze geen primaire brandstoffen zijn, rechtstreeks worden gebruikt.

2.   Bruto-output van de raffinaderijen

Productie van afgewerkte producten in raffinaderijen en mengbedrijven.

Hieronder vallen niet de verliezen bij de raffinage, maar wel de raffinaderijbrandstof.

3.   Gerecycleerde producten

Afgewerkte producten die, nadat ze al eens aan eindgebruikers zijn geleverd, een tweede maal in de handel worden gebracht (bv. gebruikte smeermiddelen die opnieuw worden verwerkt). Deze hoeveelheden moeten worden onderscheiden van de backflows uit de petrochemische sector.

4.   Raffinaderijbrandstof

Aardolieproducten die worden verbruikt ter ondersteuning van het functioneren van een raffinaderij.

Hieronder vallen niet de producten die oliemaatschappijen buiten het raffinageproces gebruiken, bv. in bunkers of olietankers.

Hieronder vallen wel de brandstoffen die in de raffinaderij worden gebruikt voor de opwekking van elektriciteit en warmte die worden verkocht.

4.1.   Waarvan: gebruikt voor elektriciteitsopwekking

De hoeveelheden die worden gebruikt in elektriciteitscentrales in raffinaderijen.

4.2.   Waarvan: gebruikt voor warmtekrachtkoppeling

De hoeveelheden die worden gebruikt in warmtekrachtcentrales in raffinaderijen.

4.3.   Waarvan: gebruikt voor warmteopwekking

De hoeveelheden die worden gebruikt in warmtecentrales in raffinaderijen.

5.   In- en uitvoer

6.   Internationale scheepsbunkers

7.   Overboekingen tussen producten

Hoeveelheden die worden heringedeeld omdat de specificatie is veranderd of omdat zij met een ander product worden gemengd.

Een negatieve vermelding voor een product wordt gecompenseerd door een of meer positieve vermeldingen voor een of meer andere producten en vice versa; het totale nettoresultaat moet nul zijn.

8.   Overgeboekte producten

Ingevoerde aardolieproducten die worden heringedeeld als grondstoffen voor verdere verwerking in de raffinaderij en die niet aan de eindgebruiker worden verkocht.

9.   Voorraadwijzigingen

Een toename van de voorraad wordt weergegeven met een negatief getal, een afname van de voorraad met een positief getal.

10.   Berekende bruto binnenlandse leveringen

Hieronder wordt verstaan:

ontvangsten van primaire producten + bruto output van de raffinaderijen + gerecycleerde producten + raffinaderijbrandstof + invoer — uitvoer — internationale scheepsbunkers + overboekingen tussen producten - overgeboekte producten + voorraadwijzigingen

11.   Statistisch verschil

Hieronder wordt verstaan: Berekende bruto binnenlandse leveringen — Waargenomen bruto binnenlandse leveringen

12.   Waargenomen bruto binnenlandse leveringen

De waargenomen leveringen van afgewerkte aardolieproducten uit primaire bronnen (bv. raffinaderijen, mengbedrijven enz.) op de binnenlandse markt.

Dit cijfer kan verschillen van het berekende cijfer, bv. door verschillen in dekking en/of verschillen in de definities van de verschillende rapportagesystemen.

12.1.   Waarvan: brutoleveringen aan de petrochemische sector

De hoeveelheden brandstoffen die aan de petrochemische sector worden geleverd.

12.2.   Waarvan: energetisch gebruik in de petrochemische sector

De hoeveelheden olie die worden gebruikt als brandstof voor petrochemische processen, bv. stoomkraken.

12.3.   Waarvan: niet-energetisch gebruik in de petrochemische sector

De hoeveelheden olie die in de petrochemische industrie worden gebruikt voor de productie van ethyleen, propyleen, butyleen, synthesegas, aromaten, butadieen en andere grondstoffen op basis van koolwaterstoffen in processen zoals stoomkraken, de vervaardiging van aromaten en stoomreforming. Hieronder vallen niet de hoeveelheden aardolie die als brandstof worden gebruikt.

13.   Backflows uit de petrochemische sector naar raffinaderijen

14.   Begin- en eindvoorraden

Alle voorraden op het nationale grondgebied, waaronder voorraden van de staat, grote consumenten en opslagmaatschappijen, voorraden aan boord van binnenkomende zeeschepen, voorraden in zones onder douanetoezicht en voorraden die voor anderen worden bijgehouden, al dan niet in het kader van bilaterale overeenkomsten tussen staten. Met begin- en eindvoorraad wordt de voorraad op de eerste, respectievelijk de laatste dag van de verslagperiode bedoeld.

15.   Voorraadwijzigingen bij openbare nutsbedrijven

Voorraadwijzigingen bij openbare nutsbedrijven die niet elders onder Voorraden en Voorraadwijzigingen zijn vermeld. Een toename van de voorraad wordt weergegeven met een negatief getal, een afname van de voorraad met een positief getal.

Hieronder vallen in voorkomend geval ruwe aardolie en NGL die rechtstreeks worden verbrand.

16.   Calorische onderwaarde van de bruto binnenlandse leveringen

4.2.3.   Bruto binnenlandse leveringen per sector

In de tabellen hieronder zijn de volgende aggregaten van toepassing op ruwe aardolie, aardgascondensaten (natural gas liquids of NGL), raffinaderijgas, ethaan, LPG, nafta, totaal motorbenzine met inbegrip van het bio-aandeel erin, vliegtuigbenzine, lichte reactiemotorbrandstof, totaal reactiemotorbrandstof van het kerosinetype met inbegrip van het bio-aandeel erin, andere kerosine, gasolie/dieselolie (en de aandelen erin aan diesel voor weggebruik, gasolie voor verwarming en andere gasolie, biodiesel en niet-bio gasolie/dieselolie), totaal stookolie (met inbegrip van de aandelen erin aan laagzwavelige en hoogzwavelige brandstof), white spirit en SBP, smeermiddelen, bitumen, paraffinewassen, petroleumcokes en overige olieproducten).

Zowel de hoeveelheden voor energetisch gebruik als die voor non-energetisch gebruik, en ook het totaal van deze twee moeten worden opgegeven.

1.   Totaal sector omzetting

De totale hoeveelheden brandstoffen die worden gebruikt voor de primaire of secundaire omzetting van energie.

1.1.   Waarvan: producenten die opwekking als hoofdactiviteit hebben — elektriciteitscentrales

1.2.   Waarvan: zelfopwekkers — elektriciteitscentrales

1.3.   Waarvan: producenten die opwekking als hoofdactiviteit hebben — warmtekrachtcentrales

1.4.   Waarvan: zelfopwekkers — warmtekrachtcentrales

1.5.   Waarvan: producenten die opwekking als hoofdactiviteit hebben — warmtecentrales

1.6.   Waarvan: zelfopwekkers — warmtecentrales

1.7.   Waarvan: gasfabrieken/vergassingsinstallaties

1.8.   Waarvan: gemengd aardgas

1.9.   Waarvan: cokesovens

1.10.   Waarvan: hoogovens

1.11.   Waarvan: petrochemische industrie

1.12.   Waarvan: steenkoolbrikettencentrales

1.13.   Waarvan: niet elders vermeld — omzetting

2.   Totaal sector energie

De totale hoeveelheden die in de sector energie als energie worden gebruikt.

2.1.   Waarvan: kolenmijnen

2.2.   Waarvan: olie- en gaswinning

2.3.   Waarvan: cokesovens

2.4.   Waarvan: hoogovens

2.5.   Waarvan: gasfabrieken

2.6.   Waarvan: krachtcentrales

Elektriciteits-, warmtekracht- en warmtecentrales.

2.7.   Waarvan: niet elders vermeld — energie

3.   Distributieverliezen

Verliezen die zich buiten de raffinaderij voordoen bij het vervoer en de distributie.

Hieronder vallen ook verliezen uit pijpleidingen.

4.   Finaal energieverbruik

5.   Industrie

5.1.   Waarvan: ijzer en staal

5.2.   Waarvan: chemie en petrochemie

5.3.   Waarvan: non-ferrometalen

5.4.   Waarvan: niet-metaalhoudende minerale producten

5.5.   Waarvan: transportmiddelen

5.6.   Waarvan: machines

5.7.   Waarvan: winning van delfstoffen

5.8.   Waarvan: voedings- en genotmiddelen

5.9.   Waarvan: pulp, papier en drukkerijen

5.10.   Waarvan: hout en artikelen van hout

5.11.   Waarvan: bouwnijverheid

5.12.   Waarvan: textiel en leder

5.13.   Waarvan: niet elders vermeld — industrie

6.   Vervoer

6.1.   Waarvan: internationale luchtvaart

6.2.   Waarvan: binnenlandse luchtvaart

6.3.   Waarvan: weg

6.4.   Waarvan: spoor

6.5.   Waarvan: binnenlandse scheepvaart

6.6.   Waarvan: vervoer door pijpleidingen

6.7.   Waarvan: niet elders vermeld — vervoer

7.   Overige sectoren

7.1.   Waarvan: commerciële en openbare diensten

7.2.   Waarvan: woningen

7.2.1.   Woningen, waarvan: ruimteverwarming

7.2.2.   Woningen, waarvan: ruimtekoeling

7.2.3.   Woningen, waarvan: waterverwarming

7.2.4.   Woningen, waarvan: koken

7.2.5.   Woningen, waarvan: overig eindgebruik

7.3.   Waarvan: land- en bosbouw

7.4.   Waarvan: visserij

7.5.   Waarvan: niet elders vermeld — overige

8.   Totaal niet-energetisch gebruik

De hoeveelheden die als grondstoffen in de verschillende sectoren worden gebruikt en niet als brandstof worden verbruikt of in een andere brandstof worden omgezet. Deze hoeveelheden zijn opgenomen in de bovengenoemde aggregaten.

8.1.   Waarvan: sector omzetting

8.2   Waarvan: sector energie

8.3   Waarvan: vervoer

8.4   Waarvan: industrie

8.4.1   Industrie, waarvan: chemie (inclusief petrochemie)

8.5   Waarvan: overige sectoren

4.2.4.   In- en uitvoer

Invoer naar land van oorsprong en uitvoer naar land van bestemming. Zie ook de opmerkingen in punt 4.2.1, aggregaat 5.

4.3.   Meeteenheden

1.

Energiehoeveelheden

103 ton

2.

Calorische waarden

MJ/ton

4.4.   Afwijkingen en vrijstellingen

Cyprus is vrijgesteld van de rapportage over de aggregaten onder 4.2.3 in de punten 7 (Overige sectoren) en 8 (Totaal niet-energetisch gebruik); alleen de totale waarden moeten worden opgegeven.

5.   HERNIEUWBARE ENERGIE EN ENERGIE UIT AFVAL

5.1.   Energieproducten

Tenzij uitdrukkelijk anders vermeld, is de verzameling op al de volgende producten van toepassing:

Energieproduct

Definitie

1.

Waterkracht

Potentiële en kinetische energie van water die in waterkrachtcentrales in elektriciteit wordt omgezet. Hieronder valt ook pompaccumulatie. De productie moet worden opgegeven voor centrales van < 1 MW, 1 tot < 10 MW en ≥ 10 MW en voor pompaccumulatie.

2.

Geothermische energie

Energie die beschikbaar is als door de aardkorst afgegeven warmte, gewoonlijk in de vorm van heet water of stoom. Deze energieproductie is het verschil tussen de enthalpie van de in het boorgat geproduceerde vloeistof en die van de uiteindelijk verwijderde vloeistof. Deze energie wordt op geschikte plaatsen benut:

voor elektriciteitsopwekking met behulp van droge stoom of pekelwater met hoge enthalpie na afdampen,

rechtstreeks als warmte voor stadsverwarming, landbouw enz.

3.

Zonne-energie

Zonnestraling die wordt benut om water op te warmen en elektriciteit op te wekken. Deze energieproductie is de warmte die beschikbaar is voor het warmteoverdrachtmedium, d.w.z. het invallende zonlicht verminderd met de optische verliezen en de verliezen in de collectoren. Passieve zonne-energie die wordt gebruikt voor de rechtstreekse verwarming, verlichting of koeling van woningen of andere gebouwen valt hier niet onder.

3.1.

Waarvan: fotovoltaïsche zonne-energie

Zonlicht dat in elektriciteit wordt omgezet met behulp van zonnecellen van halfgeleidend materiaal die bij blootstelling aan zonlicht elektriciteit opwekken.

3.2.

Waarvan: thermische zonne-energie

Warmte van zonnestraling; het kan gaan om:

a)

thermodynamische zonnecentrales, of

b)

apparatuur voor het verwarmen van water in woningen of zwembaden (bv. vlakkeplaatcollectoren, hoofdzakelijk van het thermosyfontype).

4.

Getijden-, golf- en oceaanenergie

Mechanische energie van getijbewegingen, golven of oceaanstromingen, die worden benut om elektriciteit op te wekken.

5.

Windenergie

Kinetische energie van de wind, die in windturbines wordt benut om elektriciteit op te wekken.

6.

Industrieel afval (niet-hernieuwbaar)

(Vast of vloeibaar) afval van industriële, niet-hernieuwbare oorsprong, dat rechtstreeks wordt verbrand om elektriciteit en/of warmte op te wekken. De gebruikte hoeveelheid brandstof moet als calorische onderwaarde worden uitgedrukt. Hernieuwbaar industrieel afval moet in de categorie vaste biomassa, biogas en/of vloeibare biobrandstoffen worden opgegeven.

7.

Huishoudelijk afval

Afval van huishoudens, ziekenhuizen en de tertiaire sector, dat in speciale installaties wordt verbrand, uitgedrukt als calorische onderwaarde.

7.1.

Waarvan: hernieuwbaar

Het aandeel van het huishoudelijk afval dat van biologische oorsprong is.

7.2.

Waarvan: niet-hernieuwbaar

Het aandeel van het huishoudelijk afval dat van niet-biologische oorsprong is.

8.

Vaste biobrand-stoffen

Organisch, niet-fossiel materiaal van biologische oorsprong, dat kan worden gebruikt als brandstof om warmte of elektriciteit op te wekken. Dit omvat:

8.1.

Waarvan: houtskool

Het vaste residu van de destructieve destillatie en pyrolyse van hout en ander plantaardig materiaal.

9.

Biogas

Gas dat hoofdzakelijk bestaat uit methaan en kooldioxide en dat ontstaat bij de anaërobe afbraak van biomassa.

10.

Vloeibare biobrand-stoffen

De in deze categorie opgegeven hoeveelheden vloeibare biobrandstoffen hebben enkel betrekking op het volume biobrandstoffen, niet op het totale volume van de vloeistoffen waarmee de biobrandstoffen worden gemengd. In het geval van in- en uitvoer van vloeibare biobrandstoffen betreft het alleen de hoeveelheden die niet met transportbrandstoffen zijn gemengd (d.w.z. zuivere biobrandstoffen); de handel in vloeibare biobrandstoffen die met transportbrandstoffen zijn gemengd, moet in hoofdstuk 4 worden opgegeven.

Het gaat hierbij om de volgende vloeibare biobrandstoffen:

10.1.

Waarvan: biobenzine

Deze categorie omvat bio-ethanol (uit biomassa en/of de biologisch afbreekbare fractie van afval geproduceerde ethanol), biomethanol (uit biomassa en/of de biologisch afbreekbare fractie van afval geproduceerde methanol), bio-ETBE (op basis van bioethanol geproduceerde ethyl-tertiair-butylether — het volumepercentage bioETBE dat als biobrandstof wordt gerekend, bedraagt 47 %) en bio-MTBE (op basis van biomethanol geproduceerde methyl-tertiair-butylether — het volumepercentage bioMTBE dat als biobrandstof wordt gerekend, bedraagt 36 %).

10.1.1.

Biobenzine, waarvan: bio-ethanol

Uit biomassa en/of de biologisch afbreekbare fractie van afval geproduceerde ethanol

10.2.

Waarvan: biodiesel

Deze categorie omvat biodiesel (een uit plantaardige of dierlijke olie geproduceerde methylester van dieselkwaliteit), biomethylether (uit biomassa geproduceerde dimethylether), Fischer Tropsch (uit biomassa geproduceerde Fischer Tropsch), koudgeperste bio-olie (louter door mechanische bewerking uit oliezaden geproduceerde olie) en alle andere vloeibare biobrandstoffen die aan transportdiesel worden toegevoegd, ermee worden gemengd of als dusdanig worden gebruikt.

10.3.

Bioreactie-motorkerosine

Vloeibare biobrandstof die wordt verkregen uit biomassa en wordt gemengd met reactiemotorkerosine of deze vervangt.

10.4.

Andere vloeibare biobrand-stoffen

Vloeibare biobrandstoffen die rechtstreeks als brandstof worden gebruikt en die niet onder biobenzine of biodiesel vallen.

5.2.   Lijst van aggregaten

Voor alle in het vorige punt vermelde energieproducten moeten de volgende aggregaten worden opgegeven, tenzij anders vermeld.

5.2.1.   Bruto-elektriciteitsproductie en brutowarmteproductie

De elektriciteit en warmte die uit de in punt 5.1 vermelde energieproducten is geproduceerd (niet voor houtskool, biobenzine en bioreactiemotorkerosine), moet in voorkomend geval afzonderlijk worden opgegeven voor:

producenten die opwekking als hoofdactiviteit hebben en zelfopwekkers,

elektriciteitscentrales, warmtekrachtcentrales en warmtecentrales.

Dit vereiste geldt niet voor houtskool. Wat vloeibare brandstoffen betreft, geldt het niet voor biobenzine en bioreactiemotorkerosine. Wat waterkracht betreft, moeten opgaven worden onderverdeeld naar installaties met een elektrische output tot 1 MW, van 1 tot 10 MW en van meer dan 10 MW.

5.2.2.   Sector voorziening en omzetting

Voor de volgende aggregaten moeten de hoeveelheden van de in punt 5.1 vermelde energieproducten (behalve voor waterkracht, fotovoltaïsche zonne-energie, getijden-, golf- en oceaanenergie en windenergie) worden opgegeven die in de sector voorziening en omzetting worden gebruikt:

1.   Productie

2.   Invoer

3.   Uitvoer

4.   Voorraadwijzigingen

Een toename van de voorraad wordt weergegeven met een negatief getal, een afname van de voorraad met een positief getal.

5.   Brutoverbruik

6.   Statistisch verschil

7.   Totaal sector omzetting

De hoeveelheden hernieuwbare energiebronnen en afval die worden gebruikt om primaire energievormen in secundaire energievormen om te zetten (bv. stortgas in elektriciteit) of worden omgezet in afgeleide energieproducten (bv. biogas dat met aardgas wordt gemengd).

7.1.   Waarvan: producenten die opwekking als hoofdactiviteit hebben — elektriciteitscentrales

7.2.   Waarvan: producenten die opwekking als hoofdactiviteit hebben — warmtekrachtcentrales

7.3.   Waarvan: producenten die opwekking als hoofdactiviteit hebben — warmtecentrales

7.4.   Waarvan: zelfopwekkers — elektriciteitscentrales

7.5.   Waarvan: zelfopwekkers — warmtekrachtcentrales

7.6.   Waarvan: zelfopwekkers — warmtecentrales

7.7.   Waarvan: steenkoolbrikettencentrales

De hoeveelheden hernieuwbare energiebronnen en afval die worden gebruikt voor de productie van steenkoolbriketten. Hernieuwbare energiebronnen en afval die worden gebruikt voor verwarming en voor het functioneren van apparatuur moeten als verbruik in de sector energie worden opgegeven.

7.8.   Waarvan: bruinkoolbriketten- en turfbrikettencentrales

De hoeveelheden hernieuwbare energiebronnen en afval die voor de productie van bruinkoolbriketten worden gebruikt. Hernieuwbare energiebronnen en afval die worden gebruikt voor verwarming en voor het functioneren van apparatuur moeten als verbruik in de sector energie worden opgegeven.

7.9.   Waarvan: fabrieksgas

De hoeveelheden hernieuwbare energiebronnen en afval die worden gebruikt voor de productie van fabrieksgas. Hernieuwbare energiebronnen en afval die worden gebruikt voor verwarming en voor het functioneren van apparatuur moeten als verbruik in de sector energie worden opgegeven.

7.10.   Waarvan: hoogovens

De hoeveelheden hernieuwbare energiebronnen (bv. houtskool) die worden omgezet in hoogovens.

De hernieuwbare energie die wordt gebruikt voor verwarming en voor de werking van machines moet niet hier, maar als verbruik in de sector energie worden opgegeven.

7.11.   Waarvan: voor aardgasmengbedrijven

De hoeveelheden biogas die worden gemengd met aardgas en in het aardgasnet worden geïnjecteerd.

7.12.   Waarvan: voor menging met motorbenzine en motordiesel

De hoeveelheden vloeibare biobrandstoffen die niet voor eindverbruik worden geleverd, maar samen met andere in de olievragenlijst vermelde aardolieproducten worden gebruikt.

7.13.   Waarvan: houtskoolproductie-installaties

De hoeveelheden hout die worden gebruikt voor de productie van houtskool.

7.14.   Waarvan: niet elders vermeld — omzetting

5.2.3.   Sector energie

Voor de volgende aggregaten moeten de hoeveelheden van de in punt 5.1 vermelde producten (behalve voor waterkracht, fotovoltaïsche zonne-energie, getijden-, golf- en oceaanenergie en windenergie) worden opgegeven die in de sector energie of voor eindverbruik worden gebruikt:

1.   Totaal sector energie

Hernieuwbare energie en afval die door de energiesector worden verbruikt ter ondersteuning van de omzettingsactiviteiten. Bv.: hernieuwbare energie en afval die worden gebruikt voor verwarming, verlichting en het functioneren van pompen en compressoren.

De hoeveelheden hernieuwbare energie en afval die in andere energievormen worden omgezet, moeten onder de sector omzetting worden opgegeven.

1.1.   Waarvan: vergassingsinstallaties

1.2.   Waarvan: openbare elektriciteits-, warmtekracht- en warmtecentrales

1.3.   Waarvan: kolenmijnen

1.4.   Waarvan: steenkoolbrikettencentrales

1.5.   Waarvan: cokesovens

1.6.   Waarvan: aardolieraffinaderijen

1.7.   Waarvan: bruinkoolbriketten- en turfbrikettencentrales

1.8.   Waarvan: gasfabrieken

1.9.   Waarvan: hoogovens

1.10.   Waarvan: houtskoolproductie-installaties

1.11.   Waarvan: niet elders vermeld

2.   Distributieverliezen

Alle verliezen bij het vervoer en de distributie.

5.2.4.   Specificatie van het eindgebruik van de energie

Voor de volgende aggregaten moeten de hoeveelheden van de in punt 5.1 vermelde energieproducten (behalve voor waterkracht, fotovoltaïsche zonne-energie, getijden-, golf- en oceaanenergie en windenergie) worden opgegeven:

1.   Finaal energieverbruik

2.   Industrie

2.1.   Waarvan: ijzer en staal

2.2.   Waarvan: chemie en petrochemie

2.3.   Waarvan: non-ferrometalen

2.4.   Waarvan: niet-metaalhoudende minerale producten

2.5.   Waarvan: transportmiddelen

2.6.   Waarvan: machines

2.7.   Waarvan: winning van delfstoffen

2.8.   Waarvan: voedings- en genotmiddelen

2.9.   Waarvan: pulp, papier en drukkerijen

2.10.   Waarvan: hout en artikelen van hout

2.11.   Waarvan: bouwnijverheid

2.12.   Waarvan: textiel en leder

2.13.   Waarvan: niet elders vermeld — industrie

3.   Vervoer

3.1.   Waarvan: spoor

3.2.   Waarvan: weg

3.3.   Waarvan: binnenlandse scheepvaart

3.4.   Waarvan: niet elders vermeld — vervoer

4.   Overige sectoren

4.1.   Waarvan: commerciële en openbare diensten

4.2.   Waarvan: woningen

4.2.1.   Woningen, waarvan: ruimteverwarming

4.2.2.   Woningen, waarvan: ruimtekoeling

4.2.3.   Woningen, waarvan: waterverwarming

4.2.4.   Woningen, waarvan: koken

4.2.5.   Woningen, waarvan: overig eindgebruik

4.3.   Waarvan: land- en bosbouw

4.4.   Waarvan: visserij

4.5.   Waarvan: niet elders vermeld — overige

5.2.5.   Technische kenmerken van de installaties

Voor de volgende rubrieken moet het elektriciteitsopwekkingsvermogen, zoals vastgesteld aan het einde van het jaar waarover verslag wordt uitgebracht, worden opgegeven.

1.   Waterkracht

De capaciteit moet worden opgegeven voor centrales van < 1 MW, 1 tot < 10 MW en ≥ 10 MW, voor gecombineerde installaties, voor zuivere pompaccumulatie en voor alle groottes samen. De gedetailleerde grootte van de centrales moet exclusief pompaccumulatie worden opgegeven.

2.   Geothermische energie

3.   Fotovoltaïsche zonne-energie

4.   Thermische zonne-energie

5.   Getijden-, golf- en oceaanenergie

6.   Windenergie

7.   Industrieel afval (niet-hernieuwbaar)

8.   Huishoudelijk afval

9.   Vaste biobrandstoffen

10.   Biogassen

11.   Biodiesel

12.   Andere vloeibare biobrandstoffen

Voor zonnecollectoren moet de totale geïnstalleerde oppervlakte worden opgegeven.

De productiecapaciteit voor de volgende biobrandstoffen moet worden opgegeven:

1.   Biobenzine

2.   Biodiesel

3.   Bioreactiemotorkerosine

4.   Andere vloeibare biobrandstoffen

5.2.6.   In- en uitvoer

Voor de volgende producten moet de invoer, uitgesplitst naar land van oorsprong, en de uitvoer, uitgesplitst naar land van bestemming, worden opgegeven:

1.   Biobenzine

1.1.   Waarvan: bio-ethanol

2.   Bioreactiemotorkerosine

3.   Biodiesel

4.   Andere vloeibare biobrandstoffen

5.   Houtkorrels

5.2.7.   Productie van vaste biobrandstoffen en biogassen

De productie van de volgende producten moet worden opgegeven:

1.   Vaste biobrandstoffen (met uitzondering van houtskool)

1.1.   Waarvan: brandhout, houtafval en bijproducten

1.1.1.   Brandhout, houtafval en bijproducten, waarvan: houtkorrels

1.2.   Waarvan: „black liquor”

1.3.   Waarvan: bagasse

1.4.   Waarvan: dierlijk afval

1.5.   Waarvan: ander plantaardig materiaal en afval

2.   Biogassen uit anaerobe gisting

2.1.   Waarvan: stortgas

2.2.   Waarvan: rioolwaterzuiveringsgas

2.3.   Waarvan: andere biogassen uit anaerobe gisting

3.   Biogassen uit thermische processen

5.3.   Calorische waarden

De gemiddelde calorische onderwaarde moet voor de volgende producten worden opgegeven:

1.   Biobenzine

2.   Bio-ethanol

3.   Biodiesel

4.   Bioreactiemotorkerosine

5.   Andere vloeibare biobrandstoffen

6.   Houtskool

5.4.   Meeteenheden

1.

Elektriciteitsopwekking

MWh

2.

Warmteproductie

TJ

3.

Hernieuwbare energieproducten

Biobenzine, biodiesel en andere vloeibare biobrandstoffen: ton

Houtskool: 1 000 ton

Alle andere: TJ (op basis van de calorische onderwaarde)

4.

Oppervlakte zonnecollectoren

1 000 m2

5.

Capaciteit centrales

Biobrandstoffen: ton/jaar

Alle andere: MWe

6.

Calorische waarden

KJ/kg (calorische onderwaarde)

5.5.   Afwijkingen en vrijstellingen

Niet van toepassing.

6.   TOEPASSELIJKE BEPALINGEN

Voor de in alle vorige hoofdstukken beschreven gegevensverzameling gelden de volgende bepalingen:

1.   Verslagperiode

Een kalenderjaar (van 1 januari tot en met 31 december).

2.   Frequentie

Jaarlijks.

3.   Termijn voor de indiening van de gegevens

30 november van het jaar volgend op de verslagperiode.

4.   Formaat en wijze van indiening

De ingediende gegevens moeten in overeenstemming zijn met een door Eurostat gespecificeerde uitwisselingsnorm.

De gegevens moeten in elektronische vorm bij het centrale punt voor gegevenstoezending bij Eurostat worden ingediend of geüpload.


Top