Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 02018L1972-20181217

Consolidated text: Richtlijn (EU) 2018/1972 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 tot vaststelling van het Europees wetboek voor elektronische communicatie (herschikking) (Voor de EER relevante tekst)Voor de EER relevante tekst

ELI: http://data.europa.eu/eli/dir/2018/1972/2018-12-17

02018L1972 — NL — 17.12.2018 — 000.005


Onderstaande tekst dient louter ter informatie en is juridisch niet bindend. De EU-instellingen zijn niet aansprakelijk voor de inhoud. Alleen de besluiten die zijn gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie (te raadplegen in EUR-Lex) zijn authentiek. Deze officiële versies zijn rechtstreeks toegankelijk via de links in dit document

►B

RICHTLIJN (EU) 2018/1972 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 11 december 2018

tot vaststelling van het Europees wetboek voor elektronische communicatie

(herschikking)

(Voor de EER relevante tekst)

(PB L 321 van 17.12.2018, blz. 36)


Gerectificeerd bij:

►C1

Rectificatie, PB L 334, 27.12.2019, blz.  164 (2018/1972)

►C2

Rectificatie, PB L 419, 11.12.2020, blz.  36 (2018/1972)




▼B

RICHTLIJN (EU) 2018/1972 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 11 december 2018

tot vaststelling van het Europees wetboek voor elektronische communicatie

(herschikking)

(Voor de EER relevante tekst)



DEEL I

KADER (ALGEMENE REGELS VOOR DE ORGANISATIE VAN DE SECTOR)



TITEL I

TOEPASSINGSGEBIED, DOEL, DOELSTELLINGEN EN DEFINITIES



HOOFDSTUK I

Onderwerp, doel en definities

Artikel 1

Onderwerp, toepassingsgebied en doelen

1.  
Bij deze richtlijn wordt een geharmoniseerd kader voor de regelgeving inzake elektronischecommunicatienetwerken, elektronischecommunicatiediensten, bijbehorende faciliteiten en bijbehorende diensten, evenals inzake bepaalde aspecten van eindapparatuur vastgesteld. De richtlijn legt taken van de nationale regelgevende instanties en, indien van toepassing, van andere bevoegde instanties vast, alsmede een reeks procedures om de geharmoniseerde toepassing van het regelgevingskader in de gehele Unie te waarborgen.
2.  

Deze richtlijn heeft tot doel:

a) 

een interne markt voor elektronischecommunicatienetwerken en -diensten te realiseren, die leidt tot het opzetten en benutten van netwerken met zeer hoge capaciteit, duurzame concurrentie, interoperabiliteit van elektronischecommunicatiediensten, toegankelijkheid, veiligheid van netwerken en diensten en voordelen voor de eindgebruiker; en

b) 

ervoor te zorgen dat door middel van daadwerkelijke mededinging en keuzevrijheid in de gehele Unie voor het publiek beschikbare diensten van hoge kwaliteit tegen een betaalbare prijs worden aangeboden, maatregelen vast te stellen voor situaties waarin de markt niet op bevredigende wijze voorziet in de behoeften van eindgebruikers, met inbegrip van de behoefte van eindgebruikers met een handicap om op voet van gelijkheid met anderen toegang te hebben tot de diensten, en de noodzakelijke rechten van eindgebruikers vast te stellen.

3.  

Deze richtlijn doet geen afbreuk aan:

a) 

verplichtingen die door het nationale recht in overeenstemming met het Unierecht of door het Unierecht zijn opgelegd met betrekking tot diensten die worden geleverd met behulp van elektronischecommunicatienetwerken en -diensten;

b) 

de maatregelen die op Unie- of nationaal niveau overeenkomstig het Unierecht zijn genomen voor de verwezenlijking van doelstellingen van algemeen belang, in het bijzonder wat betreft de bescherming van persoonsgegevens en privacy, regulering van de inhoud en audiovisueel beleid;

c) 

de acties die door de lidstaten zijn genomen met het oog op de openbare orde, de openbare veiligheid en defensie;

d) 

Verordeningen (EU) nr. 531/2012 en (EU) 2015/2120, en Richtlijn 2014/53/EU.

4.  
De Commissie, het Orgaan van Europese regelgevende instanties voor elektronische communicatie („Berec”) en de betrokken instanties zorgen ervoor dat bij de verwerking van persoonsgegevens de voorschriften van de Unie inzake gegevensbescherming worden nageleefd.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze richtlijn wordt verstaan onder:

1) 

„elektronischecommunicatienetwerk”: de transmissiesystemen, al dan niet gebaseerd op een permanente infrastructuur of gecentraliseerde beheercapaciteit, en in voorkomend geval de schakel- of routeringsapparatuur en andere middelen, waaronder netwerkelementen die niet actief zijn, die het mogelijk maken signalen over te brengen via draad, radiogolven, optische of andere elektromagnetische middelen waaronder satellietnetwerken, vaste (circuit- en pakketgeschakelde, met inbegrip van internet) en mobiele netwerken, elektriciteitsnetten voor zover deze voor overdracht van signalen worden gebruikt, netwerken voor radio- en televisieomroep en kabeltelevisienetwerken, ongeacht de aard van de overgebrachte informatie;

2) 

„netwerk met zeer hoge capaciteit”: hetzij een netwerk voor elektronische communicatie dat ten minste tot aan het distributiepunt volledig uit optische-vezelelementen bestaat, hetzij een elektronischecommunicatienetwerk dat, in gebruikelijke piekomstandigheden, in staat is om soortgelijke netwerkprestaties te bieden wat betreft downlink- en uplinkbandbreedte, veerkrachtigheid van het netwerk, parameters met betrekking tot fouten, latentietijden en de veranderingen daarin; de netwerkprestaties kunnen ook als vergelijkbaar worden beschouwd als de eindgebruiker een andere gebruikservaring heeft vanwege de inherent verschillende kenmerken van het medium dat op het netwerk wordt aangesloten;

3) 

„transnationale markten”: overeenkomstig artikel 65 gedefinieerde markten die de Unie of een aanzienlijk, zich over meer dan één lidstaat uitstrekkend, deel daarvan beslaan;

4) 

„elektronischecommunicatiedienst”: een gewoonlijk tegen vergoeding via elektronischecommunicatienetwerken aangeboden dienst, die, met uitzondering van diensten waarbij met behulp van elektronischecommunicatienetwerken en -diensten overgebrachte inhoud wordt geleverd of redactioneel wordt gecontroleerd, de volgende soorten diensten omvat:

a) 

„internettoegangsdienst” in de zin van artikel 2, tweede alinea, punt 2, van Verordening (EU) 2015/2120;

b) 

interpersoonlijke communicatiedienst; en

c) 

diensten die geheel of hoofdzakelijk bestaan in het overbrengen van signalen zoals transmissiediensten die voor het verlenen van intermachinale diensten en voor omroep worden gebruikt;

5) 

„interpersoonlijke communicatiedienst”: een gewoonlijk tegen vergoeding aangeboden dienst die directe persoonlijke en interactieve uitwisseling van informatie via elektronischecommunicatienetwerken tussen een eindig aantal personen mogelijk maakt, waarbij de personen die de communicatie starten of eraan deelnemen, bepalen welke de ontvangers zijn, en die geen diensten omvat die persoonlijke en interactieve communicatie mogelijk maken als een louter bijkomstig kenmerk dat onlosmakelijk verbonden is met een andere dienst;

6) 

„nummergebaseerde interpersoonlijke communicatiedienst”: een interpersoonlijke communicatiedienst die verbinding maakt met openbaar toegewezen nummervoorraden, namelijk een nummer of een aantal nummers in nationale of internationale nummerplannen, of die communicatie mogelijk maakt met een nummer of een aantal nummers in nationale of internationale nummerplannen;

7) 

„nummeronafhankelijke interpersoonlijke communicatiedienst”: een interpersoonlijke communicatiedienst die geen verbinding maakt met openbaar toegewezen nummervoorraden, namelijk een nummer of een aantal nummers in nationale of internationale nummerplannen, of die geen communicatie mogelijk maakt met een nummer of een aantal nummers in nationale of internationale nummerplannen;

8) 

„openbaar elektronischecommunicatienetwerk”: een elektronischecommunicatienetwerk dat geheel of hoofdzakelijk wordt gebruikt om voor het publiek beschikbare elektronischecommunicatiediensten aan te bieden ter ondersteuning van de overdracht van informatie tussen netwerkaansluitpunten;

9) 

„netwerkaansluitpunt”: het fysieke punt waarop een eindgebruiker de toegang tot een openbaar elektronischecommunicatienetwerk wordt geboden, en dat, in het geval van netwerken met schakelings- of routeringsfuncties, wordt bepaald door middel van een specifiek netwerkadres dat met een nummer of naam van een eindgebruiker kan zijn verbonden;

10) 

„bijbehorende faciliteiten”: de bij een elektronischecommunicatienetwerk of een elektronischecommunicatiedienst behorende diensten, fysieke infrastructuren en andere faciliteiten of elementen die het aanbieden van diensten via dat netwerk of dienst mogelijk maken of ondersteunen of het potentieel hiertoe bezitten en gebouwen of toegangen tot gebouwen, bekabeling van gebouwen, antennes, torens en andere ondersteunende constructies, kabelgoten, kabelbuizen, masten, mangaten en straatkasten omvatten;

11) 

„bijbehorende dienst”: een bij een elektronischecommunicatienetwerk of een elektronischecommunicatiedienst behorende dienst die het aanbieden, het zelf verstrekken of het geautomatiseerd aanbieden van diensten via dat netwerk of dienst mogelijk maakt of ondersteunt of het potentieel hiertoe bezit en nummervertaalsystemen of systemen met soortgelijke functies, voorwaardelijke toegangssystemen en elektronische programmagidsen (EPG's), alsmede andere diensten zoals identiteit, locatie en presentie-informatiediensten omvat;

12) 

„systeem voor voorwaardelijke toegang”: elke technische maatregel, authenticatiesysteem en/of regeling waarbij toegang tot een beschermde radio- of televisieomroepdienst in begrijpelijke vorm afhankelijk wordt gemaakt van een abonnement of een andere vorm van voorafgaande individuele machtiging;

13) 

„gebruiker”: een natuurlijke of rechtspersoon die gebruik maakt van of verzoekt om een voor het publiek beschikbare elektronischecommunicatiedienst;

14) 

„eindgebruiker”: een gebruiker die geen openbaar elektronischecommunicatienetwerk of voor het publiek beschikbare elektronischecommunicatiediensten aanbiedt;

15) 

„consument”: een natuurlijke persoon die gebruik maakt van of verzoekt om een voor het publiek beschikbare elektronischecommunicatiedienst voor andere dan bedrijfs- of beroepsdoeleinden;

16) 

„aanbieden van een elektronischecommunicatienetwerk”: het bouwen, exploiteren, leiden of beschikbaar stellen van een dergelijk netwerk;

17) 

„geavanceerde digitale eindapparatuur”: kastjes met converter en decoder en geïntegreerde digitaletelevisietoestellen voor de ontvangst van de digitale interactieve televisiediensten;

18) 

„Application Programming Interface” (toepassingsprogrammaverbinding) of „API”: een software interface tussen externe toepassingen, die beschikbaar is gesteld door omroepen, dienstenleveranciers, alsmede de hulpmiddelen in de eindapparatuur;

19) 

„radiospectrumtoewijzing”: de aanwijzing van een specifieke radiospectrumband voor gebruik door een of meer soorten radiocommunicatiediensten, in voorkomend geval onder duidelijk omschreven voorwaarden;

20) 

„schadelijke interferentie”: interferentie die het functioneren van een radionavigatiedienst of van andere veiligheidsvoorzieningen in gevaar brengt, of die een overeenkomstig de geldende internationale, Unie- of nationale voorschriften werkende radiocommunicatiedienst op een andere wijze ernstig verslechtert, hindert of herhaaldelijk onderbreekt;

21) 

„beveiliging van netwerken en diensten”: het vermogen van elektronischecommunicatienetwerken en -diensten om met een bepaalde mate van betrouwbaarheid bestand te zijn tegen acties die de beschikbaarheid, authenticiteit, integriteit en vertrouwelijkheid van die netwerken en diensten, van de opgeslagen, verzonden of verwerkte gegevens, of van de daaraan gerelateerde diensten die via die elektronischecommunicatienetwerken of -diensten worden aangeboden of toegankelijk zijn, in gevaar brengen;

22) 

„algemene machtiging”: regelgeving door een lidstaat waarbij rechten worden verleend voor het aanbieden van elektronischecommunicatienetwerken of -diensten en specifieke sectorgebonden verplichtingen worden vastgesteld die kunnen gelden voor alle of voor specifieke soorten elektronischecommunicatienetwerken en -diensten, overeenkomstig deze richtlijn;

23) 

„draadloos toegangspunt met een klein bereik”: draadloze netwerktoegangsapparatuur met laag vermogen van kleine omvang die binnen een klein bereik werkt, gebruikmaakt van vergunningsplichtig of vergunningvrij radiospectrum of van een combinatie van beide, deel kan uitmaken van een openbaar elektronischecommunicatienetwerk, uitgerust is met een of meerdere antennes met lage visuele impact, en aan de gebruikers toegang tot elektronischecommunicatienetwerken verleent, ongeacht of de onderliggende netwerktopologie mobiel dan wel vast is;

24) 

„Radio Local Area Network” of „RLAN”: een draadloos toegangssysteem met laag vermogen dat binnen een klein bereik werkt, met een laag risico op interferentie met andere dergelijke systemen die in de nabijheid door andere gebruikers zijn opgesteld, dat op niet-exclusieve basis geharmoniseerd radiospectrum gebruikt;

25) 

„geharmoniseerd radiospectrum”: radiospectrum waarvoor geharmoniseerde voorwaarden in verband met de beschikbaarheid en het doelmatig gebruik ervan zijn vastgesteld door middel van technische uitvoeringsmaatregelen overeenkomstig artikel 4 van Beschikking nr. 676/2002/EG;

26) 

„gedeeld gebruik van radiospectrum”: toegang door twee of meer gebruikers om gebruik te maken van dezelfde radiospectrumbanden in het kader van een bepaalde regeling inzake gedeeld gebruik, toegestaan op basis van een algemene machtiging, individuele gebruiksrechten voor radiospectrum of een combinatie daarvan, met inbegrip van regelgevingsbenaderingen, zoals vergunningsplichtige gedeelde toegang, die als doel hebben het gedeeld gebruik van een radiospectrumband te vergemakkelijken, en onderworpen aan een bindende overeenkomst tussen alle betrokken partijen, overeenkomstig de regels inzake gedeeld gebruik die zijn opgenomen in hun gebruiksrechten voor radiospectrum, zodat aan alle gebruikers voorspelbare en betrouwbare regelingen inzake delen kunnen worden gewaarborgd, en zonder afbreuk te doen aan de toepassing van het mededingingsrecht;

27) 

„toegang”: het beschikbaar stellen van faciliteiten of diensten aan een andere onderneming, onder uitdrukkelijke voorwaarden, hetzij op exclusieve, hetzij op niet-exclusieve basis, met het oog op het aanbieden van elektronischecommunicatiediensten of het aanbieden van diensten van de informatiemaatschappij of inzake inhoud voor radio- en televisieomroepen. Deze term omvat onder meer toegang tot netwerkelementen en verwante faciliteiten waarbij eventueel apparatuur kan worden verbonden met vaste of niet-vaste middelen (dit houdt met name toegang in tot het aansluitnet en tot faciliteiten en diensten die noodzakelijk zijn om diensten te kunnen aanbieden via het aansluitnet); toegang tot materiële infrastructuur waaronder gebouwen, kabelgoten en masten; toegang tot relevante programmatuursystemen waaronder operationele ondersteuningssystemen; toegang tot informatiesystemen of databases voor reservering, levering, bestelling, onderhouds- en herstelverzoeken en facturering; toegang tot nummervertaling of systemen met vergelijkbare functionaliteit; toegang tot vaste en mobiele netwerken, met name voor roaming; toegang tot voorwaardelijke toegangssystemen voor digitaletelevisiediensten en toegang tot virtuele netwerkdiensten;

28) 

„interconnectie”: een specifiek type toegang dat tussen exploitanten van openbare netwerken wordt gerealiseerd door het fysiek en logisch verbinden van openbare elektronischecommunicatienetwerken die door dezelfde of een andere onderneming worden gebruikt om het de gebruikers van een onderneming mogelijk te maken te communiceren met die van dezelfde of van een andere onderneming of toegang te hebben tot diensten die door een andere onderneming worden aangeboden, wanneer die diensten worden aangeboden door de betrokken partijen of andere partijen die toegang hebben tot het netwerk;

29) 

„exploitant”: onderneming die een openbaar elektronischecommunicatienetwerk of een bijbehorende faciliteit aanbiedt of gemachtigd is deze aan te bieden;

30) 

„aansluitnet”: fysiek pad dat door elektronischecommunicatiesignalen wordt gebruikt en dat het netwerkaansluitpunt verbindt met een verdeler of een soortgelijke voorziening in het vaste openbare elektronischecommunicatienetwerk;

31) 

„oproep”: door middel van een voor het publiek beschikbare interpersoonlijke communicatiedienst tot stand gebrachte verbinding die tweewegspraakcommunicatie mogelijk maakt;

32) 

„spraakcommunicatiedienst”: een voor het publiek beschikbare elektronischecommunicatiedienst voor direct of indirect uitgaande en binnenkomende nationale of nationale en internationale gesprekken, met behulp van een nummer of een aantal nummers in een nationaal of internationaal nummerplan;

33) 

„geografisch nummer”: een nummer van een nationaal nummerplan waarvan een deel van de cijferstructuur een geografische betekenis heeft die wordt gebruikt voor het routeren van gesprekken naar de fysieke locatie van het netwerkaansluitpunt;

34) 

„niet-geografisch nummer”: een nummer van een nationaal nummerplan dat geen geografisch nummer is, zoals nummers voor mobiel bellen, kosteloze nummers en betaalnummers;

35) 

„dienst voor totale conversatie”: een multimediale dienst voor realtime conversatie die bidirectionele symmetrische realtime overdracht van videofilm, realtime tekst en stem tussen gebruikers in twee of meer locaties biedt;

36) 

„alarmcentrale” of „PSAP” (Public Safety Answering Point): de fysieke locatie waar noodcommunicatie eerst wordt ontvangen onder de verantwoordelijkheid van een openbare instantie of een door de overheid erkende private organisatie;

37) 

„meest geschikte alarmcentrale”: een alarmcentrale die door de bevoegde instanties is opgericht om noodcommunicatie uit een bepaald gebied of van een bepaald type te behandelen;

38) 

„noodcommunicatie”: communicatie door middel van interpersoonlijke communicatiediensten tussen een eindgebruiker en de alarmcentrale met het doel noodhulp te vragen en te ontvangen van hulpdiensten;

39) 

„noodhulpdienst”: een als zodanig door de lidstaat erkende dienst die onmiddellijk spoedhulp verleent in situaties waarin er met name sprake is van direct gevaar voor lijf en leden, de individuele of volksgezondheid of de individuele of openbare veiligheid, eigendommen van particulieren of van de overheid of het milieu, overeenkomstig het nationale recht;

40) 

„informatie over de locatie van de oproeper”: in een openbaar mobiel netwerk, de verwerkte gegevens, afkomstig van netwerkinfrastructuur of van handsets, waaruit de geografische positie van de mobiele eindapparatuur van een eindgebruiker blijkt en, in een openbaar vast netwerk, de gegevens over het fysieke adres van het netwerkaansluitpunt;

41) 

„eindapparatuur”: eindapparatuur in de zin van artikel 1, punt 1, van Richtlijn 2008/63/EG van de Commissie ( 1 );

42) 

„beveiligingsincident”: een gebeurtenis met een daadwerkelijk schadelijk effect op de beveiliging van elektronischecommunicatienetwerken of -diensten.



HOOFDSTUK II

Doelstellingen

Artikel 3

Algemene doelstellingen

1.  

De lidstaten zorgen ervoor dat de nationale regelgevende instanties en andere bevoegde instanties bij de uitvoering van de in deze richtlijn omschreven regelgevende taken alle redelijke maatregelen treffen die noodzakelijk en evenredig zijn voor de verwezenlijking van de in lid 2 genoemde doelstellingen. Ook de lidstaten, de Commissie, de Beleidsgroep Radiospectrum en Berec dragen bij tot de verwezenlijking van die doelstellingen.

De nationale regelgevende instanties en andere bevoegde instanties dragen binnen hun bevoegdheden bij tot het waarborgen van de uitvoering van beleid ter bevordering van de vrijheid van meningsuiting en van informatie, culturele en talendiversiteit en pluriformiteit in de media.

2.  

De nationale regelgevende instanties en andere bevoegde instanties, alsmede Berec, de Commissie en de lidstaten streven in het kader van deze richtlijn de volgende — in willekeurige volgorde weergegeven — algemene doelstellingen na:

a) 

bevorderen van de connectiviteit met en de toegang tot, alsmede de benutting van netwerken met een zeer hoge capaciteit, met inbegrip van vaste, mobiele en draadloze netwerken, voor alle burgers en bedrijven van de Unie;

b) 

bevorderen van de mededinging bij het aanbieden van elektronischecommunicatienetwerken en bijbehorende faciliteiten, met inbegrip van efficiënte concurrentie op basis van infrastructuur, en bij het aanbieden van elektronischecommunicatiediensten en bijbehorende diensten;

c) 

bijdragen tot de ontwikkeling van de interne markt door het opheffen van resterende belemmeringen voor en het bevorderen van convergerende voorwaarden voor investeringen in en het aanbieden van elektronischecommunicatienetwerken, elektronischecommunicatiediensten, bijbehorende faciliteiten en bijbehorende diensten, in de gehele Unie, door het ontwikkelen van gemeenschappelijke regels en voorspelbare regelgeving, en door het bevorderen van doeltreffend, efficiënt en gecoördineerd gebruik van het radiospectrum, open innovatie, het opzetten en ontwikkelen van trans-Europese netwerken, de verstrekking, de beschikbaarheid en de interoperabiliteit van pan-Europese diensten, en eind-tot-eind connectiviteit;

d) 

bevorderen van de belangen van de burgers van de Unie, door te zorgen voor connectiviteit met, en ruime beschikbaarheid en benutting van netwerken met een zeer hoge capaciteit, waaronder vaste, mobiele en draadloze netwerken, en van elektronischecommunicatiediensten, door erop toe te zien dat op basis van daadwerkelijke mededinging optimaal kan worden geprofiteerd wat betreft keuze, prijs en kwaliteit, door de beveiliging van netwerken en diensten te handhaven, door een hoog gemeenschappelijk beschermingsniveau voor eindgebruikers te waarborgen via de nodige sectorspecifieke regels, en door aandacht te schenken aan de behoeften, zoals betaalbare prijzen, van specifieke maatschappelijke groeperingen, met name eindgebruikers met een handicap, oudere eindgebruikers en eindgebruikers met speciale sociale behoeften, evenals keuzevrijheid en gelijkwaardige toegang voor eindgebruikers met een handicap.

3.  
Indien de Commissie benchmarks en verslagen over de doeltreffendheid van de maatregelen van de lidstaten opstelt ter verwezenlijking van de in lid 2 bedoelde doelstellingen, wordt zij zo nodig bijgestaan door de lidstaten, de nationale regelgevende instanties, Berec en de Beleidsgroep Radiospectrum.
4.  

Bij het nastreven van de in lid 2 bedoelde en in dit lid gespecificeerde beleidsdoelstellingen doen de nationale regelgevende instanties en andere bevoegde instanties onder meer het volgende:

a) 

zij bevorderen de voorspelbaarheid van de regelgeving door middel van een consistente aanpak van de regelgeving tijdens geschikte herzieningsperioden en door samen te werken met elkaar, met Berec, met de Beleidsgroep Radiospectrum en met de Commissie;

b) 

zij waarborgen dat er bij gelijke omstandigheden geen discriminatie plaatsvindt bij de behandeling van aanbieders van elektronischecommunicatienetwerken en -diensten;

c) 

zij passen het Unierecht toe op technologisch neutrale wijze, voor zover dat in overeenstemming is met de verwezenlijking van de doelstellingen van lid 2;

d) 

zij bevorderen efficiënte investeringen en innovatie in nieuwe en betere infrastructuur, onder meer door ervoor te zorgen dat er in de toegangsverplichtingen voldoende rekening wordt gehouden met de risico's die de investerende ondernemingen lopen, en door samenwerkingsafspraken toe te staan tussen investeerders en partijen die toegang willen hebben teneinde het investeringsrisico te spreiden, waarbij ervoor wordt gezorgd dat de mededinging op de markt en het non-discriminatiebeginsel niet in het gedrang komen;

e) 

zij houden naar behoren rekening met de uiteenlopende omstandigheden betreffende infrastructuur, mededinging, de omstandigheden van eindgebruikers en met name van consumenten die in de verschillende geografische gebieden binnen een lidstaat bestaan, inclusief lokale infrastructuur die door natuurlijke personen zonder winstoogmerk wordt beheerd;

f) 

zij leggen voorafgaande regelgevende verplichtingen uitsluitend op voor zover dit noodzakelijk is om, in het belang van de eindgebruiker, effectieve en duurzame mededinging te waarborgen, en zij verlichten die verplichtingen of heffen ze op zodra er aan die voorwaarde is voldaan.

De lidstaten zien erop toe dat de nationale regelgevende instanties en andere bevoegde instanties onpartijdig, objectief, transparant en op niet-discriminerende en evenredige wijze handelen.

Artikel 4

Strategische planning en coördinatie van het radiospectrumbeleid

1.  
De lidstaten werken met elkaar en met de Commissie samen bij de strategische planning, coördinatie en harmonisatie van het gebruik van het radiospectrum in de Unie, overeenkomstig het Uniebeleid voor de totstandbrenging en werking van de interne markt voor elektronische communicatie. Daartoe houden zij onder meer rekening met de economische, veiligheids- en gezondheidsaspecten van het Uniebeleid, met maatschappelijke belangen, met de vrije meningsuiting, met culturele, wetenschappelijke, sociale en technische aspecten van het Uniebeleid, alsmede met de uiteenlopende belangen van de kringen van radiospectrumgebruikers, met het oog op de optimalisatie van het gebruik van het radiospectrum en het vermijden van schadelijke interferentie.
2.  
Door met elkaar en met de Commissie samen te werken, bevorderen de lidstaten de coördinatie van het radiospectrumbeleid in de Unie en, in voorkomend geval, de harmonisatie van de voorwaarden inzake beschikbaarheid en efficiënt gebruik van het radiospectrum die vereist zijn voor het tot stand brengen en het functioneren van de interne markt op het gebied van elektronische communicatie.
3.  

De lidstaten werken via de Beleidsgroep Radiospectrum samen met elkaar en met de Commissie, overeenkomstig lid 1, en, op hun verzoek, met het Europees Parlement en met de Raad, ter ondersteuning van de strategische planning en de coördinatie van het radiospectrumbeleid in de Unie, en wel door:

a) 

met het oog op de uitvoering van deze richtlijn beste praktijken te ontwikkelen voor zaken die verband houden met het radiospectrum;

b) 

met het oog op de uitvoering van deze richtlijn en ander Unierecht, alsook om bij te dragen tot de ontwikkeling van de interne markt, de coördinatie tussen de lidstaten te vergemakkelijken;

c) 

hun beleid voor de toekenning van radiospectrum en de machtiging van radiospectrumgebruik te coördineren en rapporten of adviezen uit te brengen over zaken die verband houden met radiospectrum.

Berec neemt deel aan de samenwerking als het gaat om zijn bevoegdheden betreffende marktregulerings- en mededingingsbevoegdheden op radiospectrumvlak.

4.  
De Commissie kan, zoveel mogelijk rekening houdend met het advies van de Beleidsgroep Radiospectrum, wetgevingsvoorstellen bij het Europees Parlement en de Raad indienen tot vaststelling van meerjarenprogramma’s voor het radiospectrumbeleid, tot uitstippeling van de beleidslijnen en -doelstellingen voor de strategische planning en harmonisatie van het radiospectrumgebruik overeenkomstig deze richtlijn en tot beschikbaarstelling van een geharmoniseerd radiospectrum voor gedeeld of niet aan individuele gebruiksrechten verbonden gebruik.



TITEL II

INSTITUTIONELE STRUCTUUR EN GOVERNANCE



HOOFDSTUK I

Nationale regelgevende instanties en andere bevoegde instanties

Artikel 5

Nationale regelgevende instanties en andere bevoegde instanties

1.  

De lidstaten zorgen ervoor dat alle taken die in deze richtlijn zijn vastgesteld, door een bevoegde instantie worden uitgevoerd.

Binnen het toepassingsgebied van deze richtlijn zijn de nationale regelgevende instanties ten minste bevoegd om:

a) 

marktregulering ex ante uit te voeren, met inbegrip van het opleggen van verplichtingen op het gebied van toegang en interconnectie;

b) 

ervoor te zorgen dat geschillen tussen ondernemingen worden opgelost;

c) 

radiospectrumbeheer en -besluiten uit te voeren dan wel, indien die taken aan andere bevoegde instanties worden toegewezen, advies te verstrekken over de marktvormings- en mededingingselementen van nationale procedures in verband met radiospectrumgebruiksrechten voor elektronischecommunicatienetwerken en -diensten;

d) 

bij te dragen aan de bescherming van de rechten van de eindgebruiker in de sector van de elektronische communicatie, in voorkomend geval in coördinatie met andere bevoegde instanties;

e) 

marktvormings- en mededingingsvraagstukken inzake open-internettoegang te beoordelen en nauwlettend te volgen;

f) 

de oneerlijke belasting te beoordelen en de nettokosten te berekenen van het aanbieden van universele dienst;

g) 

nummeroverdraagbaarheid tussen aanbieders te waarborgen;

h) 

alle andere taken uit te voeren die door deze richtlijn aan nationale regelgevende instanties worden voorbehouden.

De lidstaten kunnen andere taken waarin deze richtlijn en ander Unierecht voorzien, toewijzen aan nationale regelgevende instanties, met name taken in verband met marktconcurrentie of markttoegang, zoals algemene machtiging, en taken in verband met eender welke aan Berec toegekende rol. Indien die taken in verband met marktconcurrentie of markttoegang worden toegewezen aan andere bevoegde instanties, trachten deze, voordat er een besluit wordt genomen, de nationale regelgevende instantie te raadplegen. Teneinde bij te dragen aan de taken van Berec mogen nationale regelgevende instanties de benodigde gegevens en andere informatie van marktdeelnemers verzamelen.

De lidstaten kunnen daarnaast, uit hoofde van nationaal recht, met inbegrip van nationaal recht tot uitvoering van Unierecht, andere taken aan nationale regelgevende instanties toewijzen.

De lidstaten bevorderen, bij het omzetten van deze richtlijn wat betreft de toewijzing van taken die voortvloeien uit het regelgevend kader van de Unie voor elektronische communicatie, zoals gewijzigd in 2009, in het bijzonder de stabiliteit van de bevoegdheden van de nationale regelgevende instanties.

2.  
Nationale regelgevende instanties en andere bevoegde instanties van dezelfde lidstaat of van verschillende lidstaten maken, waar nodig, samenwerkingsafspraken met elkaar ter bevordering van samenwerking op het gebied van regelgeving.
3.  
De lidstaten maken de door de nationale regelgevende instanties en andere bevoegde instanties uit te voeren taken op een gemakkelijk toegankelijke wijze bekend, met name wanneer die taken aan meer dan één instantie worden toegewezen. De lidstaten zorgen in voorkomend geval voor overleg en samenwerking tussen die instanties onderling en tussen die instanties en de nationale instanties belast met de uitvoering van het mededingingsrecht of het consumentenrecht, in aangelegenheden van gemeenschappelijk belang. Indien meer dan één instantie bevoegd is om die aangelegenheden te behandelen, zorgen de lidstaten ervoor dat de respectieve taken van elke instantie in een gemakkelijk toegankelijke vorm bekendgemaakt worden.
4.  
De lidstaten stellen de Commissie in kennis van alle nationale regelgevende instanties en andere bevoegde instanties waaraan krachtens deze richtlijn taken zijn opgedragen, en van hun onderscheiden verantwoordelijkheden, alsook van eventuele wijzigingen daarvan.

Artikel 6

Onafhankelijkheid van nationale regelgevende instanties en andere bevoegde instanties

1.  
De lidstaten waarborgen de onafhankelijkheid van de nationale regelgevende instanties en van andere bevoegde instanties door ervoor te zorgen dat zij juridisch gezien onderscheiden zijn van en functioneel onafhankelijk zijn van een natuurlijke of rechtspersoon die elektronischecommunicatienetwerken, -apparatuur of -diensten aanbieden. Lidstaten die de eigendom van of de zeggenschap over ondernemingen die elektronischecommunicatienetwerken of -diensten aanbieden, behouden, zorgen voor een daadwerkelijke structurele scheiding tussen de regelgevende taken en de met eigendom of zeggenschap verband houdende activiteiten.
2.  
De lidstaten zorgen ervoor dat de nationale regelgevende instanties en andere bevoegde instanties hun bevoegdheden op onpartijdige en transparante wijze en tijdig uitoefenen. De lidstaten zien erop toe dat zij over voldoende technische, financiële en menselijke middelen beschikken om de hun toegewezen taken uit te voeren.

Artikel 7

Benoeming en ontslag van leden van nationale regelgevende instanties

1.  
Het hoofd van een nationale regelgevende instantie of, in voorkomend geval, de leden van het collegiale orgaan dat die functie vervult binnen een nationale regelgevende instantie, of hun plaatsvervangers, worden benoemd voor een ambtstermijn van ten minste drie jaar uit personen met een erkende reputatie en beroepservaring, op basis van verdienste, vaardigheden, kennis en ervaring, en na een open en transparante selectieprocedure. De lidstaten zorgen voor continuïteit in de besluitvorming.
2.  
De lidstaten zorgen ervoor dat het hoofd van een nationale regelgevende instantie of, in voorkomend geval, de leden van het collegiale orgaan dat die functie vervult binnen een nationale regelgevende instantie, of hun plaatsvervangers, tijdens hun ambtstermijn alleen kunnen worden ontslagen indien zij niet meer aan de vóór hun benoeming in de nationale wetgeving vastgestelde eisen voor de uitoefening van dat ambt voldoen.
3.  
Het besluit om het hoofd, of, in voorkomend geval, de leden van het collegiale orgaan dat die functie vervult, van de betrokken nationale regelgevende instantie te ontslaan, wordt openbaar gemaakt op het moment van ontslag. Het ontslagen hoofd of, in voorkomend geval, de ontslagen leden van het collegiale orgaan dat die functie vervult, van de nationale regelgevende instantie ontvangen een motivering en hebben het recht de openbaarmaking daarvan te verlangen. Indien die motivering niet openbaar gemaakt is, dan wordt zij op aanvraag van die persoon openbaar gemaakt. De lidstaten zorgen ervoor dat dat besluit aan rechterlijke toetsing kan worden onderworpen, zowel wat feitenkwesties betreft, als wat rechtsvragen betreft.

Artikel 8

Politieke onafhankelijkheid en verantwoordingsplicht van de nationale regelgevende instanties

1.  
Onverminderd artikel 10 treden de nationale regelgevende instanties onafhankelijk en objectief op, ook bij het ontwikkelen van interne procedures en de organisatie van het personeel, functioneren zij op transparante wijze en leggen zij daarvoor overeenkomstig het Unierecht verantwoording af, en vragen of aanvaarden zij geen instructies van andere instanties in verband met de uitoefening van de taken die hun op grond van de nationale wetgeving tot omzetting van het Unierecht zijn toegewezen. Dit vormt geen beletsel voor toezicht overeenkomstig het nationale grondwettelijke recht. Alleen beroepsinstanties die zijn opgezet in overeenstemming met artikel 31, zijn bevoegd besluiten van de nationale regelgevende instanties te schorsen of ongedaan te maken.
2.  
De nationale regelgevende instanties brengen jaarlijks verslag uit, onder meer over de toestand van de markt voor elektronische communicatie, over de besluiten die zij nemen, over hun personele en financiële middelen en hoe die middelen worden toegewezen, en over toekomstige plannen. Die verslagen worden openbaar gemaakt.

Artikel 9

Regelgevingscapaciteit van nationale regelgevende instanties

1.  
De lidstaten zorgen ervoor dat de nationale regelgevende instanties over afzonderlijke jaarlijkse begrotingen en over autonomie in de uitvoering van de toegewezen begroting beschikken. Die begrotingen worden openbaar gemaakt.
2.  
Onverminderd de verplichting om ervoor te zorgen dat de nationale regelgevende instanties over voldoende financiële en personele middelen beschikken om de hun toegewezen taken uit te voeren, belet de financiële autonomie niet dat er toezicht of controle is overeenkomstig het nationale grondwettelijke recht. Elke controle op de begroting van de nationale regelgevende instanties wordt op een transparante manier uitgevoerd en openbaar gemaakt.
3.  
De lidstaten zorgen er eveneens voor dat de nationale regelgevende instanties over voldoende financiële middelen en personeel beschikken om hen in staat te stellen actief deel te nemen en bij te dragen aan Berec.

Artikel 10

Deelname van de nationale regelgevende instanties aan Berec

1.  
De lidstaten moeten ervoor zorgen dat de doelstellingen van Berec wat het bevorderen van de coördinatie van de regelgeving en van de consistentie betreft, actief worden ondersteund door hun respectieve nationale regelgevende instanties.
2.  
De lidstaten zorgen ervoor dat de nationale regelgevende instanties bij de aanneming van hun beslissingen voor hun nationale markten zeer zorgvuldig rekening houden met door Berec aangenomen richtsnoeren, adviezen, aanbevelingen, gemeenschappelijke standpunten, beste praktijken en methodologieën.

Artikel 11

Samenwerking met nationale instanties

De nationale regelgevende instanties, andere in het kader van deze richtlijn bevoegde instanties en de nationale mededingingsinstanties leveren elkaar de informatie die nodig is voor de toepassing van deze richtlijn. Ten aanzien van de uitgewisselde informatie zijn de voorschriften van de Unie inzake gegevensbescherming van toepassing en is de ontvangende instantie gehouden hetzelfde niveau van vertrouwelijkheid in acht te nemen als dat van de informatieverstrekkende instantie.



HOOFDSTUK II

Algemene machtiging



Afdeling 1

Algemeen deel

Artikel 12

Algemene machtiging voor elektronischecommunicatienetwerken en -diensten

1.  
De lidstaten waarborgen de vrijheid om, mits aan de door deze richtlijn vastgestelde voorwaarden voldaan is, elektronischecommunicatienetwerken en -diensten aan te bieden. Te dien einde mogen de lidstaten een onderneming niet beletten elektronischecommunicatienetwerken en -diensten aan te bieden, tenzij dat noodzakelijk is om de in artikel 52, lid 1, VWEU vermelde redenen. Elke dergelijke beperking van de vrijheid om elektronischecommunicatienetwerken en -diensten aan te bieden, wordt met redenen omkleed en ter kennis gebracht van de Commissie.
2.  
Het aanbieden van andere elektronischecommunicatienetwerken of -diensten dan nummeronafhankelijke interpersoonlijke communicatiediensten kan, onverminderd de specifieke verplichtingen van artikel 13, lid 2, en de gebruiksrechten van de artikelen 46 en 94, alleen worden onderworpen aan een algemene machtiging.
3.  

Indien een lidstaat van oordeel is dat een kennisgevingsvereiste gerechtvaardigd is voor ondernemingen die aan een algemene machtiging zijn onderworpen, mag die lidstaat van dergelijke ondernemingen uitsluitend verlangen dat zij bij de nationale regelgevende instantie of andere bevoegde instantie een kennisgeving indienen. De lidstaat mag van die ondernemingen niet verlangen dat zij een expliciet besluit of andere bestuurshandeling van die instantie of van een andere instantie verkrijgen alvorens de uit de algemene machtiging voortvloeiende rechten te kunnen uitoefenen.

Na de eventueel vereiste kennisgeving kan een onderneming haar activiteiten aanvangen, waar nodig met inachtneming van de bepalingen inzake gebruiksrechten krachtens deze richtlijn.

4.  

De in lid 3 bedoelde kennisgeving behelst niet meer dan een verklaring waarmee een natuurlijke of rechtspersoon de nationale regulerende of andere bevoegde instantie in kennis stelt van zijn voornemen om te beginnen met het aanbieden van elektronischecommunicatienetwerken of -diensten en de indiening van de minimuminformatie die nodig is om Berec en die instantie in staat te stellen een register of lijst van aanbieders van elektronischecommunicatienetwerken en -diensten bij te houden. Die informatie moet beperkt blijven tot:

a) 

de naam van de aanbieder;

b) 

de rechtsstatus, de vorm en het registratienummer van de aanbieder, de plaats waar de aanbieder ingeschreven staat in een handelsregister of een soortgelijk openbaar register in de Unie;

c) 

in voorkomend geval, het geografische adres van de hoofdvestiging van de aanbieder in de Unie en, in voorkomend geval, van elk bijkantoor in een lidstaat;

d) 

in voorkomend geval, het websiteadres van de aanbieder dat wordt gebruikt voor het aanbieden van elektronischecommunicatienetwerken of -diensten;

e) 

een contactpersoon en contactgegevens;

f) 

een korte beschrijving van de aan te bieden netwerken of diensten;

g) 

de betrokken lidstaten; en

h) 

de datum waarop de activiteiten vermoedelijk van start gaan.

De lidstaten leggen geen aanvullende of afzonderlijke kennisgevingseisen op.

Om de kennisgevingsvoorschriften te harmoniseren, publiceert Berec richtsnoeren voor het model van kennisgeving en onderhoudt het een Uniedatabank met de aan de bevoegde instanties toegezonden kennisgevingen. Daartoe zenden de bevoegde instanties Berec onverwijld langs elektronische weg alle ontvangen kennisgevingen toe. Kennisgevingen aan de bevoegde instanties vóór 21 december 2020 worden uiterlijk op 21 december 2021 aan Berec toegezonden.

Artikel 13

Voorwaarden die aan de algemene machtiging en de gebruiksrechten voor radiospectrum en voor nummervoorraden kunnen worden verbonden, en specifieke verplichtingen

1.  
De algemene machtiging voor het aanbieden van elektronischecommunicatienetwerken of -diensten en de gebruiksrechten voor radiospectrum en gebruiksrechten voor nummervoorraden kunnen alleen aan de in bijlage I genoemde voorwaarden worden onderworpen. Die voorwaarden moeten niet-discriminerend, evenredig en transparant zijn. In het geval van gebruiksrechten voor radiospectrum verzekeren die voorwaarden het doeltreffende en doelmatige gebruik ervan, en zijn ze in overeenstemming met de artikelen 45 en 51, en, in het geval van gebruiksrechten voor nummervoorraden, met artikel 94.
2.  
Specifieke verplichtingen die kunnen worden opgelegd aan ondernemingen die elektronischecommunicatienetwerken en -diensten aanbieden krachtens artikel 61, leden 1 en 5, en de artikelen 62, 68 en 83 of aan ondernemingen die zijn aangewezen voor het aanbieden van de universele dienst overeenkomstig deze richtlijn, moeten juridisch gescheiden zijn van de rechten en verplichtingen in het kader van de algemene machtiging. Met het oog op transparantie worden de criteria en procedures voor het opleggen van dergelijke specifieke verplichtingen aan individuele ondernemingen in de algemene machtiging genoemd.
3.  
In de algemene machtiging worden alleen voorwaarden opgenomen die specifiek zijn voor de betrokken sector en die genoemd zijn in de delen A, B en C van bijlage I, en worden geen voorwaarden opgenomen die reeds krachtens andere nationale rechtsregels voor ondernemingen gelden.
4.  
De lidstaten leggen de voorwaarden van de algemene machtiging niet nogmaals op wanneer zij het gebruiksrecht voor radiospectrum of voor nummervoorraden verlenen.

Artikel 14

Verklaringen om de uitoefening van rechten om faciliteiten te installeren en interconnectierechten te vergemakkelijken

De bevoegde instanties geven binnen een week na het verzoek van een onderneming, standaardverklaringen af waarin, in voorkomend geval, wordt bevestigd dat de onderneming een kennisgeving heeft verricht overeenkomstig artikel 12, lid 3. In die verklaringen wordt gestipuleerd onder welke voorwaarden elke onderneming die uit hoofde van de algemene machtiging elektronischecommunicatienetwerken of -diensten aanbiedt, een aanvraag kan indienen met het oog op het recht faciliteiten te installeren, te onderhandelen over interconnectie en toegang of interconnectie te verkrijgen teneinde de uitoefening van die rechten, bijvoorbeeld op andere bestuursniveaus of tegenover andere ondernemingen, te vergemakkelijken. In voorkomend geval kunnen dergelijke verklaringen ook automatisch worden afgegeven naar aanleiding van een in artikel 12, lid 3, bedoelde kennisgeving.



Afdeling 2

Rechten en verplichtingen betreffende de algemene machtiging

Artikel 15

Minimumlijst van uit de algemene machtiging voortvloeiende rechten

1.  

Ondernemingen die op grond van artikel 12 zijn onderworpen aan de algemene machtiging, hebben het recht:

a) 

elektronischecommunicatienetwerken en -diensten aan te bieden;

b) 

op behandeling van hun aanvragen voor de nodige rechten voor het installeren van faciliteiten overeenkomstig artikel 43;

c) 

radiospectrum te gebruiken in het kader van elektronischecommunicatiediensten en -netwerken, met inachtneming van de artikelen 13, 46 en 55;

d) 

op behandeling van hun aanvragen voor de nodige rechten voor het gebruik van nummervoorraden overeenkomstig artikel 94.

2.  

Indien dergelijke ondernemingen openbare elektronischecommunicatienetwerken en -diensten aanbieden, krijgen zij door de algemene machtiging het recht:

a) 

te onderhandelen over interconnectie met en eventueel toegang of interconnectie te verkrijgen van andere aanbieders van openbare elektronischecommunicatienetwerken of voor het publiek beschikbare elektronischecommunicatiediensten die in de Unie onderworpen zijn aan een algemene machtiging overeenkomstig deze richtlijn;

b) 

in staat te worden gesteld om te worden aangewezen om verschillende onderdelen van de universele dienst aan te bieden op het gehele nationale grondgebied of op een deel daarvan, overeenkomstig artikel 86 of 87.

Artikel 16

Administratieve bijdragen

1.  

Administratieve bijdragen die worden opgelegd aan ondernemingen die elektronischecommunicatienetwerken of -diensten in het kader van de algemene machtiging aanbieden of waaraan een gebruiksrecht is verleend:

a) 

dienen uitsluitend ter dekking van de administratiekosten die voortvloeien uit het beheer, de controle van en het toezicht op de naleving van het systeem inzake algemene machtiging en van de gebruiksrechten en van de in artikel 13, lid 2, bedoelde specifieke verplichtingen, die ook de kosten kunnen omvatten voor internationale samenwerking, harmonisatie en normering, marktanalyse, controle op de naleving en ander markttoezicht, alsmede regelgevende werkzaamheden in het kader van de opstelling en handhaving van afgeleide wetgeving en administratieve besluiten, zoals besluiten betreffende toegang en interconnectie; en

b) 

worden opgelegd aan individuele ondernemingen volgens een objectieve, transparante en evenredige verdeling, die de extra administratiekosten en daarmee samenhangende bijdragen tot een minimum beperkt.

De lidstaten mogen ervoor kiezen om geen administratieve bijdragen op te leggen aan ondernemingen waarvan de omzet kleiner is dan een bepaalde drempel of waarvan de activiteiten niet een bepaald minimaal marktaandeel uitmaken of zeer beperkt territoriaal verspreid zijn.

2.  
Indien de nationale regelgevende instanties of andere bevoegde instanties administratieve bijdragen heffen, publiceren zij een jaarlijks overzicht van hun administratieve kosten en het totale bedrag van de geïnde bijdragen. Indien er een verschil bestaat tussen het totale bedrag aan vergoedingen en het totale bedrag aan administratieve kosten, vinden de nodige aanpassingen plaats.

Artikel 17

Scheiding van boekhoudingen en financiële verslaglegging

1.  

De lidstaten eisen van ondernemingen die openbare elektronischecommunicatienetwerken of voor het publiek beschikbare elektronischecommunicatiediensten aanbieden die in dezelfde of in een andere lidstaat over bijzondere of uitsluitende rechten voor het aanbieden van diensten in andere sectoren beschikken, dat zij:

a) 

voor de activiteiten in verband met het aanbieden van elektronischecommunicatienetwerken of -diensten een gescheiden boekhouding voeren, in dezelfde mate als vereist zou zijn wanneer de betrokken activiteiten door juridisch onafhankelijke entiteiten zouden worden verricht, teneinde alle kosten en inkomsten, met de daarvoor gebruikte berekeningsgrondslag en gedetailleerde toewijzingsmethoden, aan te geven die betrekking hebben op die activiteiten met inbegrip van een puntsgewijs overzicht van de vaste activa en de structurele kosten; of

b) 

een structurele scheiding hebben voor de activiteiten in verband met het aanbieden van elektronischecommunicatienetwerken of -diensten.

De lidstaten kunnen afzien van de toepassing van de in de eerste alinea genoemde eisen op ondernemingen waarvan de jaaromzet in activiteiten in verband met elektronischecommunicatienetwerken of -diensten in de Unie minder bedraagt dan 50 miljoen EUR.

2.  

Indien ondernemingen die openbare elektronischecommunicatienetwerken of voor het publiek beschikbare elektronischecommunicatiediensten aanbieden, niet onderworpen zijn aan de vereisten van het vennootschapsrecht en niet beantwoorden aan de kmo-criteria voor de in het Unierecht vastgelegde regels inzake financiële verslaglegging, worden hun financiële verslagleggingen opgesteld, aan een onafhankelijke accountantscontrole onderworpen en gepubliceerd. De accountantscontrole wordt uitgevoerd in overeenstemming met de relevante nationale voorschriften en voorschriften van de Unie.

De eerste alinea van dit lid geldt ook voor de krachtens punt a) van lid 1 vereiste gescheiden boekhoudingen.



Afdeling 3

Wijziging en intrekking

Artikel 18

Wijziging van rechten en verplichtingen

1.  
De lidstaten zorgen ervoor dat de rechten, voorwaarden en procedures inzake algemene machtigingen en gebruiksrechten voor radiospectrum of voor nummervoorraden of rechten om faciliteiten te installeren alleen kunnen worden gewijzigd in objectief met redenen omklede gevallen en op evenredige wijze, in voorkomend geval rekening houdend met de specifieke voorwaarden die van toepassing zijn op de overdraagbare gebruiksrechten voor radiospectrum of voor nummervoorraden.
2.  

Tenzij de voorgestelde wijzigingen minimaal zijn en daarover overeenstemming is bereikt met de houder van de rechten of van de algemene machtiging, zal het voornemen om dergelijke wijzigingen aan te brengen, op passende wijze worden bekendgemaakt. Aan belanghebbende partijen, met inbegrip van gebruikers en consumenten, wordt een adequate termijn toegekend om hun standpunt met betrekking tot de voorgestelde wijzigingen kenbaar te maken. Die termijn bedraagt behalve in uitzonderlijke gevallen ten minste vier weken.

Wijzigingen worden openbaar gemaakt, met vermelding van de redenen daarvoor.

Artikel 19

Beperking of intrekking van rechten

1.  
Onverminderd artikel 30, leden 5 en 6, mogen de lidstaten de rechten om faciliteiten te installeren of gebruiksrechten voor radiospectrum of voor nummervoorraden niet vóór het verstrijken van de periode waarvoor zij verleend zijn, beperken of intrekken, behalve in met redenen omklede gevallen op grond van lid 2 van dit artikel, en, waar nodig, in overeenstemming met bijlage I en op grond van de relevante nationale bepalingen inzake compensatie voor de intrekking van rechten.
2.  
Overeenkomstig de noodzaak te zorgen voor een doeltreffend en efficiënt gebruik van radiospectrum of de uitvoering van de krachtens artikel 4 van Beschikking nr. 676/2002/EG vastgestelde technische uitvoeringsmaatregelen, kunnen de lidstaten toestaan dat gebruiksrechten voor radiospectrum, met inbegrip van de in artikel 49 van deze richtlijn bedoelde rechten, worden beperkt of ingetrokken op basis van vooraf vastgestelde en duidelijk omschreven procedures en in overeenstemming met de beginselen van evenredigheid en non-discriminatie. In dergelijke gevallen kunnen de houders van die rechten, waar nodig en in overeenstemming met het Unierecht en de relevante nationale bepalingen, naar behoren worden gecompenseerd.
3.  
Een wijziging in het gebruik van radiospectrum als gevolg van de toepassing van artikel 45, lid 4 of 5, rechtvaardigt op zichzelf niet de intrekking van een recht om radiospectrum te gebruiken.
4.  
Elk voornemen om rechten in het kader van de algemene machtiging of individuele gebruiksrechten voor radiospectrum of voor nummervoorraden te beperken of in te trekken zonder toestemming van de houder van de rechten, wordt aan overleg met de belanghebbenden onderworpen overeenkomstig artikel 23.



HOOFDSTUK III

Verstrekking van informatie, onderzoeken en raadplegingsmechanisme

Artikel 20

Verzoek om informatie aan ondernemingen

1.  

De lidstaten zorgen ervoor dat ondernemingen die elektronischecommunicatienetwerken en -diensten aanbieden, bijbehorende faciliteiten, of bijbehorende diensten, alle, ook financiële, informatie verstrekken die de nationale regelgevende instanties, andere bevoegde instanties en Berec nodig hebben om de naleving te waarborgen van deze richtlijn en Verordening (EU) 2018/1971 van het Europees Parlement en de Raad ( 2 ), en van de besluiten en adviezen die in overeenstemming daarmee worden vastgesteld. Met name kunnen de nationale regelgevende instanties en, indien dat noodzakelijk is voor de uitoefening van hun taken, andere bevoegde instanties van die ondernemingen verlangen dat zij informatie verstrekken met betrekking tot toekomstige ontwikkelingen van hun netwerk of diensten die gevolgen zouden kunnen hebben voor de diensten op wholesaleniveau die zij beschikbaar stellen aan concurrenten, alsmede informatie over elektronischecommunicatienetwerken en bijbehorende faciliteiten die uitgesplitst is op lokaal niveau en voldoende gedetailleerd is om het geografische onderzoek en de aanwijzing van gebieden overeenkomstig artikel 22 mogelijk te maken.

Wanneer de overeenkomstig de eerste alinea verzamelde informatie voor de nationale regelgevende instanties, andere bevoegde instanties en Berec niet volstaat om hun reguleringstaken uit hoofde van het Unierecht uit te voeren, kan die informatie worden gevraagd aan andere relevante ondernemingen die actief zijn in de sector elektronische communicatie of in nauw verbonden sectoren.

Van ondernemingen die zijn aangewezen als ondernemingen met aanmerkelijke macht op wholesalemarkten kan ook worden verlangd dat zij gegevens verstrekken over de retailmarkten die verbonden zijn met die wholesalemarkten.

Nationale regelgevende instanties en andere bevoegde instanties kunnen ook de centrale informatiepunten die zijn opgericht op grond van Richtlijn 2014/61/EU, om informatie verzoeken.

Ieder verzoek om informatie dient in evenredigheid te zijn met de uitvoering van die taak en dient met redenen te worden omkleed.

Ondernemingen verstrekken de verzochte informatie onverwijld, volgens de gestelde termijnen en met de nodige mate van detail.

2.  

De lidstaten zorgen ervoor dat de nationale regelgevende instanties en andere bevoegde instanties de Commissie, op met redenen omkleed verzoek, de informatie verstrekken die zij nodig heeft om haar taken uit hoofde van het VWEU te vervullen. De door de Commissie gevraagde informatie dient in evenredigheid te zijn met de uitvoering van die taken. Indien de verstrekte informatie betrekking heeft op informatie die voordien door ondernemingen op verzoek van de instantie is verstrekt, worden die ondernemingen daarvan in kennis gesteld. Tenzij de instantie die de informatie verschaft een uitdrukkelijk en met redenen omkleed andersluidend verzoek indient, stelt de Commissie de verstrekte informatie voor zover nodig aan een andere dergelijke instantie in een andere lidstaat beschikbaar.

Met inachtneming van de vereisten van lid 3 zorgen de lidstaten ervoor dat de aan een instantie verstrekte informatie aan een andere regelgevende instantie in dezelfde of in een andere lidstaat en aan Berec na een met redenen omkleed verzoek ter beschikking kan worden gesteld, indien zulks nodig is om de respectieve instanties of Berec in staat te stellen hun taken uit hoofde van het Unierecht te vervullen.

3.  
Wanneer informatie die op grond van lid 1 is verzameld, met inbegrip van in het kader van een geografisch onderzoek verzamelde informatie, door een nationale regelgevende instantie of een andere bevoegde instantie in overeenstemming met de nationale en Unievoorschriften betreffende de vertrouwelijkheid van handelsgegevens als vertrouwelijk wordt beschouwd, garanderen de Commissie, Berec en elke andere bevoegde instantie het vertrouwelijke karakter van de verstrekte informatie. Die voorschriften betreffende vertrouwelijkheid van handelsgegevens vormen geen belemmering voor de onderlinge tijdige uitwisseling van informatie tussen de bevoegde instantie, de Commissie, Berec en elke andere bevoegde instantie met het oog op de beoordeling en bewaking van en het toezicht op de toepassing van deze richtlijn.
4.  
De lidstaten zorgen ervoor dat de nationale regelgevende instanties en andere bevoegde instanties, handelend in overeenstemming met de nationale regels inzake de toegang van het publiek tot informatie en met inachtneming van de nationale en Unievoorschriften betreffende de vertrouwelijkheid van handelsgegevens en de bescherming van persoonsgegevens, informatie publiceren die bijdraagt tot een open en concurrerende markt.
5.  
De nationale regelgevende instanties en andere bevoegde instanties publiceren de voorwaarden voor de toegang van het publiek tot informatie als bedoeld in lid 4, met inbegrip van de procedures voor het verkrijgen van die toegang.

Artikel 21

Informatie die moet worden verstrekt wat betreft de algemene machtiging, gebruiksrechten en specifieke verplichtingen

1.  

Onverminderd eventuele op grond van artikel 20 vereiste informatie en de informatie- en rapportageverplichtingen krachtens andere nationale rechtsregels dan de algemene machtiging, mogen de nationale regelgevende instanties en andere bevoegde instanties de ondernemingen wat betreft de algemene machtiging, de gebruiksrechten of de specifieke verplichtingen bedoeld in artikel 13, lid 2, verzoeken om informatie die passend en objectief gerechtvaardigd is, met name voor:

a) 

het verifiëren, hetzij systematisch, hetzij per geval, van de naleving van voorwaarde 1 van deel A, de voorwaarden 2 en 6 van deel D, en de voorwaarden 2 en 7 van deel E van bijlage I en van de naleving van de in artikel 13, lid 2, genoemde verplichtingen;

b) 

het verifiëren, per geval, van de naleving van de voorwaarden genoemd in bijlage I indien een klacht is ontvangen, de bevoegde instantie andere redenen heeft om aan te nemen dat aan een voorwaarde niet wordt voldaan of de bevoegde instantie op eigen initiatief een onderzoek heeft verricht;

c) 

het uitvoeren van procedures voor en de evaluatie van aanvragen om verlening van gebruiksrechten;

d) 

het publiceren van vergelijkende overzichten van kwaliteit en prijs van diensten ten behoeve van de consumenten;

e) 

het verzamelen van duidelijk omschreven statistieken, verslagen of onderzoeken;

f) 

het verrichten van marktonderzoeken voor de toepassing van deze richtlijn, met inbegrip van gegevens over de downstream- of retailmarkten die verband houden met of verbonden zijn aan de markten waarop het marktonderzoek betrekking heeft;

g) 

het waarborgen van efficiënt gebruik en efficiënt beheer van radiospectrum en van nummervoorraden;

h) 

het evalueren van toekomstige ontwikkelingen van het netwerk of de diensten die gevolgen zouden kunnen hebben voor de wholesalediensten die beschikbaar zijn gesteld aan concurrenten, voor de territoriale dekking, voor de voor eindgebruikers beschikbare connectiviteit of voor de aanwijzing van gebieden op grond van artikel 22;

i) 

het uitvoeren van geografische onderzoeken;

j) 

het beantwoorden van met redenen omklede verzoeken om informatie van Berec.

De in de punten a) en b) en d) tot en met j) van de eerste alinea bedoelde informatie mag niet worden vereist vóór of als voorwaarde voor de toegang tot de markt.

Berec kan modellen voor informatieverzoeken ontwikkelen als dat nodig is om een geconsolideerde presentatie en analyse van de verkregen informatie te vergemakkelijken.

2.  
Wat de gebruiksrechten voor radiospectrum betreft, heeft de in lid 1 bedoelde informatie met name betrekking op het doeltreffend en efficiënt gebruik van radiospectrum alsmede op de naleving van dekking en kwaliteit van de dienstverplichtingen die zijn verbonden aan de gebruiksrechten voor radiospectrum en de verificatie ervan.
3.  
Indien de nationale regelgevende instanties of andere bevoegde instanties ondernemingen verplichten informatie te verstrekken als bedoeld in lid 1, delen zij hun mee voor welk specifiek doel de informatie zal worden gebruikt.
4.  
Nationale regelgevende instanties of andere bevoegde instanties verzoeken niet nogmaals om informatie waar Berec reeds op grond van artikel 40 van Verordening (EU) 2018/1971 om heeft verzocht, indien Berec de ontvangen informatie ter beschikking van die instanties heeft gesteld.

Artikel 22

Geografisch onderzoek van de uitrol van netwerken

1.  

De nationale regelgevende instanties en/of andere bevoegde instanties voeren uiterlijk op 21 december 2023 een geografisch onderzoek uit naar het bereik van elektronischecommunicatienetwerken die breedbanddiensten kunnen leveren („breedbandnetwerken”) en actualiseren dat onderzoek minstens om de drie jaar.

Het geografisch onderzoek omvat een onderzoek van het actuele geografische bereik van breedbandnetwerken op hun grondgebied, zoals vereist voor de taken van nationale regelgevende en/of andere bevoegde instanties uit hoofde van deze richtlijn en voor de onderzoeken voor de toepassing van de regels inzake staatssteun.

Het geografische onderzoek kan ook een prognose voor een door de relevante instantie bepaalde periode omvatten van het bereik van breedbandnetwerken, met inbegrip van netwerken met zeer hoge capaciteit binnen hun grondgebied.

Die prognose bevat alle relevante informatie, mede over de geplande uitrol door ondernemingen of door de overheid van netwerken met zeer hoge capaciteit en belangrijke moderniseringen of uitbreidingen van netwerken tot een downloadsnelheid van ten minste 100 Mbps. Daartoe verzoeken de nationale regelgevende instanties en/of andere bevoegde instanties ondernemingen en overheden om dergelijke informatie te verstrekken voor zover die informatie beschikbaar is en middels redelijke inspanningen kan worden verstrekt.

De nationale regelgevende instantie bepaalt, met betrekking tot de krachtens deze richtlijn specifiek aan haar toegekende taken, in hoeverre het passend is te vertrouwen op alle of een deel van de in het kader van een dergelijke prognose verzamelde informatie.

Indien een geografisch onderzoek niet door de nationale regelgevende instantie wordt verricht, geschiedt dit in samenwerking met die instantie voor zover dit voor haar taken relevant kan zijn.

De in het geografische onderzoek verzamelde informatie is voldoende lokaal gedetailleerd, bevat voldoende informatie over de kwaliteit van de diensten en de parameters daarvan en wordt behandeld in overeenstemming met artikel 20, lid 3.

2.  
De nationale regelgevende instanties en/of andere bevoegde instanties kunnen een territoriaal duidelijk afgebakend gebied aanwijzen waarvoor op basis van de op grond van lid 1 verzamelde informatie en eventueel opgestelde prognose is vastgesteld dat voor de duur van de betrokken prognoseperiode geen onderneming of overheid een netwerk met zeer hoge capaciteit heeft uitgerold en dat ook niet van plan is, of van plan is haar netwerk aanzienlijk te moderniseren of uit te breiden tot een downloadsnelheid van ten minste 100 Mbps. De nationale regelgevende instanties en/of andere bevoegde instanties maken de aangewezen gebieden bekend.
3.  
In een aangewezen gebied kunnen de relevante instanties ondernemingen en overheden verzoeken te verklaren dat zij voornemens zijn netwerken met zeer hoge capaciteit uit te rollen voor de duur van de betrokken prognoseperiode. Indien dit verzoek uitmondt in een verklaring door een onderneming of overheid dat zij inderdaad dit voornemen heeft, kan de relevante instantie andere ondernemingen en overheden vragen om te verklaren of zij eventueel voornemens zijn om in dit gebied netwerken met zeer hoge capaciteit uit te rollen, of er hun netwerk aanzienlijk te moderniseren of uit te breiden tot een downloadsnelheid van ten minste 100 Mbps. De relevante instantie specificeert de informatie die in dergelijke inschrijvingen moet worden opgenomen, om ten minste een soortgelijke mate van detail te garanderen als die waarmee rekening is gehouden in een eventuele prognose op grond van lid 1. Zij deelt ook elke onderneming of overheid die blijk geeft van belangstelling, mee of het aangewezen gebied wordt gedekt of waarschijnlijk zal worden gedekt door een netwerk van de volgende generatie dat downloadsnelheden biedt van minder dan 100 Mbps, op basis van de informatie die op grond van lid 1 is verzameld.
4.  
Maatregelen op grond van lid 3 worden genomen volgens een efficiënte, objectieve, transparante en niet-discriminerende procedure, waarbij geen enkele onderneming a priori wordt uitgesloten.
5.  

De lidstaten zien erop toe dat de nationale regelgevende instanties en andere bevoegde instanties, en de lokale, regionale en nationale instanties die verantwoordelijk zijn voor de toewijzing van openbare middelen voor de uitrol van elektronischecommunicatienetwerken, voor het ontwerp van nationale breedbandplannen, voor het vaststellen van aan gebruiksrechten voor radiospectrum verbonden dekkingsverplichtingen en voor de controle van de beschikbaarheid van diensten die onder de universeledienstverplichting op hun grondgebied vallen, rekening houden met de resultaten van het geografisch onderzoek en van op grond van de leden 1, 2 en 3 aangewezen gebieden.

De lidstaten zien erop toe dat de instanties die het geografisch onderzoek uitvoeren, die resultaten verstrekken, op voorwaarde dat de ontvangende instantie hetzelfde niveau van vertrouwelijkheid en bescherming van bedrijfsgeheimen als de informatieverstrekkende instantie waarborgt, en de partijen die de informatie hebben verstrekt, daarvan in kennis stellen. Die resultaten worden ook ter beschikking gesteld van Berec en de Commissie, op hun verzoek en onder dezelfde voorwaarden.

6.  
Indien de desbetreffende informatie niet beschikbaar is op de markt, maken de bevoegde instanties gegevens uit de geografische onderzoeken waarop geen vertrouwelijkheid van handelsgegevens van toepassing is, rechtstreeks toegankelijk in overeenstemming met Richtlijn 2003/98/EG, zodat deze opnieuw kunnen worden gebruikt. Indien dergelijke instrumenten niet op de markt beschikbaar zijn, stellen zij tevens informatie-instrumenten beschikbaar die eindgebruikers in staat stellen de beschikbaarheid van connectiviteit in verschillende gebieden te bepalen met een mate van gedetailleerdheid die nuttig is ter staving van hun keuze van exploitant of dienstenaanbieder.
7.  
Uiterlijk op 21 juni 2020 stelt Berec met het oog op de consistente toepassing van geografische onderzoeken en prognoses, na raadpleging van de belanghebbenden en in nauwe samenwerking met de Commissie en de relevante nationale instanties, richtsnoeren vast om nationale regelgevende instanties en/of andere bevoegde instanties te helpen bij de consistente uitvoering van de krachtens dit artikel op hen rustende verplichtingen.

Artikel 23

Raadpleging en transparantie

1.  
Behalve in gevallen die vallen onder artikel 26 of 27 of artikel 32, lid 10, zorgen de lidstaten ervoor dat, wanneer de nationale regelgevende instanties of andere bevoegde instanties voornemens zijn krachtens deze richtlijn maatregelen te nemen, dan wel wanneer zij voornemens zijn krachtens artikel 45, leden 4 en 5, beperkingen vast te stellen die een belangrijke impact op de betrokken markt hebben, de belanghebbende partijen de mogelijkheid wordt geboden binnen een redelijke periode opmerkingen over de ontwerpmaatregel in te dienen, rekening houdend met de complexiteit van de materie, en in elk geval niet binnen een periode van minder dan 30 dagen, behalve in uitzonderlijke omstandigheden.
2.  
Voor de toepassing van artikel 35, informeren de bevoegde instanties de Beleidsgroep Radiospectrum op het moment van de publicatie over de ontwerpmaatregelen die onder het toepassingsgebied van de vergelijkende of op mededinging gebaseerde selectieprocedure op grond van artikel 55, lid 2, vallen en betrekking hebben op het gebruik van het radiospectrum waarvoor geharmoniseerde voorwaarden zijn vastgesteld door middel van technische uitvoeringsmaatregelen overeenkomstig Beschikking nr. 676/2002/EG om gebruik ervan voor draadlozebreedbandnetwerken en -diensten voor elektronische communicatie(„draadlozebreedbandnetwerken en -diensten”) mogelijk te maken.
3.  

De nationale regelgevende instanties en andere bevoegde instanties publiceren hun nationale raadplegingsprocedures.

De lidstaten dragen zorg voor de oprichting van een enkel informatiepunt waar inzage verkregen kan worden in alle lopende raadplegingsprocedures.

4.  
De resultaten van de raadpleging worden voor het publiek beschikbaar gemaakt, behalve in geval van vertrouwelijke informatie overeenkomstig de nationale en Unievoorschriften betreffende de vertrouwelijkheid van handelsgegevens.

Artikel 24

Overleg met belanghebbenden

1.  

De lidstaten zorgen ervoor dat de bevoegde instanties, in voorkomend geval in coördinatie met de nationale regelgevende instanties, in passende mate rekening houden met de standpunten van eindgebruikers, in het bijzonder consumenten en eindgebruikers met een handicap), fabrikanten en ondernemingen die elektronischecommunicatienetwerken of -diensten aanbieden over aangelegenheden die verband houden met alle eindgebruikers- en consumentenrechten, waaronder een gelijkwaardige toegang en keuze voor eindgebruikers met een handicap, met betrekking tot voor het publiek beschikbare elektronischecommunicatiediensten, met name wanneer zij een belangrijke invloed hebben op de markt.

De lidstaten zorgen ervoor dat de bevoegde instanties, in voorkomend geval in coördinatie met de nationale regelgevende instanties, een raadplegingsmechanisme opzetten dat toegankelijk is voor eindgebruikers met een handicap en dat waarborgt dat bij hun besluitvorming inzake vraagstukken die verband houden met alle rechten van eindgebruikers en consumenten wat voor het publiek beschikbare elektronischecommunicatiediensten betreft op passende wijze rekening wordt gehouden met de belangen van de consument op het gebied van elektronische communicatie.

2.  
Belanghebbende partijen kunnen, met advies van de bevoegde instanties, in voorkomend geval in coördinatie met de nationale regelgevende instanties, mechanismen ontwikkelen, waarbij consumenten, gebruikersgroepen en aanbieders van diensten worden betrokken, teneinde de algehele kwaliteit van de dienstverlening te verbeteren door onder meer gedragscodes en functioneringsnormen te ontwikkelen en bij te houden.
3.  
Onverminderd de met het Unierecht strokende nationale voorschriften ter bevordering van doelstellingen op het gebied van cultuur- en mediabeleid, zoals culturele en taaldiversiteit en mediapluriformiteit, kunnen de bevoegde instanties, in voorkomend geval in coördinatie met de nationale regelgevende instanties, de samenwerking bevorderen tussen de ondernemers die elektronischecommunicatienetwerken of -diensten aanbieden en de sectoren die geïnteresseerd zijn in de bevordering van wettelijke inhoud in elektronischecommunicatienetwerken en -diensten. Die samenwerking kan ook de coördinatie omvatten van de informatie van algemeen belang die op grond van artikel 103, lid 4, ter beschikking moet worden gesteld.

Artikel 25

Buitengerechtelijke beslechting van geschillen

1.  
De lidstaten zorgen ervoor dat de nationale regelgevende instantie of een andere bevoegde instantie die verantwoordelijk is voor, of ten minste één onafhankelijk orgaan met bewezen deskundigheid in, de toepassing van de artikelen 102 tot en met 107 en artikel 115 van deze richtlijn, is opgenomen in de lijst van entiteiten voor alternatieve geschillenbeslechting overeenkomstig artikel 20, lid 2, van Richtlijn 2013/11/EU, teneinde geschillen tussen aanbieders en consumenten te beslechten die in het kader van deze richtlijn ontstaan en die betrekking hebben op de prestaties van contracten. De lidstaten kunnen door die instantie of dat orgaan verleende toegang tot procedures voor alternatieve geschillenbeslechting uitbreiden tot andere eindgebruikers dan consumenten, met name micro-ondernemingen en kleine ondernemingen.
2.  
Indien partijen uit verschillende lidstaten bij het geschil betrokken zijn, coördineren de lidstaten hun inspanningen om het geschil te beslechten, onverminderd Richtlijn 2013/11/EU.

Artikel 26

Beslechting van geschillen tussen ondernemingen

1.  
Wanneer op een onder deze richtlijn vallend gebied een geschil in verband met de bestaande verplichtingen ontstaat tussen aanbieders van elektronischecommunicatienetwerken of -diensten in een lidstaat, of tussen dergelijke ondernemingen en andere ondernemingen in de lidstaat die profiteert van de verplichtingen op het gebied van toegang of interconnectie, of tussen aanbieders van elektronischecommunicatienetwerken of -diensten in een lidstaat en aanbieders van bijbehorende faciliteiten, neemt de betrokken nationale regelgevende instantie op verzoek van een van beide partijen en onverminderd lid 2, op basis van duidelijke en efficiënte procedures, een bindend besluit om het geschil te beslechten, en wel zo spoedig mogelijk of in ieder geval binnen vier maanden behalve in uitzonderlijke omstandigheden. De betrokken lidstaten zorgen ervoor dat alle partijen volledig met de nationale regelgevende instantie samenwerken.
2.  
De lidstaten kunnen bepalen dat de nationale regelgevende instanties kunnen besluiten een geschil niet op te lossen indien er andere mechanismen bestaan, met inbegrip van bemiddeling, die beter zouden bijdragen tot het tijdige beslechten van het geschil overeenkomstig de in artikel 3 genoemde doelstellingen. De nationale regelgevende instantie stelt de partijen daarvan onverwijld in kennis. Indien het geschil na vier maanden niet is beslecht en indien het geschil door de eisende partij nog niet voor de rechter is gebracht, neemt de nationale regelgevende instantie op verzoek van een van de partijen een bindend besluit om het geschil zo spoedig mogelijk, en in ieder geval binnen vier maanden, te beslechten.
3.  
Bij het beslechten van een geschil laat de nationale regelgevende instantie zich leiden door het nastreven van de doelstellingen van artikel 3. De verplichtingen die de nationale regelgevende instantie aan een onderneming oplegt in het kader van het oplossen van een geschil voldoen aan deze richtlijn.
4.  
Het besluit van de nationale regelgevende instantie wordt openbaar gemaakt, met inachtneming van de voorschriften betreffende vertrouwelijkheid van handelsgegevens. De nationale regelgevende instantie verstrekt aan de betrokken partijen een volledig verslag van de redenen waarop het besluit is gebaseerd.
5.  
De procedure van de leden 1, 3 en 4 laat het recht van elk der partijen onverlet om een zaak bij de rechtbank aanhangig te maken.

Artikel 27

Beslechting van grensoverschrijdende geschillen

1.  
Wanneer op een onder deze richtlijn vallend gebied een geschil ontstaat tussen ondernemingen in verschillende lidstaten, zijn de leden 2, 3 en 4 van toepassing. Die bepalingen zijn niet van toepassing op geschillen betreffende radiospectrumcoördinatie die onder artikel 28 vallen.
2.  
Elke partij kan het geschil voorleggen aan de betrokken nationale regelgevende instantie of instanties. Indien het geschil gevolgen heeft voor de handel tussen lidstaten, wordt het door de bevoegde nationale regelgevende instantie of instanties ter kennis van Berec gebracht om er een consistente beslechting van het geschil voor te vinden, overeenkomstig de doelstellingen van artikel 3.
3.  
Indien een dergelijke kennisgeving is gedaan, brengt Berec een advies uit waarin de nationale regelgevende instantie of instanties wordt verzocht specifieke maatregelen te nemen om het geschil te beslechten of om geen maatregelen te nemen, zulks op zo kort mogelijke termijn en in elk geval binnen vier maanden behalve in uitzonderlijke omstandigheden.
4.  
De betrokken nationale regelgevende instanties wachten het advies van Berec af alvorens maatregelen te nemen om het geschil te beslechten. In uitzonderlijke omstandigheden kan een bevoegde nationale regelgevende instantie, indien er een dringende noodzaak is om te handelen teneinde de mededinging of de belangen van eindgebruikers te beschermen, hetzij op verzoek van de partijen, hetzij op eigen initiatief, voorlopige maatregelen vaststellen.
5.  
Alle door een nationale regelgevende instantie aan een onderneming opgelegde verplichtingen als onderdeel van de oplossing van een geschil nemen deze richtlijn in acht, zoveel mogelijk rekening houden met de door Berec gegeven aanbeveling en binnen een maand na die aanbeveling worden vastgesteld.
6.  
De procedure van lid 2 laat het recht van elk van beide partijen onverlet om een zaak bij de rechtbank aanhangig te maken.

Artikel 28

Radiospectrumcoördinatie tussen de lidstaten

1.  

De lidstaten en hun nationale bevoegde instanties zorgen ervoor dat het gebruik van radiospectrum op hun grondgebied zodanig wordt georganiseerd dat geen andere lidstaat wordt verhinderd op zijn grondgebied het gebruik van geharmoniseerd radiospectrum overeenkomstig het Unierecht toe te staan, in het bijzonder door grensoverschrijdende schadelijke interferentie tussen de lidstaten.

De lidstaten nemen daartoe alle nodige maatregelen onverminderd hun verplichtingen krachtens het internationaal recht en de toepasselijke internationale overeenkomsten, zoals de radioregelgeving van de ITU en de regionale overeenkomsten voor radio van de ITU.

2.  

De lidstaten werken met elkaar en, waar passend, via de Beleidsgroep Radiospectrum samen inzake de grensoverschrijdende coördinatie van het gebruik van radiospectrum teneinde:

a) 

de naleving van lid 1 te waarborgen;

b) 

alle problemen of geschillen op te lossen in verband met de grensoverschrijdende coördinatie of grensoverschrijdende schadelijke interferentie tussen lidstaten en met derde landen, waardoor lidstaten worden verhinderd het geharmoniseerde radiospectrum op hun grondgebied te gebruiken.

3.  
Om de naleving van lid 1 te garanderen, kan elke betrokken lidstaat de Beleidsgroep Radiospectrum verzoeken om van haar goede diensten gebruik te maken om een probleem of geschil met betrekking tot grensoverschrijdende coördinatie of grensoverschrijdende schadelijke interferentie aan te pakken. In voorkomend geval kan de Beleidsgroep Radiospectrum in een advies een gecoördineerde oplossing voor dat probleem of geschil voorstellen.
4.  

Indien de in de leden 2 en 3 bedoelde maatregelen het probleem of het geschil niet hebben beslecht, en op verzoek van een betrokken lidstaat, kan de Commissie, zoveel mogelijk rekening houdend met een eventueel advies van de Beleidsgroep Radiospectrum waarin een gecoördineerde oplossing op grond van lid 3 wordt aanbevolen, besluiten vaststellen die worden gericht tot de lidstaten die betrokken zijn bij de onopgeloste schadelijke interferentie door middel van uitvoeringshandelingen om grensoverschrijdende schadelijke interferenties tussen twee of meerdere lidstaten op te lossen die hen verhinderen het geharmoniseerde radiospectrum op hun grondgebied te gebruiken.

Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de onderzoeksprocedure bedoeld in artikel 118, lid 4.

5.  
Op verzoek van een betrokken lidstaat geeft de Unie juridische, politieke en technische bijstand voor het oplossen van radiospectrumcoördinatieproblemen met derde landen die grenzen aan de Unie, met inbegrip van kandidaat-lidstaten en toetredende landen, zodat de betrokken lidstaten hun verplichtingen uit hoofde van het Unierecht kunnen nakomen. Bij het verlenen van die bijstand bevordert de Unie de uitvoering van het Uniebeleid.



TITEL III

UITVOERING

Artikel 29

Sancties

1.  
De lidstaten stellen de regels vast inzake de sancties, zo nodig met inbegrip van boetes en niet-strafrechtelijke vooraf vastgestelde of periodieke sancties, die van toepassing zijn op inbreuken op de nationale bepalingen die zijn vastgesteld op grond van deze richtlijn of krachtens een bindend besluit van de Commissie, de nationale regelgevende instantie of een andere op grond van deze richtlijn bevoegde instantie, en treffen alle maatregelen om ervoor te zorgen dat zij worden toegepast. Binnen de grenzen van het nationale recht beschikken de nationale regelgevende instanties en andere bevoegde instanties over de bevoegdheid om dergelijke sancties op te leggen. De aldus vastgestelde sancties zijn passend, doeltreffend, evenredig en ontmoedigend.
2.  

De lidstaten voorzien, in het kader van de in artikel 22, lid 3, bedoelde procedure, enkel in sancties indien een onderneming of overheid bewust of uit grove nalatigheid misleidende, foutieve of onvolledige informatie verstrekt.

Bij het bepalen van de hoogte van de aan een onderneming of overheid opgelegde boetes of periodieke sancties voor het bewust of uit grove nalatigheid verstrekken van misleidende, foutieve of onvolledige informatie in het kader van de procedure bedoeld in artikel 22, lid 3, wordt onder meer beoordeeld of het gedrag van de onderneming of overheid een negatief effect op de mededinging heeft gehad, en met name of de onderneming of overheid, in tegenspraak met de oorspronkelijk verstrekte informatie of met geactualiseerde versies daarvan, een netwerk heeft uitgerold, uitgebreid of gemoderniseerd, of een netwerk niet heeft uitgerold, en geen objectieve motivering voor die verandering van de plannen heeft verstrekt.

Artikel 30

Nakoming van de voorwaarden voor de algemene machtiging of voor gebruiksrechten voor radiospectrum en voor nummervoorraden, en nakoming van specifieke verplichtingen

1.  

De lidstaten zorgen ervoor dat hun relevante bevoegde instanties toezicht houden op de naleving van de voorwaarden van de algemene machtiging of van het gebruik van gebruiksrechten voor radiospectrum en voor nummervoorraden, van de specifieke in artikel 13, lid 2, bedoelde verplichtingen en van de verplichting om radiospectrum effectief en efficiënt te gebruiken overeenkomstig artikel 4, artikel 45, lid 1, en artikel 47.

De bevoegde instanties kunnen eisen dat ondernemingen die onderworpen zijn aan de algemene machtiging of gebruiksrechten hebben voor radiospectrum of voor nummervoorraden, de nodige informatie verstrekken om na te gaan of wordt voldaan aan de voorwaarden voor de algemene machtiging of de gebruiksrechten voor radiospectrum en voor nummervoorraden of aan de specifieke verplichtingen van artikel 13, lid 2, of artikel 47, overeenkomstig artikel 21.

2.  
Indien een bevoegde instantie van oordeel is dat een onderneming niet voldoet aan een of meer voorwaarden voor de algemene machtiging of de gebruiksrechten voor radiospectrum en voor nummervoorraden of aan de specifieke verplichtingen van artikel 13, lid 2, deelt zij dit aan de onderneming mee en geeft zij de onderneming de mogelijkheid om binnen een redelijke termijn haar standpunt kenbaar te maken.
3.  

De bevoegde instantie kan eisen dat de in lid 2 bedoelde inbreuk wordt gestopt, hetzij onmiddellijk hetzij binnen een redelijke termijn en neemt passende en evenredige maatregelen met het oog op naleving.

In dit verband geven de lidstaten de bevoegde instanties de bevoegdheid het volgende op te leggen:

a) 

waar zulks passend is, ontmoedigende geldelijke sancties, waaronder eventueel periodieke sancties met terugwerkende kracht; en

b) 

de instructie om de levering van een dienst of dienstenbundel te staken die bij voortzetting zou leiden tot een aanzienlijke verstoring van de mededinging, zolang de toegangsverplichtingen die na een marktanalyse uitgevoerd overeenkomstig artikel 67 zijn opgelegd, niet worden nageleefd.

De bevoegde autoriteiten stellen de onderneming onverwijld in kennis van de maatregelen en de daaraan ten grondslag liggende redenen met opgave van een redelijke termijn binnen welke de onderneming aan de maatregel moet voldoen.

4.  
Niettegenstaande de leden 2 en 3 van dit artikel geven de lidstaten de bevoegde instantie de bevoegdheid om, waar zulks passend is, geldelijke sancties op te leggen aan ondernemingen indien zij binnen een door de bevoegde instantie bepaalde redelijke termijn geen informatie verstrekken overeenkomstig de verplichtingen uit hoofde van artikel 21, lid 1, onder a) of b), of van artikel 69.
5.  
De lidstaten geven de bevoegde instanties de bevoegdheid om bij ernstige niet-nakoming en herhaaldelijke niet-nakoming van de voorwaarden voor de algemene machtiging of de gebruiksrechten voor radiospectrum en voor nummervoorraden, of van de specifieke verplichtingen van artikel 13, lid 2, of van artikel 47, lid 1 of 2, wanneer de in lid 3 van dit artikel bedoelde maatregelen om naleving van de voorwaarden te verzekeren hebben gefaald, een onderneming te kunnen beletten verder elektronischecommunicatienetwerken of -diensten aan te bieden, of die gebruiksrechten te kunnen schorsen of intrekken. De lidstaten geven de bevoegde instantie de bevoegdheid om sancties op te leggen die doelmatig, evenredig en ontmoedigend zijn. Die sancties kunnen worden toegepast om de periode van een inbreuk te bestrijken, zelfs indien de inbreuk vervolgens is rechtgezet.
6.  
Niettegenstaande de leden 2, 3 en 5 van dit artikel kan de bevoegde instantie, indien zij over bewijzen beschikt dat een inbreuk op de voorwaarden voor de algemene machtiging, op de gebruiksrechten voor radiospectrum en voor nummervoorraden of op de specifieke verplichtingen van artikel 13, lid 2, of artikel 47, lid 1 of 2, een directe en ernstige bedreiging vormt voor de openbare orde, de openbare veiligheid of de volksgezondheid, of ernstige economische of bedrijfstechnische problemen voor andere aanbieders of gebruikers van elektronischecommunicatienetwerken of -diensten tot gevolg zal hebben, in afwachting van een definitief besluit tussentijdse spoedmaatregelen nemen om een eind te maken aan de situatie. De bevoegde autoriteiten bieden de betrokken onderneming een redelijke gelegenheid om haar standpunt kenbaar te maken en oplossingen voor te stellen. In voorkomend geval kan de bevoegde instantie de voorlopige maatregelen bevestigen; deze zijn maximaal drie maanden geldig, maar kunnen in omstandigheden waarin de handhavingsprocedures niet zijn afgerond, met nog een periode van maximaal drie maanden worden verlengd.
7.  
Ondernemingen hebben overeenkomstig de in artikel 31 bedoelde procedure het recht beroep in te stellen tegen uit hoofde van dit artikel genomen maatregelen.

Artikel 31

Recht van beroep

1.  

De lidstaten zorgen ervoor dat er op nationaal niveau doeltreffende regelingen voorhanden zijn krachtens welke iedere gebruiker of onderneming die elektronischecommunicatienetwerken of -diensten of bijbehorende faciliteiten aanbiedt, die door een beslissing van een bevoegde instantie is getroffen, het recht heeft om tegen die beslissing beroep in te stellen bij een beroepsinstantie die onafhankelijk is van de betrokken partijen en van elke externe interventie of politieke druk die afbreuk zou kunnen doen aan haar onafhankelijke oordeel over de vraagstukken die haar worden voorgelegd. Die instantie, bijvoorbeeld een rechtbank, bezit de nodige deskundigheid om haar taken effectief te kunnen uitoefenen. De lidstaten dragen er zorg voor dat de feiten van de zaak naar behoren in aanmerking worden genomen.

In afwachting van de uitkomst van het beroep wordt de beslissing van de bevoegde instantie gehandhaafd, tenzij overeenkomstig het nationaal recht voorlopige maatregelen worden verleend.

2.  

Indien de in lid 1 van dit artikel genoemde beroepsinstantie geen rechtscollege is, moeten haar beslissingen altijd schriftelijk met redenen worden omkleed. Voorts moet het in dat geval mogelijk zijn tegen die beslissingen beroep in te stellen bij een rechterlijke instantie in de zin van artikel 267 VWEU.

De lidstaten zien erop toe dat het beroepsmechanisme doeltreffend is.

3.  
De lidstaten verzamelen informatie over het algemene voorwerp van de beroepen, het aantal verzoeken voor beroep, de duur van de beroepsprocedures en het aantal besluiten om voorlopige maatregelen te verlenen. De lidstaten verstrekken die gegevens alsook de besluiten en rechterlijke beslissingen aan de Commissie, respectievelijk aan Berec ingevolge hun met redenen omkleed verzoek.



TITEL IV

INTERNEMARKTPROCEDURES



HOOFDSTUK I

Artikel 32

Consolidatie van de interne markt voor elektronische communicatie

1.  
De nationale regelgevende instanties houden bij de uitvoering van de in deze richtlijn omschreven taken zoveel mogelijk rekening met de doelstellingen van artikel 3.
2.  
Nationale regelgevende instanties dragen bij tot de ontwikkeling van de interne markt door op transparante wijze met elkaar en met de Commissie en Berec samen te werken om te zorgen voor de consistente toepassing in alle lidstaten van deze richtlijn. Hiertoe moeten zij met name samenwerken met de Commissie en Berec om na te gaan welke soorten instrumenten en oplossingen het meest geschikt zijn om bepaalde soorten situaties op de markt aan te pakken.
3.  

Tenzij anders bepaald in aanbevelingen of richtsnoeren die zijn vastgesteld op grond van artikel 34 na afronding van de eventueel noodzakelijke openbare raadpleging uit hoofde van artikel 23, maakt een nationale regelgevende instantie, indien zij voornemens is een maatregel te nemen die:

a) 

valt binnen de draagwijdte van artikel 61, 64, 67, 68 of 83; en

b) 

van invloed is op de handel tussen de lidstaten,

de ontwerpmaatregel bekend en deelt zij deze mee aan de Commissie, aan Berec en aan de nationale regelgevende instanties in andere lidstaten, vergezeld van een motivering overeenkomstig artikel 20, lid 3. De nationale regelgevende instanties, Berec en de Commissie krijgen een maand de tijd om opmerkingen over die ontwerpmaatregel in te dienen. De periode van één maand wordt niet verlengd.

4.  

De ontwerpmaatregel als bedoeld in lid 3 van dit artikel wordt met nog eens twee maanden uitgesteld indien die maatregel betrekking heeft op:

a) 

het definiëren van een relevante markt die verschilt van de markten die in de aanbeveling zoals bedoeld in artikel 64, lid 1, zijn gedefinieerd; of

▼C1

b) 

het beslissen om al dan niet een onderneming aan te wijzen die, hetzij individueel, hetzij gezamenlijk met anderen, aanmerkelijke marktmacht bezit overeenkomstig artikel 67, lid 3 of 4;

▼B

en van invloed zou zijn op de handel tussen de lidstaten, en de Commissie de nationale regelgevende instantie heeft meegedeeld dat de ontwerpmaatregel een belemmering voor de interne markt opwerpt of indien zij ernstige twijfels heeft omtrent de verenigbaarheid van de ontwerpmaatregel met het Unierecht en met name met de in artikel 3 genoemde doelstellingen. Die periode van twee maanden kan niet worden verlengd. De Commissie stelt Berec en de nationale regelgevende instanties in dat geval in kennis van haar voorbehouden en maakt deze tegelijkertijd openbaar.

5.  
Berec maakt een advies bekend over de in lid 4 genoemde voorbehouden van de Commissie, geeft aan of het van mening is dat de ontwerpmaatregel moet worden gehandhaafd, gewijzigd of ingetrokken en doet hiertoe zo nodig specifieke voorstellen.
6.  

De Commissie kan binnen de in lid 4 genoemde periode van twee maanden hetzij:

a) 

een besluit nemen waarmee zij van de betrokken nationale regelgevende instantie verlangt dat deze de ontwerpmaatregel intrekt; of

b) 

besluiten haar in lid 4 bedoelde voorbehouden in te trekken.

De Commissie houdt zoveel mogelijk rekening met het advies van Berec alvorens een besluit te nemen.

Besluiten zoals bedoeld in punt a) gaan vergezeld van een gedetailleerde en objectieve analyse van de redenen waarom de Commissie van mening is dat de ontwerpmaatregel niet dient te worden genomen, samen met specifieke voorstellen tot wijziging ervan.

7.  
Uiterlijk zes maanden na de dag waarop de Commissie overeenkomstig lid 6, punt a), van dit artikel een besluit heeft genomen waarmee van de nationale regelgevende instantie wordt verlangd dat deze een ontwerpmaatregel intrekt, trekt de nationale regelgevende instantie de ontwerpmaatregel in dan wel wijzigt zij deze. Indien de ontwerpmaatregel wordt gewijzigd houdt de nationale regelgevende instantie een openbare raadpleging in overeenstemming met artikel 23, en stelt zij de Commissie in kennis van de gewijzigde ontwerpmaatregel overeenkomstig lid 3 van dit artikel.
8.  
De betrokken nationale regelgevende instantie houdt zoveel mogelijk rekening met opmerkingen van andere nationale regelgevende instanties, van Berec en van de Commissie en kan, uitgezonderd in de in lid 4 en lid 6, punt a), genoemde gevallen, de uiteindelijke ontwerpmaatregel goedkeuren en deelt die, in voorkomend geval, aan de Commissie mee.
9.  
De nationale regelgevende instantie deelt de Commissie en Berec alle aangenomen definitieve maatregelen mee die onder de punten a) en b) van lid 3 vallen.
10.  
In uitzonderlijke omstandigheden kan een nationale regelgevende instantie die oordeelt dat er een dringende noodzaak is om te handelen, in afwijking van de procedure genoemd in de leden 3 en 4, teneinde de concurrentie te waarborgen en de belangen van de gebruikers te beschermen, onmiddellijk evenredige en voorlopige maatregelen vaststellen. Zij deelt die maatregelen onverwijld volledig met redenen omkleed mede aan de Commissie, aan de andere nationale regelgevende instanties en aan Berec. Een besluit van de nationale regelgevende instantie om dergelijke maatregelen permanent te maken of de periode waarvoor zij van toepassing zijn, te verlengen, valt onder de leden 3 en 4.
11.  
Een nationale regelgevende instantie kan een ontwerpmaatregel te allen tijde intrekken.

Artikel 33

Procedure voor de consequente toepassing van oplossingen

1.  

Indien een voorgenomen maatregel in het kader van artikel 32, lid 3, bedoeld is om een verplichting voor een onderneming op te leggen, te wijzigen of in te trekken in toepassing van artikel 61 of 67 in samenhang met de artikelen 69 tot en met 76 en artikel 83, kan de Commissie, binnen de periode van één maand zoals bedoeld in artikel 32, lid 3, de betrokken nationale regelgevende instantie en Berec in kennis stellen van de redenen waarom zij vindt dat de ontwerpmaatregel een belemmering voor de interne markt opwerpt, of van de ernstige twijfels die zij heeft omtrent de verenigbaarheid van de maatregel met het Unierecht. In een dergelijk geval wordt het vaststellen van de maatregel uitgesteld tot drie maanden na de kennisgeving van de Commissie.

Bij uitblijven van een dergelijke kennisgeving kan de betrokken nationale regelgevende instantie de ontwerpmaatregel vaststellen, waarbij zoveel mogelijk rekening wordt gehouden met eventuele opmerkingen die door de Commissie, Berec of door andere nationale regelgevende instanties zijn gemaakt.

2.  
Binnen de in lid 1 van dit artikel genoemde periode van drie maanden werken de Commissie, Berec en de betrokken nationale regelgevende instantie nauw samen om de meest geschikte en effectieve maatregel vast te stellen in het licht van de doelstellingen van artikel 3, waarbij rekening wordt gehouden met de standpunten van marktdeelnemers en de noodzaak om te zorgen voor de ontwikkeling van een consequente regelgevingspraktijk.
3.  
Binnen zes weken vanaf het begin van de in lid 1 genoemde periode van drie maanden brengt Berec advies uit over de in lid 1 bedoelde kennisgeving van de Commissie, geeft het aan of het van mening is dat de ontwerpmaatregel moet worden gewijzigd of ingetrokken en doet het hiertoe zo nodig specifieke voorstellen. Dat advies is met redenen omkleed en wordt openbaar gemaakt.
4.  

Indien Berec in zijn advies de ernstige twijfels van de Commissie deelt, werkt het nauw samen met de betrokken nationale regelgevende instantie om de meest geschikte en effectieve maatregel vast te stellen. Vóór het einde van de in lid 1 bedoelde periode van drie maanden kan de nationale regelgevende instantie hetzij:

a) 

de ontwerpmaatregel wijzigen of intrekken, zoveel mogelijk rekening houdend met de in lid 1 bedoelde kennisgeving van de Commissie en het advies van Berec; of

b) 

de ontwerpmaatregel handhaven.

5.  

De Commissie kan binnen een maand na het einde van de in lid 1 bedoelde periode van drie maanden en zoveel mogelijk rekening houdend met het advies van Berec:

a) 

een aanbeveling doen waarin zij van de betrokken nationale regelgevende instantie verlangt de ontwerpmaatregel te wijzigen of in te trekken, en waarin zij haar aanbeveling met redenen omkleedt, met name wanneer Berec de ernstige twijfels van de Commissie niet deelt, en specifieke voorstellen hiertoe voorstellen;

b) 

besluiten haar overeenkomstig lid 1 aangegeven voorbehouden in te trekken; of

c) 

voor ontwerpmaatregelen die onder artikel 61, lid 3, tweede alinea, of onder artikel 76, lid 2, vallen, een besluit nemen waarbij zij van de betrokken nationale regelgevende instantie verlangt de ontwerpmaatregel in te trekken, wanneer Berec de ernstige twijfels van de Commissie deelt. Het besluit gaat vergezeld van een gedetailleerde en objectieve analyse van de redenen waarom de Commissie van mening is dat de ontwerpmaatregel niet dient te worden genomen, samen met specifieke voorstellen tot wijziging van de ontwerpmaatregel die onderworpen is aan de in artikel 32, lid 7, bedoelde procedure, die van overeenkomstige toepassing is.

6.  

Binnen een maand na de aanbeveling van de Commissie overeenkomstig lid 5, punt a), of de intrekking van haar voorbehouden overeenkomstig lid 5, punt b), deelt de betrokken nationale regelgevende instantie de vastgestelde definitieve maatregel aan de Commissie en aan Berec mee.

Die periode kan worden verlengd om de nationale regelgevende instantie in staat te stellen overeenkomstig artikel 23 een openbare raadpleging te houden.

7.  
Indien de nationale regelgevende instantie besluit de ontwerpmaatregel niet te wijzigen of in te trekken op basis van de overeenkomstig lid 5, punt a), gedane aanbeveling, dient zij dit met redenen te omkleden.
8.  
De nationale regelgevende instantie kan de voorgestelde ontwerpmaatregel op elk moment tijdens de procedure intrekken.

Artikel 34

Uitvoeringsbepalingen

Na een openbare raadpleging en na raadpleging van de nationale regelgevende instanties en zoveel mogelijk rekening houdend met het advies van Berec, kan de Commissie in verband met artikel 32 aanbevelingen of richtsnoeren aannemen tot vaststelling van het format, de inhoud en de gedetailleerdheid van de in artikel 32, lid 3, bedoelde kennisgeving, alsmede van de omstandigheden waaronder kennisgeving niet vereist zou zijn, en de wijze waarop de termijnen worden berekend.



HOOFDSTUK II

Consistente toewijzing van radiospectrum

Artikel 35

Peerreviewprocedure

1.  

Indien de nationale regelgevende instantie of andere bevoegde instantie voornemens is om overeenkomstig artikel 55, lid 2, een selectieprocedure te volgen in verband met radiospectrum waarvoor geharmoniseerde voorwaarden zijn vastgesteld door middel van technische uitvoeringsmaatregelen overeenkomstig Beschikking nr. 676/2002/EG om het gebruik ervan voor draadlozebreedbandnetwerken en -dienstenmogelijk te maken, stelt zij op grond van artikel 23 de Beleidsgroep Radiospectrum in kennis van eventuele ontwerpmaatregelen die onder het toepassingsgebied van de vergelijkende of op mededinging gebaseerde selectieprocedure op grond van artikel 55, lid 2, vallen en geeft zij aan of en wanneer zij de Beleidsgroep Radiospectrum zal verzoeken een peerreviewforum bijeen te roepen.

Op verzoek organiseert de Beleidsgroep Radiospectrum een peerreviewforum om te debatteren en van gedachten te wisselen over de toegezonden ontwerpmaatregelen en faciliteert zij de uitwisseling van ervaringen en beste praktijken in verband met die ontwerpmaatregelen.

Het peerreviewforum bestaat uit de leden van de Beleidsgroep Radiospectrum en wordt door een vertegenwoordiger ervan georganiseerd en voorgezeten.

2.  
Uiterlijk tijdens de openbare raadpleging op grond van artikel 23 kan de Beleidsgroep Radiospectrum bij wijze van uitzondering het initiatief nemen om volgens de toepasselijke organisatieregels een peerreviewforum bijeen te roepen om ervaringen en beste praktijken met betrekking tot een ontwerpmaatregel betreffende een selectieprocedure uit te wisselen indien de ontwerpmaatregel naar haar oordeel aanzienlijk afbreuk zou doen aan het vermogen van de nationale regelgevende instantie of een andere bevoegde instantie om de in de artikelen 3, 45, 46 en 47 vervatte doelstellingen te verwezenlijken.
3.  
De Beleidsgroep Radiospectrum omschrijft van tevoren de objectieve criteria voor het bij wijze van uitzondering bijeenroepen van het peerreviewforum en maakt deze bekend.
4.  

Tijdens het peerreviewforum legt de nationale regelgevende instantie of een andere bevoegde instantie uit hoe de ontwerpmaatregel:

a) 

de ontwikkeling van de interne markt, de grensoverschrijdende verlening van diensten en de mededinging bevordert en tevens de voordelen voor de consumenten maximaliseert, en in het algemeen de in de artikelen 3, 45, 46 en 47 van deze richtlijn, alsmede in Beschikking nr. 676/2002/EG en Besluit nr. 243/2012/EU vervatte doelstellingen verwezenlijkt;

b) 

een doeltreffend en doelmatig gebruik van radiospectrum waarborgt; en

c) 

stabiele en voorspelbare investeringsvoorwaarden voor bestaande en toekomstige radiospectrumgebruikers garandeert bij de uitrol van netwerken voor de verrichting van elektronischecommunicatiediensten die afhankelijk zijn van radiospectrum.

5.  
Het peerreviewforum staat open voor vrijwillige deelname door deskundigen van andere bevoegde instanties en van Berec.
6.  
Het peerreviewforum wordt tijdens de algemene nationale voorbereiding en raadpleging in verband met één selectieprocedure voor een of meer radiospectrumbanden slechts eenmaal bijeengeroepen, tenzij de nationale regelgevende instantie of de andere bevoegde instantie verlangt dat het opnieuw wordt bijeengeroepen.
7.  
Op verzoek van de nationale regelgevende instantie of een andere bevoegde instantie die om de bijeenkomst heeft verzocht, kan de Beleidsgroep Radiospectrum een verslag aannemen waarin wordt uiteengezet hoe de ontwerpmaatregel de in lid 4 vermelde doelstellingen verwezenlijkt, en waarin de gedachtewisseling in het peerreviewforum wordt weergegeven.
8.  
De Beleidsgroep Radiospectrum brengt elk jaar in februari verslag uit over de op grond van de leden 1 en 2 besproken ontwerpmaatregelen. Het verslag maakt melding van de vastgestelde ervaringen en beste praktijken.
9.  
Na afloop van het peerreviewforum kan de Beleidsgroep Radiospectrum op verzoek van de nationale regelgevende of een andere bevoegde instantie die om de bijeenkomst heeft verzocht, een advies over de ontwerpmaatregel aannemen.

Artikel 36

Geharmoniseerde toewijzing van radiospectrum

Wanneer het gebruik van radiospectrum is geharmoniseerd, de voorwaarden en procedures voor toegang zijn overeengekomen en de ondernemingen waaraan het radiospectrum zal worden toegewezen, geselecteerd zijn overeenkomstig de internationale overeenkomsten en de Unieregels, verlenen de lidstaten dienovereenkomstig het gebruiksrecht voor radiospectrum. Als in het geval van een gezamenlijke selectieprocedure aan alle aan het gebruiksrecht van de betrokken radiospectrum verbonden voorwaarden is voldaan, mogen de lidstaten geen nadere voorwaarden, bijkomende criteria of procedures opleggen die de correcte toepassing van de gemeenschappelijke toewijzing van dergelijk radiospectrum beperken, wijzigen of uitstellen.

Artikel 37

Gezamenlijke machtigingsprocedure voor de verlening van individuele gebruiksrechten voor radiospectrum

Twee of meer lidstaten kunnen met elkaar en met de Beleidsgroep Radiospectrum samenwerken, rekening houdend met door marktdeelnemers getoonde belangstelling, door gezamenlijk de gemeenschappelijke aspecten van een machtigingsprocedure vast te stellen en, in voorkomend geval, ook de selectieprocedure voor de verlening van individuele gebruiksrechten voor radiospectrum te voeren.

Wanneer zij de gezamenlijke machtigingsprocedure opstellen, kunnen de lidstaten de volgende criteria overwegen:

a) 

de individuele nationale machtigingsprocedures worden ingeleid en uitgevoerd door de bevoegde instanties volgens een onderling overeengekomen schema;

b) 

zij voorziet in voorkomend geval in gezamenlijke voorwaarden en procedures voor de selectie en verlening van individuele gebruiksrechten voor radiospectrum aan de betrokken lidstaten;

c) 

zij voorziet in voorkomend geval in gezamenlijke of vergelijkbare voorwaarden die worden verbonden aan de individuele gebruiksrechten voor radiospectrum voor de betrokken lidstaten, wat onder meer de toekenning van gelijkaardige radiospectrumblokken aan gebruikers mogelijk maakt;

d) 

zij staat te allen tijde open voor andere lidstaten totdat de gezamenlijke machtigingsprocedure is uitgevoerd.

Indien de lidstaten, ondanks de door marktdeelnemers geuite belangstelling, niet gezamenlijk handelen, stellen zij die marktdeelnemers in kennis van de redenen van hun beslissing.



HOOFDSTUK III

Harmonisatieprocedures

Artikel 38

Harmonisatieprocedures

1.  
De Commissie kan, wanneer zij vaststelt dat verschillen bij de tenuitvoerlegging door de nationale regelgevende instanties of andere bevoegde instanties van de in deze richtlijn gespecificeerde reguleringstaken, obstakels zouden kunnen opwerpen voor de interne markt, zoveel mogelijk rekening houdend met het advies van Berec of, in voorkomend geval, van de Beleidsgroep Radiospectrum, aanbevelingen vaststellen of met inachtneming van lid 3 van dit artikel besluiten vaststellen door middel van uitvoeringshandelingen om de geharmoniseerde toepassing van deze richtlijn bij de verwezenlijking van de in artikel 3 vermelde doelstellingen te garanderen.
2.  
De lidstaten zorgen ervoor dat de nationale regelgevende instanties en andere bevoegde instanties bij de uitvoering van hun taken zoveel mogelijk rekening houden met de in lid 1 bedoelde aanbevelingen. Indien een nationale regelgevende instantie of andere bevoegde instantie besluit om een aanbeveling niet op te volgen, brengt zij de Commissie daarvan op de hoogte met vermelding van de motivering van haar standpunt.
3.  

Op grond van lid 1 genomen besluiten schrijven enkel voor de volgende aangelegenheden een geharmoniseerde of gecoördineerde aanpak voor:

a) 

de inconsequente uitvoering, door de nationale regelgevende instanties, van algemene regelgeving betreffende elektronischecommunicatiemarkten ter toepassing van de artikelen 64 en 67, indien dit een obstakel opwerpt voor de interne markt. Dergelijke besluiten hebben geen betrekking op de specifieke kennisgevingen die op grond van artikel 32 door de nationale regelgevende instanties worden gedaan; in een dergelijk geval stelt de Commissie alleen een ontwerpbesluit voor:

i) 

na ten minste twee jaar volgend op de goedkeuring van een aanbeveling van de Commissie over hetzelfde onderwerp; en

ii) 

zoveel mogelijk rekening houdend met het advies van Berec over de vaststelling van een dergelijk besluit, dat binnen drie maanden na het verzoek van de Commissie door Berec wordt ingediend;

b) 

de nummering, met inbegrip van nummerreeksen, de overdraagbaarheid van nummers en identificatienummers, nummer- en adresvertaalsystemen en toegang tot de hulpdiensten via het uniforme Europese alarmnummer 112.

4.  
De in lid 1 van dit artikel bedoelde uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 118, lid 4, bedoelde onderzoeksprocedure.
5.  
Berec kan de Commissie op eigen initiatief advies verstrekken over de vraag of maatregelen moeten worden genomen op grond van lid 1.
6.  

Indien de Commissie geen aanbeveling of besluit heeft vastgesteld binnen één jaar na de datum van vaststelling van een Berec-advies waarin wordt aangegeven dat er bij de tenuitvoerlegging door de nationale regelgevende instanties of andere bevoegde instanties van de in deze richtlijn gespecificeerde regelgevingstaken verschillen bestaan die obstakels voor de interne markt zouden kunnen opwerpen, stelt zij het Europees Parlement en de Raad in kennis van de redenen waarom zij dit niet heeft gedaan, en maakt zij die redenen openbaar.

Indien de Commissie overeenkomstig lid 1 een aanbeveling heeft vastgesteld, maar de inconsistente tenuitvoerlegging die obstakels voor de interne markt opwerpt, twee jaar daarna nog steeds aanhoudt, stelt de Commissie, met inachtneming van lid 3, een besluit vast door middel van uitvoeringshandelingen overeenkomstig lid 4.

Indien de Commissie één jaar na een op grond van de tweede alinea vastgestelde aanbeveling geen besluit heeft vastgesteld, stelt zij het Europees Parlement en de Raad in kennis van de redenen waarom zij dit niet gedaan, en maakt zij die redenen openbaar.

Artikel 39

Normalisatie

1.  
De Commissie stelt een lijst van niet-verplichte normen of specificaties op die moet dienen als basis voor het aanmoedigen van het geharmoniseerde aanbieden van elektronischecommunicatienetwerken, elektronischecommunicatiediensten en bijbehorende faciliteiten en diensten, en publiceert deze in het Publicatieblad van de Europese Unie. Waar nodig kan de Commissie na raadpleging van het bij Richtlijn (EU) 2015/1535 ingestelde Comité, verzoeken dat er normen worden opgesteld door de Europese normalisatieorganisaties (de Europese Commissie voor Normalisatie (CEN), het Europees Comité voor elektrotechnische normalisatie (Cenelec) en het Europees Instituut voor telecommunicatienormen (ETSI)).
2.  

De lidstaten moedigen het gebruik aan van de in lid 1 bedoelde normen of specificaties voor het aanbieden van diensten, technische interfaces of netwerkfuncties, voor zover dat strikt nodig is om interoperabiliteit van diensten, eind-tot-eind verbindingen, facilitering van de overstap naar een andere aanbieder en overdraagbaarheid van nummers en identificatienummers te waarborgen en de keuzevrijheid van de gebruikers te verbeteren.

Indien de normen of specificaties niet zijn gepubliceerd overeenkomstig lid 1, moedigen de lidstaten de toepassing aan van normen of specificaties die zijn vastgesteld door Europese normalisatieorganisaties.

Indien dergelijke normen of specificaties ontbreken, moedigen de lidstaten de toepassing aan van internationale normen of aanbevelingen die door de Internationale Telecommunicatie Unie (ITU), de Europese Conferentie van de administraties van posterijen en van telecommunicatie (CEPT), de Internationale Organisatie voor Normalisatie (ISO) of de Internationale Elektrotechnische Commissie (IEC) zijn aangenomen.

Indien er internationale normen bestaan, moedigen de lidstaten de Europese normalisatieorganisaties aan om die normen of de relevante onderdelen daarvan te gebruiken als basis voor de normen die zij ontwikkelen, tenzij dergelijke internationale normen of relevante onderdelen daarvan ondoeltreffend zouden zijn.

Geen van de normen en specificaties bedoeld in lid 1 of in het onderhavige lid belet toegang als krachtens deze richtlijn vereist kan zijn, waar dat uitvoerbaar is.

3.  
Indien de in lid 1 bedoelde normen of specificaties niet in toereikende mate zijn toegepast, zodat de interoperabiliteit van diensten in één of meer lidstaten niet kan worden gewaarborgd, kan de toepassing van die normen of specificaties verplicht worden gesteld overeenkomstig lid 4, voor zover dat strikt noodzakelijk is om de interoperabiliteit te waarborgen en de keuzevrijheid van de gebruikers te verbeteren.
4.  
Indien de Commissie voornemens is de toepassing van bepaalde normen of specificaties verplicht te stellen, publiceert zij een mededeling in het Publicatieblad van de Europese Unie en nodigt zij alle betrokken partijen uit om hun opmerkingen openbaar mee te delen. De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen de toepassing van de relevante normen verplicht door deze te vermelden als verplichte normen in de lijst van normen of specificaties die wordt gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie.
5.  
Indien de Commissie van mening is dat de in lid 1 bedoelde normen of specificaties niet langer bijdragen tot de levering van geharmoniseerde elektronischecommunicatiediensten, niet langer beantwoorden aan de behoeften van de consument of de technologische ontwikkeling in de weg staan, schrapt zij die normen of specificaties van de in lid 1 bedoelde lijst van normen of specificaties.
6.  
Indien de Commissie van mening is dat de in lid 4 bedoelde normen of specificaties niet langer bijdragen tot de levering van geharmoniseerde elektronischecommunicatiediensten, niet langer beantwoorden aan de behoeften van de consument of de technologische ontwikkeling in de weg staan, schrapt zij door middel van uitvoeringshandelingen die normen of specificaties van de in lid 1 bedoelde lijst van normen of specificaties.
7.  
De uitvoeringshandelingen bedoeld in de leden 4 en 6 van dit artikel worden vastgesteld volgens de onderzoeksprocedure bedoeld in artikel 118, lid 4.
8.  
Dit artikel geldt niet voor de essentiële vereisten, interfacespecificaties of geharmoniseerde normen waarop Richtlijn 2014/53/EU van toepassing is.



TITEL V

VEILIGHEID

Artikel 40

Veiligheid van netwerken en diensten

1.  

De lidstaten zorgen ervoor dat aanbieders van openbare elektronischecommunicatienetwerken of van voor het publiek beschikbare elektronischecommunicatiediensten passende en evenredige technische en organisatorische maatregelen nemen om de risico's voor de veiligheid van hun netwerken of diensten goed te beheersen. Die maatregelen zorgen, gezien de stand van de techniek, voor een veiligheidsniveau dat is afgestemd op de risico's die zich voordoen. Er worden met name maatregelen, waaronder in voorkomend geval versleuteling, genomen om de impact van beveiligingsincidenten op gebruikers en op andere netwerken en diensten zo laag mogelijk te houden.

Het Agentschap van de Europese Unie voor netwerk- en informatiebeveiliging (Enisa) faciliteert, in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 526/2013 van het Europees Parlement en de Raad ( 3 ), de coördinatie tussen de lidstaten om te voorkomen dat de nationale voorschriften uiteenlopen, hetgeen zou kunnen leiden tot veiligheidsrisico's en obstakels voor de interne markt.

2.  

De lidstaten zorgen ervoor dat aanbieders van openbare elektronischecommunicatienetwerken of van voor het publiek beschikbare elektronischecommunicatiediensten de bevoegde instantie zonder onnodige vertraging in kennis stellen van beveiligingsincidenten die een belangrijke impact hadden op het functioneren van netwerken of diensten.

Om te bepalen of een beveiligingsincident een belangrijke impact heeft, wordt, voor zover beschikbaar, met name met de volgende parameters rekening gehouden:

a) 

het aantal gebruikers dat gevolgen ondervindt van het beveiligingsincident;

b) 

de duur van het beveiligingsincident;

c) 

de geografische spreiding van het door het beveiligingsincident getroffen gebied;

d) 

de mate waarin het functioneren van het netwerk of de dienst wordt aangetast;

e) 

de omvang van de impact op de economische en maatschappelijke activiteiten.

In voorkomend geval brengt de betrokken bevoegde instantie de bevoegde instanties in andere lidstaten en Enisa op de hoogte. De betrokken bevoegde instantie kan het publiek hiervan op de hoogte brengen of eisen dat de aanbieders dit doen, indien zij de bekendmaking van het beveiligingsincident in het algemeen belang acht.

Eenmaal per jaar dient de betrokken bevoegde instantie bij de Commissie en bij Enisa een samenvattend verslag in over de kennisgevingen die zij heeft ontvangen en de maatregelen die overeenkomstig dit lid zijn genomen.

3.  
De lidstaten zien erop toe dat de aanbieders van openbare communicatienetwerken of voor het publiek beschikbare elektronischecommunicatiediensten, in geval van een specifieke en significante dreiging van een beveiligingsincident voor die netwerken of diensten, hun gebruikers die gevolgen van die dreiging kunnen ondervinden, informeren over mogelijke beschermingsmaatregelen of oplossingen die de gebruikers kunnen toepassen. Waar passend stellen de aanbieders de gebruikers ook van de dreiging zelf in kennis.
4.  
Dit artikel doet geen afbreuk aan Verordening (EU) 2016/679 en Richtlijn 2002/58/EG.
5.  

De Commissie kan, zo veel mogelijk rekening houdend met het advies van Enisa, uitvoeringshandelingen vaststellen tot nadere bepaling van de in lid 1 bedoelde technische en organisatorische maatregelen, alsmede van de omstandigheden, de formats en de procedures die op grond van lid 2 gelden voor kennisgevingsvereisten. Zij worden zoveel mogelijk gebaseerd op Europese en internationale normen, en beletten niet dat de lidstaten aanvullende eisen vaststellen om te voldoen aan de in de lid 1 genoemde doelstellingen.

Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 118, lid 4, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Artikel 41

Toepassing en handhaving

1.  
De lidstaten zorgen ervoor dat de bevoegde instanties met het oog op de uitvoering van artikel 40 de bevoegdheid hebben om aanbieders van openbare elektronischecommunicatienetwerken of voor het publiek beschikbare elektronischecommunicatiediensten bindende instructies te geven, onder meer betreffende de maatregelen die nodig zijn om een beveiligingsincident op te lossen of te voorkomen wanneer een significante dreiging is vastgesteld, en betreffende het tijdschema voor de uitvoering.
2.  

De lidstaten zorgen ervoor dat de bevoegde instanties de bevoegdheid hebben om van aanbieders van openbare elektronischecommunicatienetwerken of voor het publiek beschikbare elektronischecommunicatiediensten te verlangen dat zij:

a) 

de informatie verschaffen die nodig is om de veiligheid van hun netwerken en diensten te beoordelen, met inbegrip van gedocumenteerde beveiligingsmaatregelen; en

b) 

een veiligheidscontrole laten uitvoeren door een gekwalificeerde onafhankelijke instantie of een bevoegde instantie en de resultaten ervan beschikbaar stellen aan de bevoegde instantie; de kosten van de controle worden door de aanbieder gedragen.

3.  
De lidstaten zorgen ervoor dat de bevoegde instanties alle nodige bevoegdheden hebben om gevallen van niet-naleving te onderzoeken, evenals de effecten ervan op de beveiliging van de netwerken en diensten.
4.  
De lidstaten zorgen ervoor dat, ter uitvoering van artikel 40, de bevoegde instanties de bevoegdheid hebben om de hulp in te roepen van een „Computer Security Incident Response Team” (CSIRT), dat op grond van artikel 9 van Richtlijn (EU) 2016/1148 is aangewezen met betrekking tot kwesties die vallen onder de taken van de CSIRT's op grond van punt 2 van bijlage I bij die richtlijn.
5.  
Waar nodig en in overeenstemming met het nationale recht werken de bevoegde instanties samen met, en overleggen zij met, de relevante nationale rechtshandhavingsinstanties, de bevoegde instanties als omschreven in artikel 8, lid 1, van Richtlijn (EU) 2016/1148 en de nationale instanties voor gegevensbescherming.



DEEL II

NETWERKEN



TITEL I

TOEGANG TOT DE MARKT EN IMPLEMENTATIE



HOOFDSTUK I

Vergoedingen

Artikel 42

Vergoedingen voor gebruiksrechten voor radiospectrum en rechten om faciliteiten te installeren

1.  
De lidstaten kunnen de bevoegde instantie toestaan de gebruiksrechten voor radiospectrum of rechten om faciliteiten die worden gebruikt voor de levering van elektronischecommunicatienetwerken of -diensten en aanverwante faciliteiten te installeren op, over of onder openbare of particuliere eigendom, te onderwerpen aan vergoedingen die een optimaal gebruik van die middelen waarborgen. De lidstaten zorgen ervoor dat die vergoedingen objectief gerechtvaardigd, transparant en niet-discriminerend zijn, en in verhouding staan tot het beoogde doel en zij houden rekening met de algemene doelstellingen van deze richtlijn.
2.  

Met betrekking tot de gebruiksrechten voor radiospectrum trachten de lidstaten ervoor te zorgen dat de toepasselijke vergoedingen worden vastgesteld op een niveau dat efficiënte toewijzing en gebruik van radiospectrum garandeert, onder andere door:

a) 

reserveprijzen vast te stellen als minimumvergoeding voor gebruiksrechten voor radiospectrum door rekening te houden met de waarde van die rechten bij hun mogelijke alternatieve toepassingen;

b) 

rekening te houden met de kosten die worden gemaakt als gevolg van aan die rechten verbonden voorwaarden; en

c) 

zo veel mogelijk de betalingsregelingen in verband met de daadwerkelijke beschikbaarheid voor het gebruik van het radiospectrum toe te passen.



HOOFDSTUK II

Toegang tot grond

Artikel 43

Toegangsrechten

1.  

De lidstaten zorgen ervoor dat, wanneer een bevoegde instantie een aanvraag behandelt voor het verlenen van rechten:

— 
om faciliteiten te installeren op, over of onder openbare of particuliere eigendom, aan een onderneming die gemachtigd is om openbare elektronischecommunicatienetwerken aan te bieden, of
— 
om faciliteiten te installeren op, over of onder openbare eigendom aan een onderneming die gemachtigd is om niet-openbare elektronischecommunicatienetwerken aan te bieden,

die bevoegde instantie:

a) 

handelt op basis van eenvoudige, efficiënte, transparante en voor het publiek beschikbare procedures die zonder discriminatie en onverwijld worden toegepast, en in ieder geval een besluit neemt binnen zes maanden na de indiening van de aanvraag, behalve in geval van onteigening, en

b) 

de beginselen van transparantie en non-discriminatie volgt bij het verbinden van voorwaarden aan die rechten.

De in de punten a) en b) genoemde procedures kunnen variëren naargelang de aanvrager al dan niet openbare elektronischecommunicatienetwerken aanbiedt.

2.  
De lidstaten zorgen ervoor dat, indien lokale of andere overheden de eigendom behouden van of de zeggenschap behouden over ondernemingen die openbare elektronischecommunicatienetwerken of voor het publiek beschikbare elektronischecommunicatiediensten aanbieden, er een daadwerkelijke structurele scheiding is tussen de verantwoordelijkheid voor het verlenen van de in lid 1 bedoelde rechten en de activiteiten die verband houden met de eigendom of zeggenschap.

Artikel 44

Colocatie en gedeeld gebruik van netwerkelementen en bijbehorende faciliteiten voor aanbieders van elektronischecommunicatienetwerken

1.  

Indien een exploitant krachtens het nationale recht gebruik heeft gemaakt van het recht om faciliteiten op, over of onder openbare of particuliere eigendom te installeren, of een procedure voor de onteigening of het gebruik van eigendom heeft toegepast, kunnen de bevoegde instanties colocatie en gedeeld gebruik van op die basis geïnstalleerde netwerkelementen en bijbehorende faciliteiten opleggen om het milieu, de volksgezondheid of de openbare veiligheid te beschermen of om bij te dragen tot stedenbouwkundige of planologische doelstellingen.

Colocatie of gedeeld gebruik van geïnstalleerde netwerkelementen en faciliteiten en gedeeld gebruik van eigendom kan uitsluitend worden opgelegd als gedurende een passende periode een openbare raadpleging heeft plaatsgevonden, waarbij alle belangstellende partijen de mogelijkheid krijgen hun standpunten tot uitdrukking te brengen, en uitsluitend in de specifieke gebieden waarin dergelijk gedeeld gebruik nodig wordt geacht met het oog op de verwezenlijking van de in de eerste alinea genoemde doelstellingen. De bevoegde instanties kunnen gedeeld gebruik opleggen met betrekking tot dergelijke faciliteiten of eigendom, met inbegrip van terreinen, gebouwen, toegangen tot gebouwen, bekabeling van gebouwen, masten, antennes, torens en andere ondersteuningsgebouwen, kabelgoten, leidingen, mangaten, straatkasten of maatregelen om de coördinatie van publieke werken te vergemakkelijken. Indien nodig kan een lidstaat een nationale regelgevende instantie of andere bevoegde instantie aanwijzen voor één of meer van de volgende taken:

a) 

coördineren van de procedure waarin dit artikel voorziet,

b) 

optreden als enig informatiepunt,

c) 

vaststellen van een omslagregeling voor de kosten van het gedeeld gebruik van faciliteiten of eigendom en van de coördinatie van civieltechnische werken.

2.  
Maatregelen die door een bevoegde instantie zijn genomen in overeenstemming met dit artikel moeten objectief, transparant, niet-discriminerend en evenredig zijn. In voorkomend geval worden die maatregelen in overleg met de nationale regelgevende instanties uitgevoerd.



HOOFDSTUK III

Toegang tot radiospectrum



Afdeling 1

Machtigingen

Artikel 45

Beheer van radiospectrum

1.  

Naar behoren rekening houdend met het feit dat radiospectrum een publiek goed is dat een belangrijke maatschappelijke, sociale en economische waarde heeft, zorgen de lidstaten ervoor dat radiospectrum voor elektronischecommunicatienetwerken en -diensten op hun grondgebied efficiënt wordt beheerd overeenkomstig de artikelen 3 en 4. Zij zorgen ervoor dat de toewijzing van, de afgifte van algemene machtigingen met betrekking tot, en de verlening van individuele gebruiksrechten voor radiospectrum voor elektronischecommunicatienetwerken en -diensten door de bevoegde instanties gebaseerd zijn op objectieve, transparante, concurrentiebevorderende, niet-discriminerende en proportionele criteria.

Bij de toepassing van dit artikel eerbiedigen de lidstaten de desbetreffende internationale overeenkomsten, met inbegrip van de radioregelgeving van de ITU en andere overeenkomsten die in het kader van de ITU zijn gesloten en die van toepassing zijn op radiospectrum, zoals de op de Regionale Radiocommunicatieconferentie van 2006 gesloten overeenkomst, en mogen zij overwegingen van openbare orde in aanmerking nemen.

2.  

De lidstaten bevorderen de harmonisatie van het gebruik van radiospectrum voor elektronischecommunicatienetwerken en -diensten in de Unie in overeenstemming met de noodzaak een daadwerkelijk en efficiënt gebruik daarvan te waarborgen en met als doel voordelen voor de consumenten, zoals concurrentie, schaalvoordelen en interoperabiliteit van diensten en netwerken. Zij handelen daarbij in overeenstemming met artikel 4 van onderhavige richtlijn en Beschikking nr. 676/2002/EG door onder meer:

a) 

te streven naar dekking met hoogwaardige en snelle draadloze breedband van hun nationale grondgebied en hun bevolking, en dekking van belangrijke nationale en Europese transportroutes, met inbegrip van het trans-Europese vervoersnetwerk zoals bedoeld in Verordening (EU) nr. 1315/2013 van het Europees Parlement en van de Raad ( 4 );

b) 

de snelle ontwikkeling in de Unie van nieuwe technologieën en toepassingen op het gebied van draadloze communicatie te bevorderen, waarbij indien passend een sectoroverschrijdende aanpak wordt gehanteerd;

c) 

te zorgen voor voorspelbaarheid en consistentie bij de verlening, verlenging, wijziging, beperking en intrekking van gebruiksrechten voor radiospectrum teneinde langetermijninvesteringen te bevorderen;

d) 

te zorgen voor de preventie van grensoverschrijdende of nationale schadelijke interferentie overeenkomstig respectievelijk de artikelen 28 en 46, en daartoe passende preventieve en corrigerende maatregelen te treffen;

e) 

het gedeeld gebruik van radiospectrum voor soortgelijke of verschillende toepassing van radiospectrum te bevorderen in overeenstemming met het mededingingsrecht;

f) 

het meest passende en minst bezwarende machtigingssysteem in overeenstemming met artikel 46 toe te passen met het oog op een optimale mate van flexibiliteit, gedeeld gebruik en efficiëntie bij het gebruik van radiospectrum;

g) 

de voorschriften voor het verlenen, overdragen, verlengen, aanpassen en intrekken van gebruiksrechten inzake radiospectrum, die duidelijk en transparant zijn geformuleerd, toe te passen teneinde rechtszekerheid, consistentie en voorspelbaarheid te waarborgen;

h) 

in de hele Unie te streven naar consistentie en voorspelbaarheid wat betreft de manier waarop machtigingen voor het gebruik van radiospectrum worden verleend met het oog op de bescherming van de volksgezondheid, met inachtneming van Aanbeveling 1999/519/EG.

Voor de toepassing van de eerste alinea en in de context van de ontwikkeling van technische uitvoeringsmaatregelen voor een radiospectrumband krachtens Beschikking nr. 676/2002/EG, kan de Commissie de Beleidsgroep Radiospectrum om een advies vragen met een aanbeveling voor de meest geschikte machtigingsregelingen voor het gebruik van radiospectrum in die band of delen daarvan. In voorkomend geval, en zoveel mogelijk rekening houdend met dat advies, kan de Commissie een aanbeveling vaststellen met het oog op de bevordering van een consistente aanpak binnen de Unie met betrekking tot de machtigingsregelingen voor het gebruik van die band.

Indien de Commissie de vaststelling van maatregelen overeenkomstig artikel 39, leden 1, 4, 5 en 6, overweegt, kan zij de Beleidsgroep Radiospectrum verzoeken haar standpunt te geven met betrekking tot de effecten van een dergelijke norm of specificatie inzake de coördinatie, harmonisatie en beschikbaarheid van radiospectrum. De Commissie houdt bij alle stappen die zij vervolgens neemt, terdege rekening met het standpunt van de Beleidsgroep Radiospectrum.

3.  

Indien er op nationaal of regionaal niveau op de markt geen vraag is naar het gebruik van een band in het geharmoniseerde radiospectrum, kunnen de lidstaten overeenkomstig de leden 4 en 5 van dit artikel een alternatief gebruik van die gehele band of een gedeelte daarvan, met inbegrip van het bestaande gebruik, toestaan, mits:

a) 

de conclusie dat er op de markt geen vraag is naar het gebruik van een dergelijke band, gebaseerd is op een openbare raadpleging overeenkomstig artikel 23, met inbegrip van een toekomstgerichte beoordeling van de marktvraag;

b) 

een dergelijk alternatief gebruik de beschikbaarheid of het gebruik van een dergelijke band in andere lidstaten niet onmogelijk maakt of schaadt; en

c) 

de betrokken lidstaat terdege rekening houdt met de beschikbaarheid en het gebruik op lange termijn van een dergelijke band in de Unie en met de schaalvoordelen betreffende apparatuur als gevolg van het gebruik van geharmoniseerd radiospectrum in de Unie.

Elk besluit dat op uitzonderlijke gronden een alternatief gebruik toestaat, wordt regelmatig opnieuw beoordeeld en wordt in elk geval onmiddellijk opnieuw beoordeeld naar aanleiding van een met redenen omkleed verzoek door een potentiële gebruiker aan de bevoegde instantie met betrekking tot gebruik van de band in overeenstemming met de technische uitvoeringsmaatregel. De lidstaat stelt de Commissie en de andere lidstaten in kennis van zijn besluit en de bijbehorende motivering, alsook van de resultaten van een eventuele beoordeling.

4.  

Onverminderd de tweede alinea zorgen de lidstaten ervoor dat alle soorten technologie die worden gebruikt voor het verstrekken van elektronischecommunicatienetwerken of -diensten, kunnen worden gebruikt op het radiospectrum dat in overeenstemming met het Unierecht beschikbaar is verklaard voor elektronischecommunicatiediensten in hun nationale frequentietoewijzingsplannen.

De lidstaten kunnen echter proportionele en niet-discriminerende beperkingen opleggen met betrekking tot de soorten voor elektronischecommunicatiediensten gebruikte technologie, indien dat nodig is om:

a) 

schadelijke interferentie te vermijden;

b) 

de volksgezondheid te beschermen tegen elektromagnetische velden, terdege rekening houdend met Aanbeveling 1999/519/EG;

c) 

de technische kwaliteit van de dienst te garanderen;

d) 

te zorgen voor zoveel mogelijk gedeeld gebruik van radiospectrum;

e) 

een efficiënt radiospectrumgebruik te waarborgen; of

f) 

een doelstelling van algemeen belang te verwezenlijken overeenkomstig lid 5.

5.  

Onverminderd de tweede alinea zorgen de lidstaten ervoor dat alle soorten elektronischecommunicatiediensten kunnen worden aangeboden op het radiospectrum dat in overeenstemming met het Unierecht beschikbaar is verklaard voor elektronischecommunicatiediensten in hun nationale frequentietoewijzingsplannen. De lidstaten kunnen echter proportionele en niet-discriminerende beperkingen opleggen met betrekking tot de soorten elektronischecommunicatiediensten die worden aangeboden, ook, waar nodig, om te voldoen aan vereisten van de radioregelgeving van de ITU.

Maatregelen die vereisen dat een elektronischecommunicatiedienst in een specifieke voor elektronischecommunicatiediensten beschikbare band wordt aangeboden, worden gerechtvaardigd door de verwezenlijking van een doelstelling van algemeen belang zoals door de lidstaten in overeenstemming met de wetgeving van de Unie bepaald, zoals, maar niet beperkt tot:

a) 

de veiligheid van het menselijk leven;

b) 

het bevorderen van de sociale, regionale of territoriale samenhang;

c) 

het vermijden van een inefficiënt gebruik van radiospectrum; of

d) 

het bevorderen van culturele en taalkundige diversiteit en pluriformiteit van de media, bijvoorbeeld het aanbieden van radio- en televisieomroepdiensten.

Een maatregel die het verlenen van iedere andere elektronischecommunicatiedienst in een specifieke band verbiedt, mag alleen worden opgelegd wanneer hij gerechtvaardigd is op grond van de noodzaak de veiligheid van het menselijk leven te beschermen. De lidstaten mogen een dergelijke maatregel in uitzonderingsgevallen ook uitvaardigen voor de verwezenlijking van andere doelstellingen van algemeen belang zoals door de lidstaten in overeenstemming met de wetgeving van de Unie gedefinieerd.

6.  
De lidstaten beoordelen geregeld de noodzaak van de in de leden 4 en 5 bedoelde beperkingen en maatregelen en maken de resultaten van die beoordelingen bekend.
7.  
Beperkingen die vóór 25 mei 2011 zijn vastgesteld, voldoen uiterlijk op 20 december 2018 aan de leden 4 en 5.

Artikel 46

Machtiging voor het gebruik van radiospectrum

1.  

De lidstaten vergemakkelijken het gebruik van radiospectrum, met inbegrip van gedeeld gebruik, in het kader van algemene machtigingen en zij beperken het verlenen van individuele gebruiksrechten voor radiospectrum tot situaties waarin dergelijke rechten noodzakelijk zijn om het efficiënt gebruik in het licht van de vraag te optimaliseren, rekening houdend met de in de tweede alinea vastgestelde criteria. In alle andere gevallen stellen zij de voorwaarden voor het gebruik van radiospectrum vast in een algemene machtiging.

Daartoe nemen de lidstaten een besluit inzake de meest geschikte regeling voor het machtigen van het gebruik van radiospectrum, rekening houdend met:

a) 

de specifieke kenmerken van het betrokken radiospectrum;

b) 

de noodzaak van bescherming tegen schadelijke interferentie;

c) 

in voorkomend geval, de ontwikkeling van duidelijke voorwaarden voor gedeeld gebruik van radiospectrum;

d) 

de noodzaak om de technische kwaliteit van communicatie of de dienst te verzekeren;

e) 

andere doelstellingen van algemeen belang die door de lidstaten overeenkomstig het Unierecht worden bepaald;

f) 

de noodzaak om een efficiënt radiospectrumgebruik te waarborgen.

Indien de lidstaten overwegen om een algemene machtiging of individuele gebruiksrechten voor het geharmoniseerde radiospectrum te verlenen, rekening houdend met de overeenkomstig Beschikking nr. 676/2002/EG vastgestelde technische uitvoeringsmaatregelen, spannen zij zich in om problemen in verband met schadelijke interferentie zoveel mogelijk te beperken, ook in gevallen van gedeeld gebruik van radiospectrum op basis van een combinatie van een algemene machtiging en individuele gebruiksrechten.

Indien gepast overwegen de lidstaten de mogelijkheid om machtigingen voor het gebruik van radiospectrum te verstrekken op basis van een combinatie van een algemene machtiging en individuele gebruiksrechten, daarbij rekening houdend met de mogelijke effecten van verschillende combinaties algemene machtigingen en individuele gebruiksrechten, en van geleidelijke overgangen van de ene categorie naar de andere, op concurrentie, innovatie en markttoegang.

De lidstaten streven ernaar zo min mogelijk beperkingen te stellen aan het gebruik van radiospectrum door terdege rekening te houden met technische oplossingen om schadelijke interferentie tegen te gaan, teneinde een machtigingsregeling met minimale administratieve lasten in te stellen.

2.  
Wanneer de bevoegde instanties op grond van lid 1 een besluit nemen teneinde het gedeeld gebruik van radiospectrum te vergemakkelijken, waarborgen zij dat de voorwaarden met betrekking tot het gedeeld gebruik van radiospectrum duidelijk zijn geformuleerd. Die voorwaarden bevorderen een efficiënt gebruik van radiospectrum, evenals mededinging en innovatie.

Artikel 47

Voorwaarden verbonden aan individuele gebruiksrechten voor radiospectrum

1.  

De bevoegde instanties stellen voorwaarden vast in verband met individuele rechten betreffende het gebruik van radiospectrum overeenkomstig artikel 13, lid 1, waarbij zij zorgen voor het optimale en het meest doeltreffende en efficiënte gebruik van radiospectrum. De bevoegde instanties geven voordat zij overgaan tot toekenning of verlenging van die rechten, een duidelijke omschrijving van dergelijke voorwaarden, met inbegrip van het vereiste gebruiksniveau en de mogelijkheid om die verplichting na te leven door te verhandelen en te verhuren, teneinde de uitvoering van die voorwaarden overeenkomstig artikel 30 te waarborgen. Voorwaarden verbonden aan de verlenging van gebruiksrechten voor radiospectrum mogen voor bestaande houders van dergelijke rechten geen onrechtmatige voordelen opleveren.

In dergelijke voorwaarden worden de toepasselijke parameters gespecificeerd, waaronder de eventuele deadline voor de uitoefening van de gebruiksrechten; indien deze niet worden nagekomen, heeft de bevoegde instantie het recht het gebruiksrecht in te trekken of andere maatregelen op te leggen.

De bevoegde instanties raadplegen en informeren de belanghebbende partijen tijdig en op transparante wijze over de voorwaarden verbonden aan individuele gebruiksrechten voordat deze worden opgelegd. De bevoegde instanties leggen de criteria voor de beoordeling van de naleving van die voorwaarden van tevoren vast en stellen de belanghebbende partijen daarvan in kennis.

2.  

De bevoegde instanties kunnen, wanneer zij voorwaarden verbinden aan individuele gebruiksrechten voor radiospectrum, met name om een doeltreffend en efficiënt gebruik van radiospectrum te waarborgen of dekking te bevorderen, de volgende mogelijkheden bieden tot:

a) 

gedeeld gebruik van passieve of actieve infrastructuur die van radiospectrum afhankelijk is, of van radiospectrum zelf,

b) 

commerciële overeenkomsten inzake roamingtoegang,

c) 

de gezamenlijke uitrol van infrastructuur voor het aanbieden van netwerken of diensten die afhankelijk zijn van het gebruik van radiospectrum.

De bevoegde instanties zorgen ervoor dat met de voorwaarden die verbonden zijn aan de gebruiksrechten voor radiospectrum, het gedeeld gebruik van radiospectrum niet wordt verhinderd. Bij de uitvoering van op grond van dit lid verbonden voorwaarden leven ondernemingen het mededingingsrecht na.



Afdeling 2

Gebruiksrechten

Artikel 48

Verlenen van individuele gebruiksrechten voor radiospectrum

1.  
Indien individuele gebruiksrechten moeten worden verleend voor radiospectrum, verlenen de lidstaten die rechten op verzoek aan alle ondernemingen die elektronischecommunicatiediensten of -netwerken aanbieden of gebruiken in het kader van de in artikel 12 bedoelde algemene machtiging, met inachtneming van artikel 13, van artikel 21, lid 1, onder c), van artikel 55, en van alle andere regels die een efficiënt gebruik van die middelen moeten waarborgen overeenkomstig deze richtlijn.
2.  
Onverminderd de door de lidstaten vooraf aangenomen specifieke criteria voor het verlenen van individuele gebruiksrechten voor radiospectrum aan aanbieders van inhoud voor radio- en televisieomroepen welke noodzakelijk zijn om de doelstellingen van algemeen belang overeenkomstig het Unierecht na te streven, worden individuele gebruiksrechten voor radiospectrum verleend door middel van procedures die objectief, transparant, niet-discriminerend en evenredig zijn, en in overeenstemming met artikel 45.
3.  
De procedures moeten open zijn, behalve wanneer het verlenen van individuele gebruiksrechten voor gebruik van radiospectrum aan aanbieders van diensten inzake inhoud voor radio- en televisiediensten noodzakelijk is om te kunnen voldoen aan een verplichting van algemeen belang, zoals door de lidstaten bepaald overeenkomstig het Unierecht.
4.  
De bevoegde instanties beoordelen in het kader van selectieprocedures aanvragen voor individuele gebruiksrechten voor radiospectrum op grond van objectieve, transparante, evenredige en niet-discriminerende criteria die van tevoren zijn vastgesteld en waarin de voorwaarden in verband met dergelijke rechten zijn opgenomen. De bevoegde instanties kunnen de aanvragers verzoeken om alle informatie die zij nodig hebben om op basis van die criteria te beoordelen of de aanvragers over de capaciteit beschikken om aan die voorwaarden te voldoen. Als de bevoegde instantie tot de conclusie komt dat een aanvrager niet over de nodige capaciteit beschikt, verstrekt zij een met redenen omkleed besluit.
5.  
Bij het verlenen van individuele gebruiksrechten voor radiospectrum specificeren de lidstaten of en onder welke voorwaarden deze kunnen worden overgedragen of verhuurd door de houder van de rechten. De artikelen 45 en 51 zijn van toepassing.
6.  
De bevoegde instantie neemt, deelt mee en publiceert de besluiten over het verlenen van individuele gebruiksrechten voor radiospectrum zo spoedig mogelijk na de ontvangst van de volledige aanvraag, en voor radiospectrum dat in het nationale frequentietoewijzingsplan is aangemerkt als beschikbaar voor elektronischecommunicatiediensten, binnen zes weken. Die termijn laat artikel 55, lid 7, en de toepasselijke internationale overeenkomsten betreffende het gebruik van radiospectrum of van posities in de ruimte onverlet.

Artikel 49

Duur van de rechten

1.  
Indien lidstaten door middel van individuele gebruiksrechten een machtiging verstrekken voor het gebruik van radiospectrum gedurende een bepaalde termijn, waarborgen zij dat het gebruiksrecht wordt verleend voor een periode die passend is, gelet op de overeenkomstig artikel 55, lid 2, nagestreefde doelen, waarbij zij er naar behoren rekening mee houden dat mededinging en met name doeltreffend en efficiënt gebruik van radiospectrum moeten worden gewaarborgd en innovatie en efficiënte investeringen moeten worden bevorderd, onder meer door in een passende periode voor de afschrijving van investeringen te voorzien.
2.  

Indien de lidstaten individuele gebruiksrechten verlenen voor radiospectrum waarvoor geharmoniseerde voorwaarden zijn vastgesteld door middel van technische uitvoeringsmaatregelen overeenkomstig Beschikking nr. 676/2002/EG om het gebruik ervan voor draadlozebreedbanddiensten voor elektronische communicatie („draadlozebreedbanddiensten”) voor een beperkte periode mogelijk te maken, garanderen zij de voorspelbaarheid van de regelgeving voor de houders van de rechten gedurende een periode van ten minste 20 jaar wat betreft de voorwaarden voor investeringen in infrastructuur die afhankelijk zijn van het gebruik van dat radiospectrum, rekening houdend met de vereisten van lid 1 van dit artikel. Dit artikel is onderworpen, indien relevant, aan elke wijziging van de voorwaarden die zijn verbonden aan die gebruiksrechten overeenkomstig artikel 18.

Daartoe zorgen de lidstaten ervoor dat dergelijke rechten geldig zijn voor een duur van ten minste 15 jaar en waar nodig, om te voldoen aan de eerste alinea, een passende verlenging daarvan mogelijk is, volgens de voorwaarden van dit lid.

De lidstaten maken op transparante wijze de algemene criteria voor een verlenging van de duur van gebruiksrechten voor alle belanghebbenden beschikbaar voordat gebruiksrechten worden verleend, als onderdeel van de voorwaarden van artikel 55, leden 3 en 6. Die algemene criteria hebben betrekking op:

a) 

de noodzaak te zorgen voor een effectief en efficiënt gebruik van het betrokken radiospectrum, de nagestreefde doelstellingen in de punten a) en b) van artikel 45, lid 2, of de noodzaak te voldoen aan doelstellingen van algemeen belang met betrekking tot waarborging van de veiligheid van het leven, de openbare orde, de openbare veiligheid of de defensie; en

b) 

de noodzaak te zorgen voor ongestoorde mededinging.

Uiterlijk twee jaar vóór het verstrijken van de oorspronkelijke looptijd van een individueel gebruiksrecht verricht de bevoegde instantie een objectieve en toekomstgerichte beoordeling van de algemene criteria voor de verlenging van de looptijd van dat gebruiksrecht in het licht van punt c) van artikel 45, lid 2. Mits de bevoegde instantie geen handhavingsmaatregelen heeft geïnitieerd wegens niet-naleving van de voorwaarden van de gebruiksrechten op grond van artikel 30, verleent zij verlenging van de looptijd van het gebruiksrecht, tenzij zij tot de conclusie komt dat een dergelijke verlenging niet zou voldoen aan de algemene criteria van punt a) of b) van de derde alinea van dit lid.

Op basis van die beoordeling deelt de bevoegde instantie de houder van het recht mee of verlenging van de looptijd van het gebruiksrecht mag worden verleend.

Indien een dergelijke verlenging niet mag worden verleend, past de bevoegde instantie artikel 48 toe voor de toewijzing van gebruiksrechten voor die specifieke radiospectrumband.

Alle maatregelen op grond van deze alinea moeten proportioneel, niet-discriminerend, transparant en gemotiveerd zijn.

In afwijking van artikel 23 dienen belanghebbende partijen gedurende een periode van ten minste 3 maanden de gelegenheid te hebben opmerkingen te maken over elke ontwerpmaatregel op grond van de derde en de vierde alinea van dit lid.

Dit lid doet geen afbreuk aan de toepassing van de artikelen 19 en 30.

Bij de vaststelling van de vergoedingen voor gebruiksrechten houden de lidstaten rekening met het in dit lid bepaalde mechanisme.

3.  

Indien naar behoren gerechtvaardigd, mogen de lidstaten in de volgende gevallen van lid 2 van dit artikel afwijken:

a) 

in beperkte geografische gebieden, waar de toegang tot zeer snelle netwerken zeer gebrekkig is of ontbreekt, en deze noodzakelijk is voor het bereiken van de doelstellingen van artikel 45, lid 2;

b) 

voor specifieke projecten op de korte termijn;

c) 

voor experimenteel gebruik;

d) 

voor gebruik van radiospectrum dat, overeenkomstig artikel 45, leden 4 en 5, kan samengaan met draadlozebreedbanddiensten; of

e) 

voor een alternatief gebruik van radiospectrum overeenkomstig artikel 45, lid 3.

4.  
De lidstaten kunnen de in dit artikel neergelegde geldigheidsduur van gebruiksrechten aanpassen teneinde te waarborgen dat de looptijden van rechten in één of meerdere banden tegelijkertijd verstrijken.

Artikel 50

Verlenging van de individuele gebruiksrechten voor geharmoniseerd radiospectrum

1.  
De nationale regelgevende instanties of andere bevoegde instanties nemen een besluit over de verlenging van individuele gebruiksrechten voor geharmoniseerd radiospectrum ruimschoots vóór het verstrijken van de looptijd van die rechten, tenzij op het tijdstip van overdracht, de mogelijkheid tot verlenging uitdrukkelijk is uitgesloten. Daartoe beoordelen de instanties de noodzaak van een dergelijke verlenging op eigen initiatief dan wel op verzoek van de houder van de rechten, in het laatste geval niet eerder dan vijf jaar vóór het verstrijken van de looptijd van de desbetreffende rechten. Hiermee wordt geen afbreuk gedaan aan bepalingen inzake verlenging die van toepassing zijn op bestaande rechten.
2.  

Bij het nemen van een besluit op grond van lid 1 van dit artikel overwegen de bevoegde instanties onder meer het volgende:

a) 

de naleving van de doelstellingen van artikel 3, artikel 45, lid 2, en artikel 48, lid 2, en van doelstellingen van het overheidsbeleid op grond van Unierecht of nationaal recht;

b) 

de uitvoering van een overeenkomstig artikel 4 van Beschikking nr. 676/2002/EG vastgestelde technische uitvoeringsmaatregel;

c) 

de beoordeling van de correcte tenuitvoerlegging van de aan het desbetreffende recht verbonden voorwaarden;

d) 

de noodzaak om overeenkomstig artikel 52 de mededinging te bevorderen of enige verstoring ervan te voorkomen;

e) 

de noodzaak om het gebruik van radiospectrum efficiënter maken in het licht van ontwikkelingen op het vlak van de technologie of de markt;

f) 

de noodzaak om ernstige verstoring van de dienstverlening te voorkomen.

3.  

Bij het overwegen van mogelijke verlenging van individuele gebruiksrechten voor geharmoniseerd radiospectrum waarvoor het aantal gebruiksrechten op grond van lid 2 van dit artikel beperkt is, hanteren de bevoegde instanties een open, transparante en niet-discriminerende procedure, waarbij zij onder meer:

a) 

alle belanghebbende partijen de mogelijkheid bieden hun standpunten te verwoorden in een openbare raadpleging in overeenstemming met artikel 23; en

b) 

de redenen voor een dergelijke mogelijke verlenging duidelijk vermelden.

Bij het nemen van een besluit over het al dan niet verlengen van gebruiksrechten of over het houden van een nieuwe selectieprocedure voor het verlenen van de gebruiksrechten op grond van artikel 55, houdt de nationale regelgevende instantie of andere bevoegde instantie rekening met eventuele uit de raadpleging op grond van de eerste alinea van dit lid naar voren komende aanwijzingen dat er op de markt vraag is van andere ondernemingen dan die waaraan in de betrokken band radiospectrumrechten zijn toegewezen.

4.  
Een besluit tot verlenging van de individuele gebruiksrechten voor geharmoniseerd radiospectrum kan gepaard gaan met een herziening van de vergoedingen alsmede van de andere daaraan verbonden voorwaarden. Waar passend kunnen de nationale regelgevende instanties of andere bevoegde instanties de vergoedingen voor de gebruiksrechten in overeenstemming met artikel 42 aanpassen.

Artikel 51

Overdracht of verhuur van individuele gebruiksrechten voor radiospectrum

1.  

De lidstaten zorgen ervoor dat ondernemingen individuele gebruiksrechten voor radiospectrum kunnen overdragen of verhuren aan andere ondernemingen.

De lidstaten kunnen bepalen dat dit lid niet van toepassing is indien het individuele recht van de onderneming op het gebruik van radiospectrum oorspronkelijk zonder kosten is verleend of is toegewezen voor uitzending.

2.  
De lidstaten zorgen ervoor dat het voornemen van een onderneming om de gebruiksrechten voor radiospectrum over te dragen of te verhuren, evenals de daadwerkelijke overdracht van die rechten, overeenkomstig de nationale procedures wordt meegedeeld aan de bevoegde instantie en bekend wordt gemaakt. In het geval van geharmoniseerd radiospectrum voldoet dergelijke overdracht aan zulk geharmoniseerd gebruik.
3.  

De lidstaten staan de overdracht of verhuur van gebruiksrechten voor radiospectrum toe wanneer de oorspronkelijke aan de gebruiksrechten verbonden voorwaarden worden gehandhaafd. Zonder afbreuk te doen aan de noodzaak ervoor te zorgen dat de mededinging niet wordt verstoord, met name in overeenstemming met artikel 52, gaan de lidstaten als volgt te werk:

a) 

de procedure waaraan zij overdrachten en verhuur onderwerpen, is zo min mogelijk belastend;

b) 

zij weigeren de verhuur van gebruiksrechten voor radiospectrum niet wanneer de verhuurder verklaart aansprakelijk te blijven voor de naleving van de oorspronkelijke aan de gebruiksrechten verbonden voorwaarden;

c) 

zij weigeren de overdracht van gebruiksrechten voor radiospectrum niet, tenzij er een duidelijk risico bestaat dat de nieuwe houder niet in staat is om aan de oorspronkelijke voorwaarden voor het gebruiksrecht te voldoen.

Iedere administratieve bijdrage voor ondernemingen in verband met het verwerken van een aanvraag om overdracht of verhuur van gebruiksrechten voor radiospectrum is in overeenstemming met artikel 16.

De punten a), b en c) van de eerste alinea doen geen afbreuk aan de bevoegdheid van de lidstaten om de naleving van de aan de gebruiksrechten verbonden voorwaarden te allen tijde af te dwingen, zowel ten aanzien van de verhuurder als van de huurder, in overeenstemming met het respectievelijke nationale recht.

De bevoegde instanties vergemakkelijken de overdracht of verhuur van gebruiksrechten voor radiospectrum doordat zij alle verzoeken betreffende de aanpassing van de aan de rechten verbonden voorwaarden tijdig in beraad nemen en doordat zij waarborgen dat die rechten of het relevante radiospectrum, zo veel mogelijk kunnen worden opgesplitst of ontbundeld.

Ten aanzien van elke overdracht of verhuur van gebruiksrechten voor radiospectrum stellen de bevoegde instanties de relevante details in verband met verhandelbare individuele rechten voor het publiek beschikbaar in een gestandaardiseerd elektronisch format zodra de rechten tot stand worden gebracht, en zij bewaren die details gedurende de volledige looptijd van de rechten.

De Commissie kan uitvoeringshandelingen vaststellen om die relevante details te omschrijven.

Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de onderzoeksprocedure van artikel 118, lid 4.

Artikel 52

Mededinging

1.  
De nationale regelgevende instanties en andere bevoegde instanties bevorderen daadwerkelijke mededinging en voorkomen verstoringen van de mededinging op de interne markt wanneer zij overeenkomstig deze richtlijn besluiten nemen inzake de verlening, aanpassing of verlenging van gebruiksrechten voor radiospectrum voor elektronischecommunicatienetwerken en -diensten.
2.  

Wanneer de lidstaten gebruiksrechten voor radiospectrum verlenen, aanpassen of verlengen, kunnen hun nationale regelgevende instanties of andere bevoegde instanties op advies van de nationale regelgevende instantie passende maatregelen nemen, zoals:

a) 

het beperken van de hoeveelheid radiospectrumbanden waarvoor gebruiksrechten aan ondernemingen worden verleend, of, in gerechtvaardigde omstandigheden, het verbinden van voorwaarden aan dergelijke gebruiksrechten, zoals het aanbieden van wholesaletoegang, nationale of regionale roaming, in bepaalde banden of in bepaalde groepen van banden met soortgelijke kenmerken;

b) 

het reserveren van een bepaald deel van een radiospectrumband of een groep van banden voor toewijzing aan nieuwe marktdeelnemers, als dit passend en gerechtvaardigd is gezien een specifieke situatie op de nationale markt;

c) 

het weigeren van de verlening van nieuwe gebruiksrechten voor radiospectrum of van toestemming voor nieuw radiospectrumgebruik in bepaalde banden, dan wel het verbinden van voorwaarden aan de verlening van gebruiksrechten voor radiospectrum of de machtiging voor nieuw radiospectrumgebruik, teneinde concurrentieverstoring ten gevolge van de verlening, overdracht of concentratie van gebruiksrechten te voorkomen;

d) 

het opnemen van voorwaarden voor het verbieden van, of het opleggen van voorwaarden aan, de overdracht van gebruiksrechten voor radiospectrum die niet onder het toezicht inzake fusies van de Unie of de lidstaten vallen, indien het waarschijnlijk is dat door een dergelijke overdracht de mededinging aanzienlijk in het gedrang komt;

e) 

het wijzigen van de bestaande rechten in overeenstemming met deze richtlijn, daar waar dat noodzakelijk is om ex post een einde te maken aan de concurrentieverstoring ten gevolge van de overdracht of concentratie van gebruiksrechten voor radiospectrum.

Rekening houdend met de marktomstandigheden en beschikbare benchmarks baseren de nationale regelgevende instanties en andere bevoegde instanties hun besluiten op een objectieve en toekomstgerichte beoordeling van de mededingingsomstandigheden op de markt, van de vraag of dergelijke maatregelen noodzakelijk zijn om daadwerkelijke mededinging in stand te houden of tot stand te brengen en van de waarschijnlijke effecten van dergelijke maatregelen op bestaande en toekomstige investeringen door marktdeelnemers, met name op het gebied van de uitrol van netwerken. Zij houden daarbij rekening met de marktanalyseaanpak van artikel 67, lid 2.

3.  
Bij de toepassing van lid 2 van dit artikel gaan de nationale regelgevende instanties en andere bevoegde instanties te werk overeenkomstig de procedures van de artikelen 18, 19, 23 en 35.



Afdeling 3

Procedures

Artikel 53

Gecoördineerde tijdschema's betreffende toewijzingen

1.  
De lidstaten werken samen om het gebruik van het geharmoniseerde radiospectrum voor elektronischecommunicatienetwerken en -diensten in de Unie te coördineren, rekening houdend met de verschillende nationale marktsituaties. Dit kan onder meer inhouden dat één of, indien passend, meerdere gemeenschappelijke datums worden vastgesteld waarop het gebruik van specifiek geharmoniseerd radiospectrum moet worden toegestaan.
2.  
Indien geharmoniseerde voorwaarden zijn vastgesteld door middel van technische uitvoeringsmaatregelen overeenkomstig Beschikking nr. 676/2002/EG om het gebruik van radiospectrum voor draadlozebreedbandnetwerken en -dienstenmogelijk te maken, staan de lidstaten het gebruik van dat radiospectrum zo spoedig mogelijk en uiterlijk 30 maanden na de vaststelling van die maatregel toe, of zo spoedig mogelijk na de opheffing van eventuele beslissingen om, bij wijze van uitzondering, alternatief gebruik op grond van artikel 45, lid 3, van deze richtlijn toe te staan. Dit geldt onverminderd Besluit (EU) 2017/899 en het initiatiefrecht van de Commissie om wetgevingshandelingen voor te stellen.
3.  

Een lidstaat mag de in lid 2 van dit artikel bedoelde termijn voor een specifieke band verlengen onder de volgende voorwaarden:

a) 

voor zover gerechtvaardigd door een beperking van het gebruik van die band op basis van de doelstelling van algemeen belang bedoeld in punt a) of d) van artikel 45, lid 5; of

b) 

in het geval van onopgeloste grensoverschrijdende coördinatiekwesties die resulteren in schadelijke interferenties met derde landen, mits de betrokken lidstaat in voorkomend geval heeft verzocht om bijstand van de Unie op grond van artikel 28, lid 5;

c) 

waarborgen van de nationale veiligheid en defensie; of

d) 

overmacht.

De betrokken lidstaat evalueert een dergelijke verlenging ten minste om de twee jaar.

4.  

Een lidstaat mag de in lid 2 bedoelde termijn voor een specifieke band voor zover nodig en maximaal met 30 maanden verlengen in het geval van:

a) 

onopgeloste grensoverschrijdende coördinatiekwesties die resulteren in schadelijke interferentie tussen de lidstaten, mits de betrokken lidstaat tijdig alle nodige maatregelen neemt op grond van artikel 28, leden 3 en 4;

b) 

de noodzaak te zorgen voor de technische migratie van bestaande gebruikers van die band, en de complexiteit daarvan.

5.  
In het geval van verlenging op grond van lid 3 of lid 4, stelt de betrokken lidstaat de andere lidstaten en de Commissie tijdig in kennis, met opgave van de redenen.

Artikel 54

Gecoördineerde tijdschema's betreffende toewijzingen voor specifieke 5G-banden

1.  

Voor terrestrische systemen die draadlozebreedbanddiensten kunnen leveren, nemen de lidstaten, wanneer dit noodzakelijk is om de uitrol van 5G te vergemakkelijken, uiterlijk 31 december 2020 alle passende maatregelen om:

a) 

het gebruik van voldoende grote blokken in de band van 3,4 tot 3,8 GHz te reorganiseren en toe te staan;

b) 

het gebruik mogelijk te maken van ten minste 1 GHz in de band van 24,25 tot 27,5  GHz, mits er sprake is van een duidelijke marktvraag en er geen aanzienlijke beperkingen zijn voor de migratie van bestaande gebruikers of het vrijmaken van banden.

2.  
De lidstaten kunnen de in lid 1 van dit artikel vastgelegde termijn indien gerechtvaardigd evenwel verlengen overeenkomstig artikel 45, lid 3, of artikel 53, lid 2, 3 of 4.
3.  
De maatregelen genomen op grond van lid 1 van dit artikel moeten in overeenstemming zijn met de geharmoniseerde voorwaarden die zijn vastgesteld door middel van technische uitvoeringsmaatregelen overeenkomstig Beschikking nr. 676/2002/EG.

Artikel 55

Procedure voor het beperken van het aantal te verlenen gebruiksrechten voor radiospectrum

1.  

Indien een lidstaat, onverminderd artikel 53, tot de conclusie komt dat een recht betreffende het gebruik van radiospectrum niet onderworpen kan zijn aan een algemene machtiging en indien een lidstaat overweegt het aantal gebruiksrechten voor radiospectrum te beperken, dient hij onder meer:

a) 

de redenen voor het beperken van de gebruiksrechten duidelijk te vermelden, waarbij hij er met name voor zorgt voldoende rekening te houden met de noodzaak de voordelen voor de gebruikers te maximaliseren en de ontwikkeling van de mededinging te bevorderen, en, in voorkomend geval, met regelmatige tussenpozen dan wel op redelijk verzoek van betrokken ondernemingen een beoordeling van de beperking uit te voeren;

b) 

alle belanghebbende partijen, met inbegrip van gebruikers en consumenten, de mogelijkheid te bieden om zich door middel van een openbare raadpleging uit te spreken over elke eventuele beperking overeenkomstig artikel 23.

2.  

Als een lidstaat concludeert dat het aantal gebruiksrechten moet worden beperkt, zorgt hij voor een duidelijke omschrijving en motivering van de doelstellingen die door middel van een competitieve of vergelijkende selectieprocedure krachtens dit artikel worden nagestreefd en worden deze voor zover mogelijk gekwantificeerd, waarbij voldoende rekening wordt gehouden met de noodzaak om aan doelstellingen betreffende de nationale en de interne markt te voldoen. De doelstellingen die de lidstaat vastlegt met het oog op het ontwerpen van de specifieke selectieprocedure, omvatten, naast het stimuleren van de mededinging, één of meer van de volgende doelstellingen:

a) 

bevorderen van de dekking;

b) 

garanderen van de vereiste kwaliteit van de dienstverlening;

c) 

bevorderen van het efficiënt gebruik van het radiospectrum, en daarbij onder meer rekening houden met de aan de gebruiksrechten verbonden voorwaarden en de hoogte van de vergoedingen;

d) 

bevorderen van innovatie en bedrijfsontwikkeling.

De nationale regelgevende instantie of andere bevoegde instantie zorgt voor een duidelijke omschrijving en rechtvaardiging van de keuze van de selectieprocedure, met inbegrip van elke eventuele voorbereidingsfase voorafgaand aan de toegang tot de selectieprocedure. De nationale regelgevende instantie maakt ook duidelijk melding van de resultaten van elke aanverwante beoordeling van de concurrentie-, technische en economische situatie van de markt, en geeft redenen voor het mogelijk gebruik en de keuze van maatregelen op grond van artikel 35.

3.  
De lidstaten maken elk besluit inzake de gekozen selectieprocedure en de daarbij geldende regels bekend, met duidelijke opgaaf van redenen. Daarnaast wordt bekendgemaakt welke voorwaarden aan de gebruiksrechten moeten worden verbonden.
4.  
Na de vaststelling van de selectieprocedure doet de lidstaat een uitnodiging tot het indienen van aanvragen voor gebruiksrechten.
5.  
Wanneer een lidstaat besluit dat er aanvullende gebruiksrechten voor radiospectrum of een combinatie van algemene machtiging en individuele gebruiksrechten kunnen worden verleend, maakt hij die conclusie bekend en initieert hij het proces voor het verlenen van die rechten.
6.  
Indien de verlening van gebruiksrechten voor radiospectrum moet worden beperkt, verlenen de lidstaten die rechten op basis van objectieve, transparante, niet-discriminerende en evenredige selectiecriteria en selectieprocedures. Dergelijke selectiecriteria hechten naar behoren belang aan de verwezenlijking van de doelstellingen en eisen van de artikelen 3, 4, 28 en 45.
7.  

Indien competitieve of vergelijkende selectieprocedures moeten worden toegepast, kunnen de lidstaten de in artikel 48, lid 6, genoemde termijn van zes weken verlengen zolang als nodig is om ervoor te zorgen dat die procedures billijk, redelijk, open en transparant zijn voor alle belanghebbende partijen, welke verlenging echter niet meer dan acht maanden mag bedragen, met inachtneming van op grond van artikel 53 vastgestelde specifieke tijdschema's.

Die termijnen doen geen afbreuk aan toepasselijke internationale overeenkomsten betreffende het gebruik van radiospectrum en satellietcoördinatie.

8.  
Dit artikel doet geen afbreuk aan de overdracht van gebruiksrechten voor radiospectrum overeenkomstig artikel 51.



HOOFDSTUK IV

Implementatie en gebruik van draadloze netwerkapparatuur

Artikel 56

Toegang tot lokale radionetwerken

1.  

De bevoegde instanties staan het aanbieden van toegang via RLAN's tot een openbaar elektronischecommunicatienetwerk toe, evenals het gebruik van geharmoniseerd radiospectrum voor dat aanbod, waarbij uitsluitend toepasselijke voorwaarden inzake algemene machtiging voor het gebruik van radiospectrum, zoals bedoeld in artikel 46, lid 1, gelden.

Indien dat aanbod geen deel uitmaakt van een economische activiteit of een bijkomend element van een andere economische activiteit of een openbare dienst is die niet afhankelijk is van het overbrengen van signalen op die netwerken, wordt een onderneming, overheidsinstantie of eindgebruiker die dergelijke toegang aanbiedt, niet onderworpen aan een algemene machtiging voor het aanbieden van elektronischecommunicatienetwerken of -diensten op grond van artikel 12 en evenmin aan verplichtingen inzake de rechten van eindgebruikers op grond van titel II van deel III en verplichtingen tot interconnectie van hun netwerken op grond van artikel 61, lid 1.

2.  
Artikel 12 van Richtlijn 2000/31/EG is van toepassing.
3.  
De bevoegde instanties belemmeren de aanbieders van openbare elektronischecommunicatienetwerken of voor het publiek beschikbare elektronischecommunicatiediensten niet om aan het publiek toegang tot hun netwerken te verlenen via RLAN's die zich mogelijk op terreinen of in gebouwen van een eindgebruiker bevinden, mits de toepasselijke algemene machtigingsvoorwaarden worden nageleefd en de eindgebruiker hiervoor uitdrukkelijk toestemming heeft gegeven.
4.  

In overeenstemming met in het bijzonder artikel 3, lid 1, van Verordening (EU) 2015/2120 waarborgen de bevoegde instanties dat aanbieders van elektronischecommunicatienetwerken of voor het publiek beschikbare elektronischecommunicatiediensten de volgende rechten voor eindgebruikers niet eenzijdig beperken of de uitoefening ervan verhinderen:

a) 

toegang krijgen tot de RLAN's van hun keuze, aangeboden door derden; of

b) 

wederzijds of meer in het algemeen andere eindgebruikers toegang verlenen tot de netwerken van dergelijke aanbieders via RLAN's, onder meer op basis van initiatieven van derde partijen die de RLAN's van verschillende eindgebruikers bundelen en openbaar toegankelijk maken.

5.  
Voor eindgebruikers wordt het recht om al dan niet wederzijdse toegang tot hun RLAN's te verlenen aan andere eindgebruikers, onder meer op basis van initiatieven van derde partijen die de RLAN's van verschillende eindgebruikers bundelen en openbaar toegankelijk maken, door de bevoegde instanties niet beperkt noch wordt door hen de uitoefening van dat recht verhinderd.
6.  

De bevoegde instanties leggen geen onnodige beperkingen op ten aanzien van het aanbieden van toegang tot RLAN's aan het publiek:

a) 

door overheidsinstanties of in openbare ruimtes in de nabijheid van gebouwen waarin dergelijke overheidsinstanties zijn gevestigd, indien dat aanbod een bijkomend element is van de openbare diensten die op die terreinen of in die gebouwen worden geleverd;

b) 

door initiatieven van niet-gouvernementele organisaties of overheidsinstanties om de RLAN's van verschillende eindgebruikers te bundelen en onderling of meer algemeen toegankelijk te maken, met inbegrip van, indien van toepassing, de RLAN's waartoe publieke toegang wordt verleend overeenkomstig punt a).

Artikel 57

Implementatie en exploitatie van draadloze toegangspunten met klein bereik

1.  

De bevoegde instanties beperken niet onnodig de implementatie van draadloze toegangspunten met klein bereik. De lidstaten streven ernaar dat de regels voor de implementatie van draadloze toegangspunten met klein bereik samenhangend zijn op nationaal niveau. Die regels worden vóór hun toepassing bekendgemaakt.

In het bijzonder verbinden de bevoegde instanties de implementatie van draadloze toegangspunten met klein bereik die beantwoorden aan de op grond van lid 2 geldende kenmerken niet aan de afgifte van een individuele stedenbouwkundige vergunning of een andere individuele voorafgaande vergunning.

In afwijking van de tweede alinea van dit lid kunnen de bevoegde instanties een vergunning verlangen voor de implementatie van draadloze toegangspunten met klein bereik op gebouwen of locaties met architectonische, historische of natuurwaarde die zijn beschermd overeenkomstig het nationale recht of, indien nodig, omwille van de openbare veiligheid. Artikel 7 van Richtlijn 2014/61/EU is van toepassing op het verlenen van die vergunningen.

2.  

De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen de fysieke en technische kenmerken vast, zoals maximale grootte, gewicht en, in voorkomend geval, zendvermogen van draadloze toegangspunten met klein bereik.

Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 118, lid 4, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

De eerste van die uitvoeringshandelingen wordt uiterlijk 30 juni 2020 vastgesteld.

3.  
Dit artikel laat de essentiële eisen neergelegd in Richtlijn 2014/53/EU, alsmede het machtigingsstelsel dat geldt voor het gebruik van het relevante radiospectrum, onverlet.
4.  
De lidstaten passen indien nodig de procedures toe die zijn vastgesteld overeenkomstig Richtlijn 2014/61/EU, en zorgen er daarbij voor dat exploitanten recht hebben op toegang tot alle fysieke infrastructuur onder zeggenschap van nationale, regionale of lokale overheidsinstanties die technisch geschikt is voor toegangspunten met klein bereik, of die noodzakelijk is voor de verbinding van dergelijke toegangspunten met een backbonenetwerk, waaronder straatmeubilair, zoals lichtmasten, verkeersborden, verkeerslichten, aanplakborden, bus- en tramhaltes en metrostations. De overheidsinstanties willigen alle redelijke verzoeken om toegang in op billijke, redelijke, transparante en niet-discriminerende voorwaarden, die op één enkel informatiepunt openbaar worden gemaakt.
5.  
Onverminderd eventuele commerciële overeenkomsten is de implementatie van draadloze toegangspunten met klein bereik niet onderworpen aan vergoedingen of bijdragen die verder gaan dan de administratieve bijdragen overeenkomstig artikel 16.

Artikel 58

Technische regelgeving inzake elektromagnetische velden

De in Richtlijn (EU) 2015/1535 vastgestelde procedures zijn van toepassing op iedere ontwerpmaatregel van een lidstaat die inzake de implementatie van draadloze toegangspunten met klein bereik voorschriften met betrekking tot elektromagnetische velden oplegt die afwijken van die neergelegd in Aanbeveling 1999/519/EG.



TITEL II

TOEGANG



HOOFDSTUK I

Algemene bepalingen, beginselen inzake toegang

Artikel 59

Algemeen kader inzake toegang en interconnectie

1.  
De lidstaten zorgen ervoor dat er geen beperkingen zijn die het ondernemingen, gevestigd in één lidstaat of in verscheidene lidstaten, beletten onderling overeenkomsten inzake technische en commerciële regelingen voor toegang of interconnectie aan te gaan overeenkomstig het Unierecht. De onderneming die om toegang of om interconnectie verzoekt, hoeft niet gemachtigd te zijn om te opereren in de lidstaat waar om toegang of interconnectie wordt verzocht, indien zij in die lidstaat geen diensten aanbiedt en geen netwerk exploiteert.
2.  
Onverminderd artikel 114 handhaven de lidstaten geen wettelijke of bestuursrechtelijke maatregelen die ondernemingen ertoe verplichten om, ingeval zij toegang of interconnectie mogelijk maken, voor gelijkwaardige diensten ten aanzien van verschillende ondernemingen verschillende eisen en voorwaarden te hanteren, of die de ondernemingen verplichtingen opleggen die geen verband houden met de daadwerkelijk geleverde toegangs- en interconnectiediensten, onverminderd de voorwaarden in bijlage 1.

Artikel 60

Rechten en verplichtingen van ondernemingen

1.  
Exploitanten van openbare elektronischecommunicatienetwerken zijn gerechtigd en, wanneer hun daarom wordt verzocht door daartoe overeenkomstig artikel 15 gemachtigde ondernemingen, verplicht met elkaar te onderhandelen over interconnectie met het doel voor het publiek beschikbare elektronischecommunicatiediensten aan te bieden, teneinde de verlening en de interoperabiliteit van de diensten in de gehele Unie te waarborgen. Exploitanten verlenen andere ondernemingen toegang en interconnectie onder voorwaarden die verenigbaar zijn met de verplichtingen die door de nationale regelgevende instantie worden opgelegd op grond van de artikelen 61, 62 en 68.
2.  
Onverminderd artikel 21 eisen de lidstaten van ondernemingen die voor, tijdens of na onderhandelingen over toegangs- of interconnectieovereenkomsten informatie van een andere onderneming verkrijgen, dat zij die informatie uitsluitend gebruiken voor het doel waarvoor zij werd verstrekt en te allen tijde de vertrouwelijkheid van verstrekte of opgeslagen informatie in acht nemen. Die ondernemingen geven de verkregen informatie niet door aan enige andere partij, in het bijzonder andere afdelingen, dochterondernemingen of partners, die door die informatie concurrentievoordeel zouden kunnen behalen.
3.  
De lidstaten kunnen bepalen dat onderhandelingen moeten worden gevoerd via neutrale tussenpersonen indien de concurrentievoorwaarden dit vereisen.



HOOFDSTUK II

Toegang en interconnectie

Artikel 61

Bevoegdheden en verantwoordelijkheden van de nationale regelgevende instanties en andere bevoegde instanties met betrekking tot toegang en interconnectie

▼C1

1.  

Met het oog op de doelstellingen van artikel 3 bevorderen, en waar passend waarborgen de nationale regelgevende instanties of, in het geval van de punten b) en c) van lid 2 van dit artikel, de nationale regelgevende instanties of andere bevoegde instanties, overeenkomstig deze richtlijn adequate toegang en interconnectie, alsook interoperabiliteit van diensten, en oefenen zij daarbij hun bevoegdheid uit op een wijze die bevorderlijk is voor efficiëntie en duurzame concurrentie, de implementatie van netwerken met zeer hoge capaciteit, efficiënte investeringen en innovatie, en die de eindgebruikers het grootste voordeel biedt.

▼B

Zij bieden richtsnoeren en stellen de procedures inzake het verkrijgen van toegang en interconnectie voor het publiek beschikbaar teneinde te waarborgen dat kleine en middelgrote ondernemingen en exploitanten met een beperkt geografisch bereik kunnen profiteren van de opgelegde verplichtingen.

▼C1

2.  

De nationale regelgevende instanties of, in het geval van de punten b) en c) van dit lid, de nationale regelgevende instanties of andere bevoegde instanties moeten met name, onverminderd maatregelen overeenkomstig artikel 68, ten aanzien van ondernemingen die zijn aangewezen als ondernemingen met aanmerkelijke marktmacht:

▼B

a) 

verplichtingen kunnen opleggen, voor zover noodzakelijk om eind-tot-eindverbindingen te waarborgen, aan ondernemingen die aan algemene machtiging zijn onderworpen en die de toegang tot de eindgebruikers controleren; hetgeen in gevallen waarin zulks gerechtvaardigd is ook de verplichting inhoudt om te zorgen voor interconnectie van hun netwerken waar dat niet reeds gebeurd is;

b) 

in gevallen waarin zulks gerechtvaardigd is en voor zover noodzakelijk, verplichtingen kunnen opleggen aan ondernemingen die aan algemene machtiging zijn onderworpen en die de toegang tot de eindgebruikers controleren om hun diensten interoperabel te maken;

c) 

in gerechtvaardigde gevallen wanneer eind-tot-eindverbindingen tussen eindgebruikers in gevaar komen door een gebrek aan interoperabiliteit tussen interpersoonlijke communicatiediensten, en voor zover noodzakelijk om eind-tot-eindverbindingen tussen eindgebruikers te waarborgen, verplichtingen kunnen opleggen aan relevante aanbieders van nummeronafhankelijke interpersoonlijke communicatiediensten met een aanzienlijke mate van dekking en benutting door gebruikers, om hun diensten interoperabel te maken;

d) 

exploitanten kunnen verplichten, voor zover noodzakelijk om de toegang van eindgebruikers tot door de lidstaat gespecificeerde digitale radio- en televisieomroepdiensten en daarmee samenhangende complementaire diensten te waarborgen, toegang tot de andere in deel II van bijlage II bedoelde faciliteiten aan te bieden op billijke, redelijke en niet-discriminerende voorwaarden.

De in de eerste alinea, punt c), bedoelde verplichtingen worden alleen opgelegd:

i) 

voor zover noodzakelijk om de interoperabiliteit van interpersoonlijke communicatiediensten te waarborgen, en kunnen ten aanzien van de aanbieders van die diensten proportionele verplichtingen omvatten tot publicatie en toelating van het gebruik, de wijziging en de doorgifte van relevante informatie door de instanties en andere aanbieders, of tot gebruik of implementatie van de in artikel 39, lid 1, bedoelde normen of specificaties, of van andere relevante Europese of internationale normen,

ii) 

wanneer de Commissie, na raadpleging van Berec en met volledige inachtneming van zijn advies, heeft geconstateerd dat er een noemenswaardig gevaar bestaat voor eind-tot-eindverbindingen tussen eindgebruikers in de gehele Unie of in ten minste drie lidstaten, en zij uitvoeringsmaatregelen heeft vastgesteld waarin de aard en het toepassingsgebied van eventueel op te leggen verplichtingen worden gespecificeerd.

De in de tweede alinea, punt ii), bedoelde uitvoeringsmaatregelen worden vastgesteld in overeenstemming met de in artikel 118, lid 4, bedoelde onderzoeksprocedure.

3.  

De nationale regelgevende instanties kunnen met name, en onverminderd de leden 1 en 2, op redelijk verzoek verplichtingen opleggen om toegang te verlenen tot bedrading en kabels en bijbehorende faciliteiten binnen gebouwen of tot aan het eerste punt van samenkomst of distributie als bepaald door de nationale regelgevende instantie, ingeval dat punt zich buiten het gebouw bevindt. Indien zulks gerechtvaardigd is omdat de replicatie van die netwerkelementen in economisch opzicht inefficiënt zou zijn of fysiek onuitvoerbaar zou zijn, kunnen dergelijke verplichtingen worden opgelegd aan aanbieders van elektronischecommunicatienetwerken of aan de eigenaars van die bedrading en kabels en bijbehorende faciliteiten indien die eigenaars geen aanbieders van elektronischecommunicatienetwerken zijn. De voorwaarden inzake toegang die worden opgelegd, kunnen specifieke voorschriften omvatten betreffende toegang tot die netwerkelementen en tot bijbehorende faciliteiten en aanverwante diensten, betreffende transparantie en niet-discriminatie, en betreffende een omslagregeling voor de toegangskosten die, indien passend, worden aangepast naargelang van risicofactoren.

Indien een nationale regelgevende instantie, in voorkomend geval met inachtneming van de verplichtingen die voortvloeien uit een relevante marktanalyse, concludeert dat de overeenkomstig de eerste alinea opgelegde verplichtingen onvoldoende de hoge en niet-tijdelijke economische of fysieke drempels voor replicatie aanpakken die ten grondslag liggen aan een bestaande of opkomende marktsituatie die de concurrentie-uitkomsten voor eindgebruikers in aanzienlijke mate beperkt, kan zij, onder billijke en redelijke voorwaarden de toegangsverplichtingen uitbreiden voorbij het eerste punt van samenkomst of distributie, zodat een punt wordt bereikt dat volgens haar het dichtst bij eindgebruikers ligt, dat in staat is een toereikend aantal eindgebruikersverbindingen te bereiken om commercieel haalbaar te zijn voor efficiënte toegangsverzoekers. Bij het bepalen hoe ver voorbij het eerste punt van samenkomst of distributie die uitbreiding moet gaan, houdt de nationale regelgevende instantie zoveel mogelijk rekening met de betrokken Berec-richtsnoeren. Indien gerechtvaardigd in technisch of economisch opzicht kunnen de nationale regelgevende instanties actieve- of virtueletoegangsverplichtingen opleggen.

De nationale regelgevende instanties leggen geen verplichtingen overeenkomstig de tweede alinea op aan aanbieders van elektronischecommunicatienetwerken indien zij constateren dat:

a) 

de aanbieder bezit de in artikel 80, lid 1, genoemde kenmerken en voorziet in een haalbare en vergelijkbare alternatieve manier om eindgebruikers te bereiken door aan ondernemingen onder billijke, niet-discriminerende en redelijke voorwaarden toegang tot een netwerk met zeer hoge capaciteit aan te bieden; de nationale regelgevende instanties kunnen die vrijstelling uitbreiden tot andere ondernemingen die onder billijke, niet-discriminerende en redelijke voorwaarden toegang tot een netwerk met zeer hoge capaciteit aanbieden; of

b) 

het opleggen van verplichtingen de economische of financiële levensvatbaarheid van de uitrol van een nieuw netwerk, met name door kleine lokale projecten, in het gedrang zou brengen.

In afwijking van punt a) van de derde alinea kunnen de nationale regelgevende instanties verplichtingen opleggen aan aanbieders van elektronischecommunicatienetwerken die voldoen aan de criteria in dat punt indien het betrokken netwerk uit openbare middelen wordt gefinancierd.

Uiterlijk op 21 december 2020, maakt Berec richtsnoeren ter bevordering van een consistente toepassing van dit lid bekend door de relevante criteria te beschrijven voor het bepalen van:

a) 

het eerste punt van samenkomst of distributie;

b) 

het punt voorbij het eerste punt van samenkomst of distributie dat in staat is een voldoende aantal eindgebruikersverbindingen te bereiken zodat een efficiënte onderneming de aanzienlijke obstakels voor repliceerbaarheid kan overwinnen;

c) 

de uitgerolde netwerken die als nieuw kunnen worden beschouwd;

d) 

de projecten die als klein kunnen worden beschouwd; en

e) 

de economische of fysieke belemmeringen voor replicatie die hoog en niet-tijdelijk zijn.

4.  

Onverminderd de leden 1 en 2 zorgen de lidstaten ervoor dat de bevoegde instanties de bevoegdheid hebben om in overeenstemming met het Unierecht aan ondernemingen die elektronischecommunicatienetwerken aanbieden of gemachtigd zijn die aan te bieden, verplichtingen op te leggen in verband met het gedeeld gebruik van passieve infrastructuur, of verplichtingen om gelokaliseerde overeenkomsten inzake roamingtoegang te sluiten, in beide gevallen indien deze rechtstreeks noodzakelijk zijn voor de lokale verlening van diensten die afhankelijk zijn van het gebruik van radiospectrum en voor zover geen haalbaar en soortgelijk alternatief middel voor toegang tot eindgebruikers onder billijke en redelijke voorwaarden ter beschikking van elke onderneming wordt gesteld. De bevoegde instanties kunnen dergelijke verplichtingen alleen opleggen mits duidelijk in die mogelijkheid wordt voorzien bij het verlenen van de gebruiksrechten voor radiospectrum, en uitsluitend op grond van het feit dat in het gebied waar die verplichtingen gelden, de marktgestuurde aanleg van infrastructuur voor het aanbieden van netwerken of diensten die afhankelijk zijn van het gebruik van radiospectrum, stuit op onoverkomelijke economische of fysieke obstakels, waardoor er daar nauwelijks of geen toegang tot netwerken of diensten bestaat. Onder die omstandigheden waar toegang tot en gedeeld gebruik van passieve infrastructuur alleen niet voldoende zijn om de situatie te verhelpen, kunnen nationale regelgevende instanties verplichtingen opleggen ten aanzien van het gedeeld gebruik van actieve infrastructuur.

De bevoegde instanties houden rekening met:

a) 

de noodzaak om de connectiviteit in de hele Unie, langs belangrijke transportroutes en in bepaalde gebieden, te optimaliseren, en met de mogelijkheid om aanzienlijk meer keuze en hogere kwaliteit van de dienstverlening voor eindgebruikers tot stand te brengen;

b) 

een efficiënt gebruik van radiospectrum;

c) 

de technische haalbaarheid van voorwaarden inzake gedeeld gebruik en aanverwante voorwaarden;

d) 

de toestand van op infrastructuur gebaseerde en op diensten gebaseerde concurrentie;

e) 

technologische innovatie;

f) 

de dwingende noodzaak prikkels te ondersteunen op basis waarvan de aanbiedende partij de infrastructuur in eerste instantie uitrolt.

In het geval van geschillenbeslechting kunnen de bevoegde instanties aan de begunstigde van de verplichting inzake gedeeld gebruik of toegang onder meer de verplichting opleggen om radiospectrum te delen met de aanbieder van de infrastructuur in het betreffende gebied.

5.  
De overeenkomstig de leden 1 tot en met 4 van dit artikel opgelegde verplichtingen en voorwaarden zijn objectief, transparant, evenredig en niet-discriminerend, en worden toegepast volgens de procedures van de artikelen 23, 32 en 33. De nationale regelgevende instanties en andere bevoegde instanties welke die verplichtingen en voorwaarden hebben opgelegd, beoordelen uiterlijk vijf jaar na de vaststelling van de vorige maatregel die jegens dezelfde ondernemingen is vastgesteld de resultaten van die verplichtingen en voorwaarden; verder beoordelen zij of het passend is die verplichtingen en voorwaarden in te trekken of te wijzigen naar aanleiding van de veranderende voorwaarden. Die instanties delen het resultaat van hun beoordeling volgens de in de artikelen 23, 32 en 33 bedoelde procedures mee.
6.  
Voor de toepassing van de leden 1 en 2 van dit artikel zorgen de lidstaten ervoor dat de nationale regelgevende instantie de bevoegdheid heeft om, indien gerechtvaardigd, op eigen initiatief in te grijpen ter waarborging van de beleidsdoelstellingen van artikel 3, zulks overeenkomstig deze richtlijn, en met name volgens de in de artikelen 23 en 32 bedoelde procedures.
7.  
Uiterlijk op 21 juni 2020 stelt Berec, na raadpleging van de belanghebbenden en in nauwe samenwerking met de Commissie, richtsnoeren vast inzake gemeenschappelijke benaderingen betreffende het bepalen van het netwerkaansluitpunt in verschillende netwerktopologieën, teneinde bij te dragen tot een consistente omschrijving van de locatie van netwerkaansluitpunten door de nationale regelgevende instanties. De nationale regelgevende instanties houden zoveel mogelijk rekening met die richtsnoeren bij de omschrijving van de locatie van netwerkaansluitpunten.

Artikel 62

Systemen van voorwaardelijke toegang en andere faciliteiten

1.  
De lidstaten zorgen ervoor dat de voorwaarden in deel I van bijlage II van toepassing zijn met betrekking tot de voorwaardelijke toegang tot digitaletelevisie- en digitaleradio-omroepdiensten voor kijkers en luisteraars in de Unie, ongeacht de wijze van doorgifte.
2.  

Indien een nationale regelgevende instantie uit een overeenkomstig artikel 67, lid 1, uitgevoerde marktanalyse opmaakt dat één of meer ondernemingen op de desbetreffende markt geen aanmerkelijke macht bezitten, kan zij de voorwaarden met betrekking tot die ondernemingen wijzigen of intrekken overeenkomstig de procedure van de artikelen 23 en 32, doch alleen voor zover:

a) 

de toegankelijkheid voor eindgebruikers van radio- en televisie-uitzendingen, omroepkanalen en diensten, nader aangeduid overeenkomstig artikel 114, niet door een dergelijke wijziging of intrekking wordt aangetast; en

b) 

de vooruitzichten voor werkelijke mededinging in de volgende markten niet door een dergelijke wijziging of intrekking worden aangetast:

i) 

retaildiensten betreffende digitale televisie- en radio-omroepen; en

ii) 

systemen van voorwaardelijke toegang en andere bijbehorende faciliteiten.

Voor de voorafgaande kennisgeving aan de partijen waarvoor een dergelijke wijziging of opheffing van verplichtingen geldt, wordt een passende opzeggingstermijn in acht genomen.

3.  
Voorwaarden die in overeenstemming met dit artikel worden opgelegd, doen geen afbreuk aan de bevoegdheid van de lidstaten verplichtingen op te leggen in verband met de presentatie van EPG's en soortgelijke overzichts- en navigatiefaciliteiten.
4.  
Niettegenstaande lid 1 van dit artikel kunnen de lidstaten hun nationale regelgevende instanties machtigen om zo spoedig mogelijk na 20 december 2018 en vervolgens op gezette tijden, een evaluatie uit te voeren van de uit hoofde van dit artikel toegepaste voorwaarden, door overeenkomstig artikel 67, lid 1, een marktanalyse uit te voeren om te bepalen of de toegepaste voorwaarden moeten worden gehandhaafd, gewijzigd of ingetrokken.



HOOFDSTUK III

Marktanalyse en aanmerkelijke marktmacht

Artikel 63

Ondernemingen met aanmerkelijke marktmacht

1.  
Wanneer deze richtlijn voorschrijft dat de nationale regelgevende instanties overeenkomstig de procedure van artikel 67 moeten bepalen of ondernemingen aanmerkelijke marktmacht hebben, is lid 2 van dit artikel van toepassing.
2.  

Een onderneming wordt geacht aanmerkelijke marktmacht te hebben wanneer zij, alleen of samen met andere, een aan machtspositie gelijkwaardige positie, namelijk een economische kracht bezit die haar in staat stelt zich in belangrijke mate onafhankelijk van haar concurrenten, klanten en uiteindelijk consumenten te gedragen.

Wanneer de nationale regelgevende instanties beoordelen of twee of meer ondernemingen gezamenlijk een machtspositie op de markt innemen, dienen zij meer in het bijzonder het Unierecht in acht te nemen en zich zeer zorgvuldig te houden aan de „Richtsnoeren voor de marktanalyse en de beoordeling van aanmerkelijke marktmacht”, die de Commissie bekend heeft gemaakt op grond van artikel 64.

3.  
Ingeval een onderneming aanmerkelijke marktmacht op een specifieke markt bezit, kan zij ook worden aangewezen als onderneming met aanmerkelijke marktmacht op een nauw verwante markt als de koppelingen tussen beide markten van dien aard zijn dat de marktmacht op de specifieke markt op de nauw verwante markt zo kan worden gebruikt dat de marktmacht van de onderneming wordt vergroot. Bijgevolg kunnen op grond van de artikelen 69, 70, 71 en 74 oplossingen worden toegepast om een dergelijk gebruik op de nauw verwante markt te voorkomen.

Artikel 64

Procedure voor het bepalen en definiëren van markten

1.  

Na een openbare raadpleging, met inbegrip van raadpleging van de nationale regelgevende instanties, en zoveel mogelijk rekening houdend met het advies van Berec, neemt de Commissie een aanbeveling aan inzake relevante markten voor producten en diensten (de aanbeveling). Daarin worden de markten voor producten en diensten in de sector elektronische communicatie vermeld waarvan de kenmerken zodanig kunnen zijn dat het opleggen van regulerende verplichtingen als beschreven in deze richtlijn gerechtvaardigd kan zijn, onverminderd markten die in bepaalde gevallen uit hoofde van het mededingingsrecht kunnen worden gedefinieerd. De Commissie definieert de markten overeenkomstig de beginselen van het mededingingsrecht.

De Commissie neemt product- en dienstenmarkten in de aanbeveling op wanneer zij op basis van algemene tendensen die zij in de Unie waarneemt, constateert dat aan elk van de drie criteria van artikel 67, lid 1, is voldaan.

De Commissie herziet de aanbeveling uiterlijk op 21 december 2020, en vervolgens op gezette tijden.

2.  
Na raadpleging van Berec publiceert de Commissie richtsnoeren voor marktanalyse en de beoordeling van aanmerkelijke marktmacht („de AMM-richtsnoeren”), in overeenstemming met de relevante beginselen van het mededingingsrecht. De AMM-richtsnoeren geven sturing aan de nationale regelgevende instanties voor de toepassing van het concept aanmerkelijke marktmacht in de specifieke context van de regulering vooraf van elektronischecommunicatiemarkten, rekening houdend met de drie in artikel 67, lid 1, vermelde criteria.
3.  
De nationale regelgevende instanties bepalen, zoveel mogelijk rekening houdend met de aanbeveling en de AMM-richtsnoeren, de relevante markten die overeenkomen met de nationale omstandigheden, met name relevante geografische markten binnen hun grondgebied, door onder meer rekening te houden met de mate van mededinging met betrekking tot infrastructuur in die gebieden, overeenkomstig de beginselen van het mededingingsrecht. De nationale regelgevende instanties houden in voorkomend geval ook rekening met de resultaten van het overeenkomstig artikel 22, lid 1, uitgevoerde geografische onderzoek. Zij volgen de procedures van de artikelen 23 en 32 voordat zij markten definiëren die verschillen van de in de aanbeveling genoemde.

Artikel 65

Procedure voor het bepalen van transnationale markten

1.  
Indien de Commissie of ten minste twee betrokken nationale regelgevende instanties een met redenen omkleed verzoek indienen, met inbegrip van relevante bewijsstukken, analyseert Berec of er sprake is van een transnationale markt. Na raadpleging van de belanghebbenden en zo veel mogelijk rekening houdend met de analyse van Berec, kan de Commissie in overeenstemming met de beginselen van het mededingingsrecht bij besluiten transnationale markten omschrijven, waarbij zo veel mogelijk rekening wordt gehouden met de overeenkomstig artikel 64 vastgestelde aanbeveling en AMM-richtsnoeren.
2.  

In het geval van transnationale markten die worden omschreven overeenkomstig lid 1 van dit artikel, dragen de betrokken nationale regelgevende instanties samen zorg voor de uitvoering van de marktanalyse, waarbij de AMM -richtsnoeren maximaal in acht worden genomen, en spreken zij zich op gecoördineerde wijze uit over het opleggen, handhaven, wijzigen of opheffen van wettelijke verplichtingen als bedoeld in artikel 67, lid 4. De betrokken nationale regelgevende instanties stellen de Commissie gezamenlijk in kennis van hun ontwerpmaatregelen betreffende de marktanalyse en van eventuele wettelijke verplichtingen op grond van de artikelen 32 en 33.

Twee of meer nationale regelgevende instanties kunnen eveneens gezamenlijk kennis geven van hun ontwerpmaatregelen betreffende de marktanalyse en van eventuele wettelijke verplichtingen bij gebreke van transnationale markten, indien zij van mening zijn dat de marktvoorwaarden in hun respectieve rechtsgebieden voldoende homogeen zijn.

Artikel 66

Procedure voor het bepalen van transnationale vraag

1.  

Berec voert een analyse uit van transnationale vraag door eindgebruikers naar producten en diensten die binnen de Unie worden aangeboden op één of meer van de in de aanbeveling opgenomen markten, indien het van de Commissie of van ten minste twee betrokken nationale regelgevende instanties een met redenen omkleed verzoek inclusief bewijsstukken ter staving daarvan ontvangt, waarin is vermeld dat er een ernstig probleem is dat moet worden aangepakt. Berec kan een dergelijke analyse ook uitvoeren indien het een met redenen omkleed verzoek inclusief voldoende bewijsstukken van marktdeelnemers ontvangt en het van mening is dat er een ernstig probleem is dat moet worden aangepakt. De analyse van Berec doet geen afbreuk aan bevindingen inzake transnationale markten overeenkomstig artikel 65, lid 1, noch aan bevindingen inzake nationale of subnationale geografische markten door nationale regelgevende instanties overeenkomstig artikel 64, lid 3.

Die analyse van de transnationale vraag door eindgebruikers kan producten en diensten omvatten die worden geleverd op producten- of dienstenmarkten die door één of meer nationale regelgevende instanties op grond van nationale omstandigheden op verschillende manier zijn omschreven, mits die producten en diensten substitueerbaar zijn door de producten en diensten die op één van de in de aanbeveling opgenomen markten worden geleverd.

2.  
Indien Berec concludeert dat er een transnationale vraag door eindgebruikers bestaat, dat die vraag significant is en er niet afdoende aan wordt voldaan door levering waarin op commerciële of gereguleerde basis wordt voorzien, brengt Berec, na raadpleging van de belanghebbenden en in nauwe samenwerking met de Commissie, richtsnoeren uit inzake gemeenschappelijke benaderingen op basis waarvan de nationale regelgevende instanties aan de geconstateerde transnationale vraag kunnen voldoen, onder meer wanneer zij, indien passend, corrigerende maatregelen overeenkomstig artikel 68 opleggen. De nationale regelgevende instanties houden bij de uitvoering van hun regelgevingstaken binnen hun rechtsgebied zoveel mogelijk rekening met die richtsnoeren. Die richtsnoeren kunnen de basis vormen voor de interoperabiliteit van wholesaletoegangsproducten in de hele Unie en eventueel richtsnoeren omvatten voor de harmonisering van de technische specificaties van wholesaletoegangsproducten waarmee aan een dergelijke geconstateerde transnationale vraag kan worden voldaan.

Artikel 67

Marktanalyseprocedure

1.  

De nationale regelgevende instanties bepalen of de kenmerken van een overeenkomstig artikel 64, lid 3, gedefinieerde relevante markt zodanig zijn dat het gerechtvaardigd is om de in deze richtlijn vastgestelde regelgevingsverplichtingen op te leggen. De lidstaten zorgen ervoor dat een analyse, in voorkomend geval, in samenwerking met de nationale mededingingsinstanties wordt uitgevoerd. De nationale regelgevende instanties houden zoveel mogelijk rekening met de AMM-richtsnoeren en volgen de in de artikelen 23 en 32 bedoelde procedures wanneer zij een dergelijke analyse uitvoeren.

De kenmerken van een markt kunnen zodanig zijn dat het gerechtvaardigd is om de in deze richtlijn vastgestelde regelgevingsverplichtingen op te leggen indien aan alle volgende criteria wordt voldaan:

a) 

er zijn hoge en niet-tijdelijke toegangsbelemmeringen van structurele, wettelijke of regelgevende aard aanwezig;

b) 

er is een marktstructuur die niet neigt naar daadwerkelijke mededinging binnen de relevante periode, gezien de toestand van de op infrastructuur gebaseerde en andere mededinging die aan de toegangsbelemmeringen ten grondslag ligt;

c) 

het mededingingsrecht alleen is niet voldoende om het vastgestelde marktfalen op adequate wijze aan te pakken.

Wanneer een nationale regelgevende instantie een analyse uitvoert van een markt die in de aanbeveling is opgenomen, gaat zij ervan uit dat aan lid 2, punten a), b) en c), is voldaan, tenzij de nationale regelgevende instantie constateert dat onder de specifieke nationale omstandigheden aan één of meer van dergelijke criteria niet is voldaan.

2.  

Wanneer een nationale regelgevende instantie de krachtens lid 1 vereiste analyse uitvoert, beoordeelt zij ontwikkelingen vanuit een toekomstgericht perspectief indien op die relevante markt geen regelgeving op basis van dit artikel is opgelegd, rekening houdend met elk van de volgende elementen:

a) 

marktontwikkelingen die van invloed zijn op de waarschijnlijkheid dat de relevante markt naar daadwerkelijke mededinging neigt;

b) 

elke vorm van concurrentiedruk, op wholesale- en op retailniveau, ongeacht de vraag of de bronnen van die druk worden beschouwd als elektronischecommunicatienetwerken, elektronischecommunicatiediensten of andere types diensten of toepassingen die vanuit het oogpunt van de eindgebruiker vergelijkbaar zijn, en ongeacht de vraag of die druk deel uitmaakt van de relevante markt;

c) 

andere soorten opgelegde regelgeving of maatregelen waardoor de relevante markt dan wel verwante retailmarkt of -markten gedurende de desbetreffende periode wordt of worden beïnvloed, met inbegrip van, maar niet beperkt tot, overeenkomstig de artikelen 44, 60 en 61 opgelegde verplichtingen;

d) 

regelgeving die op andere relevante markten krachtens dit artikel is opgelegd.

3.  

Indien een nationale regelgevende instantie concludeert dat de kenmerken van een relevante markt niet zodanig zijn dat het gerechtvaardigd is regelgevingsverplichtingen overeenkomstig de procedure van de leden 1 en 2 van dit artikel op te leggen, of indien niet aan de voorwaarden van lid 4 van dit artikel is voldaan, mag zij geen wettelijke verplichtingen opleggen of handhaven overeenkomstig artikel 68. Indien er reeds overeenkomstig artikel 68 opgelegde sectorspecifieke verplichtingen zijn, trekt zij die verplichtingen van ondernemingen op die relevante markt in.

De nationale regelgevende instanties waarborgen dat voor de partijen waarop een dergelijke intrekking van verplichtingen van invloed is, een passende opzeggingstermijn in acht wordt genomen die wordt bepaald door een evenwicht tot stand te brengen tussen de noodzaak om te zorgen voor een duurzame overgang voor de begunstigden van die verplichtingen en de eindgebruikers, keuze voor de eindgebruikers, en te waarborgen dat de regelgeving niet langer van kracht blijft dan noodzakelijk is. Bij het bepalen van een dergelijke opzeggingstermijn kunnen de nationale regelgevende instanties in verband met bestaande overeenkomsten inzake toegang specifieke voorwaarden en opzeggingstermijnen vaststellen.

4.  
Indien een nationale regelgevende instantie vaststelt dat op een relevante markt het opleggen van regelgevingsverplichtingen overeenkomstig de leden 1 en 2 van dit artikel gerechtvaardigd is, gaat zij na welke ondernemingen op die relevante markt afzonderlijk of gezamenlijk aanmerkelijke macht op de markt in de zin van artikel 63 hebben. De nationale regelgevende instantie legt de onderneming in kwestie passende specifieke wettelijke verplichtingen op in overeenstemming met artikel 68 of handhaaft die verplichtingen wanneer zij reeds bestaan indien zij van mening is dat het resultaat voor eindgebruikers niet daadwerkelijk concurrerend zou zijn bij afwezigheid van die verplichtingen.
5.  

Voor de overeenkomstig de leden 3 en 4 van dit artikel genomen maatregelen gelden de procedures van de artikelen 23 en 32. De nationale regelgevende instanties voeren een analyse uit van de relevante markt en delen conform artikel 32 de corresponderende ontwerpmaatregel mee:

a) 

binnen vijf jaar na de aanneming van een eerdere maatregel wanneer de nationale regelgevende instantie de relevante markt heeft afgebakend en heeft bepaald welke ondernemingen aanmerkelijke marktmacht hebben. De termijn van vijf jaar kan uitzonderlijk met maximaal één jaar worden verlengd wanneer de nationale regelgevende instantie daartoe bij de Commissie uiterlijk vier maanden voordat de periode van vijf jaar verstrijkt een gemotiveerd voorstel heeft ingediend en de Commissie binnen één maand geen bezwaar heeft gemaakt tegen de verlenging;

b) 

voor markten waarvoor nog niet eerder kennisgeving is gedaan bij de Commissie, binnen drie jaar na goedkeuring van een herziene aanbeveling inzake relevante markten; of

c) 

voor lidstaten die onlangs zijn toegetreden tot de Unie, binnen drie jaar na hun toetreding.

6.  
Indien een regelgevende instantie haar analyse van een in de aanbeveling geïdentificeerde relevante markt niet binnen de in lid 5 van dit artikel vastgestelde termijn zal kunnen uitvoeren of heeft uitgevoerd, verleent Berec aan de betrokken nationale regelgevende instantie op haar verzoek bijstand bij de voltooiing van de analyse van de specifieke markt en de specifieke verplichtingen die moeten worden opgelegd. Met die bijstand stelt de betrokken nationale regelgevende instantie conform artikel 32 de Commissie binnen zes maanden na de in lid 5 van dit artikel vastgestelde uiterste termijn in kennis van de ontwerpmaatregel.



HOOFDSTUK IV

Corrigerende maatregelen jegens ondernemingen met aanmerkelijke marktmacht

Artikel 68

Oplegging, wijziging of opheffing van verplichtingen

1.  
De lidstaten zien erop toe dat de nationale regelgevende instanties de nodige bevoegdheden krijgen om de in de artikelen 69 tot en met 74 en de artikelen 76 tot en met 81 vermelde verplichtingen op te leggen.
2.  
Indien een overeenkomstig artikel 67 uitgevoerde marktanalyse uitwijst dat een onderneming is aangewezen als een onderneming met aanmerkelijke macht op een specifieke markt, kunnen de nationale regelgevende instanties haar, waar passend, één of meer van de in de artikelen 69 tot en met 74 en de artikelen 76 en 80 genoemde verplichtingen opleggen. In overeenstemming met het beginsel van evenredigheid kiest een nationale regelgevende instantie voor de minst ingrijpende manier om de in de marktanalyse geconstateerde problemen aan te pakken.
3.  

De nationale regelgevende instanties leggen de in de artikelen 69 tot en met 74 en de artikelen 76 en 80 vermelde verplichtingen alleen op aan ondernemingen die overeenkomstig lid 2 van dit artikel zijn aangewezen als een onderneming met aanmerkelijke marktmacht, onverminderd:

a) 

de artikelen 61 en 62;

b) 

de artikelen 44 en 17 van deze richtlijn, voorwaarde 7 in deel D van bijlage I, toegepast krachtens artikel 13, lid 1, van deze richtlijn, de artikelen 97 en 106 van deze richtlijn, en de relevante bepalingen van Richtlijn 2002/58/EG, die verplichtingen opleggen aan ondernemingen die niet zijn aangewezen als ondernemingen met aanmerkelijke marktmacht; of

c) 

de noodzaak aan internationale afspraken te voldoen,

Indien een nationale regelgevende instantie in uitzonderlijke omstandigheden voornemens is aan ondernemingen die zijn aangewezen als ondernemingen met aanmerkelijke marktmacht andere verplichtingen met betrekking tot toegang of interconnectie op te leggen dan die vermeld in de artikelen 69 tot en met 74 en de artikelen 76 en 80, vraagt zij daarvoor toestemming aan de Commissie.

De Commissie stelt, zoveel mogelijk rekening houdend met het advies van Berec, besluiten via uitvoeringshandelingen vast, die de nationale regelgevende instantie toestaan of verhinderen dergelijke maatregelen te nemen.

Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 118, lid 3, bedoelde raadplegingsprocedure.

4.  

De overeenkomstig dit artikel opgelegde verplichtingen:

a) 

worden gebaseerd op de aard van het door een nationale regelgevende instantie in haar marktanalyse geconstateerde probleem, in voorkomend geval rekening houdend met de vaststelling van transnationale vraag op grond van artikel 66;

b) 

zijn proportioneel, indien mogelijk rekening houdend met de kosten en baten;

c) 

zijn gerechtvaardigd in het licht van de doelstellingen vervat in artikel 3; en

d) 

worden opgelegd na raadpleging overeenkomstig de artikelen 23 en 32.

5.  
Met betrekking tot de noodzaak aan internationale afspraken te voldoen zoals bedoeld in lid 3 van dit artikel geven de nationale regelgevende instanties de Commissie kennis van besluiten om voor ondernemingen geldende verplichtingen op te leggen, te wijzigen of op te heffen, volgens de procedure van artikel 32.
6.  

De nationale regelgevende instanties houden rekening met het effect van nieuwe marktontwikkelingen, bijvoorbeeld in verband met commerciële overeenkomsten, met inbegrip van overeenkomsten inzake mede-investeringen, waardoor de concurrentiedynamiek wordt beïnvloed.

Indien die ontwikkelingen niet belangrijk genoeg zijn om een nieuwe marktanalyse overeenkomstig artikel 67 noodzakelijk te maken, beoordeelt de nationale regelgevende instantie onverwijld of het nodig is de verplichtingen die zijn opgelegd aan ondernemingen die zijn aangewezen als ondernemingen met aanmerkelijke marktmacht, te evalueren en eerdere besluiten te wijzigen, onder meer door verplichtingen in te trekken of nieuwe op te leggen, teneinde te waarborgen dat dergelijke verplichtingen aan de voorwaarden in lid 4 van dit artikel blijven voldoen. Dergelijke verplichtingen worden alleen opgelegd na overleg overeenkomstig de artikelen 23 en 32.

Artikel 69

Verplichting tot transparantie

1.  
De nationale regelgevende instanties kunnen overeenkomstig artikel 68 verplichtingen inzake transparantie met betrekking tot interconnectie of toegang opleggen op grond waarvan ondernemingen nader genoemde informatie openbaar moeten maken, zoals boekhoudkundige informatie, tarieven, technische specificaties, netwerkkenmerken en verwachte ontwikkelingen daarvan, alsook eisen en voorwaarden voor levering en gebruik, met inbegrip van voorwaarden tot wijziging van de toegang tot of het gebruik van diensten en toepassingen, met name wat betreft migratie van legacy-infrastructuur, indien dergelijke voorwaarden door de lidstaten zijn toegestaan in overeenstemming met het Unierecht.
2.  
In het bijzonder wanneer voor een onderneming verplichtingen inzake non-discriminatie gelden, kunnen de nationale regelgevende instanties van die onderneming eisen dat zij een referentieofferte publiceert die voldoende gespecificeerd is om te garanderen dat de ondernemingen niet behoeven te betalen voor faciliteiten die voor de gewenste dienst niet nodig zijn. Die referentieofferte bevat een beschrijving van de betrokken offertes, uitgesplitst in diverse elementen naargelang van de marktbehoeften, en van de daaraan verbonden eisen en voorwaarden, met inbegrip van de tarieven. De nationale regelgevende instantie kan onder meer eisen dat een referentieofferte wordt gewijzigd om uitvoering te geven aan de uit hoofde van deze richtlijn opgelegde verplichtingen.
3.  
De nationale regelgevende instanties kunnen preciseren welke informatie beschikbaar moet worden gesteld, hoe gedetailleerd zij moet zijn en op welke wijze zij moet worden gepubliceerd.
4.  

Teneinde bij te dragen tot de consistente toepassing van verplichtingen tot transparantie, brengt Berec uiterlijk op 21 december 2019, na raadpleging van de belanghebbenden en in nauwe samenwerking met de Commissie, richtsnoeren uit betreffende de minimumcriteria voor een referentieofferte en beoordeelt het deze zo nodig, teneinde deze aan te passen aan de technologische en marktontwikkelingen. Door die minimumcriteria te verstrekken, draagt Berec bij tot de in artikel 3 bedoelde doelstellingen, rekening houdend met de behoeften van de begunstigden van toegangsverplichtingen en de eindgebruikers die actief zijn in meer dan één lidstaat alsmede met alle richtsnoeren van Berec ter bepaling van de transnationale vraag overeenkomstig artikel 66 en met alle verwante besluiten van de Commissie.

Niettegenstaande lid 3 van dit artikel, ingeval een onderneming uit hoofde van artikel 72 of 73 verplichtingen heeft aangaande wholesaletoegang tot netwerkinfrastructuur, zorgen de nationale regelgevende instanties ervoor dat een referentieofferte wordt gepubliceerd, zoveel mogelijk rekening houdend met de richtsnoeren van Berec wat betreft de minimumcriteria voor een referentieofferte, zorgen zij ervoor dat, in voorkomend geval, kernprestatie-indicatoren worden vastgesteld, alsmede de bijbehorende dienstverleningsniveaus en zien zij toe op de naleving ervan. Daarnaast leggen de nationale regelgevende instanties zo nodig bij voorbaat de daarmee verbonden boetebedragen vast overeenkomstig het Unierecht en het nationale recht.

Artikel 70

Verplichting tot non-discriminatie

1.  
Een nationale regelgevende instantie kan overeenkomstig artikel 68 verplichtingen inzake non-discriminatie met betrekking tot interconnectie of toegang opleggen.
2.  
Verplichtingen inzake non-discriminatie moeten er in het bijzonder voor zorgen dat de onderneming ten aanzien van andere aanbieders van gelijkwaardige diensten onder gelijkwaardige omstandigheden gelijkwaardige voorwaarden toepast, en aan anderen diensten en informatie aanbiedt onder dezelfde voorwaarden en van dezelfde kwaliteit als die welke zij voor haar eigen diensten of diensten van haar dochterondernemingen of partners biedt. De nationale regelgevende instanties kunnen aan die onderneming verplichtingen opleggen inzake de levering van toegangsproducten en -diensten aan alle ondernemingen, inclusief aan zichzelf, binnen dezelfde tijdspanne, en tegen dezelfde voorwaarden, met inbegrip van de prijs en diensten en door middel van dezelfde systemen en processen, teneinde gelijkwaardigheid op het gebied van toegang te waarborgen.

Artikel 71

Verplichting tot het voeren van gescheiden boekhoudingen

1.  

Een nationale regelgevende instantie kan overeenkomstig artikel 68 het voeren van gescheiden boekhoudingen voorschrijven met betrekking tot bepaalde met interconnectie of toegang verband houdende activiteiten.

Met name kan een nationale regelgevende instantie van een verticaal geïntegreerde onderneming eisen dat die opening van zaken geeft over haar wholesaleprijzen en verrekenprijzen, onder andere om ervoor te zorgen dat eventuele non-discriminatieverplichtingen als bedoeld in artikel 70 nageleefd worden of om, zo nodig, onbillijke kruissubsidiëring te voorkomen. De nationale regelgevende instanties kunnen nader bepalen welk model en welke boekhoudkundige methode moeten worden gehanteerd.

2.  
Onverminderd artikel 20 hebben de nationale regelgevende instanties, om het toezicht op de naleving van verplichtingen inzake transparantie en non-discriminatie te vergemakkelijken, de bevoegdheid voor te schrijven dat boekhouddocumenten, met inbegrip van gegevens over van derden ontvangen inkomsten, op verzoek worden overgelegd. De nationale regelgevende instanties kunnen informatie publiceren die bijdraagt tot een open en concurrentiegerichte markt, met inachtneming van de Unie- en nationale regels inzake vertrouwelijkheid van handelsgegevens.

Artikel 72

Toegang tot civieltechnische voorzieningen

1.  
Een nationale regelgevende instantie kan overeenkomstig artikel 68 aan ondernemingen verplichtingen opleggen om in te gaan op redelijke verzoeken om toegang tot en gebruik van civieltechnische voorzieningen, met inbegrip van, maar niet beperkt tot, gebouwen of toegangen tot gebouwen, kabels in gebouwen inclusief bedrading, antennes, torens en andere ondersteuningsgebouwen, palen, masten, kabelgaten, leidingen, inspectieputten, mangaten en straatkasten, wanneer de nationale regelgevende instantie op basis van de marktanalyse concludeert dat het weigeren van toegang of verlening van toegang onder onredelijke voorwaarden met eenzelfde effect de ontwikkeling van een door duurzame concurrentie gekenmerkte markt zou belemmeren en niet in het belang van de eindgebruiker zou zijn.
2.  
De nationale regelgevende instanties mogen aan een onderneming verplichtingen opleggen om toegang te verlenen overeenkomstig dit artikel, ongeacht of de activa die door de verplichtingen worden beïnvloed deel uitmaken van de betrokken markt in overeenstemming met de marktanalyse, mits de verplichting noodzakelijk en evenredig is met het oog op de verwezenlijking van de doelstellingen van artikel 3.

Artikel 73

Verplichtingen inzake toegang tot en gebruik van specifieke netwerkelementen en bijbehorende faciliteiten

1.  

Nationale regelgevende instanties kunnen ondernemingen overeenkomstig artikel 68 de verplichting opleggen in te gaan op redelijke verzoeken om toegang tot en gebruik van specifieke netwerkelementen en bijbehorende faciliteiten, onder andere wanneer de nationale regelgevende instanties van mening zijn dat het weigeren van toegang of het opleggen van onredelijke voorwaarden met eenzelfde effect de ontwikkeling van een door duurzame concurrentie gekenmerkte retailmarkt zou belemmeren of niet in het belang van de eindgebruiker zou zijn.

Nationale regelgevende instanties kunnen van ondernemingen onder meer verlangen dat zij:

a) 

derden toegang verlenen tot, en hun het gebruik toestaan van specifieke fysieke netwerkelementen en bijbehorende faciliteiten, in voorkomend geval met inbegrip van ontbundelde toegang tot het aansluitnetwerk en subnetwerk;

b) 

derden toegang verlenen tot specifieke actieve of virtuele netwerkelementen en -diensten;

c) 

te goeder trouw onderhandelen met ondernemingen die verzoeken om toegang;

d) 

reeds verleende toegang tot faciliteiten niet intrekken;

e) 

op wholesalebasis specifieke diensten aanbieden voor doorverkoop door derden;

f) 

open toegang verlenen tot technische interfaces, protocollen of andere kerntechnologieën die onmisbaar zijn voor de interoperabiliteit van diensten of virtuele netwerkdiensten;

g) 

colocatie of andere vormen van gedeeld gebruik van bijbehorende faciliteiten aanbieden;

h) 

specifieke diensten aanbieden die nodig zijn voor de interoperabiliteit van de aan gebruikers geleverde eind-tot-eind-diensten, of roaming binnen mobiele netwerken;

i) 

toegang verlenen tot operationele ondersteuningssystemen of vergelijkbare softwaresystemen die nodig zijn om billijke concurrentie bij het aanbieden van diensten te waarborgen;

j) 

zorgen voor interconnectie van netwerken of netwerkfaciliteiten;

k) 

toegang verschaffen aan verwante diensten zoals identiteit, locatie en presentie-informatiediensten.

De nationale regelgevende instanties kunnen die verplichtingen aan voorwaarden aangaande billijkheid, redelijkheid en opportuniteit onderwerpen.

2.  

Indien de nationale regelgevende instanties overwegen of het passend is één of meer van de in lid 1 van dit artikel genoemde, eventueel specifieke, verplichtingen op te leggen, en in het bijzonder indien zij onderzoeken, in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel, of en hoe dergelijke verplichtingen moeten worden opgelegd, analyseren zij of andere vormen van toegang tot wholesale-inputs op dezelfde of een verwante wholesalemarkt afdoende zouden zijn om het geconstateerde probleem in het belang van de eindgebruikers aan te pakken. Die beoordeling omvat commerciële aanbiedingen inzake toegang, gereguleerde toegang op grond vna artikel 61 of bestaande dan wel geplande gereguleerde toegang tot andere wholesale-inputs op grond van dit artikel. De nationale regelgevende instanties betrekken met name de volgende factoren in hun overwegingen:

a) 

de technische en economische levensvatbaarheid van het gebruik of de installatie van concurrerende faciliteiten, in het licht van het tempo van de marktontwikkeling, rekening houdend met de aard van en het soort interconnectie of toegang, inclusief de levensvatbaarheid van andere toeleveringsproducten zoals toegang tot kabelgoten;

b) 

de verwachte technologische ontwikkeling die van invloed is op het ontwerp en beheer van netwerken;

c) 

de noodzaak om technologieneutraliteit te waarborgen teneinde de partijen in staat te stellen hun eigen netwerken te ontwerpen en te beheren;

d) 

de haalbaarheid van de aangeboden toegangverlening, rekening houdend met de beschikbare capaciteit;

e) 

de door de eigenaar van de faciliteit verrichte initiële investering, rekening houdend met de verrichte overheidsinvesteringen en de aan de investering verbonden risico's, in het bijzonder rekening houdend met investeringen in en risiconiveaus betreffende netwerken met zeer hoge capaciteit;

f) 

de noodzaak om op de lange termijn de concurrentie in stand te houden, met speciale aandacht voor economisch doeltreffende concurrentie op basis van de infrastructuur en innovatieve bedrijfsmodellen die bevorderlijk zijn voor duurzame concurrentie, zoals de modellen op basis van mede-investeringen in netwerken;

g) 

in voorkomend geval, ter zake geldende intellectuele-eigendomsrechten;

h) 

het verlenen van pan-Europese diensten.

Indien een nationale regelgevende instantie overeenkomstig artikel 68 de oplegging van verplichtingen op grond van artikel 72 of van dit artikel in overweging neemt, onderzoekt zij of de loutere oplegging van verplichtingen overeenkomstig artikel 72 een evenredig middel is om de concurrentie en de belangen van de eindgebruiker te bevorderen.

3.  
Als een onderneming in overeenstemming met de bepalingen van dit artikel de verplichting wordt opgelegd toegang te verlenen, kunnen de nationale regelgevende instanties technische of operationele voorwaarden opleggen aan de aanbieder of de gebruikers van die toegang, wanneer dat nodig is om de normale werking van het netwerk te garanderen. Verplichtingen om specifieke technische normen of specificaties te volgen, zijn in overeenstemming met de overeenkomstig artikel 39 vastgestelde normen en specificaties.

Artikel 74

Verplichtingen inzake prijscontrole en kostentoerekening

1.  

Een nationale regelgevende instantie kan overeenkomstig artikel 68 verplichtingen inzake het terugverdienen van kosten en prijscontrole opleggen, inclusief verplichtingen inzake kostenoriëntering van prijzen en kostentoerekeningssystemen, voor het verlenen van specifieke interconnectie- of toegangtypes, wanneer uit een marktanalyse blijkt dat de betrokken onderneming de prijzen door het ontbreken van werkelijke concurrentie op een buitensporig hoog peil kan handhaven of de marges kan uithollen, ten nadele van de eindgebruikers.

Wanneer zij bepalen of verplichtingen inzake prijscontrole passend zouden zijn, houden de nationale regelgevende instanties rekening met de noodzaak om de mededinging te bevorderen en met de belangen van de eindgebruikers op de lange termijn op het gebied van de implementatie en toepassing van nieuwegeneratienetwerken, en met name van netwerken met zeer hoge capaciteit. In het bijzonder om investeringen door de onderneming, ook in nieuwegeneratienetwerken, aan te moedigen, houden de nationale regelgevende instanties rekening met de door de onderneming gedane investeringen. Indien de nationale regelgevende instanties van mening zijn dat verplichtingen inzake prijscontrole passend zijn, laten zij toe dat de onderneming een redelijke opbrengst krijgt uit haar kapitaalinbreng, waarbij zij de specifieke risico's van een bepaald nieuw netwerkproject waarin wordt geïnvesteerd in aanmerking nemen.

De nationale regelgevende instanties nemen in overweging om geen verplichtingen op grond van dit artikel op te leggen of in stand te houden wanneer zij vaststellen dat er sprake is van een aantoonbare retailprijsbeperking en dat een overeenkomstig de artikelen 69 tot en met 73 opgelegde verplichting, inclusief met name een overeenkomstig artikel 70 opgelegde economische-repliceerbaarheidstoets, voor effectieve en niet-discriminerende toegang zorgt.

Indien de nationale regelgevende instanties het passend achten verplichtingen inzake prijscontrole op te leggen betreffende toegang tot bestaande netwerkelementen, houden zij ook rekening met de voordelen van voorspelbare en stabiele wholesaleprijzen ten aanzien van het waarborgen van efficiënte markttoegang en afdoende stimulansen die erop gericht zijn dat alle ondernemingen nieuwe en verbeterde netwerken uitrollen.

2.  
De nationale regelgevende instanties zien erop toe dat regelingen voor het terugverdienen van kosten en tariferingsmethoden die worden opgelegd, erop gericht zijn de uitrol van nieuwe en verbeterde netwerken alsmede de efficiëntie en duurzame concurrentie te bevorderen en de eindgebruiker maximaal en op duurzame wijze voordeel te bieden. In dat verband kunnen de nationale regelgevende instanties ook rekening houden met beschikbare prijzen van vergelijkbare concurrerende markten.
3.  
Indien voor een onderneming een verplichting inzake kostenoriëntering van haar tarieven geldt, is het aan haar om aan te tonen dat de tarieven worden bepaald op basis van de kosten, verhoogd met een redelijk investeringsrendement. Voor de berekening van de kosten verbonden aan efficiënte dienstverlening, kunnen de nationale regelgevende instanties boekhoudkundige kostenberekeningsmethoden gebruiken die los staan van de door de onderneming gebruikte methoden. De nationale regelgevende instanties kunnen van een onderneming verlangen dat zij volledige verantwoording aflegt over haar tarieven en indien nodig dat deze worden aangepast.
4.  
De nationale regelgevende instanties zorgen ervoor dat, wanneer de invoering van een kostentoerekeningssysteem verplicht wordt gesteld met het oog op prijscontrole, een beschrijving van dit systeem voor het publiek beschikbaar wordt gesteld waarin ten minste de hoofdcategorieën waarin de kosten worden ingedeeld en de voor de toerekening van de kosten toegepaste regels worden vermeld. Een gekwalificeerde onafhankelijke instantie ziet toe op de inachtneming van het kostentoerekeningssysteem en publiceert ieder jaar een verklaring betreffende de inachtneming van het systeem.

Artikel 75

Afgiftetarieven

1.  

De Commissie stelt, zoveel mogelijk rekening houdend met het advies van Berec, uiterlijk 31 december 2020 overeenkomstig artikel 117 een gedelegeerde handeling vast tot aanvulling van deze richtlijn, waarbij een enkel maximumtarief voor mobiele gespreksafgifte voor de hele Unie en een enkel maximumtarief voor vaste gespreksafgifte voor de hele Unie wordt vastgesteld (samen „Uniebrede tarieven voor gespreksafgifte”), die worden opgelegd aan aanbieders van diensten met betrekking tot respectievelijk mobiele of vaste gespreksafgifte, in een lidstaat.

Daartoe moet de Commissie:

a) 

voldoen aan de in bijlage III vastgestelde beginselen, criteria en parameters;

b) 

wanneer zij voor het eerst de Uniebrede tarieven voor gespreksafgifte voor de hele Unie vaststelt, rekening houden met het gewogen gemiddelde van efficiënte kosten in vaste en mobiele netwerken, vastgesteld overeenkomstige de in bijlage III vermelde beginselen, die voor de hele Unie toegepast worden; het Uniebrede tarief voor gespreksafgifte in de eerste gedelegeerde handeling mag niet hoger zijn dan het hoogste tarief dat in elke lidstaat zes maanden voor de vaststelling van die gedelegeerde handeling van kracht was, na een eventueel noodzakelijke aanpassing voor uitzonderlijke nationale omstandigheden;

c) 

rekening houden met het totale aantal eindgebruikers in elke lidstaat teneinde een adequate weging van de maximale afgiftetarieven te waarborgen, alsmede met nationale omstandigheden die significante verschillen tussen de lidstaten tot gevolg hebben wat betreft het bepalen van de maximale afgiftetarieven in de Unie;

d) 

rekening houden met door Berec, de nationale regelgevende instanties of rechtstreeks door ondernemingen die elektronischecommunicatienetwerken en -diensten aanbieden verstrekte marktinformatie; en

e) 

rekening houden met de noodzaak een overgangsperiode van maximaal 12 maanden toe te staan met het oog op aanpassingen in lidstaten waar dit noodzakelijk is op basis van de eerder opgelegde tarieven.

2.  
Zoveel mogelijk rekening houdend met het advies van Berec, beoordeelt de Commissie om de vijf jaar de op grond van dit artikel vastgestelde gedelegeerde handeling en gaat dan telkens op basis van de in artikel 67, lid 1, vermelde criteria na of het bepalen van Uniebrede tarieven voor gespreksafgifte noodzakelijk blijft. Indien de Commissie, na die beoordeling, in overeenstemming met dit lid besluit geen maximumtarief op te leggen voor mobiele of vaste gespreksafgifte, of voor geen van beide, kunnen de nationale regelgevende instanties overeenkomstig artikel 67 analyses van markten voor gespreksafgifte uitvoeren om te beoordelen of het opleggen van regelgevende verplichtingen noodzakelijk is. Indien een nationale regelgevende instantie op grond van een dergelijke analyse kostengeoriënteerde afgiftetarieven op een relevante markt oplegt, volgt zij de beginselen, criteria en parameters van bijlage III, en legt zij de ontwerpmaatregel ten uitvoer met inachtneming van de in de artikelen 23, 32 en 33 bedoelde procedures.
3.  
De nationale regelgevende instanties houden nauwlettend toezicht op en zorgen voor de naleving van de toepassing van de Uniebrede tarieven voor gespreksafgifte door aanbieders van gespreksafgiftediensten. De nationale regelgevende instanties kunnen te allen tijde verlangen dat een aanbieder van diensten voor gespreksafgifte het tarief wijzigt dat hij aan andere ondernemingen aanrekent indien hij de gedelegeerde handeling bedoeld in lid 1 niet naleeft. De nationale regelgevende instanties brengen jaarlijks verslag uit aan de Commissie en aan Berec over de toepassing van dit artikel.

Artikel 76

Regelgeving inzake nieuwe elementen van netwerken met zeer hoge capaciteit

1.  

Ondernemingen die overeenkomstig artikel 67 zijn aangewezen als ondernemingen met aanmerkelijke marktmacht in een of meerdere relevante markten, kunnen overeenkomstig de in artikel 79 beschreven procedure en onder de in de tweede alinea van dit lid genoemde voorwaarden, afspraken aanbieden om de uitrol van een nieuw netwerk met zeer hoge capaciteit dat tot aan de gebouwen van de eindgebruiker of het basisstation uit optische-vezelcomponenten bestaat, open te stellen voor mede-investeringen — bijvoorbeeld door het aanbieden van mede-eigendom of langetermijnrisicodeling aan de hand van medefinanciering of van koopovereenkomsten die specifieke rechten van structurele aard meebrengen — door andere aanbieders van elektronischecommunicatienetwerken of -diensten.

Wanneer de nationale regelgevende instantie die afspraken evalueert, gaat zij met name na of het aanbod van mede-investeringen voldoet aan elk van de volgende voorwaarden:

a) 

het aanbod geldt op elk moment van de levensduur van het netwerk voor alle aanbieders van elektronischecommunicatienetwerken of -diensten;

b) 

het aanbod biedt andere mede-investeerders die aanbieders van elektronischecommunicatienetwerken of -diensten zijn, de mogelijkheid om daadwerkelijk en duurzaam te concurreren in downstreammarkten waarop de als onderneming met aanmerkelijke marktmacht aangewezen onderneming actief is, onder voorwaarden die onder meer het volgende omvatten:

i) 

billijke, redelijke en niet-discriminerende voorwaarden die toegang bieden tot de volledige capaciteit van het netwerk voor zover de mede-investering ervoor geldt;

ii) 

flexibiliteit wat betreft de waarde en looptijd van de deelname van elke mede-investeerder;

iii) 

de mogelijkheid om die deelname in de toekomst uit te breiden; en

iv) 

wederzijdse rechten die door de mede-investeerders worden verleend na de uitrol van infrastructuur die is medegefinancierd;

c) 

de onderneming maakt het aanbod tijdig bekend en, indien de onderneming niet beschikt over de in artikel 80, lid 1, vermelde kenmerken, ten minste zes maanden voor de uitrol van het nieuwe netwerk; die periode kan op grond van nationale omstandigheden worden verlengd;

d) 

toegangvragende partijen die niet deelnemen aan de mede-investering, kunnen van de aanvang af profiteren van dezelfde kwaliteit, snelheid en voorwaarden en hetzelfde eindgebruikersbereik als beschikbaar vóór de uitrol, samen met een mechanisme van aanpassing in de tijd dat door de nationale regelgevende instantie wordt bevestigd in het licht van de ontwikkelingen op de relevante retailmarkten, en dat de prikkels voor het deelnemen aan de mede-investeringen in stand houdt; dat mechanisme zorgt ervoor dat toegangvragende partijen toegang krijgen tot de elementen met zeer hoge capaciteit van het netwerk, zulks op een tijdstip en op basis van transparante en niet-discriminerende voorwaarden die passen bij de risiconiveaus waaraan de diverse mede-investeerders in verschillende stadia van de uitrol zijn blootgesteld en met inachtneming van de mededingingscontext op de retailmarkten;

e) 

het aanbod voldoet ten minste aan de in bijlage IV vervatte criteria en is te goeder trouw gedaan.

2.  

Indien de nationale regelgevende instantie, rekening houdend met de resultaten van de overeenkomstig artikel 79, lid 2, uitgevoerde markttoets, constateert dat de aangeboden mede-investeringsafspraak voldoet aan de voorwaarden van lid 1 van dit artikel, maakt zij die afspraak bindend op grond van artikel 79, lid 3, en legt zij met betrekking tot de onder de afspraken vallende elementen van het nieuwe netwerk met zeer hoge capaciteit geen extra verplichtingen op grond van artikel 68 op, op voorwaarde dat ten minste één potentiële mede-investeerder een mede-investeringsovereenkomst met de als onderneming met aanmerkelijke marktmacht aangewezen onderneming heeft gesloten.

De eerste alinea doet geen afbreuk aan de regelgeving betreffende omstandigheden die niet voldoen aan de voorwaarden van lid 1 van dit artikel, rekening houdend met de resultaten van eventueel overeenkomstig artikel 79, lid 2, uitgevoerde markttoetsen, maar die de mededinging beïnvloeden en in aanmerking worden genomen voor de toepassing van de artikelen 67 en 68.

In afwijking van de eerste alinea van dit lid kan een nationale regelgevende instantie in naar behoren gerechtvaardigde omstandigheden, overeenkomstig de artikelen 68 tot en met 74 oplossingen opleggen, in stand houden of aanpassen met betrekking tot nieuwe netwerken met zeer hoge capaciteit, teneinde significante problemen met de mededinging op specifieke markten aan te pakken indien de nationale regelgevende instantie constateert dat die problemen met de mededinging, gelet op de bijzondere eigenschappen van die markten, anders niet zouden worden aangepakt.

3.  

De nationale regelgevende instanties monitoren voortdurend de naleving van de voorwaarden van lid 1 en kunnen de onderneming die is aangewezen als een onderneming met aanmerkelijke marktmacht, ertoe verplichten jaarlijkse nalevingsverklaringen in te dienen.

Dit artikel doet geen afbreuk aan de bevoegdheid van een nationale regelgevende instantie om besluiten te nemen op grond van artikel 26, lid 1, ingeval zich een geschil voordoet tussen ondernemingen in verband met een overeenkomst inzake mede-investeringen uit hoofde waarvan zij worden geacht aan de in lid 1 van dit artikel beschreven voorwaarden te voldoen.

4.  
Berec publiceert, na raadpleging van de belanghebbenden en in nauwe samenwerking met de Commissie, richtsnoeren ter bevordering van de consistente toepassing door de nationale regelgevende instanties van de voorwaarden van lid 1 en de criteria van bijlage IV.

Artikel 77

Functionele scheiding

1.  

Indien de nationale regelgevende instantie besluit dat de passende verplichtingen die zijn opgelegd krachtens de artikelen 69 tot en met 74, er niet in geslaagd zijn daadwerkelijke concurrentie tot stand te brengen en dat er belangrijke en blijvende concurrentieproblemen of markttekortkomingen zijn vastgesteld met betrekking tot het aanbod op wholesaleniveau op bepaalde markten voor toegangsproducten, kan zij uitzonderlijk, in overeenstemming met de tweede alinea van artikel 68, lid 3, een verplichting opleggen aan verticaal geïntegreerde ondernemingen om activiteiten die verband houden met het aanbieden van de desbetreffende toegangsproducten op wholesaleniveau, in een onafhankelijk opererende bedrijfseenheid te plaatsen.

Die bedrijfseenheid moet toegangsproducten en -diensten leveren aan alle ondernemingen met inbegrip van andere bedrijfseenheden binnen de moedermaatschappij, binnen dezelfde tijdspanne en tegen dezelfde voorwaarden, met inbegrip van de prijs en diensten en door middel van dezelfde systemen en processen.

2.  

Indien een nationale regelgevende instantie voornemens is functionele scheiding verplicht te stellen, dient het hiertoe een verzoek in te dienen bij de Commissie met:

a) 

bewijs dat de in lid 1 bedoelde besluiten van de nationale regelgevende instantie rechtvaardigt;

b) 

een gemotiveerde evaluatie die besluit dat er binnen een redelijke termijn weinig of geen kans is op daadwerkelijke en duurzame op infrastructuur gegronde concurrentie;

c) 

een analyse van de verwachte impact op de nationale regelgevende instantie, de onderneming, met name op de werknemers van de gescheiden onderneming en op de elektronische communicatiesector als geheel, en op de stimuli om daarin te investeren, met name in verband met de noodzaak te zorgen voor sociale en territoriale cohesie, en op andere belanghebbenden, met name de verwachte impact op de mededinging op het gebied van infrastructuur en eventuele daaruit voortvloeiende gevolgen voor de consument;

d) 

een analyse van de redenen waarom die verplichting het efficiëntste middel zou zijn om de geïdentificeerde mededingingsproblemen of de markttekortkomingen op te lossen.

3.  

De ontwerpmaatregel omvat de volgende elementen:

a) 

de exacte aard en het niveau van scheiding, waarbij met name de rechtsstatus van de afzonderlijke bedrijfseenheid wordt vermeld;

b) 

de identificatie van de activa van de afzonderlijke bedrijfseenheid en de producten of diensten die door die eenheid moeten worden geleverd;

c) 

de bestuursregelingen om te zorgen voor de onafhankelijkheid van het personeel dat in dienst is bij de afzonderlijke bedrijfseenheid, en de dienovereenkomstige stimulerende structuur;

d) 

voorschriften om te zorgen voor naleving van de verplichtingen;

e) 

voorschriften om te zorgen voor transparantie van de operationele procedures, met name naar de belanghebbenden toe;

f) 

een toezichtprogramma om te zorgen voor naleving, met inbegrip van de publicatie van een jaarverslag.

Naar aanleiding van het in overeenstemming met artikel 68, lid 3, genomen besluit van de Commissie inzake die ontwerpmaatregel, voert de nationale regelgevende instantie een gecoördineerde analyse uit van de verschillende markten die verbonden zijn met het toegangsnetwerk overeenkomstig de in artikel 67 beschreven procedure. Op basis van die analyse moet de nationale regelgevende instantie, overeenkomstig de procedures van de artikelen 23 en 32, verplichtingen opleggen, handhaven, wijzigen of intrekken.

4.  
Een onderneming die functionele scheiding kreeg opgelegd, kan worden onderworpen aan alle in de artikelen 69 tot en met 74 bedoelde verplichtingen op elke specifieke markt wanneer is vastgesteld dat het een onderneming betreft die overeenkomstig artikel 67 is aangewezen als een onderneming met aanmerkelijke marktmacht, of andere verplichtingen die op grond van artikel 68, lid 3, door de Commissie zijn goedgekeurd.

Artikel 78

Vrijwillige scheiding door een verticaal geïntegreerde onderneming

1.  

Ondernemingen die zijn aangewezen als ondernemingen met aanmerkelijke marktmacht in een of verschillende markten overeenkomstig artikel 67, stellen de nationale regelgevende instantie ten minste drie maanden vooraf in kennis van hun voornemen hun plaatselijke toegangsnetwerkactiva of een belangrijk deel ervan over te dragen aan een afzonderlijke rechtseenheid met een verschillende eigenaar, of een afzonderlijke bedrijfseenheid op te richten om aan alle retailers, met inbegrip van de eigen retailafdelingen, volledige equivalente toegangsproducten te verstrekken.

Die ondernemingen stellen de nationale regelgevende instanties tevens in kennis van eventuele veranderingen van dat voornemen, alsmede van het eindresultaat van het scheidingsproces.

Dergelijke ondernemingen kunnen ook afspraken inzake toegangsvoorwaarden aanbieden die van toepassing zullen zijn op hun netwerk tijdens een implementatieperiode nadat de voorgestelde vorm van de scheiding is geïmplementeerd, teneinde effectieve en niet-discriminerende toegang door derden te waarborgen. Het aanbod van afspraken is voldoende gedetailleerd, onder meer wat betreft het tijdschema voor de implementatie en de looptijd opdat de nationale regelgevende instantie haar taken overeenkomstig lid 2 van dit artikel kan uitvoeren. Dergelijke afspraken kunnen een langere periode bestrijken dan de maximale periode voor marktbeoordelingen die in artikel 67, lid 5, is vastgesteld.

2.  

De nationale regelgevende instantie onderzoekt welk het effect de voorgenomen transactie, indien van toepassing in combinatie met de aangeboden afspraken, zal hebben op de bestaande regelgevende verplichtingen op grond van deze richtlijn.

Hiertoe voert de nationale regelgevende instantie een analyse uit van de verschillende markten die verbonden zijn aan het toegangsnetwerk in overeenstemming met de in artikel 67 beschreven procedure.

De nationale regelgevende instantie neemt alle door de onderneming aangeboden afspraken in acht en houdt in het bijzonder rekening met de in artikel 3 vervatte doelstellingen. In het kader daarvan raadpleegt de nationale regelgevende instantie derden in overeenstemming met 23 en richt zich daarbij in het bijzonder, op derden waarop de beoogde transactie rechtstreeks invloed heeft.

Op basis van die analyse moet de nationale regelgevende instantie verplichtingen opleggen, handhaven, wijzigen of intrekken, overeenkomstig de in de artikelen 23 en 32 omschreven procedures, waarbij in voorkomend geval artikel 80 wordt toegepast. De nationale regelgevende instantie kan in haar besluit bepalen dat de afspraken in hun geheel of gedeeltelijk bindend zijn. In afwijking van artikel 67, lid 5, kan de nationale regelgevende instantie bepalen dat de afspraken in hun geheel of gedeeltelijk bindend zijn voor de gehele periode waarvoor zij worden aangeboden.

3.  
Onverminderd artikel 80, kan de juridisch of operationeel gescheiden bedrijfseenheid waarvan overeenkomstig artikel 67 is vastgesteld dat zij op een specifieke markt aanmerkelijke marktmacht heeft, in voorkomend geval worden onderworpen aan alle in de artikelen 69 tot en met 74 bedoelde verplichtingen, of andere verplichtingen die de Commissie op grond van artikel 68, lid 3, heeft toegestaan, indien de aangeboden afspraken niet afdoende zijn om de doelstellingen in artikel 3 te verwezenlijken.
4.  
De nationale regelgevende instantie houdt toezicht op de implementatie van de door de ondernemingen aangeboden afspraken die zij overeenkomstig lid 2 van dit artikel bindend heeft gemaakt, en neemt de verlenging ervan in overweging wanneer de looptijd waarvoor deze oorspronkelijk werden aangeboden, is verstreken.

Artikel 79

Afspraakprocedure

1.  

Ondernemingen die zijn aangewezen als ondernemingen met aanmerkelijke marktmacht, kunnen aan de nationale regelgevende instantie afspraken aanbieden in verband met de voor hun netwerken geldende voorwaarden voor toegang of mede-investeringen, of beide, met betrekking tot onder meer:

a) 

samenwerkingsregelingen inzake de beoordeling van passende en evenredige verplichtingen op grond van artikel 68;

b) 

mede-investeringen in netwerken met zeer hoge capaciteit op grond van artikel 76; of

c) 

doeltreffende en niet-discriminerende toegang voor derde partijen op grond van artikel 78, zowel tijdens een implementatieperiode van vrijwillige scheiding door een verticaal geïntegreerde onderneming als nadat de voorgestelde vorm van scheiding is geïmplementeerd.

Het aanbod voor afspraken is voldoende gedetailleerd, onder meer wat betreft het tijdstip en de reikwijdte van de implementatie ervan en de duur ervan, teneinde de nationale regelgevende instantie in staat te stellen haar beoordeling op grond van lid 2 van dit artikel uit te voeren. Die afspraken kunnen een langere periode bestrijken dan de in artikel 67, lid 5, bepaalde maximumperiode voor marktanalyse.

2.  

Teneinde op grond van lid 1 van dit artikel door een onderneming aangeboden afspraken te beoordelen, verricht de nationale regelgevende instantie, tenzij die afspraken duidelijk niet aan een of meerdere desbetreffende voorwaarden of criteria voldoen, een markttoets, met name betreffende de aangeboden voorwaarden, door het organiseren van een raadpleging van belanghebbende partijen, met name derde partijen die rechtstreekse gevolgen ondervinden. Mogelijke mede-investeerders of toegangvragende partijen kunnen zich uitspreken over de conformiteit van de aangeboden afspraken met de voorwaarden van artikel 68, 76 of 78, naargelang van toepassing, en kunnen veranderingen voorstellen.

Wat betreft de krachtens dit artikel aangeboden afspraken houdt de nationale regelgevende instantie bij het beoordelen van verplichtingen op grond van artikel 68, lid 4, in het bijzonder rekening met:

a) 

bewijsmateriaal inzake de billijke en redelijke aard van de aangeboden afspraken;

b) 

het openstaan van de afspraken voor alle marktdeelnemers;

c) 

de tijdige beschikbaarheid van toegang onder billijke, redelijke en niet-discriminerende voorwaarden, onder meer tot netwerken met zeer hoge capaciteit, voordat aanverwante retaildiensten worden aangeboden; en

d) 

de algemene mate waarin de aangeboden afspraken duurzame mededinging op downstreammarkten mogelijk maken en de uitrol en ingebruikneming van netwerken met zeer hoge capaciteit in samenwerkingsverband faciliteren ten behoeve van eindgebruikers.

De nationale regelgevende instantie deelt, rekening houdend met alle tijdens de Raadpleging geuite standpunten en met de mate waarin die standpunten representatief zijn voor de verschillende belanghebbenden, aan de onderneming die is aangewezen als onderneming met aanmerkelijke marktmacht haar voorlopige conclusies mee over de vraag of de aangeboden afspraken voldoen aan de doelstellingen, criteria en procedures in dit artikel en artikel 68, 76 of 78, naargelang toepasselijk, alsmede onder welke voorwaarden zij in overweging zou kunnen nemen de afspraken bindend te maken. De onderneming kan haar initiële aanbod herzien om rekening te houden met de conclusies van de nationale regelgevende instantie en met het oog op het voldoen aan de criteria in dit artikel en, naargelang toepasselijk, in artikel 68, 76 of 78.

3.  

Onverminderd artikel 76, lid 2, eerste alinea, kan de nationale regelgevende instantie een besluit nemen om de afspraken geheel of gedeeltelijk bindend te maken.

In afwijking van artikel 67, lid 5, kan de nationale regelgevende instantie bepaalde of alle afspraken bindend maken voor een specifieke periode, die de hele periode waarvoor het aanbod geldt kan zijn, en in het geval van mede-investeringsafspraken die op grond van artikel 76, lid 2, eerste alinea, bindend zijn gemaakt, maakt zij deze bindend voor een periode van minimaal zeven jaar.

Met inachtneming van artikel 76, laat dit artikel de toepassing van de marktanalyseprocedure op grond van artikel 67 en het opleggen van verplichtingen op grond van artikel 68 onverlet.

Indien de nationale regelgevende instantie afspraken op grond van dit artikel bindend maakt, onderzoekt zij krachtens artikel 68 de gevolgen van dat besluit voor de marktontwikkeling, alsmede het al dan niet passend zijn van verplichtingen die zij heeft opgelegd of die zij, bij gebrek aan afspraken, overwoog op te leggen op grond van dat artikel of de artikelen 69 tot en met 74. Wanneer de nationale regelgevende instantie overeenkomstig artikel 32 kennis geeft van een ontwerpmaatregel krachtens artikel 68, doet zij de ontwerpmaatregel waarvan zij kennis geeft vergezeld gaan van het besluit tot vaststelling van de afspraak.

4.  
De nationale regelgevende instantie monitort, controleert en waarborgt de naleving van de afspraken die zij overeenkomstig lid 3 van dit artikel bindend heeft gemaakt op dezelfde manier als waarop zij de naleving van krachtens artikel 68 opgelegde verplichtingen monitort, controleert en waarborgt, en neemt de verlenging van de periode waarvoor zij bindend zijn gemaakt in overweging wanneer de initiële periode verstrijkt. Wanneer de nationale regelgevende instantie concludeert dat een onderneming niet heeft voldaan aan de overeenkomstig lid 3 van dit artikel bindend gemaakte afspraken, kan zij die onderneming overeenkomstig artikel 29 sancties opleggen. Onverminderd de procedure van artikel 30 ter naleving van specifieke verplichtingen, kan de nationale regelgevende instantie de overeenkomstig artikel 68, lid 6, opgelegde verplichtingen opnieuw evalueren.

Artikel 80

Uitsluitend op wholesalemarkten actieve ondernemingen

1.  

Een nationale regelgevende instantie die een onderneming die niet actief is op een retailmarkt voor elektronischecommunicatiediensten overeenkomstig artikel 67 aanwijst als een onderneming met aanmerkelijke marktmacht op één of meerdere wholesalemarkten, gaat na of die onderneming over de volgende kenmerken beschikt:

a) 

alle bedrijven en bedrijfsonderdelen binnen de onderneming, alle bedrijven waarover dezelfde uiteindelijke eigenaar zeggenschap heeft, maar die niet per se volledig in zijn of hun bezit zijn, en eventuele aandeelhouders die zeggenschap kunnen uitoefenen over de onderneming, ontplooien slechts activiteiten op wholesalemarkten voor elektronischecommunicatiediensten en beogen dat ook in de toekomst te doen, en ontplooien dus geen activiteiten op een retailmarkt voor elektronischecommunicatiediensten die in de Unie aan eindgebruikers worden verstrekt;

b) 

de onderneming is niet gebonden aan een enkele en afzonderlijke downstream actieve onderneming die activiteiten ontplooit op een retailmarkt voor elektronischecommunicatiediensten die aan eindgebruikers worden verstrekt, op grond van een exclusieve overeenkomst of een overeenkomst die feitelijk neerkomt op een exclusieve overeenkomst.

2.  
Indien de nationale regelgevende instantie concludeert dat aan de in lid 1van dit artikel bedoelde voorwaarden is voldaan, kan zij aan die onderneming alleen verplichtingen op grond van artikel 70 en 73, of verplichtingen met betrekking tot eerlijke en redelijke prijzen, opleggen indien dit gerechtvaardigd is op basis van een marktanalyse, inclusief een prospectieve beoordeling van het waarschijnlijke gedrag van de onderneming die is aangewezen als onderneming met aanmerkelijke marktmacht.
3.  
De nationale regelgevende instantie kan de overeenkomstig dit artikel aan de onderneming opgelegde verplichtingen te allen tijde heroverwegen indien zij concludeert dat niet meer aan de in lid 1van dit artikel bedoelde voorwaarden wordt voldaan, en zij past voor zover passend de artikelen 67 tot en met 74 toe. De ondernemingen stellen de nationale regelgevende instantie zonder onnodige vertraging in kennis van elke wijziging in de omstandigheden die relevant zijn voor lid 1, punten a) en b), van dit artikel.
4.  
De nationale regelgevende instantie heroverweegt de overeenkomstig dit artikel aan de onderneming opgelegde verplichtingen ook als de instantie op basis van bewijsstukken betreffende de door de onderneming aan haar downstreamklanten aangeboden voorwaarden concludeert dat er concurrentieproblemen zijn ontstaan of dreigen te ontstaan waardoor de eindgebruikers worden benadeeld en het noodzakelijk is één of meer van de in artikel 69, 71, 72 of 74 bedoelde verplichtingen op te leggen of de overeenkomstig lid 2 van dit artikel opgelegde verplichtingen aan te passen.
5.  
Het opleggen van verplichtingen en de heroverweging daarvan overeenkomstig dit artikel wordt uitgevoerd in overeenstemming met de in de artikelen 23, 32 en 33 bedoelde procedures.

Artikel 81

Migratie van legacy-infrastructuur

1.  
Ondernemingen die zijn aangewezen als ondernemingen met aanmerkelijke marktmacht in één of verschillende markten overeenkomstig artikel 67 stellen de nationale regelgevende instantie van tevoren en tijdig in kennis wanneer zij beogen over te gaan tot buitenbedrijfstelling of vervanging door nieuwe infrastructuur van onder verplichtingen op grond van de artikelen 68 tot en met 80 vallende delen van het netwerk, met inbegrip van legacy-infrastructuur die nodig is om een kopernetwerk te gebruiken.
2.  

De nationale regelgevende instantie waarborgt dat het proces van buitenbedrijfstelling of vervanging transparante tijdschema's en voorwaarden omvat, inclusief een passende opzeggingstermijn voor de overgang, en zij stelt vast dat indien nodig alternatieve producten van ten minste vergelijkbare kwaliteit beschikbaar zijn die toegang verstrekken tot de opgewaardeerde netwerkinfrastructuur die in de plaats komt van de vervangen elementen, teneinde de concurrentie en de rechten van de eindgebruikers zeker te stellen.

De nationale regelgevende instantie kan de verplichtingen betreffende activa waarvan buitenbedrijfstelling of vervanging is beoogd, intrekken wanneer zij zich ervan heeft vergewist dat de aanbieder van toegang:

a) 

passende voorwaarden voor de migratie tot stand heeft gebracht, onder meer door een alternatief toegangsproduct van ten minste vergelijkbare kwaliteit beschikbaar te stellen waarmee toegangvragende partijen dezelfde eindgebruikers kunnen bereiken als met de legacy-infrastructuur; en

b) 

voldoet aan de voorwaarden en het proces waarvan de nationale regelgevende instantie overeenkomstig dit artikel in kennis is gesteld.

Een dergelijke intrekking wordt uitgevoerd overeenkomstig de in de artikelen 23, 32 en 33 bedoelde procedures.

3.  
Dit artikel doet geen afbreuk aan de beschikbaarheid van gereguleerde producten zoals die door de nationale regelgevende instantie wordt vereist met betrekking tot de opgewaardeerde netwerkinfrastructuur overeenkomstig de procedures van de artikelen 67 en 68.

Artikel 82

Richtsnoeren van Berec inzake netwerken met zeer hoge capaciteit

Uiterlijk op 21 december 2020 brengt Berec na raadpleging van de belanghebbenden en in nauwe samenwerking met de Commissie richtsnoeren uit over de criteria waaraan een netwerk moet voldoen om als een netwerk met zeer hoge capaciteit te worden beschouwd, met name wat betreft downlink- en uplinkbandbreedte, veerkrachtigheid, parameters met betrekking tot fouten, latentietijden en de veranderingen daarin. De nationale regelgevende instanties houden zich zeer zorgvuldig aan die richtsnoeren. Uiterlijk 31 december 2025 en daarna op gezette tijden werkt Berec die richtsnoeren bij.



HOOFDSTUK V

Voorgeschreven controle van retaildiensten

Artikel 83

Voorgeschreven controle van retaildiensten

1.  

De lidstaten kunnen ervoor zorgen dat nationale regelgevende instanties passende nadere verplichtingen opleggen aan ondernemingen die zijn aangewezen als ondernemingen met aanmerkelijke marktmacht op een specifieke retailmarkt overeenkomstig artikel 63 indien:

a) 

een nationale regelgevende instantie op basis van een overeenkomstig artikel 67 uitgevoerde marktanalyse vaststelt dat er op een bepaalde overeenkomstig artikel 64 afgebakende retailmarkt niet genoeg mededinging is; alsmede

b) 

de nationale regelgevende instantie concludeert dat de krachtens de artikelen 69 tot en met 74 opgelegde verplichtingen niet zouden leiden tot de verwezenlijking van de in artikel 3 beschreven doelstellingen.

2.  
Verplichtingen die worden opgelegd uit hoofde van lid 1, moeten gebaseerd zijn op de aard van het geconstateerde probleem en evenredig en verantwoord zijn in het licht van de doelstellingen van artikel 3. De opgelegde verplichtingen kunnen inhouden dat de aangewezen ondernemingen geen buitensporige prijzen mogen vragen, de toegang tot de markt niet mogen belemmeren, de mededinging niet mogen beperken door middel van afbraakprijzen, geen ongegronde voorkeur voor bepaalde eindgebruikers aan de dag mogen leggen en diensten niet op een onredelijke wijze mogen bundelen. De nationale regelgevende instanties kunnen dergelijke ondernemingen passende retailprijsplafonds opleggen, alsook verplichtingen om individuele tarieven te controleren of verplichtingen om de tarieven af te stemmen op de kosten of prijzen op vergelijkbare markten, teneinde de belangen van de eindgebruiker te beschermen en tegelijkertijd daadwerkelijke mededinging te stimuleren.
3.  
De nationale regelgevende instanties zorgen ervoor dat, indien een onderneming aan regelgeving inzake retailtarieven of andere desbetreffende retailcontroles is onderworpen, de noodzakelijke en geëigende kostentoerekeningssystemen worden toegepast. De nationale regelgevende instanties kunnen nader bepalen welk model en welke boekhoudkundige methode moeten worden gehanteerd. Een gekwalificeerde onafhankelijke instantie ziet toe op de inachtneming van het kostentoerekeningssysteem. De nationale regelgevende instanties zorgen ervoor dat elk jaar een verklaring omtrent de naleving van die bepalingen wordt gepubliceerd.
4.  
Onverminderd de artikelen 85 en artikel 88 passen de nationale regelgevende instanties de in lid 1 van dit artikel bedoelde retailcontrolemechanismen niet toe op geografische of retailmarkten waar naar hun oordeel daadwerkelijke mededinging bestaat.



DEEL III

DIENSTEN



TITEL I

UNIVERSELEDIENSTVERPLICHTINGEN

Artikel 84

Betaalbare universele dienst

1.  
De lidstaten zorgen ervoor dat alle consumenten op hun grondgebied tegen een betaalbare prijs, in het licht van de specifieke nationale omstandigheden, op een vaste locatie toegang hebben tot een beschikbare adequate breedbandinternettoegangsdienst en tot spraakcommunicatiediensten, van een op hun grondgebied gespecificeerde kwaliteit, met inbegrip van de aansluiting op het net.
2.  
Daarnaast kunnen de lidstaten ook toezien op de betaalbaarheid van de in lid 1 bedoelde diensten die niet op een vaste locatie worden verleend indien zij dit nodig achten om te waarborgen dat consumenten op sociaal en economisch vlak volledig deelnemen aan de samenleving.
3.  

Elke lidstaat bepaalt in het licht van de nationale omstandigheden en de minimumbandbreedte waarover de meerderheid van de consumenten op zijn grondgebied beschikt, en rekening houdend met het Berec-verslag over beste praktijken, de adequate breedbandinternettoegangsdienst voor de toepassing van lid 1, teneinde de bandbreedte te garanderen die nodig is voor sociale en economische participatie in de samenleving. De adequate breedbandinternettoegangsdienst moet de bandbreedte kunnen leveren die nodig is om ten minste het in bijlage V omschreven minimumpakket van diensten te ondersteunen.

Uiterlijk op 21 juni 2020 stelt Berec, om bij te dragen aan een consistente toepassing van dit artikel, na raadpleging van belanghebbenden en in nauwe samenwerking met de Commissie, rekening houdend met de beschikbare gegevens van de Commissie (Eurostat), een verslag op over de beste praktijken van de lidstaten om het definiëren van de adequate breedbandinternettoegangsdienst op grond van de eerste alinea te ondersteunen. Dat verslag wordt op gezette tijden geactualiseerd om rekening te houden met technologische vooruitgang en veranderingen in gebruikspatronen van consumenten.

4.  
Indien een consument daarom verzoekt, mag de in lid 1 en waar toepasselijk, lid 2 bedoelde aansluiting worden beperkt tot de ondersteuning van uitsluitend spraakcommunicatiediensten.
5.  
De lidstaten kunnen het toepassingsgebied van dit artikel uitbreiden tot eindgebruikers die micro-ondernemingen, kleine en middelgrote ondernemingen en organisaties zonder winstoogmerk zijn.

Artikel 85

Aanbieden van een betaalbare universele dienst

1.  
De nationale regelgevende instanties monitoren in overleg met andere bevoegde instanties de ontwikkeling en het niveau van de retailprijzen van de in artikel 84, lid 1, genoemde diensten die op de markt beschikbaar zijn, met name rekening houdend met de binnenlandse prijzen en het nationaal inkomen van de consument.
2.  

Indien de lidstaten vaststellen dat, in het licht van de nationale omstandigheden, de retailtarieven voor de in artikel 84, lid 1, genoemde diensten niet betaalbaar zijn, omdat consumenten met een laag inkomen of bijzondere sociale behoeften geen toegang tot die diensten hebben, nemen zij maatregelen opdat adequate breedbandinternettoegangs- en spraakcommunicatiediensten, ten minste op een vaste locatie, voor die consumenten betaalbaar zijn.

Daartoe kunnen de lidstaten ervoor zorgen dat die consumenten steun ontvangen voor communicatiedoeleinden of kunnen zij van aanbieders van die diensten verlangen dat zij die consumenten tariefopties of -pakketten aanbieden die verschillen van die welke in normale commerciële omstandigheden worden aangeboden, of beide. Daartoe kunnen lidstaten eisen dat die aanbieders op het gehele grondgebied uniforme tarieven toepassen, met inbegrip van geografische gemiddelden.

In uitzonderlijke omstandigheden, met name indien het opleggen van verplichtingen krachtens de tweede alinea van dit lid aan alle aanbieders zou leiden tot bewezen buitensporige administratieve of financiële lasten voor aanbieders of de lidstaat, kan een lidstaat bij wijze van uitzondering besluiten om de verplichting die specifieke tariefopties of -pakketten aan te bieden, uitsluitend aan aangewezen ondernemingen op te leggen. Op die toewijzingen is artikel 86 van overeenkomstige toepassing. Wanneer een lidstaat ondernemingen aanwijst, waarborgt hij dat alle consumenten met een laag inkomen of bijzondere sociale behoeften, een keuze kunnen maken uit ondernemingen die tariefopties aanbieden welke aan hun behoeften tegemoetkomen, tenzij het waarborgen van die keuze onmogelijk is of tot buitensporige bijkomende administratieve of financiële lasten zou leiden.

De lidstaten zorgen ervoor dat consumenten die in aanmerking komen voor die tariefopties of -pakketten, recht hebben om een contract te sluiten hetzij met een aanbieder die de in artikel 84, lid 1, bedoelde diensten aanbiedt, hetzij met een overeenkomstig dit lid aangewezen onderneming, en dat hun nummer voor hen beschikbaar blijft gedurende een passende termijn en dat ongegronde afsluiting van de dienst wordt vermeden.

3.  
De lidstaten zorgen ervoor dat ondernemingen die op grond van lid 2 tariefopties of -pakketten aanbieden aan consumenten met een laag inkomen of bijzondere sociale behoeften, de nationale regelgevende instanties en andere bevoegde instanties op de hoogte houden van de inhoud van die aanbiedingen. De nationale regelgevende instanties zorgen er in overleg met andere bevoegde instanties voor dat de voorwaarden die aan de op grond van lid 2 aangeboden tariefopties of -pakketten zijn verbonden, volledig transparant zijn, worden bekendgemaakt en worden toegepast overeenkomstig het non-discriminatiebeginsel. De nationale regelgevende instanties kunnen, in overleg met andere bevoegde instanties, verlangen dat die tariefopties of -pakketten worden gewijzigd of ingetrokken.
4.  
De lidstaten zien er in het licht van de nationale omstandigheden op toe dat ofwel passende steun wordt verleend aan consumenten met een handicap ofwel, waar passend, andere specifieke maatregelen worden genomen om ervoor te zorgen dat de relevante eindapparatuur en specifieke apparatuur en diensten die hun een gelijkwaardige toegang bieden, inclusief waar nodig totaleconversatiediensten en bemiddelingsdiensten, beschikbaar en betaalbaar zijn.
5.  
Bij de toepassing van dit artikel trachten de lidstaten verstoring van de markt tot een minimum te beperken.
6.  
De lidstaten kunnen het toepassingsgebied van dit artikel uitbreiden tot eindgebruikers die micro-ondernemingen, kleine en middelgrote ondernemingen en organisaties zonder winstoogmerk zijn.

Artikel 86

Beschikbaarheid van universele dienst

1.  
Wanneer een lidstaat, rekening houdend met de resultaten van het overeenkomstig artikel 22, lid 1, gevoerde geografisch onderzoek, indien beschikbaar, en zo nodig aanvullende bewijzen, heeft vastgesteld dat de beschikbaarheid van een adequate breedbandinternettoegangsdienst in de zin van artikel 84, lid 3, en spraakcommunicatiediensten op een vaste locatie niet in normale commerciële omstandigheden of middels andere potentiële overheidsbeleidsinstrumenten kan worden gewaarborgd op zijn nationale grondgebied of verschillende delen ervan, kan hij passende universeledienstverplichtingen opleggen om tegemoet te komen aan alle redelijke verzoeken van eindgebruikers om toegang tot die diensten op de betrokken delen van zijn grondgebied.
2.  
De lidstaten bepalen de meest efficiënte en geschikte wijze om te waarborgen dat een adequate breedbandinternettoegangsdienst in de zin van artikel 84, lid 3, en spraakcommunicatiediensten op een vaste locatie beschikbaar zijn met inachtneming van de beginselen van objectiviteit, transparantie, niet-discriminatie en evenredigheid. De lidstaten trachten verstoring van de markt, met name het aanbieden van diensten tegen prijzen of onder andere voorwaarden die afwijken van normale commerciële voorwaarden, tot een minimum te beperken en daarbij het algemeen belang te beschermen.
3.  
Met name wanneer lidstaten besluiten verplichtingen op te leggen om te waarborgen dat een adequate breedbandinternettoegangsdienst in de zin van artikel 84, lid 3, en spraakcommunicatiediensten op een vaste locatie beschikbaar zijn voor eindgebruikers, kunnen zij één of meerdere ondernemingen aanwijzen om op hun volledige grondgebied die beschikbaarheid te waarborgen. De lidstaten kunnen verschillende ondernemingen of groepen van ondernemingen aanwijzen die adequate breedbandinternettoegangsdiensten en spraakcommunicatiediensten aanbieden op een vaste locatie of die verschillende gedeelten van het nationale grondgebied bestrijken.
4.  
Wanneer de lidstaten voor het gehele grondgebied of een gedeelte daarvan ondernemingen aanwijzen die belast worden met het waarborgen van de beschikbaarheid van diensten overeenkomstig lid 3 van dit artikel, hanteren zij daartoe een efficiënt, objectief, doorzichtig en niet-discriminerend aanwijzingssysteem waarin geen enkele onderneming a priori van aanwijzing is uitgesloten. Die aanwijzingsmethoden zorgen ervoor dat een adequate breedbandinternettoegangsdienst en spraakcommunicatiediensten op een vaste locatie op een kosteneffectieve wijze worden aangeboden en kunnen worden gebruikt als middel om de nettokosten van de universeledienstverplichtingen te bepalen in overeenstemming met artikel 89.
5.  
Wanneer een overeenkomstig lid 3 van dit artikel aangewezen onderneming voornemens is zijn netwerk voor lokale toegang voor een aanzienlijk deel of geheel af te stoten naar een afzonderlijke juridische entiteit met een andere eigenaar, stelt hij de nationale regelgevende instantie of andere bevoegde instantie daarvan tijdig in kennis, zodat die instantie het effect kan beoordelen van de geplande transactie op het aanbod op een vaste locatie van een adequate breedbandinternettoegangsdienst in de zin van artikel 84, lid 3, en spraakcommunicatiediensten. De nationale regelgevende instantie of andere bevoegde instantie kan in dit verband voorwaarden opleggen, wijzigen of schrappen overeenkomstig artikel 13, lid 2.

Artikel 87

Status van de bestaande universele dienst

Indien in het licht van nationale omstandigheden wordt vastgesteld dat daar behoefte aan is, kunnen de lidstaten de beschikbaarheid of betaalbaarheid van andere diensten dan adequate breedbandinternettoegangsdiensten in de zin van artikel 84, lid 3, en spraakcommunicatiediensten op een vaste locatie die op 20 december 2018 van kracht waren, blijven waarborgen. Wanneer de lidstaten voor hun gehele grondgebied of een gedeelte daarvan ondernemingen aanwijzen die belast worden met de levering van die diensten, is artikel 86 van toepassing. Die verplichtingen worden gefinancierd overeenkomstig artikel 90.

De lidstaten evalueren de op grond van dit artikel opgelegde verplichtingen uiterlijk op 21 december 2021 en vervolgens om de drie jaar.

Artikel 88

Controle van de uitgaven

1.  
De lidstaten zorgen ervoor dat aanbieders van adequate breedbandinternettoegangsdiensten en spraakcommunicatiediensten overeenkomstig de artikelen 84 tot en met 87, bij het aanbieden van extra faciliteiten en diensten naast de in artikel 84 vermelde faciliteiten en diensten, voorwaarden vaststellen op basis waarvan de eindgebruiker niet verplicht is voor faciliteiten of diensten te betalen die niet noodzakelijk of niet vereist zijn voor de gewenste dienst.
2.  

De lidstaten zorgen ervoor dat de in artikel 84 bedoelde aanbieders van een adequate breedbandinternettoegangsdienst en van spraakcommunicatiediensten die op grond van artikel 85 diensten leveren, de in deel A van bijlage VI genoemde specifieke faciliteiten en diensten aanbieden, naargelang toepasselijk, zodat consumenten uitgaven kunnen monitoren en controleren. De lidstaten zorgen ervoor dat die aanbieders een systeem opzetten om een ongegronde onderbreking van spraakcommunicatiediensten of van adequate breedbandinternettoegangsdiensten te voorkomen met betrekking tot consumenten zoals bedoeld in artikel 85, waaronder een passend mechanisme om na te gaan of zij nog steeds gebruik van de diensten wensen te maken.

De lidstaten kunnen het toepassingsgebied van dit lid uitbreiden tot eindgebruikers die micro-ondernemingen, kleine en middelgrote ondernemingen en organisaties zonder winstoogmerk zijn.

3.  
Iedere lidstaat zorgt ervoor dat de bevoegde instantie de voorschriften van lid 2 niet hoeft toe te passen op zijn gehele grondgebied of een gedeelte ervan indien de bevoegde autoriteit zich ervan heeft vergewist dat die faciliteit op ruime schaal beschikbaar is.

Artikel 89

Kosten van de universeledienstverplichtingen

1.  

Indien de nationale regelgevende instanties van oordeel zijn dat het aanbieden van een adequate breedbandinternettoegangsdienst in de zin van artikel 84, lid 3, en van spraakcommunicatiediensten als omschreven in de artikelen 84, 85 en 86 of de voortzetting van de bestaande universele dienst als omschreven in artikel 87 een onredelijke last kan vormen voor aanbieders van die diensten die om compensatie verzoeken, berekenen de nationale regelgevende instanties de nettokosten voor het aanbieden van die diensten.

De nationale regelgevende instanties:

a) 

berekenen daartoe de nettokosten van de universeledienstverplichtingen, rekening houdend met eventuele marktvoordelen voor een aanbieder van een adequate breedbandinternettoegangsdienst in de zin van artikel 84, lid 3, en van spraakcommunicatiediensten als omschreven in de artikelen 84, 85 en 86, of de voortzetting van de bestaande universele dienst als omschreven in artikel 87, overeenkomstig bijlage VII; of

b) 

maken gebruik van de nettokosten van het aanbieden van de universele dienst als vastgesteld door een aanwijzingssysteem overeenkomstig artikel 86, lid 4.

2.  
De kostenramingen en de andere gegevens die als basis dienen voor het berekenen van de nettokosten van de universeledienstverplichtingen krachtens lid 1, punt a), worden gecontroleerd of geverifieerd door de nationale regelgevende instantie of een instantie die onafhankelijk is van de betrokken partijen en door de nationale regelgevende instantie is gemachtigd. De resultaten van de kostenberekening en de conclusies van de controle zijn voor het publiek beschikbaar.

Artikel 90

Financiering van de universeledienstverplichtingen

1.  

Indien de nationale regelgevende instanties, op grond van de nettokostenberekening bedoeld in artikel 89 vaststellen dat een aanbieder een onredelijke last wordt opgelegd, kunnen de lidstaten op verzoek van de betrokken aanbieder besluiten één of beide van de volgende dingen te doen:

a) 

een mechanisme in te voeren waarmee die aanbieder voor de vastgestelde nettokosten onder transparante voorwaarden uit publieke middelen wordt gecompenseerd;

b) 

de nettokosten van de universeledienstverplichtingen te verdelen onder de aanbieders van elektronischecommunicatienetwerken en -diensten.

2.  

Indien de nettokosten worden gedeeld overeenkomstig lid 1, punt b), van dit artikel voeren de lidstaten een gezamenlijke financieringsregeling in die wordt beheerd door de nationale regelgevende instantie of door een van de begunstigden onafhankelijk orgaan onder toezicht van de nationale regelgevende instantie. Alleen de nettokosten als bepaald overeenkomstig artikel 89, van de in de artikelen 84 tot en met 87 vastgelegde verplichtingen mogen worden gefinancierd.

De gezamenlijke financieringsregeling eerbiedigt de beginselen van transparantie, minimale marktverstoring, non-discriminatie en evenredigheid, overeenkomstig de beginselen van deel B van bijlage VII. De lidstaten kunnen ervan afzien bijdragen te verlangen van ondernemingen met een nationale omzet die beneden een vastgesteld minimum ligt.

Onkosten die zijn verbonden aan de verdeling van de kosten van de universeledienstverplichtingen worden uitgesplitst en voor elke onderneming afzonderlijk vastgesteld. Die onkosten worden niet opgelegd aan of geïnd bij ondernemingen die geen diensten aanbieden op het grondgebied van de lidstaat die het kostendelingsmechanisme heeft ingesteld.

Artikel 91

Transparantie

1.  

Indien de nettokosten van de universeledienstverplichtingen moeten worden berekend overeenkomstig artikel 89, zien de nationale regelgevende instanties erop toe dat de beginselen voor de berekening van de nettokosten, met inbegrip van de details van de toegepaste methode, voor het publiek beschikbaar zijn.

Wanneer een mechanisme voor het delen van de nettokosten van universeledienstverplichtingen als bedoeld in artikel 90, lid 2, is ingesteld, zorgen de nationale regelgevende instanties ervoor dat de beginselen van kostendeling en van de compensatie van de nettokosten voor het publiek beschikbaar zijn.

2.  
Met inachtneming van de Unie- en nationale regels betreffende de vertrouwelijkheid van handelsgegevens, publiceren de nationale regelgevende instanties een jaarlijks verslag waarin de berekende kosten van de universeledienstverplichtingen worden gespecificeerd en de bijdragen van alle betrokken ondernemingen worden vermeld, met inbegrip van de eventuele marktvoordelen die voor de ondernemingen zijn voortgevloeid uit de universele dienstverplichtingen als vastgesteld in de artikelen 84 tot en met 87.

Artikel 92

Aanvullende verplichte diensten

De lidstaten kunnen besluiten op hun grondgebied diensten, aanvullend op de diensten die inbegrepen zijn in de in de artikelen 84 tot en met 87 bedoelde universeledienstverplichtingen, voor het publiek beschikbaar te stellen. In dergelijke gevallen wordt geen vergoedingsregeling voor specifieke ondernemingen opgelegd.



TITEL II

NUMMERVOORRADEN

Artikel 93

Nummervoorraden

1.  
De lidstaten zorgen ervoor dat de nationale regelgevende instanties of andere bevoegde instanties de verlening van gebruiksrechten voor alle nationale nummervoorraden en het beheer van de nationale nummerplannen controleren en dat zij zorgen voor passende nummervoorraden met het oog op het aanbieden van voor het publiek beschikbare elektronischecommunicatiediensten. De lidstaten zien erop toe dat er voor de verlening van gebruiksrechten voor de nationale nummervoorraden objectieve, transparante en niet-discriminerende procedures worden ingevoerd.
2.  

De nationale regelgevende instanties of andere bevoegde instanties kunnen ook voor het aanbieden van specifieke diensten aan andere ondernemingen dan aanbieders van elektronischecommunicatienetwerken of -diensten gebruiksrechten verlenen voor nummervoorraden uit de nationale nummerplannen mits passende nummervoorraden ter beschikking worden gesteld om tegemoet te komen aan de bestaande en te voorziene toekomstige vraag. Die ondernemingen tonen aan dat zij in staat zijn de nummervoorraden te beheren en te voldoen aan alle toepasselijke voorschriften op grond van van artikel 94. Wanneer er een aantoonbaar risico op uitputting van de nummervoorraden bestaat, kunnen de nationale regelgevende instanties of andere bevoegde instanties nieuwe verleningen van gebruiksrechten voor nummervoorraden aan die ondernemingen opschorten.

Met het oog op de consistente toepassing van dit lid stelt Berec uiterlijk op 21 juni 2020, na raadpleging van de belanghebbenden en in nauw overleg met de Commissie richtsnoeren op over de gezamenlijke criteria voor de beoordeling van de mogelijkheid om nummervoorraden te beheren en van het risico op uitputting van nummervoorraden.

3.  
De nationale regelgevende instanties of andere bevoegde instanties zorgen ervoor dat nationale nummerplannen en -procedures zodanig worden toegepast dat alle aanbieders van voor het publiek beschikbare elektronischecommunicatiediensten en de ondernemingen die overeenkomstig lid 2 in aanmerking komen, gelijk worden behandeld. In het bijzonder zorgen de lidstaten ervoor dat een onderneming waaraan het gebruiksrecht voor nummervoorraden is verleend, andere aanbieders van elektronischecommunicatiediensten niet discrimineert voor wat betreft de nummervoorraden die worden gebruikt om toegang te geven tot hun diensten.
4.  

Elke lidstaat ziet erop toe dat nationale regelgevende instanties of andere bevoegde instanties een reeks niet-geografische nummers beschikbaar stellen die kunnen worden gebruikt voor het aanbieden van andere elektronischecommunicatiediensten dan interpersoonlijke communicatiediensten op het hele grondgebied van de Unie, onverminderd Verordening (EU) nr. 531/2012 en artikel 97, lid 2, van deze richtlijn. Indien overeenkomstig lid 2 van dit artikel gebruiksrechten voor nummervoorraden zijn verleend aan andere ondernemingen dan aanbieders van elektronischecommunicatienetwerken of -diensten, geldt dit lid voor de specifieke diensten voor het aanbieden waarvan de gebruiksrechten zijn verleend.

De nationale regelgevende instanties of andere bevoegde instanties zorgen ervoor dat de in deel E van bijlage I opgenomen voorwaarden die kunnen worden verbonden aan de gebruiksrechten voor nummervoorraden die worden gebruikt voor het aanbieden van diensten buiten de lidstaat van de landcode, en de handhaving daarvan, even streng zijn als de voorwaarden en de handhaving die in overeenstemming met deze richtlijn van toepassing zijn op diensten die binnen de lidstaat van de landcode worden aangeboden. De nationale regelgevende instanties of andere bevoegde instanties zorgen er overeenkomstig artikel 94, lid 6, ook voor dat aanbieders die nummervoorraden van hun landcode gebruiken in andere lidstaten, voldoen aan de regels inzake consumentenbescherming en andere nationale regels in verband met het gebruik van nummervoorraden die gelden in de lidstaten waar de nummervoorraden worden gebruikt. Die verplichting doet geen afbreuk aan de handhavingsbevoegdheden van de bevoegde instanties van die lidstaten.

Berec assisteert de nationale regelgevende instanties of andere bevoegde instanties desgevraagd bij het coördineren van hun activiteiten met het oog op het efficiënte beheer van nummervoorraden met extraterritoriale gebruiksrechten binnen de Unie.

Teneinde de monitoring door de nationale regelgevende instanties of andere bevoegde instanties van de naleving van de voorschriften van dit lid te faciliteren, legt Berec een databank aan over de nummervoorraden met extraterritoriale gebruiksrechten binnen de Unie. Daartoe zenden de nationale regelgevende instanties of andere bevoegde instanties de relevante informatie aan Berec toe. Ingeval nummervoorraden met extraterritoriale gebruiksrechten binnen de Unie niet worden verleend door de nationale regelgevende instantie, pleegt de voor de verlening en het beheer ervan bevoegde instantie overleg met de nationale regelgevende instantie.

5.  

De lidstaten zorgen ervoor dat de code „00” de standaard internationale toegangscode is. Voor het gebruik van nummergebaseerde interpersoonlijke communicatiediensten tussen aangrenzende locaties aan weerszijden van een lidstaatgrens kunnen bijzondere regelingen worden ingevoerd of gehandhaafd.

Lidstaten kunnen voor alle of specifieke categorieën van nummers een gemeenschappelijk nummerplan delen.

De door die regelingen of overeenkomsten getroffen eindgebruikers ontvangen volledige informatie hieromtrent.

6.  
Onverminderd artikel 106 bevorderen de lidstaten etherdistributie — voor zover technisch haalbaar — om de overstap naar een andere aanbieder van elektronischecommunicatienetwerken of -diensten door eindgebruikers, met name aanbieders en eindgebruikers van intermachinale diensten, te faciliteren.
7.  
De lidstaten zorgen ervoor dat de nationale nummerplannen en alle latere toevoegingen of wijzigingen daarop worden gepubliceerd. Die verplichting kan alleen om redenen van nationale veiligheid worden beperkt.
8.  

De lidstaten ondersteunen harmonisatie van specifieke nummers of nummerreeksen binnen de Unie indien dat de werking van de interne markt en de ontwikkeling van pan-Europese diensten bevordert. Indien nodig om tegemoet te komen aan een onbeantwoorde grensoverschrijdende of pan-Europese vraag naar nummervoorraden stelt de Commissie, zo veel mogelijk rekening houdend met het advies van Berec, uitvoeringshandelingen vast voor de harmonisering van specifieke nummers of nummerreeksen.

Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 118, lid 4, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Artikel 94

Procedure voor het verlenen van gebruiksrechten voor nummervoorraden

1.  
Wanneer individuele gebruiksrechten voor nummervoorraden moeten worden verleend, verlenen de nationale regelgevende instanties of andere bevoegde instanties die rechten op verzoek aan ongeacht welke onderneming voor het aanbieden van elektronischecommunicatienetwerken of –diensten die onder de algemene machtiging als bedoeld in artikel 12 vallen, met inachtneming van artikel 13, van artikel 21, lid 1, punt c), en van alle andere regels die het efficiënt gebruik van die nummervoorraden moeten waarborgen overeenkomstig deze richtlijn.
2.  

De gebruiksrechten voor nummervoorraden worden verleend volgens procedures die open, objectief, transparant, niet-discriminerend en evenredig zijn.

Bij het verlenen van gebruiksrechten voor nummervoorraden vermelden de nationale regelgevende instanties of andere bevoegde instanties of en onder welke voorwaarden die kunnen worden overgedragen door de houder van de rechten.

Indien de nationale regelgevende instanties of andere bevoegde instanties gebruiksrechten voor nummervoorraden verlenen voor een bepaalde duur, moet die duur passend zijn voor de betrokken dienst, gelet op het nagestreefde doel, rekening houdend met de noodzaak van een passende periode voor de afschrijving van investeringen.

3.  
De nationale regelgevende instanties of andere bevoegde instanties nemen besluiten over de verlening van gebruiksrechten voor nummervoorraden, zo spoedig mogelijk na ontvangst van de volledige aanvraag, en uiterlijk binnen drie weken in het geval van nummervoorraden die binnen het nationale nummerplan voor specifieke doeleinden zijn bestemd. Die besluiten worden openbaar gemaakt.
4.  
Indien de nationale regelgevende instanties of andere bevoegde instanties na overleg met de belanghebbende partijen overeenkomstig artikel 23 hebben besloten dat gebruiksrechten voor nummervoorraden van uitzonderlijke economische waarde via competitieve of vergelijkende selectieprocedures moeten worden verleend, kunnen de nationale regelgevende instanties of andere bevoegde instanties de in lid 3 van dit artikel bedoelde periode van drie weken met ten hoogste drie weken verlengen.
5.  
De nationale regelgevende instanties of andere bevoegde instanties beperken het aantal te verlenen individuele gebruiksrechten niet, tenzij dat noodzakelijk is om een efficiënt gebruik van nummervoorraden te waarborgen.
6.  

Indien de gebruiksrechten voor nummervoorraden extraterritoriaal gebruik binnen de Unie overeenkomstig artikel 93, lid 4, omvatten, verbinden de nationale regelgevende instanties of andere bevoegde instanties aan die gebruiksrechten specifieke voorwaarden om te waarborgen dat alle relevante nationale regels inzake consumentenbescherming en de nationale regelgeving in verband met het gebruik van nummervoorraden die van toepassing is in de lidstaten waar de nummervoorraden worden gebruikt, worden nageleefd.

Op verzoek van een nationale regelgevende instantie of andere bevoegde instantie van een lidstaat waar de nummervoorraden worden gebruikt, die aantoont dat inbreuk is gepleegd op de toepasselijke regelgeving inzake consumentenbescherming of nationale wetgeving inzake het gebruik van nummervoorraden van die lidstaat, handhaven de nationale regelgevende instanties of andere bevoegde instanties van de lidstaat waar de gebruiksrechten voor de nummervoorraden zijn verleend de krachtens de eerste alinea van dit lid aan het gebruiksrecht verbonden voorwaarden overeenkomstig artikel 30, onder meer in ernstige gevallen door het intrekken van het recht op extraterritoriaal gebruik van de aan de betrokken onderneming toegekende nummervoorraden.

Berec faciliteert en coördineert de uitwisseling van informatie tussen de bevoegde instanties van de verschillende betrokken lidstaten en zorgt voor een goede coördinatie van hun onderlinge werkzaamheden.

7.  
Dit artikel is ook van toepassing wanneer nationale regelgevende instanties of andere bevoegde instanties gebruiksrechten voor nummervoorraden verlenen aan andere ondernemingen dan aanbieders van elektronischecommunicatienetwerken of -diensten overeenkomstig artikel 93, lid 2.

Artikel 95

Vergoedingen voor gebruiksrechten voor nummervoorraden

De lidstaten kunnen nationale regelgevende instanties of andere bevoegde instanties toestaan de gebruiksrechten voor nummervoorraden te onderwerpen aan vergoedingen die ten doel hebben een optimaal gebruik van die middelen te waarborgen. De lidstaten zorgen ervoor dat die vergoedingen objectief gerechtvaardigd, transparant en niet-discriminerend zijn en in verhouding staan tot het beoogde doel, en zij houden rekening met de in artikel 3 vermelde doelstellingen.

Artikel 96

Meldpunten voor vermiste kinderen en kinderhulplijnen

1.  
De lidstaten zorgen ervoor dat de eindgebruikers kosteloos toegang hebben tot een telefonisch meldpunt voor vermiste kinderen. Het meldpunt is bereikbaar op het nummer 116000.
2.  
De lidstaten zorgen ervoor dat eindgebruikers met een handicap zo veel mogelijk toegang hebben tot in het kader van het nummer 116000 verleende diensten. De getroffen maatregelen ter bevordering van toegang voor eindgebruikers met een handicap tot die diensten wanneer zij in andere lidstaten reizen, worden gebaseerd op de overeenkomstig artikel 39 vastgelegde toepasselijke normen of specificaties.
3.  
De lidstaten nemen passende maatregelen opdat de instantie of de onderneming waaraan het nummer 116000 is toegekend, voldoende middelen toewijst voor het functioneren van het meldpunt.
4.  
De lidstaten en de Commissie zorgen ervoor dat eindgebruikers naar behoren worden geïnformeerd over het bestaan en het gebruik van de diensten die in het kader van de nummers 116000 en, waar passend, 116111 worden verleend.

Artikel 97

Toegang tot nummers en diensten

1.  

De lidstaten zorgen ervoor dat, voor zover economisch gezien haalbaar, tenzij een opgeroepen eindgebruiker om commerciële redenen heeft besloten de toegang voor oproepende gebruikers die zich in specifieke geografische gebieden bevinden, te beperken, de nationale regelgevende instanties of andere bevoegde instanties alle nodige maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat de eindgebruikers:

a) 

toegang hebben tot en gebruik kunnen maken van diensten met gebruikmaking van niet-geografische nummers binnen de Unie; en

b) 

toegang hebben tot alle in de Unie toegekende nummers, ongeacht de door de exploitant gebruikte technologie en apparaten, inclusief de nummers in de nationale nummerplannen van de lidstaten en de Universal International Freephone Numbers (UIFN).

2.  
De lidstaten zorgen ervoor dat de nationale regelgevende instanties of andere bevoegde instanties kunnen verlangen dat aanbieders van openbare elektronischecommunicatienetwerken of voor het publiek beschikbare elektronischecommunicatiediensten per geval de toegang tot nummers en diensten blokkeren indien dit gerechtvaardigd is om redenen van fraude of misbruik, en dat aanbieders van elektronischecommunicatiediensten in die gevallen de overeenkomstige inkomsten uit interconnectie of andere diensten inhouden.



TITEL III:

RECHTEN VAN DE EINDGEBRUIKER

Artikel 98

Vrijstelling met betrekking tot bepaalde micro-ondernemingen

Met uitzondering van de artikelen 99 en 100, is deze titel niet van toepassing op micro-ondernemingen die nummeronafhankelijke interpersoonlijke communicatiediensten verstrekken, tenzij zij tevens andere elektronischecommunicatiediensten verstrekken.

De lidstaten zorgen ervoor dat eindgebruikers in kennis worden gesteld van een vrijstelling krachtens de eerste alinea, voordat zij een contract sluiten met een micro-onderneming die van een dergelijke vrijstelling geniet.

Artikel 99

Non-discriminatie

Aanbieders van openbare elektronischecommunicatienetwerken of -diensten mogen de eindgebruikers geen verschillende eisen of algemene voorwaarden voor toegang tot of gebruik van netwerken of diensten stellen om redenen die verband houden met de nationaliteit, de verblijfplaats of plaats van vestiging van de eindgebruikers, tenzij die verschillende behandeling objectief gerechtvaardigd is.

Artikel 100

Eerbiedigen van fundamentele rechten

1.  
Nationale maatregelen betreffende toegang tot of gebruik van diensten en toepassingen door de eindgebruikers via elektronischecommunicatienetwerken eerbiedigen het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (het „Handvest”) en de algemene beginselen van het Unierecht.
2.  
Maatregelen betreffende toegang tot of gebruik van diensten en toepassingen door de eindgebruikers via elektronischecommunicatienetwerken die de uitoefening van de in het Handvest erkende rechten en vrijheden kunnen beperken, worden alleen opgelegd indien de wetgeving daarin voorziet, indien zij die rechten en vrijheden eerbiedigen, indien zij evenredig en noodzakelijk zijn, en indien zij daadwerkelijk aan door het Unierecht erkende doelstellingen van algemeen belang of aan de eisen van de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen beantwoorden overeenkomstig artikel 52, lid 1, van het Handvest en de algemene beginselen van het Unierecht, waaronder het recht op doeltreffende rechtsbescherming en eerlijke rechtsbedeling. Die maatregelen worden derhalve alleen genomen met inachtneming van het beginsel van het vermoeden van onschuld en het recht op een persoonlijke levenssfeer. Een voorafgaande, eerlijke en onpartijdige procedure wordt gegarandeerd, inclusief het recht van de betrokkene of betrokkenen om te worden gehoord, met dien verstande dat voor naar behoren gestaafde spoedeisende gevallen passende voorwaarden en procedurele regelingen gelden overeenkomstig het Handvest.

Artikel 101

Niveau van harmonisatie

1.  
De lidstaten behouden of introduceren in hun nationale wetgeving geen bepalingen inzake de bescherming van de eindgebruiker die afwijken van de artikelen 102 tot en met 115, met inbegrip van meer of minder strikte bepalingen die een ander niveau van bescherming waarborgen, tenzij in deze titel anders is bepaald.
2.  

Tot en met 21 december 2021 mogen de lidstaten nog steeds strengere nationale bepalingen inzake consumentenbescherming toepassen die afwijken van de bepalingen in de artikelen 102 tot en met 115, mits die bepalingen van kracht waren op 20 december 2018 en eventuele beperkingen van de werking van de interne markt die daaruit voortvloeien, evenredig zijn aan het doel, namelijk bescherming van de consument.

De lidstaten stellen de Commissie uiterlijk op 21 december 2019 in kennis van de nationale bepalingen die op grond van dit lid moeten worden toegepast.

Artikel 102

Informatievereisten voor contracten

1.  

Voordat een consument is gebonden aan een contract of een daarmee overeenstemmend aanbod, verstrekken aanbieders van andere voor het publiek beschikbare elektronischecommunicatiediensten dan transmissiediensten voor het verlenen van intermachinale diensten de in de artikelen 5 en 6 van Richtlijn 2011/83/EU bedoelde informatie, naast de in bijlage VIII bij deze richtlijn genoemde informatie, voor zover die informatie betrekking heeft op een dienst die zij aanbieden.

De informatie wordt op een duidelijke en begrijpelijke manier verstrekt op een duurzame gegevensdrager zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 10), van Richtlijn 2011/83/EU of, indien zulks op een duurzame drager niet haalbaar is, in een door de aanbieder beschikbaar gesteld document dat gemakkelijk kan worden gedownload. De aanbieder brengt de beschikbaarheid van dat document en het belang van het downloaden ervan met het oog op documentatie, raadpleging achteraf en ongewijzigde reproductie uitdrukkelijk onder de aandacht van de consument.

De informatie wordt desgevraagd verstrekt in een format dat toegankelijk is voor eindgebruikers met een handicap, overeenkomstig Unierecht tot harmonisering van de toegankelijkheidseisen voor producten en diensten.

2.  
De informatie bedoeld in de leden 1, 3 en 5 wordt ook verstrekt aan eindgebruikers die micro-ondernemingen, kleine ondernemingen of organisaties zonder winstoogmerk zijn, tenzij zij er expliciet mee hebben ingestemd dat die bepalingen niet of slechts gedeeltelijk van toepassing zijn.
3.  

Aanbieders van andere voor het publiek beschikbare elektronischecommunicatiediensten dan transmissiediensten voor het verlenen van intermachinale diensten verstrekken consumenten een beknopte en gemakkelijk leesbare samenvatting van het contract. Die samenvatting vermeldt de belangrijkste elementen van de overeenkomstig lid 1 vereiste informatie. Die belangrijkste elementen omvatten ten minste:

a) 

de naam, het adres en de contactgegevens van de aanbieder en, indien verschillend, contactgegevens voor het indienen van eventuele klachten;

b) 

de belangrijkste kenmerken van elke dienst die wordt verleend;

c) 

de respectieve prijzen voor het activeren van de elektronischecommunicatiedienst en voor terugkerende of verbruiksgerelateerde kosten, ingeval de dienst wordt verleend tegen rechtstreekse betaling;

d) 

de looptijd van het contract en de voorwaarden voor verlenging en opzegging;

e) 

de mate waarin producten en diensten afgestemd zijn op eindgebruikers met een handicap;

f) 

in verband met internettoegangsdiensten, een samenvatting van de op grond van artikel 4, lid 1, punten d) en e), van Verordening (EU) 2015/2120 vereiste informatie.

Uiterlijk op 21 december 2019 stelt de Commissie, na raadpleging van Berec, uitvoeringshandelingen vast waarin een model van samenvatting van het contract wordt omschreven dat door de aanbieders moet worden gebruikt om te voldoen aan hun verplichtingen uit hoofde van dit lid.

Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 118, lid 4, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Aanbieders waarop de verplichtingen uit hoofde van lid 1 van toepassing zijn, vullen de vereiste informatie in dit model van samenvatting van het contract in en verstrekken de samenvatting van het contract, voorafgaand aan het sluiten van het contract, kosteloos aan de consumenten; dit geldt ook voor contracten op afstand. Indien het op dat moment om objectieve technische redenen niet mogelijk is de samenvatting van het contract te verstrekken, wordt deze onverwijld daarna verstrekt, en wordt het contract van kracht wanneer de consument na ontvangst van de samenvatting van het contract zijn of haar akkoord heeft bevestigd.

4.  
De in de leden 1 en 3 bedoelde informatie vormt een integraal onderdeel van het contract en wordt niet gewijzigd, tenzij de partijen uitdrukkelijk anders overeenkomen.
5.  
Indien internettoegangsdiensten of voor het publiek beschikbare interpersoonlijke communicatiediensten op basis van tijd of verbruikt volume gefactureerd worden, bieden de aanbieders daarvan consumenten een faciliteit om het gebruik van elke dienst te bewaken en te beheersen. Die faciliteit omvat toegang tot tijdige informatie over het verbruiksniveau van de diensten die tot het tariefplan behoren. Met name stellen de aanbieders de consumenten in kennis voordat er in hun tariefplan verbruikslimieten, zoals vastgesteld door bevoegde instanties, indien relevant samen met nationale regelgevende instanties, zijn bereikt en wanneer een daarin opgenomen dienst volledig is verbruikt.
6.  
De lidstaten kunnen in hun nationale wetgeving bepalingen handhaven of invoeren die aanbieders verplichten aanvullende informatie over het verbruiksniveau te verstrekken en tijdelijk het verdere gebruik van de betrokken dienst boven een door de bevoegde instantie bepaald financieel of volumeplafond te verhinderen.
7.  
Het staat de lidstaten vrij bepalingen in hun nationale recht te handhaven of in te voeren met betrekking tot de aspecten die niet onder dit artikel vallen, in het bijzonder om het hoofd te bieden aan nieuwe problemen die zich aandienen.

Artikel 103

Transparantie, vergelijken van aanbiedingen en publicatie van informatie

1.  
Bevoegde instanties, indien relevant samen met nationale regelgevende instanties, zorgen ervoor dat wanneer aanbieders van internettoegangsdiensten of voor het publiek beschikbare interpersoonlijke communicatiediensten het aanbod van die diensten aan voorwaarden verbinden, de informatie bedoeld in bijlage IX op duidelijke, volledige, machineleesbare manier en in een voor eindgebruikers met een handicap toegankelijke vorm wordt gepubliceerd overeenkomstig het Unierecht tot harmonisering van de toegankelijkheidseisen voor producten en diensten, door alle aanbieders, of door de bevoegde instantie zelf, indien relevant samen met de nationale regelgevende instantie. Die informatie wordt regelmatig bijgewerkt. Bevoegde instanties, indien relevant samen met de nationale instanties, kunnen aanvullende voorschriften vaststellen met betrekking tot de vorm waarin dergelijke informatie bekend moet worden gemaakt. Die informatie wordt, op verzoek, vóór publicatie aan de bevoegde instantie en, indien relevant, aan de nationale regelgevende instantie verstrekt.
2.  

De bevoegde instanties, indien relevant samen met de nationale instanties, zorgen ervoor dat eindgebruikers gratis toegang hebben tot ten minste één onafhankelijke vergelijkingstool waarmee zij verschillende internettoegangsdiensten en voor het publiek beschikbare nummergebaseerde interpersoonlijke communicatiediensten en, indien van toepassing, voor het publiek beschikbare nummeronafhankelijke interpersoonlijke communicatiediensten kunnen vergelijken en beoordelen, met betrekking tot:

a) 

de prijzen en tarieven van diensten die worden verleend tegen terugkerende of op verbruik gebaseerde directe betalingen; en

b) 

de kwaliteit van de dienstverlening wanneer een minimumkwaliteit van dienstverlening wordt geboden of de onderneming verplicht is die informatie te publiceren op grond van artikel 104.

3.  

De in lid 2 bedoelde vergelijkingstool:

a) 

is operationeel onafhankelijk van de aanbieders van dergelijke diensten, en waarborgt dat die aanbieders in de zoekresultaten gelijk worden behandeld;

b) 

vermeldt wie de eigenaar van de vergelijkingstool is en wie die tool beheert;

c) 

vermeldt de duidelijke en objectieve criteria waarop de vergelijking moet worden gebaseerd;

d) 

maakt gebruik van duidelijke en ondubbelzinnige taal;

e) 

geeft nauwkeurige en actuele informatie, met vermelding van het tijdstip van de meest recente actualisering;

f) 

staat open voor iedere aanbieder van internettoegangsdiensten of voor het publiek beschikbare interpersoonlijke communicatiediensten, die de relevante informatie beschikbaar maakt en omvat een breed scala aan aanbiedingen die een significant deel van de markt beslaan en vermeldt in voorkomend geval duidelijk dat de gepresenteerde informatie geen volledig overzicht van de markt biedt, voordat de zoekresultaten worden getoond;

g) 

voorziet in een effectieve procedure om foute informatie te melden;

h) 

voorziet in de mogelijkheid tot vergelijking van de prijzen, tarieven en kwaliteit van de dienstverlening van de aanbiedingen waartussen de consument kan kiezen, en, indien vereist door de lidstaten, tussen die aanbiedingen en de voor het publiek beschikbare standaardaanbiedingen aan andere eindgebruikers.

De vergelijkingsinstrumenten die aan de eisen in de punten a) tot en met h) voldoen, worden op verzoek van de aanbieder van het instrument in kwestie gecertificeerd door bevoegde instanties, indien relevant samen met nationale regelgevende instanties.

Derden hebben het recht om, met het oog op het aanbieden van die onafhankelijke vergelijkingstools, kosteloos en in open-gegevensformat de informatie te gebruiken die wordt bekendgemaakt door aanbieders van internettoegangsdiensten of voor het publiek beschikbare interpersoonlijke communicatiediensten.

4.  

De lidstaten mogen verlangen dat aanbieders van internettoegangsdiensten en/of voor het publiek beschikbare nummergebaseerde interpersoonlijke communicatiediensten indien nodig kosteloos informatie van algemeen belang aan bestaande en nieuwe eindgebruikers verstrekken met de middelen waarmee zij doorgaans met eindgebruikers communiceren. In dat geval wordt die informatie van algemeen belang door de bevoegde openbare instanties in een gestandaardiseerde vorm aangeleverd en heeft zij, onder meer, betrekking op de volgende punten:

a) 

de meest voorkomende vormen van gebruik van internettoegangsdiensten en voor het publiek beschikbare nummergebaseerde interpersoonlijke communicatiediensten voor onwettige activiteiten of de verspreiding van schadelijke inhoud, met name waar dit de eerbiediging van de rechten en vrijheden van derden kan aantasten, inclusief schendingen van gegevensbeschermingsrechten, het auteursrecht en hiermee samenhangende rechten, en de juridische gevolgen hiervan, alsmede

b) 

beschermingsmaatregelen tegen gevaren voor de persoonlijke veiligheid, de persoonlijke levenssfeer en persoonsgegevens bij het gebruik van internettoegangsdiensten en voor het publiek beschikbare nummergebaseerde interpersoonlijke communicatiediensten.

Artikel 104

Kwaliteit van de dienstverlening met betrekking tot internettoegangsdiensten en voor het publiek beschikbare interpersoonlijke communicatiediensten

1.  

De nationale regelgevende instanties, in overleg met andere bevoegde instanties, kunnen verlangen dat aanbieders van internettoegangsdiensten en voor het publiek beschikbare interpersoonlijke communicatiediensten, ten behoeve van de eindgebruikers volledige, vergelijkbare, betrouwbare, gebruiksvriendelijke en actuele informatie over de kwaliteit van hun diensten bekendmaken, voor zover zij ten minste enkele elementen van het netwerk beheren, rechtstreeks dan wel door middel van een overeenkomst inzake het niveau van de dienstverlening, en over de maatregelen die zijn genomen om gelijkwaardige toegang voor eindgebruikers met een handicap te waarborgen. Daarnaast kunnen de nationale regelgevende instanties samen met andere bevoegde instanties, wanneer de kwaliteit van de dienstverlening afhankelijk is van externe factoren, zoals het beheer van het overbrengen van signalen of netwerkconnectiviteit, van aanbieders van voor het publiek beschikbare interpersoonlijke communicatiediensten verlangen dat zij consumenten daarvan in kennis stellen.

Die informatie wordt, op verzoek, vóór publicatie aan de nationale regelgevende instanties en, indien relevant, aan andere bevoegde instanties verstrekt.

De maatregelen om de kwaliteit van de dienstverlening te waarborgen zijn in overeenstemming met Verordening (EU) 2015/2120.

2.  

De nationale regelgevende instanties, in overleg met andere bevoegde instanties, bepalen in het bijzonder op basis van de Berec-richtsnoeren de te hanteren parameters voor de kwaliteit van de dienst en de daartoe te hanteren meetmethoden, alsmede de inhoud, vorm en wijze van bekendmaking van de te publiceren informatie, met inbegrip van mogelijke kwaliteitscertificeringsregelingen. In voorkomend geval worden de in bijlage X vermelde parameters, definities en meetmethoden gebruikt.

Met het oog op de coherente toepassing van dit lid en van bijlage X stelt Berec uiterlijk op 21 juni 2020, na raadpleging van de belanghebbenden en in nauw overleg met de Commissie, richtsnoeren vast ter omschrijving van de relevante parameters voor de kwaliteit van de dienstverlening, waaronder de parameters voor eindgebruikers met een handicap, de toepasselijke meetmethodes, de inhoud en vorm van de informatie en de kwaliteitscertificeringsmechanismen.

Artikel 105

Looptijd en opzegging van contracten

1.  

De lidstaten zien erop toe dat de voorwaarden en procedures voor de opzegging van contracten het veranderen van dienstenaanbieder niet ontmoedigen en dat in contracten tussen consumenten en aanbieders van andere voor het publiek beschikbare elektronischecommunicatiediensten dan nummeronafhankelijke interpersoonlijke communicatiediensten en dan transmissiediensten voor het verlenen van intermachinale diensten, geen initiële contractduur van meer dan 24 maanden wordt vastgelegd. De lidstaten kunnen bepalingen vaststellen of handhaven die voor de contractduur kortere looptijden vastleggen.

Dit lid is niet van toepassing op de looptijd van een contract op afbetaling, waarbij de consument uitsluitend voor een fysieke aansluiting, in het bijzonder op een netwerk met zeer hoge capaciteit, een afzonderlijk contract heeft gesloten waarbij in tranches wordt betaald. Een contract op afbetaling voor een fysieke aansluiting omvat geen eindapparatuur zoals een router of modem en belet de consument niet zijn rechten uit hoofde van dit artikel uit te oefenen.

2.  
Lid 1 geldt ook voor eindgebruikers die micro-ondernemingen, kleine ondernemingen of organisaties zonder winstoogmerk zijn, tenzij zij er uitdrukkelijk mee hebben ingestemd dat die bepalingen niet van toepassing zijn.
3.  
Indien een contract of het nationaal recht voorziet in automatische verlenging van een vaste looptijd voor andere elektronischecommunicatiediensten dan nummeronafhankelijke interpersoonlijke communicatiediensten en dan transmissiediensten voor het verlenen van intermachinale diensten, zorgen de lidstaten ervoor dat eindgebruikers na een dergelijke verlenging het contract op elk willekeurig moment mogen opzeggen met een opzeggingstermijn van maximaal één maand, zoals bepaald door de lidstaten en zonder andere kosten dan de vergoeding voor de ontvangst van de dienstverlening tijdens de opzeggingstermijn. Voordat het contract automatisch wordt verlengd, informeren de aanbieders de eindgebruikers tijdig, op een in het oog springende wijze en op een duurzame drager over het einde van de contractuele verbintenis en over de middelen om het contract te beëindigen. Tegelijk geeft de aanbieder de eindgebruikers ook advies over de voordeligste tarieven met betrekking tot zijn diensten. De aanbieders geven de eindgebruikers ten minste jaarlijks informatie over de voordeligste tarieven.
4.  

Eindgebruikers hebben het recht hun contract zonder extra kosten op te zeggen wanneer zij op de hoogte worden gesteld van wijzigingen in de voorwaarden die worden voorgesteld door de aanbieder van andere voor het publiek beschikbare elektronischecommunicatiediensten dan nummeronafhankelijke interpersoonlijke communicatiediensten, tenzij de voorgestelde wijzigingen uitsluitend in het voordeel zijn van de eindgebruiker, van strikt administratieve aard zijn en geen negatieve gevolgen hebben voor de eindgebruiker, of rechtstreeks worden opgelegd door het Unie- of het nationale recht.

Aanbieders brengen de eindgebruikers ten minste één maand vooraf op de hoogte van wijzigingen aan de contractvoorwaarden en informeren hen tegelijkertijd over hun recht om hun contract zonder extra kosten op te zeggen indien zij de nieuwe voorwaarden niet aanvaarden. Het recht om het contract te beëindigen mag worden uitgeoefend binnen één maand na de kennisgeving. De lidstaten kunnen die termijn met maximaal drie maanden verlengen. De lidstaten zorgen ervoor dat die kennisgeving op duidelijke en begrijpelijke wijze gebeurt via een duurzame drager.

5.  
Elke significante voortdurende of regelmatig voorkomende discrepantie tussen de werkelijke prestaties van een elektronischecommunicatiedienst niet zijnde een internettoegangsdienst noch een nummeronafhankelijke interpersoonlijke communicatiedienst enerzijds en de in het contract vermelde prestaties anderzijds, wordt beschouwd als een reden voor de uitoefening van de rechtsmiddelen waarover de consument beschikt in overeenstemming met het nationaal recht, waaronder het recht om het contract kosteloos op te zeggen.
6.  

Ingeval deze richtlijn, dan wel andere bepalingen van de Unie- of nationale wetgeving, de eindgebruiker toestaan een contract voor andere voor het publiek beschikbare elektronischecommunicatiediensten dan nummeronafhankelijke interpersoonlijke communicatiediensten vóór afloop van de overeengekomen contracttermijn op te zeggen, is de eindgebruiker geen andere vergoeding verschuldigd dan die voor het in bezit houden van de gesubsidieerde eindapparatuur.

Ingeval de eindgebruiker de eindapparatuur wenst te behouden die bij de sluiting van het contract aan dat contract werd gekoppeld, bedraagt de verschuldigde vergoeding niet meer dan de waarde pro rata temporis daarvan zoals overeengekomen op het ogenblik dat het contract werd gesloten of het resterende gedeelte van de servicevergoeding tot het aflopen van het contract, al naargelang welk bedrag het laagst is.

De lidstaten mogen andere methoden voor de berekening van de vergoeding bepalen, op voorwaarde dat dergelijke methodes niet leiden tot een vergoeding die hoger is dan de overeenkomstig de tweede alinea berekende vergoeding.

De aanbieder heft eventuele voorwaarden voor het gebruik van die eindapparatuur op andere netwerken kosteloos op, op een door de lidstaten te bepalen moment en ten laatste bij de betaling van die vergoeding.

7.  
Wat transmissiediensten voor het verlenen van intermachinale diensten betreft, komen de in de leden 4 en 6 bedoelde rechten uitsluitend ten goede aan eindgebruikers die consumenten, micro-ondernemingen, kleine ondernemingen of organisaties zonder winstoogmerk zijn.

Artikel 106

Overstap naar een andere aanbieder en nummeroverdraagbaarheid

1.  

In geval van overstap naar een andere aanbieder van internettoegangsdiensten verstrekken de betrokken aanbieders de eindgebruiker vóόr en tijdens het overstapproces toereikende informatie en waarborgen zij de continuïteit van de internettoegangsdienst, tenzij dit technisch niet haalbaar is. De ontvangende aanbieder zorgt ervoor dat de internettoegangsdienst zo snel mogelijk wordt geactiveerd op de datum en binnen het tijdsbestek die uitdrukkelijk met de eindgebruiker zijn overeengekomen. De overdragende aanbieder blijft zijn internettoegangsdienst onder dezelfde voorwaarden aanbieden tot de ontvangende aanbieder zijn internettoegangsdienst activeert. Tijdens het overstapproces mag de dienst niet langer dan één werkdag worden onderbroken.

De nationale regelgevende instanties waarborgen de efficiëntie en eenvoud van het overstapproces voor de eindgebruiker.

2.  
De lidstaten zorgen ervoor dat alle eindgebruikers met nummers van het nationale nummerplan het recht hebben om, op verzoek, hun nummers te behouden overeenkomstig deel C van bijlage VI, ongeacht de onderneming die de dienst levert.
3.  
Wanneer een eindgebruiker een contract opzegt, zorgen de lidstaten ervoor dat de eindgebruiker het recht kan behouden om een nummer uit het nationale nummerplan over te dragen naar een andere aanbieder gedurende minimaal één maand na de datum van opzegging, tenzij van dit recht afstand wordt gedaan door de eindgebruiker.
4.  
De nationale regelgevende instanties zorgen ervoor dat de prijsstelling onder aanbieders met betrekking tot het aanbieden van nummeroverdraagbaarheid op de kosten gebaseerd is en dat de eindgebruiker geen directe kosten moet betalen.
5.  
Nummers worden binnen een zo kort mogelijk tijdsbestek overgedragen en geactiveerd op de datum die uitdrukkelijk met de eindgebruiker is overeengekomen. De activering van het nummer van eindgebruikers die een overeenkomst hebben gesloten om een nummer over te dragen naar een nieuwe aanbieder, vindt hoe dan ook plaats binnen één werkdag na de met de eindgebruiker overeengekomen datum. Indien het overdrachtsproces mislukt, reactiveert de overdragende aanbieder het nummer en de daarmee verbonden diensten van de eindgebruiker tot de overdracht is gelukt. De overdragende aanbieder blijft zijn diensten onder dezelfde voorwaarden aanbieden tot de diensten van de ontvangende aanbieder geactiveerd zijn. Hoe dan ook mag de dienst tijdens het proces van overstappen van aanbieder en overdragen van nummers niet langer dan één werkdag worden onderbroken. Exploitanten van wie de toegangsnetwerken of -faciliteiten door de overdragende of de ontvangende aanbieder, of beiden, worden gebruikt, zorgen ervoor dat er geen dienstonderbreking plaatsvindt waardoor het overstap- en overdrachtsproces vertraging oplopen.
6.  

De ontvangende aanbieder leidt het overstap- en overdrachtsproces, beschreven in de leden 1 en 5, en de ontvangende en de overdragende aanbieder werken te goeder trouw samen. Zij veroorzaken geen vertraging of misbruik van de overstap- en overdrachtsprocessen en evenmin dragen zij nummers over of zetten zij eindgebruikers over zonder uitdrukkelijke toestemming van die eindgebruikers. De contracten tussen de eindgebruikers en de overdragende aanbieder worden automatisch opgezegd wanneer het overstapproces is afgerond.

De nationale regelgevende instanties kunnen de details van de overstap- en overdrachtsprocessen vaststellen met inachtneming van de nationale bepalingen inzake contracten en technische haalbaarheid en van de noodzaak de continuïteit van de dienst voor de eindgebruikers te waarborgen. Dit houdt, waar dat technisch haalbaar is, een vereiste in die stelt dat het proces voor het overdragen van nummers moet verlopen via etherdistributie, tenzij anders gevraagd door een eindgebruiker. De nationale regelgevende instanties nemen ook passende maatregelen om ervoor te zorgen dat eindgebruikers gedurende het gehele overstap- en overdrachtsproces goed worden geïnformeerd en worden beschermd, en er geen verandering van aanbieder plaatsvindt tegen hun wil.

Bij vooruitbetaalde diensten betaalt de overdragende aanbieder op verzoek eventueel resterende tegoeden terug aan de consument. Voor restitutie kan slechts een vergoeding worden gevraagd indien dit in het contract is vermeld. Een dergelijke vergoeding is evenredig en staat in verhouding tot de werkelijke kosten die de overdragende aanbieder heeft gemaakt om de restitutie aan te bieden.

7.  
De lidstaten stellen voorschriften vast ten aanzien van sancties voor het geval een aanbieder niet aan de verplichtingen van dit artikel voldoet, onder meer in geval van vertragingen bij of misbruiken met betrekking tot de overdracht door of namens een aanbieder.
8.  
De lidstaten stellen voorschriften vast ten aanzien van de compensatie, op een gemakkelijke en tijdige wijze, van eindgebruikers door hun aanbieders voor het geval een aanbieder niet aan de verplichtingen van dit artikel voldoet, alsook in geval van vertragingen bij of misbruiken met betrekking tot de overstap- en overdrachtsprocessen, en gemiste onderhouds- en installatieafspraken.
9.  
Naast de informatie die vereist wordt krachtens bijlage VIII, dragen de lidstaten er zorg voor dat eindgebruikers op afdoende wijze worden ingelicht over het bestaan van het in de leden 7 en 8 bedoelde recht op compensatie.

Artikel 107

Gebundelde aanbiedingen

1.  
Indien een aan een consument aangeboden bundel van diensten of bundel van diensten en eindapparatuur ten minste een internettoegangsdienst of een voor het publiek beschikbare nummergebaseerde interpersoonlijke communicatiedienst omvat, zijn artikel 102, lid 3, artikel 103, lid 1, artikel 105 en artikel 106, lid 1, van toepassing op alle elementen van de bundel, ook, mutatis mutandis, op de elementen die anders niet onder die bepalingen vallen.
2.  
Indien de consument op grond van het Unierecht of van het nationaal recht overeenkomstig het Unierecht, het recht heeft enig onderdeel van de bundel zoals bedoeld in lid 1, vóór het einde van de overeengekomen contracttermijn op te zeggen vanwege non-conformiteit met de overeenkomst of leveringsverzuim, zorgt de lidstaat ervoor dat de consument het recht heeft om het contract ten aanzien van alle elementen van de bundel te beëindigen.
3.  
Een abonnement op aanvullende diensten of eindapparatuur die door dezelfde aanbieder van internettoegangsdiensten of voor het publiek beschikbare nummergebaseerde interpersoonlijke communicatiediensten worden verstrekt of verspreid, leidt niet tot de verlenging van de oorspronkelijke geldigheidsduur van het bestaande contract waaraan die diensten of eindapparatuur worden toegevoegd, tenzij de consument uitdrukkelijk iets anders overeenkomt wanneer hij een abonnement neemt op de aanvullende diensten of eindapparatuur.
4.  
De leden 1 en 3 gelden ook voor eindgebruikers die micro-ondernemingen, kleine ondernemingen of organisaties zonder winstoogmerk zijn, tenzij zij er expliciet mee hebben ingestemd dat die bepalingen niet of slechts gedeeltelijk van toepassing zijn.
5.  
De lidstaten kunnen lid 1 ook toepassen ten aanzien van andere bepalingen van deze titel.

Artikel 108

Beschikbaarheid van diensten

De lidstaten nemen alle noodzakelijke maatregelen om de beschikbaarheid van spraakcommunicatiediensten en internettoegangsdiensten die worden geleverd via openbare elektronischecommunicatienetwerken, zo volledig mogelijk te waarborgen in geval van door calamiteit veroorzaakte netwerkuitval of in geval van overmacht. De lidstaten zorgen ervoor dat aanbieders van spraakcommunicatiediensten alle nodige maatregelen nemen om een ononderbroken toegang tot de noodhulpdiensten en een ononderbroken transmissie van waarschuwingen aan het publiek te waarborgen.

Artikel 109

Noodcommunicatie en het uniforme Europese alarmnummer

1.  

De lidstaten zorgen ervoor dat alle eindgebruikers van de in lid 2 bedoelde dienst, inclusief gebruikers van openbare betaaltelefoons, kosteloos en zonder dat zij daarvoor een betaalmiddel hoeven te gebruiken, toegang hebben tot de noodhulpdiensten door middel van noodcommunicatie via het uniforme Europese alarmnummer 112 en via eventuele nationale alarmnummers zoals bepaald door de lidstaten.

De lidstaten bevorderen de toegang tot noodhulpdiensten via het uniforme Europese alarmnummer 112 vanuit elektronischecommunicatienetwerken die niet voor het publiek beschikbaar zijn maar wel oproepen naar openbare netwerken mogelijk maken, in het bijzonder wanneer de voor het netwerk verantwoordelijke onderneming niet voorziet in een alternatieve en eenvoudige toegang tot een noodhulpdienst.

2.  
De lidstaten zorgen er na overleg met de nationale regelgevende instanties, de noodhulpdiensten en de aanbieders van elektronischecommunicatiediensten voor dat aanbieders van voor het publiek beschikbare nummergebaseerde interpersoonlijke communicatiediensten, ingeval die diensten eindgebruikers in staat stellen uitgaande gesprekken tot stand te brengen naar een nummer in een nationaal of internationaal nummerplan, via de meest geschikte PSAP toegang verschaffen tot noodhulpdiensten.
3.  
De lidstaten zorgen ervoor dat alle noodcommunicatie via het uniforme Europese alarmnummer 112 naar behoren wordt beantwoord en behandeld op de wijze die het meest geschikt is voor de nationale organisatie van noodhulpdiensten. Dergelijke noodcommunicatie wordt ten minste zo snel en doeltreffend beantwoord en behandeld als noodcommunicatie via de eventueel nog bestaande nationale alarmnummers.
4.  
Uiterlijk op 21 december 2020 en vervolgens om de twee jaar dient de Commissie bij het Europees Parlement en bij de Raad een verslag in over de effectiviteit van de invoering van het uniforme Europese alarmnummer 112.
5.  
De lidstaten zorgen ervoor dat de toegang voor eindgebruikers met een handicap tot noodhulpdiensten via noodcommunicatie beschikbaar en gelijkwaardig is aan die van andere eindgebruikers, overeenkomstig het Unierecht ter harmonisatie van toegankelijkheidseisen voor producten en diensten. De Commissie en de nationale regelgevende instanties of andere bevoegde instanties treffen passende maatregelen om te waarborgen dat eindgebruikers met een handicap op voet van gelijkheid met anderen toegang hebben tot noodhulpdiensten wanneer zij in andere lidstaten reizen, waar mogelijk zonder registratie vooraf. Die maatregelen dienen ter waarborging van interoperabiliteit tussen de lidstaten en zijn zoveel mogelijk gebaseerd op Europese normen of specificaties die overeenkomstig artikel 39 zijn vastgesteld. Dergelijke maatregelen beletten niet dat de lidstaten aanvullende voorschriften vaststellen met het oog op de in dat artikel vermelde doelstellingen.
6.  
De lidstaten zorgen ervoor dat informatie over de locatie van de oproeper na het tot stand brengen van de communicatie onverwijld beschikbaar wordt gesteld aan de meest geschikte PSAP. Die informatie omvat zowel netwerkgebaseerde locatiegegevens als, waar beschikbaar, handsetgebaseerde informatie over de locatie van de oproeper. De lidstaten zorgen ervoor dat de vaststelling en de overdracht van de informatie over de locatie van de oproeper kosteloos is voor de eindgebruiker en de PSAP met betrekking tot alle oproepen naar het uniforme Europese alarmnummer 112. De lidstaten kunnen die verplichting uitbreiden tot noodcommunicatie met nationale alarmnummers. De bevoegde regelgevende instanties stellen, indien nodig na overleg met Berec, criteria vast voor de nauwkeurigheid en betrouwbaarheid van de verstrekte informatie over de locatie van de oproeper.
7.  
De lidstaten zorgen ervoor dat de eindgebruikers adequaat worden ingelicht over het bestaan en het gebruik van het uniforme Europese alarmnummer 112 en over de toegankelijkheidskenmerken ervan, onder meer via initiatieven die specifiek gericht zijn op personen die tussen lidstaten reizen en eindgebruikers met een handicap. Die informatie wordt in toegankelijke vorm verstrekt, waarbij rekening wordt gehouden met de verschillende soorten handicaps. De Commissie ondersteunt maatregelen van de lidstaten en vult deze aan.
8.  

Om een effectieve toegang tot noodhulpdiensten via noodcommunicatie met het uniforme Europese alarmnummer 112 in de lidstaten te waarborgen, stelt de Commissie, na overleg met Berec, overeenkomstig artikel 117 uitvoeringshandelingen vast tot aanvulling van de leden 2, 5 en 6 van dit artikel met betrekking tot maatregelen om de compatibiliteit, interoperabiliteit, kwaliteit, betrouwbaarheid en continuïteit van noodcommunicatie in de Unie, wat betreft oplossingen voor informatie over de locatie van de oproeper, toegang voor eindgebruikers met een handicap en doorschakeling naar de meest geschikte PSAP te waarborgen. De eerste van die gedelegeerde handelingen wordt uiterlijk op 21 december 2022 vastgesteld.

Die gedelegeerde handelingen mogen evenwel geen afbreuk doen aan en evenmin van invloed zijn op de organisatie van de noodhulpdiensten, wat de exclusieve bevoegdheid van de lidstaten blijft.

Berec houdt een database bij met E.164-nummers van de noodhulpdiensten van de lidstaten om te waarborgen dat die diensten vanuit verschillende lidstaten onderling contact kunnen opnemen, voor zover zo'n database niet door een andere organisatie wordt bijgehouden.

Artikel 110

Systeem inzake publieke waarschuwingen

1.  
Uiterlijk op 21 juni 2022 zorgen de lidstaten ervoor dat, wanneer er systemen zijn om het publiek bij dreigende of zich ontwikkelende grote noodsituaties en rampen te waarschuwen, publieke waarschuwingen door de aanbieders van mobiele nummergebaseerde interpersoonlijke communicatiediensten worden toegezonden aan de betrokken eindgebruikers.
2.  

Niettegenstaande lid 1 kunnen de lidstaten bepalen dat publieke waarschuwingen worden toegezonden via andere voor het publiek beschikbare elektronischecommunicatiediensten dan de in lid 1 bedoelde of via andere dan omroepdiensten, of via een mobiele applicatie die gebruikmaakt van een internettoegangsdienst, mits de effectiviteit van het systeem inzake publieke waarschuwingen gelijkwaardig is wat betreft dekking en capaciteit om eindgebruikers te bereiken, ook als die zich slechts tijdelijk in het betrokken gebied bevinden; de lidstaten houden daarbij zoveel mogelijk rekening met de richtsnoeren van Berec. Publieke waarschuwingen moeten door de eindgebruikers op eenvoudige wijze kunnen worden ontvangen.

Berec maakt na raadpleging van de met PSAP belaste instanties en uiterlijk op 21 juni 2020 richtsnoeren bekend over de wijze waarop moet worden beoordeeld of de effectiviteit van de systemen inzake publieke waarschuwingen uit hoofde van dit lid gelijkwaardig is aan de effectiviteit van die uit hoofde van lid 1.

Artikel 111

Gelijkwaardige toegang en keuzemogelijkheden voor eindgebruikers met een handicap

1.  

De lidstaten zorgen ervoor dat de bevoegde instanties voorschriften opleggen aan aanbieders van voor het publiek beschikbare elektronischecommunicatiediensten om ervoor te zorgen dat eindgebruikers met een handicap:

a) 

een toegang tot elektronischecommunicatiediensten hebben, met inbegrip van de op grond van artikel 102 verstrekte bijbehorende contractuele gegevens, die gelijkwaardig is aan die van de meerderheid van de eindgebruikers; en

b) 

wat betreft ondernemingen en diensten, dezelfde keuzemogelijkheden hebben als de meerderheid van de eindgebruikers.

2.  
Door middel van de in lid 1 van dit artikel bedoelde maatregelen bevorderen de lidstaten de naleving van de relevante overeenkomstig artikel 39 vastgelegde normen en specificaties.

Artikel 112

Inlichtingendiensten

1.  
De lidstaten zorgen ervoor dat aanbieders van nummergebaseerde interpersoonlijke communicatiediensten die nummers uit een nummerplan toekennen, aan alle redelijke verzoeken voldoen om, ten behoeve van het verstrekken van voor het publiek beschikbare telefooninlichtingendiensten en telefoongidsen, de relevante informatie in een overeengekomen format beschikbaar te stellen op billijke, objectieve, kostengeoriënteerde en niet-discriminerende voorwaarden.
2.  
De nationale regelgevende instanties worden gemachtigd om verplichtingen en voorwaarden op te leggen aan ondernemingen die de toegang tot eindgebruikers controleren voor het verstrekken van telefooninlichtingendiensten, overeenkomstig artikel 61. Die verplichtingen en voorwaarden zijn objectief, billijk, niet-discriminerend en transparant.
3.  
De lidstaten handhaven in de regelgeving geen restricties die beletten dat eindgebruikers in een bepaalde lidstaat via spraaktelefonie of SMS rechtstreeks toegang hebben tot de telefooninlichtingendienst in een andere lidstaat en nemen maatregelen om die toegang overeenkomstig artikel 97 te garanderen.
4.  
Dit artikel geldt met inachtneming van de eisen van het Unierecht inzake de bescherming van persoonsgegevens en de persoonlijke levenssfeer, en met name artikel 12 van Richtlijn 2002/58/EG.

Artikel 113

Interoperabiliteit van autoradio-ontvangers, ontvangers voor radio voor consumenten en digitaletelevisieapparatuur voor consumenten

1.  
De lidstaten waarborgen de interoperabiliteit van autoradio-ontvangers en digitaletelevisieapparatuur voor consumenten overeenkomstig bijlage XI.
2.  
Daarnaast kunnen de lidstaten maatregelen nemen om de interoperabiliteit van andere ontvangers voor radio voor consumenten te verzekeren, en tegelijkertijd de weerslag op de markt van radio-uitzendingenontvangers met een lage waarde te beperken en erop toe te zien dat dergelijke maatregelen niet worden toegepast op producten waarin een radio-ontvanger een louter bijkomstige rol speelt, zoals smartphones, en evenmin op door radioamateurs gebruikte radioapparatuur.
3.  

De lidstaten moedigen aanbieders van digitaletelevisiediensten aan om er, waar nodig, voor te zorgen dat de digitaletelevisieapparatuur die zij aan hun eindgebruikers verstrekken, interoperabel is, zodat die, waar technisch haalbaar, verder kan worden gebruikt voor diensten van andere aanbieders van digitaletelevisiediensten.

Onverminderd artikel 5, lid 2, van Richtlijn 2012/19/EU van het Europees Parlement en de Raad ( 5 ) zien de lidstaten erop toe dat eindgebruikers bij de beëindiging van hun contract de mogelijkheid hebben om de digitaletelevisieapparatuur via een kosteloze en gemakkelijke procedure terug te geven, tenzij de aanbieder aantoont dat de digitaletelevisieapparatuur volledig interoperabel is met de digitaletelevisiediensten van andere aanbieders, onder wie ook de aanbieder naar wie de eindgebruiker is overgestapt.

Digitaletelevisieapparatuur die voldoet aan de geharmoniseerde normen waarvan de kenmerken zijn bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie, of aan delen daarvan, wordt geacht overeen te komen met de in de tweede alinea bedoelde vereiste van interoperabiliteit, waarop die normen of delen daarvan betrekking hebben.

Artikel 114

Doorgifteverplichtingen

1.  
De lidstaten kunnen ten aanzien van nader bepaalde radio- en televisieomroepkanalen en daaraan gerelateerde complementaire diensten, met name toegankelijkheidsdiensten om een passende toegang voor eindgebruikers met een handicap en dataondersteunende geconnecteerde televisiediensten en EPG's mogelijk te maken, aan de onder hun bevoegdheid ressorterende ondernemingen die elektronischecommunicatienetwerken en -diensten aanbieden welke voor de distributie van radio- en televisieomroepkanalen aan het publiek worden gebruikt, redelijke doorgifteverplichtingen opleggen indien die netwerken en diensten voor een significant aantal eindgebruikers ervan het belangrijkste middel zijn om radio- en televisieomroepkanalen te ontvangen. Dergelijke verplichtingen worden alleen opgelegd indien zij noodzakelijk zijn om doelstellingen van algemeen belang als duidelijk omschreven door elke lidstaat te verwezenlijken, en zijn evenredig en transparant.
2.  
De in lid 1 bedoelde verplichtingen worden uiterlijk op 21 december 2019 en vervolgens om de vijf jaar door de lidstaten geëvalueerd, uitgezonderd wanneer zij een dergelijke evaluatie reeds hebben gemaakt binnen de voorafgaande vier jaar.
3.  
Noch lid 1 van dit artikel, noch artikel 59, lid 2, doet afbreuk aan de mogelijkheid voor lidstaten om al dan niet een passende vergoeding vast te stellen voor de overeenkomstig dit artikel genomen maatregelen en er tevens voor te zorgen dat er in vergelijkbare omstandigheden geen sprake is van discriminatie in de behandeling van aanbieders van elektronischecommunicatienetwerken en -diensten. Ingeval vergoeding wordt aangeboden zorgen de lidstaten ervoor dat de vergoedingsverplichting en, indien van toepassing, de criteria om die te berekenen, duidelijk in het nationaal recht zijn opgenomen. Tevens zorgen de lidstaten ervoor dat dit op evenredige en transparante wijze gebeurt.

Artikel 115

Aanbieding van extra faciliteiten

1.  
Onverminderd artikel 88, lid 2, zorgen de lidstaten ervoor dat de bevoegde instanties, zo nodig in overleg met de nationale regelgevende instanties, kunnen verlangen dat alle aanbieders van internettoegangsdiensten of voor het publiek beschikbare nummergebaseerde interpersoonlijke communicatiediensten, de in deel B van bijlage VI opgenomen extra faciliteiten geheel of gedeeltelijk gratis beschikbaar stellen voor zover dit technisch haalbaar is, evenals geheel of gedeeltelijk de in deel A van bijlage VI opgenomen extra faciliteiten.
2.  
Bij de toepassing van lid 1 kunnen de lidstaten verder gaan dan de lijst van extra faciliteiten in de delen A en B van bijlage VI om te zorgen voor een hoger niveau van consumentenbescherming.
3.  
Na de meningen van de belanghebbende partijen te hebben gehoord, kan een lidstaat besluiten op zijn gehele grondgebied of een gedeelte daarvan lid 1 niet toe te passen indien hij van oordeel is dat de toegang tot die faciliteiten toereikend is.

Artikel 116

Wijziging van de bijlagen

De Commissie is bevoegd gedelegeerde handelingen vast te stellen overeenkomstig artikel 117 met betrekking tot de wijziging van de bijlagen V, VI, IX, X en XI, teneinde rekening te houden met technologische en maatschappelijke ontwikkelingen of veranderingen in de marktvraag.



DEEL IV

SLOTBEPALINGEN

Artikel 117

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.  
De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
2.  
De in de artikelen 75, 109 en 116 bedoelde bevoegdheidsdelegatie wordt aan de Commissie toegekend voor een termijn van vijf jaar met ingang van 20 december 2018. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen die verlenging verzet.
3.  
Het Europees Parlement of de Raad kan de in de artikelen 75, 109 en 116 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
4.  
Alvorens een gedelegeerde handeling vast te stellen, raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over betere wetgeving.
5.  
Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
6.  
Een op grond van de artikelen 75, 109 en 116 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en aan de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

Artikel 118

Comité

1.  
De Commissie wordt bijgestaan door een comité („het Comité voor communicatie”). Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.
2.  
Voor de uitvoeringshandelingen als bedoeld in artikel 28, lid 4, tweede alinea, wordt de Commissie bijgestaan door het op grond van artikel 3, lid 1, van Beschikking nr. 676/2002/EG opgerichte Radiospectrumcomité. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.
3.  

Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 4 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

In gevallen waarin het advies van het comité via een schriftelijke procedure dient te worden verkregen, wordt die procedure zonder gevolg beëindigd indien, binnen de termijn voor het uitbrengen van het advies, de voorzitter van het comité daartoe besluit of een lid van het comité daarom verzoekt. De voorzitter roept dan binnen een redelijke termijn het comité bijeen.

4.  

Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing, met inachtneming van artikel 8 van die verordening.

In gevallen waarin het advies van het comité via een schriftelijke procedure dient te worden verkregen, wordt die procedure zonder gevolg beëindigd indien, binnen de termijn voor het uitbrengen van het advies, de voorzitter van het comité daartoe besluit of een lid van het comité daarom verzoekt. De voorzitter roept dan binnen een redelijke termijn het comité bijeen.

Artikel 119

Uitwisseling van informatie

1.  
De Commissie verstrekt het Comité voor communicatie alle relevante informatie over het resultaat van regelmatig overleg met de vertegenwoordigers van de netwerkexploitanten, aanbieders van diensten, gebruikers, consumenten, fabrikanten en vakbonden, evenals met derde landen en internationale organisaties.
2.  
Het Comité voor communicatie bevordert de uitwisseling van informatie tussen de lidstaten en tussen de lidstaten en de Commissie over de situatie en de ontplooiing van regelgevende activiteiten in verband met elektronischecommunicatienetwerken en -diensten en houdt daarbij rekening met het beleid van de Unie inzake elektronische communicatie.

Artikel 120

Publicatie van informatie

1.  
De lidstaten zorgen ervoor dat bijgewerkte informatie betreffende de uitvoering van deze richtlijn voor het publiek beschikbaar wordt gemaakt op een wijze die alle belanghebbende partijen gemakkelijke toegang tot die informatie waarborgt. Zij publiceren een mededeling in hun Staatsblad waarin wordt beschreven hoe en waar de informatie wordt gepubliceerd. De eerste mededeling van die aard wordt gepubliceerd vóór 21 december 2020 en vervolgens wordt een mededeling gepubliceerd telkens wanneer de betrokken informatie wordt gewijzigd.
2.  
De lidstaten dienen bij de Commissie een kopie van elke mededeling in wanneer deze wordt gepubliceerd. De Commissie deelt de informatie afhankelijk van het geval mee aan het Comité voor communicatie.
3.  
De lidstaten zorgen ervoor dat alle relevante informatie over rechten, voorwaarden, procedures, bijdragen, heffingen en besluiten betreffende algemene machtigingen en gebruiksrechten en rechten om faciliteiten te installeren op passende wijze wordt gepubliceerd en geactualiseerd, zodat alle belanghebbende partijen gemakkelijk toegang hebben tot die informatie.
4.  
Ingeval de in lid 3 bedoelde informatie, vooral die met betrekking tot de procedures en voorwaarden voor de rechten voor het installeren van faciliteiten, wordt bijgehouden op verschillende bestuursniveaus, levert de bevoegde instantie alle redelijke inspanningen om een gebruikersvriendelijk overzicht van dergelijke informatie, waaronder begrepen informatie over de desbetreffende bestuursniveaus en hun instanties, te verstrekken, op voorwaarde dat de bevoegde instantie zulks mogelijk acht tegen redelijke kosten, teneinde aanvragen voor rechten voor het installeren van faciliteiten te vergemakkelijken.
5.  
De lidstaten zorgen ervoor dat de krachtens deze richtlijn aan ondernemingen opgelegde specifieke verplichtingen openbaar worden gemaakt, met vermelding van het specifieke product en de specifieke dienst, alsook van de betrokken geografische markten. Met inachtneming van de noodzaak om de vertrouwelijkheid van handelsgegevens te beschermen, zorgen zij ervoor dat actuele informatie voor het publiek beschikbaar wordt gemaakt op een wijze die waarborgt dat alle belanghebbende partijen gemakkelijke toegang tot die informatie hebben.
6.  
De lidstaten verstrekken de Commissie informatie die ze op grond van lid 5 voor het publiek beschikbaar maken. De Commissie stelt die informatie in een gemakkelijk toegankelijke vorm beschikbaar en verstrekt haar zo nodig aan het Comité communicatie.

Artikel 121

Kennisgeving en monitoring

1.  
De nationale regelgevende instanties stellen de Commissie uiterlijk op 21 december 2020 en daarna onmiddellijk na elke wijziging, in kennis van de namen van de overeenkomstig artikel 85, lid 2, artikel 86 of artikel 87 aangewezen ondernemingen met universeledienstverplichtingen.
2.  
De nationale regelgevende instanties stellen de Commissie in kennis van de namen van de ondernemingen die zijn aangewezen als ondernemingen met aanmerkelijke marktmacht in de zin van deze richtlijn, en van de verplichtingen die hun krachtens de richtlijn worden opgelegd. Alle wijzigingen met betrekking tot de aan ondernemingen opgelegde verplichtingen of de onder de toepassing van deze richtlijn vallende ondernemingen worden onverwijld ter kennis van de Commissie gebracht.

Artikel 122

Evaluatieprocedures

1.  

Uiterlijk op 21 december 2025 en vervolgens om de vijf jaar, evalueert de Commissie de werking van deze richtlijn en brengt zij daarover verslag uit aan het Europees Parlement en aan de Raad.

Bij die evaluaties wordt in het bijzonder gekeken naar de markteffecten van artikel 61, lid 3, en van de artikelen 76, 78 en 79, alsmede naar de vraag of de interventiebevoegdheden ex ante en de andere interventiebevoegdheden op grond van deze richtlijn volstaan om de nationale regelgevende instanties in staat te stellen niet-concurrerende oligopolide marktstructuren aan te pakken en om ervoor te zorgen dat de mededinging op elektronischecommunicatiemarkten blijft gedijen ten behoeve van de eindgebruikers.

De Commissie kan daartoe de lidstaten om inlichtingen vragen, die zonder onnodige vertraging worden verstrekt.

2.  

Uiterlijk op 21 december 2025 en vervolgens om de vijf jaar, evalueert de Commissie de omvang van de universele dienst, met name met het oog op voorstellen aan het Europees Parlement en aan de Raad om de omvang te wijzigen of opnieuw te definiëren.

Die evaluatie geschiedt in het licht van de sociale, economische en technologische ontwikkelingen, waarbij onder andere rekening wordt gehouden met mobiliteit en datasnelheden in het licht van de gangbare, door de meerderheid van de eindgebruikers gebruikte technologieën. De Commissie brengt aan het Europees Parlement en aan de Raad verslag uit over het resultaat van de evaluatie.

3.  

Berec maakt uiterlijk op 21 december 2021 en vervolgens om de drie jaar een advies bekend over de nationale implementatie en werking van de algemene machtiging, en over de effecten ervan voor de werking van de interne markt.

Zoveel mogelijk rekening houdend met het advies van Berec, kan de Commissie een verslag over de toepassing van hoofdstuk II van titel II van deel I en van bijlage I bekendmaken, en kan zij een wetgevingsvoorstel indienen tot wijziging van die bepalingen indien zij dit noodzakelijk acht om belemmeringen voor de goede werking van de interne markt op te heffen.

Artikel 123

Specifieke evaluatieprocedure voor rechten van eindgebruikers

1.  

Berec ziet toe op de markt en de technologische ontwikkelingen met betrekking tot de verschillende soorten elektronischecommunicatiediensten, en brengt uiterlijk op 21 december 2021 en vervolgens iedere drie jaar, of op een met redenen omkleed verzoek van ten minste twee van zijn leden uit een lidstaat, advies uit over die ontwikkelingen en de gevolgen ervan voor de toepassing van titel III van deel III.

In dat advies gaat Berec na in hoeverre titel III van deel III aan de in artikel 3 vastgestelde doelstellingen voldoet. Het advies houdt in het bijzonder rekening met het toepassingsgebied van titel III van deel III wat betreft de soorten elektronischecommunicatiediensten die worden bestreken. Als uitgangspunt voor het advies analyseert Berec met name de volgende elementen:

a) 

in hoeverre kunnen eindgebruikers van alle elektronischecommunicatiediensten, onder meer op basis van volledige contractuele informatie, vrije en geïnformeerde keuzes maken en vlot overstappen naar een andere aanbieder van elektronischecommunicatiediensten;

b) 

in hoeverre heeft een gebrek aan in punt a) bedoelde vaardigheden geleid tot marktverstoringen of schade voor de eindgebruiker;

c) 

in hoeverre bestaat er een noemenswaardig gevaar dat de daadwerkelijke toegang tot noodhulpdiensten in het gedrang komt, in het bijzonder door een toegenomen gebruik van nummeronafhankelijke interpersoonlijke communicatiediensten, een gebrek aan interoperabiliteit of door technologische ontwikkelingen;

d) 

de waarschijnlijke kosten van eventuele aanpassingen van de verplichtingen van titel III van deel III of van de effecten op innovatie voor aanbieders van elektronischecommunicatiediensten.

2.  
Zoveel mogelijk rekening houdend met het advies van Berec, publiceert de Commissie een verslag over de toepassing van titel III van deel III en dient zij een wetgevingsvoorstel in tot wijziging van die titel indien zij dit noodzakelijk acht voor het bereiken van de in artikel 3 omschreven doelstellingen.

Artikel 124

Omzetting

1.  

Uiterlijk op 21 december 2020 stellen de lidstaten de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast en maken zij deze bekend om aan deze richtlijn te voldoen. Zij delen de Commissie de tekst van die maatregelen onmiddellijk mee.

De lidstaten passen die maatregelen toe vanaf 21 december 2020.

Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in de bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. In de bepalingen wordt tevens vermeld dat verwijzingen in bestaande wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen naar de bij deze richtlijn ingetrokken richtlijnen gelden als verwijzingen naar deze richtlijn. De regels voor die verwijzing en de formulering van die vermelding worden vastgesteld door de lidstaten.

2.  

In afwijking van lid 1 van dit artikel, wordt artikel 53, leden 2, 3 en 4, van deze richtlijn met ingang van 20 december 2018 toegepast indien geharmoniseerde voorwaarden zijn vastgesteld door middel van technische uitvoeringsmaatregelen overeenkomstig Beschikking nr. 676/2002/EG om het gebruik van radiospectrum voor draadlozebreedbandnetwerken en -diensten mogelijk te maken. Met betrekking tot radiospectrumbanden waarvoor uiterlijk op 20 december 2018 geen geharmoniseerde voorwaarden zijn vastgesteld, is artikel 53, leden 2, 3 en 4, van deze richtlijn van toepassing met ingang van de datum waarop de technische uitvoeringsmaatregelen overeenkomstig artikel 4 van Beschikking nr. 676/2002/EG zijn vastgesteld.

In afwijking van lid 1 van dit artikel, passen de lidstaten de maatregelen om aan artikel 54 te voldoen, toe met ingang van 31 december 2020.

3.  
De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mee die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 125

Intrekking

De richtlijnen 2002/19/EG, 2002/20/EG, 2002/21/EG, 2002/22/EG als genoemd in deel A van bijlage XII worden met ingang van 21 december 2020 ingetrokken, onverminderd de verplichtingen van de lidstaten met betrekking tot de in deel B van bijlage XII genoemde termijnen voor de omzetting in intern recht en de toepassingsdata van de aldaar genoemde richtlijnen.

Artikel 5 van Besluit nr. 243/2012/EU wordt met ingang van 21 december 2020 geschrapt.

Verwijzingen naar de ingetrokken richtlijnen gelden als verwijzingen naar de onderhavige richtlijn en worden gelezen volgens de concordantietabel in bijlage XIII.

Artikel 126

Inwerkingtreding

Deze richtlijn treedt in werking op de derde dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 127

Adressaten

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.




BIJLAGE I

LIJST VAN VOORWAARDEN DIE KUNNEN WORDEN VERBONDEN AAN ALGEMENE MACHTIGINGEN, GEBRUIKSRECHTEN VOOR RADIOSPECTRUM EN GEBRUIKSRECHTEN VOOR NUMMERVOORRADEN

Deze bijlage bevat de volledige lijst van voorwaarden die kunnen worden verbonden aan algemene machtigingen voor elektronischecommunicatienetwerken en -diensten, met uitzondering van nummeronafhankelijke interpersoonlijke communicatiediensten (deel A), elektronischecommunicatienetwerken (deel B), elektronischecommunicatiediensten, met uitzondering van nummeronafhankelijke interpersoonlijke communicatiediensten (deel C), gebruiksrechten voor radiospectrum (deel D) en gebruiksrechten voor nummervoorraden (deel E).

A.   Algemene voorwaarden die aan een algemene machtiging kunnen worden verbonden

1. 

Administratieve bijdragen overeenkomstig artikel 16.

2. 

Voor de sector elektronische communicatie specifieke bescherming van persoonsgegevens en de persoonlijke levenssfeer overeenkomstig Richtlijn 2002/58/EG

3. 

Informatie die moet worden verstrekt in het kader van een kennisgevingsprocedure overeenkomstig artikel 12 en voor andere doeleinden als bedoeld in artikel 21.

4. 

Mogelijkheid van legale onderschepping door de bevoegde nationale instanties overeenkomstig Verordening (EU) 2016/679 en Richtlijn 2002/58/EG.

5. 

Voorwaarden voor het gebruik van mededelingen van overheidsinstanties aan het algemene publiek om het publiek te waarschuwen voor imminente dreigingen en om de gevolgen van grote rampen te verzachten.

6. 

Voorwaarden voor gebruik tijdens grote rampen of nationale noodsituaties om de communicatie tussen hulpdiensten en instanties veilig te stellen.

7. 

Andere toegangsverplichtingen dan die in artikel 13 welke gelden voor ondernemingen die elektronischecommunicatienetwerken en -diensten aanbieden.

8. 

Maatregelen om de naleving van de in artikel 39 bedoelde normen of specificaties te waarborgen.

9. 

Transparantieverplichtingen voor aanbieders van openbare elektronischecommunicatienetwerken die voor het publiek beschikbare elektronischecommunicatiediensten aanbieden om eind-tot-eindverbindingen te waarborgen overeenkomstig de doelstellingen en beginselen van artikel 3, alsmede, voor zover dit nodig en evenredig is, toegang van de bevoegde instanties tot de informatie die zij nodig hebben om de juistheid van bedoelde bekendmaking te toetsen.

B.   Specifieke voorwaarden die kunnen worden verbonden aan een algemene machtiging voor het aanbieden van elektronischecommunicatienetwerken

1. 

Interconnectie van netwerken overeenkomstig deze richtlijn.

2. 

Doorgifteverplichtingen overeenkomstig deze richtlijn.

3. 

Maatregelen voor de bescherming van de volksgezondheid tegen elektromagnetische velden die worden veroorzaakt door elektronischecommunicatienetwerken, overeenkomstig het Unierecht, zoveel mogelijk rekening houdend met Aanbeveling 1999/519/EG.

4. 

Handhaving van de integriteit van openbare elektronischecommunicatienetwerken, overeenkomstig deze richtlijn, mede door voorwaarden ter preventie van elektromagnetische interferentie tussen elektronischecommunicatienetwerken of -diensten overeenkomstig Richtlijn 2014/30/EU.

5. 

Beveiliging van openbare netwerken tegen ongeoorloofde toegang overeenkomstig Richtlijn 2002/58/EG.

6. 

Voorwaarden voor het gebruik van radiospectrum overeenkomstig artikel 7, lid 2, van Richtlijn 2014/53/EU, wanneer het gebruik niet is onderworpen aan de verlening van individuele gebruiksrechten overeenkomstig artikel 46, lid 1, en artikel 48 van deze richtlijn.

C.   Specifieke voorwaarden die kunnen worden verbonden aan een algemene machtiging voor het aanbieden van elektronischecommunicatiediensten, met uitzondering van nummeronafhankelijke interpersoonlijke communicatiediensten

1. 

Interoperabiliteit van diensten overeenkomstig deze richtlijn.

2. 

Toegankelijkheid voor eindgebruikers van nummers van het nationale nummerplan, nummers van de UIFN en, waar zulks technisch en economisch haalbaar is, nummers van de nummerplannen van andere lidstaten, en de voorwaarden overeenkomstig deze richtlijn.

3. 

Specifieke voorschriften inzake consumentenbescherming voor de sector elektronische communicatie.

4. 

Beperkingen in verband met de doorgifte van onwettige inhoud overeenkomstig Richtlijn 2000/31/EG en beperkingen in verband met de doorgifte van schadelijke inhoud overeenkomstig Richtlijn 2010/13/EU.

D.   Voorwaarden die aan gebruiksrechten voor radiospectrum kunnen worden verbonden

1. 

Verplichting een dienst aan te bieden of een soort technologie te gebruiken binnen de grenzen van artikel 45, met inbegrip van, in voorkomend geval, de vereisten inzake dekking en kwaliteit van dienstverlening.

2. 

Effectief en efficiënt gebruik van radiospectrum overeenkomstig deze richtlijn.

3. 

Technische en operationele voorwaarden ter voorkoming van schadelijke interferentie en voor de bescherming van de volksgezondheid tegen elektromagnetische velden, zoveel mogelijk rekening houdend met Aanbeveling 1999/519/EG indien die voorwaarden afwijken van de in de algemene machtiging opgenomen voorwaarden.

4. 

Maximumduur overeenkomstig artikel 49 van deze richtlijn, onder voorbehoud van wijzigingen van het nationale frequentietoewijzingsplan.

5. 

Overdracht of verhuur van rechten op initiatief van de houder van de rechten, en de daarvoor geldende voorwaarden overeenkomstig deze richtlijn.

6. 

Vergoedingen voor gebruiksrechten overeenkomstig artikel 42.

7. 

Alle toezeggingen die de onderneming die de gebruiksrechten heeft verkregen, in het kader van een proces inzake machtiging of verlenging van een machtiging heeft gedaan voorafgaand aan de verlening van de machtiging of, indien van toepassing, voorafgaand aan de uitnodiging tot het aanvragen van gebruiksrechten.

8. 

Verplichtingen om radiospectrum te bundelen of te delen of om toegang tot radiospectrum toe te staan aan andere gebruikers in specifieke regio's of op nationaal niveau.

9. 

Verplichtingen uit hoofde van relevante internationale overeenkomsten over het gebruik van radiospectrumbanden.

10. 

Specifieke verplichtingen voor experimenteel gebruik van radiospectrumbanden.

E.   Voorwaarden die aan gebruiksrechten voor nummervoorraden kunnen worden verbonden

1. 

Aanwijzing van de dienst waarvoor het nummer moet worden gebruikt, met inbegrip van alle vereisten met betrekking tot het verlenen van die dienst, alsook, om twijfel te voorkomen, tariefbeginselen en maximumprijzen die voor de specifieke nummerreeks van toepassing kunnen zijn ter bescherming van de consument overeenkomstig artikel 3, lid 2, punt d).

2. 

Daadwerkelijk en efficiënt gebruik van nummervoorraden overeenkomstig deze richtlijn.

3. 

Eisen inzake nummeroverdraagbaarheid overeenkomstig deze richtlijn.

4. 

De verplichting om aan de in de openbare telefoongidsen opgenomen eindgebruikers informatie te verstrekken ingevolge de bepalingen van artikel 112.

5. 

Maximumduur overeenkomstig artikel 94, onder voorbehoud van wijzigingen van het nationale nummerplan.

6. 

Overdracht van rechten op initiatief van de houder ervan, en de daarvoor geldende voorwaarden overeenkomstig deze richtlijn, waaronder de voorwaarde dat het gebruiksrecht voor een nummer bindend is voor alle ondernemingen waaraan de rechten worden overgedragen.

7. 

Vergoedingen voor gebruiksrechten overeenkomstig artikel 95.

8. 

Alle toezeggingen die de onderneming die de gebruiksrechten heeft verkregen, in de loop van een competitieve of een vergelijkende selectieprocedure heeft gedaan.

9. 

De verplichtingen uit hoofde van de relevante internationale overeenkomsten over het gebruik van nummers.

10. 

Verplichtingen inzake het extraterritoriaal gebruik van nummers binnen de Unie teneinde de naleving te waarborgen van voorschriften inzake consumentenbescherming en andere nummergerelateerde voorschriften in andere lidstaten dan de lidstaat van de landcode.




BIJLAGE II

VOORWAARDEN VOOR TOEGANG TOT DIGITALETELEVISIE- EN -RADIO-OMROEPDIENSTEN TEN BEHOEVE VAN KIJKERS EN LUISTERAARS IN DE UNIE

Deel I

Voorwaarden voor systemen van voorwaardelijke toegang overeenkomstig artikel 62, lid 1

De lidstaten zorgen ervoor dat, overeenkomstig artikel 62, met betrekking tot de voorwaardelijke toegang tot digitaletelevisie- en digitaleradio-omroepdiensten voor kijkers en luisteraars in de Unie, ongeacht de wijze van doorgifte, de volgende voorwaarden gelden:

a) 

alle ondernemingen die diensten voor voorwaardelijke toegang aanbieden, ongeacht de wijze van doorgifte, die diensten voor toegang tot digitaletelevisie- en digitaleradiodiensten aanbieden en waarvan de omroepen afhangen om potentiële kijkers of luisteraars te kunnen bereiken, moeten:

— 
alle omroepen op billijke, redelijke en niet-discriminerende voorwaarden die in overeenstemming zijn met de mededingingsregels van de Unie, technische diensten aanbieden met behulp waarvan de op digitale wijze doorgegeven diensten van de omroep door gemachtigde kijkers of luisteraars kunnen worden ontvangen door middel van door de exploitant van de betrokken diensten beheerde decoders, en die voldoen aan het mededingingsrecht van de Unie;
— 
een gescheiden boekhouding voeren voor hun activiteiten als aanbieders van voorwaardelijke toegang;
b) 

wanneer zij licenties verlenen aan fabrikanten van consumentenapparatuur, moeten de houders van industriële-eigendomsrechten op producten en systemen voor voorwaardelijke toegang ervoor zorgen dat dit gebeurt op billijke, redelijke en niet-discriminerende voorwaarden. De houders van dergelijke rechten mogen, rekening houdend met technische en commerciële factoren, de verlening van licenties niet binden aan voorwaarden die een verbod leggen op dan wel ontradend of ontmoedigend werken ten aanzien van de verwerking in hetzelfde product van:

— 
een gemeenschappelijke interface die een verbinding met verschillende andere toegangssystemen mogelijk maakt, of
— 
voor een ander toegangssysteem kenmerkende functies, mits de licentiehouder zich houdt aan de redelijke en passende voorwaarden die, wat hem betreft, moeten zorgen voor de veiligheid van de transacties van de exploitanten van systemen van voorwaardelijke toegang.

Deel II

Andere faciliteiten waaraan uit hoofde van artikel 61, lid 2, punt D), voorwaarden kunnen worden opgelegd

a) 

Toegang tot API's;

b) 

Toegang tot EPG's.




BIJLAGE III

CRITERIA VOOR DE VASTSTELLING VAN GESPREKSAFGIFTETARIEVEN OP WHOLESALENIVEAU

Beginselen, criteria en parameters voor de vaststelling van tarieven voor gespreksafgifte op wholesaleniveau op vaste en mobiele markten als bedoeld in artikel 75, lid 1:

a) 

de tarieven moeten gebaseerd zijn op het terugverdienen van de kosten die door een efficiënte exploitant gemaakt zijn; de bepaling van wat efficiënte kosten zijn, wordt gebaseerd op de huidige kosten; de methode voor de berekening van efficiënte kosten wordt gebaseerd op een bottom-up-model waarbij gebruik wordt gemaakt van aan het verkeer gerelateerde incrementele lange-termijnkosten voor de verstrekking van de gespreksafgiftedienst op wholesaleniveau aan derden;

b) 

de relevante incrementele kosten van de gespreksafgiftediensten op wholesaleniveau worden vastgesteld op basis van het verschil tussen de totale lange-termijnkosten van een exploitant die het volledige gamma van diensten verleent, en de totale lange-termijnkosten van een exploitant die geen gespreksafgiftediensten op wholesaleniveau aan derden verschaft;

c) 

van de kosten die met het verkeer samenhangen, worden alleen kosten die vermeden zouden worden wanneer geen gespreksafgiftediensten op wholesaleniveau zouden worden geleverd, toegerekend aan het relevante afgifte-increment;

d) 

kosten die samenhangen met aanvullende netwerkcapaciteit, worden alleen aangerekend voor zover deze ontstaan door de noodzaak om de capaciteit te verhogen met het oog op extra verkeer betreffende gespreksafgifte op wholesaleniveau;

e) 

vergoedingen voor radiospectrum worden uitgesloten van het mobiele gespreksafgifte-increment;

f) 

alleen de commerciële wholesalekosten die rechtstreeks verband houden met het aanbieden van de gespreksafgiftedienst op wholesaleniveau aan derden, worden aangerekend;

g) 

alle exploitanten van vaste netwerken worden geacht gespreksafgiftediensten aan te bieden tegen dezelfde kosten per eenheid als de efficiënte exploitant, ongeacht hun omvang;

h) 

voor exploitanten van mobiele netwerken wordt de minimale efficiënte schaal vastgesteld op een marktaandeel van ten minste 20 %;

i) 

de relevante benadering voor waardevermindering van activa is economische waardevermindering; en

j) 

de keuze van de technologie voor de gemodelleerde netwerken is toekomstgericht, gebaseerd op een IP-kernnetwerk, rekening houdend met de verschillende technologieën die waarschijnlijk zullen worden gebruikt gedurende de geldigheidsperiode van het maximale tarief; in het geval van vaste netwerken wordt ervan uitgegaan dat gesprekken uitsluitend pakketgeschakeld zijn.




BIJLAGE IV

CRITERIA VOOR DE BEOORDELING VAN AANBIEDINGEN BETREFFENDE MEDE-INVESTERINGEN

Wanneer de nationale regelgevende instantie een aanbieding betreffende mede-investeringen op grond van artikel 76, lid 1, beoordeelt, controleert zij of ten minste aan de volgende criteria is voldaan. Nationale regelgevende instanties kunnen overwegen aanvullende criteria te bepalen voor zover deze noodzakelijk zijn om te zorgen voor toegankelijkheid van potentiële investeerders tot de mede-investering, in het licht van specifieke plaatselijke omstandigheden en van de marktstructuur:

a) 

De aanbieding betreffende mede-investeringen staat op niet-discriminerende basis gedurende de levensduur van het door middel van een aanbieding betreffende mede-investeringen aangelegde netwerk open voor alle ondernemingen. De onderneming die is aangewezen als onderneming met aanmerkelijke marktmacht kan in de aanbieding redelijke voorwaarden betreffende de financiële capaciteit van ondernemingen opnemen, zoals bijvoorbeeld de voorwaarde dat potentiële mede-investeerders moeten aantonen dat zij in staat zijn gefaseerde betalingen te doen op basis waarvan de implementatie wordt gepland, de aanvaarding van een strategisch plan op basis waarvan implementatieplannen voor de middellange termijn worden uitgestippeld, enzovoort.

b) 

De aanbieding betreffende mede-investeringen is transparant:

— 
de aanbieding is beschikbaar en gemakkelijk te vinden op de website van de onderneming die is aangewezen als onderneming met aanmerkelijke marktmacht;
— 
de volledige voorwaarden, inclusief alle bijzonderheden, worden ter beschikking gesteld van alle potentiële bieders die belangstelling voor de aanbieding hebben, met inbegrip van de rechtsvorm van de overeenkomst betreffende mede-investering en, indien relevant, de belangrijkste governancevoorschriften van het mede-investeringsvehikel; en
— 
het proces, waaronder het stappenplan voor de oprichting en ontwikkeling van het mede-investeringsproject, wordt van tevoren vastgesteld, wordt op duidelijke wijze schriftelijk aan alle potentiële mede-investeerders uiteengezet, en alle significante mijlpalen worden op niet-discriminerende wijze aan alle ondernemingen meegedeeld.
c) 

De aanbieding betreffende mede-investeringen omvat voorwaarden voor potentiële investeerders op basis waarvan duurzame mededinging op de lange termijn wordt bevorderd, met name:

— 
aan alle ondernemingen worden billijke, redelijke en niet-discriminerende voorwaarden aangeboden voor de deelname aan een overeenkomst betreffende de mede-investering naargelang van het tijdstip waarop zij partij worden, onder meer wat betreft een verplichte financiële bijdrage voor de verwerving van specifieke rechten, wat betreft de bescherming van de mede-investeerders op grond van die rechten, zowel tijdens de aanlegfase als tijdens de exploitatiefase, bijvoorbeeld door het verlenen van onvervreemdbare gebruiksrechten (IRU — Indefeasible Rights of Use) voor de verwachte levensduur van het netwerk waarin mede-investering plaatsvindt, en wat betreft de voorwaarden voor de deelname aan en eventuele opzegging van de overeenkomst betreffende mede-investering. Niet-discriminerende voorwaarden houden in dit verband niet in dat aan alle potentiële mede-investeerders precies dezelfde voorwaarden, met inbegrip van financiële voorwaarden, worden aangeboden, maar dat alle varianten van de aangeboden voorwaarden gerechtvaardigd zijn op basis van dezelfde objectieve, transparante, niet-discriminerende en voorspelbare criteria, zoals het aantal vastgelegde eindgebruikerslijnen;
— 
de aanbieding voorziet in flexibiliteit wat betreft de waarde en looptijd van de verbintenissen die door elke mede-investeerder worden aangegaan, bijvoorbeeld door middel van een overeengekomen en potentieel toenemend percentage van de totale eindgebruikerslijnen in een bepaald gebied, waartoe de mede-investeerders zich geleidelijk kunnen verbinden en dat wordt vastgesteld op een niveau per eenheid dat kleinere mede-investeerders met beperkte middelen de mogelijkheid biedt in te stappen in de mede-investering op wat redelijkerwijs een minimum niveau mag worden genoemd en daarna hun deelname geleidelijk te verhogen, terwijl een adequaat niveau van de oorspronkelijke verbintenissen wordt gewaarborgd. Bij de vaststelling van de door elke mede-investeerder te leveren financiële bijdrage wordt rekening gehouden met het feit dat vroege investeerders grotere risico's lopen en eerder kapitaal inbrengen;
— 
een geleidelijk toenemende premie wordt als gerechtvaardigd beschouwd voor verbintenissen die in een later stadium worden aangegaan en voor nieuwe mede-investeerders die instappen in de mede-investering nadat het project van start is gegaan, zodat rekening wordt gehouden met afnemende risico’s en wordt voorkomen dat er prikkels van uitgaan om kapitaal niet in een vroeg stadium in te brengen;
— 
de overeenkomst betreffende de mede-investering staat toe dat mede-investeerders verkregen rechten overdragen aan andere mede-investeerders of aan derden die bereid zijn partij te worden bij de overeenkomst betreffende de mede-investering, mits de overnemende partij verplicht wordt om alle in het kader van de overeenkomst betreffende de mede-investering aan de overdragende partij opgelegde oorspronkelijke verplichtingen na te leven;
— 
de mede-investeerders verlenen elkaar onder billijke en redelijke voorwaarden wederzijdse rechten betreffende toegang tot infrastructuur waarop de mede-investering betrekking heeft, met als doel het downstream aanbieden van diensten, onder meer aan eindgebruikers, overeenkomstig transparante voorwaarden die duidelijk zijn vastgelegd in de aanbieding betreffende mede-investeringen en de daaropvolgende overeenkomst, met name indien de mede-investeerders individueel en afzonderlijk verantwoordelijk zijn voor de implementatie van specifieke onderdelen van het netwerk. Indien een mede-investeringsvehikel wordt gecreëerd, voorziet dit, direct of indirect, in toegang tot het netwerk voor alle mede-investeerders, op basis van de gelijkwaardigheid van inputs en onder billijke en redelijke voorwaarden, met inbegrip van financiële voorwaarden waarin rekening is gehouden met de verschillende risiconiveaus die de afzonderlijke mede-investeerders aanvaarden.
d) 

Met de aanbieding betreffende mede-investeringen wordt een duurzame investering gewaarborgd waarmee waarschijnlijk tegemoet wordt gekomen aan toekomstige behoeften, doordat nieuwe netwerkelementen worden geïmplementeerd die aanzienlijk bijdragen tot de implementatie van netwerken met een zeer hoge capaciteit.




BIJLAGE V

MINIMUM-LIJST VAN DIENSTEN DIE EEN ADEQUATE BREEDBANDINTERNETTOEGANGSDIENST OVEREENKOMSTIG ARTIKEL 84, LID 3, KAN ONDERSTEUNEN

(1) 

e-mail

(2) 

zoekmachines waarmee allerlei soorten informatie kunnen worden opgezocht en gevonden

(3) 

online-basisinstrumenten voor opleiding en onderwijs

(4) 

online-kranten of -nieuws

(5) 

online goederen en diensten kopen of bestellen

(6) 

opzoeken van vacatures en instrumenten daarvoor

(7) 

professionele netwerken

(8) 

internetbankieren

(9) 

gebruik van e-overheidsdiensten

(10) 

sociale media en chatten

(11) 

gesprekken en videogesprekken (standaardkwaliteit)




BIJLAGE VI

BESCHRIJVING VAN FACILITEITEN EN DIENSTEN ALS BEDOELD IN ARTIKEL 88 (CONTROLE VAN DE UITGAVEN), ARTKEL 115 (EXTRA FACILITEITEN) EN ARTIKEL 106 (HET OVERSTAPPEN NAAR EEN ANDERE AANBIEDER EN NUMMEROVERDRAAGBAARHEID)

Deel A

Faciliteiten en diensten als bedoeld in de artikelen 88 en 115

Indien deel A op grond van artikel 88 wordt toegepast, is het van toepassing op consumenten en op andere categorieën eindgebruikers indien de lidstaten de begunstigden van artikel 88, lid 2, hebben uitgebreid.

Indien deel A op grond van artikel 115 wordt toegepast, is het van toepassing op de door de lidstaten bepaalde categorieën eindgebruikers, met uitzondering van de punten c), d) en g) van dit deel, die alleen van toepassing zijn op consumenten.

a) 

Gespecificeerde facturatie

De lidstaten zorgen ervoor dat de bevoegde instanties, indien relevant in overleg met de nationale regelgevende instanties, met inachtneming van de voorschriften van het relevante recht inzake de bescherming van persoonsgegevens en de persoonlijke levenssfeer, het basisniveau van gespecificeerde facturen kunnen vaststellen die aanbieders kosteloos aan de eindgebruikers moeten verstrekken, zodat deze:

i) 

de kosten van het gebruik van internettoegangsdiensten of spraakcommunicatiediensten, of van nummergebaseerde interpersoonlijke communicatiediensten in het geval van artikel 115 kunnen verifiëren en controleren; en

ii) 

adequaat toezicht kunnen houden op hun gebruik en uitgaven, en zodoende een redelijke mate van controle over hun facturen behouden.

In voorkomend geval kan de eindgebruiker tegen een redelijke vergoeding of kosteloos een hogere mate van detaillering worden aangeboden.

Dergelijke gespecificeerde facturen vermelden uitdrukkelijk de naam van de aanbieder en de duur van de diensten waarvoor kosten in rekening worden gebracht wegens het gebruik van betaalnummers, tenzij de eindgebruiker gevraagd heeft die informatie niet te vermelden.

Gesprekken die kosteloos zijn voor de oproepende eindgebruiker, met inbegrip van gesprekken met hulplijnen, hoeven niet op de gespecificeerde factuur van de oproepende eindgebruiker te worden vermeld.

Nationale regelgevende instanties kunnen van de exploitanten verlangen dat zij identificatie van de oproepende lijn kosteloos ter beschikking stellen.

b) 

Kosteloze selectieve nummerblokkering bij uitgaand telefoonverkeer of Premium-SMS- of MMS-berichten of, waar technisch mogelijk, andere soorten van soortgelijke toepassingen,

namelijk de faciliteit waarbij de eindgebruiker de aanbieder van spraakcommunicatiediensten of van nummergebaseerde interpersoonlijke communicatiediensten in het geval van artikel 115 kan verzoeken, uitgaande gesprekken of Premium-SMS-of MMS-berichten of andere soorten van soortgelijke toepassingen of uitgaande gesprekken naar bepaalde categorieën nummers kosteloos te blokkeren.

c) 

Vooruitbetalingssystemen

De lidstaten zorgen ervoor dat de bevoegde instanties, indien relevant in overleg met de nationale regelgevende instanties, kunnen verlangen dat aanbieders consumenten de mogelijkheid bieden om vooruit te betalen voor toegang tot het openbare elektronischecommunicatienetwerk, het gebruik van spraakcommunicatiediensten, of internettoegangsdiensten, of nummergebaseerde interpersoonlijke communicatiediensten in het geval van artikel 115.

d) 

Termijnbetaling van aansluitingskosten

De lidstaten zorgen ervoor dat de bevoegde instanties, indien relevant in overleg met de nationale regelgevende instanties kunnen verlangen dat aanbieders consumenten de mogelijkheid bieden in termijnen te betalen voor de aansluiting op het openbare elektronischecommunicatienetwerk.

e) 

Wanbetaling

De lidstaten staan toe dat, wanneer rekeningen van aanbieders niet worden betaald, specifieke maatregelen worden getroffen; deze moeten in verhouding staan tot de ernst van de wanbetaling, niet-discriminerend zijn, en bekendgemaakt worden. Die maatregelen strekken ertoe de eindgebruiker vooraf naar behoren te waarschuwen voor een onderbreking van de dienstverlening of een verbreking van de aansluiting. Behalve in geval van fraude, aanhoudend te laat of niet betaalde rekeningen, waarborgen die maatregelen dat een eventuele onderbreking van de dienstverlening, voor zover dat technisch mogelijk is, beperkt blijft tot de betrokken dienst. Verbreking van de aansluiting wegens wanbetaling mag slechts plaatsvinden nadat de eindgebruiker naar behoren is gewaarschuwd. De lidstaten kunnen, alvorens tot volledige verbreking van de aansluiting wordt overgegaan, een periode van beperkte dienstverlening toestaan waarin alleen gesprekken mogelijk zijn die geen kosten voor de eindgebruiker met zich brengen (bijvoorbeeld oproepen naar het nummer 112), en een minimumniveau van dienstverlening voor internettoegangsdiensten wordt toegestaan, gedefinieerd door de lidstaten naargelang van de nationale omstandigheden.

f) 

Tariefadvies

Dit betreft de faciliteit waarbij eindgebruikers de aanbieder kunnen verzoeken om hen te informeren over alternatieve, goedkopere tarieven, als die beschikbaar zijn.

g) 

Kostenbeheersing

Dit betreft de faciliteit waarbij aanbieders andere instrumenten aanbieden, als die als passend zijn aangemerkt door de bevoegde instanties, indien relevant in overleg met de nationale regelgevende instanties, om de kosten van spraakcommunicatiediensten, internettoegangsdiensten of nummergebaseerde interpersoonlijke communicatiediensten in het geval van artikel 115, te beheersen, inclusief kosteloze waarschuwingen aan consumenten in geval van abnormale of excessieve consumptiepatronen.

h) 

Faciliteit om factureringsdiensten door derden te deactiveren

Dit betreft de faciliteit voor eindgebruikers tot deactivering van de mogelijkheid voor externe dienstenaanbieders om gebruik te maken van de factuur van een aanbieder van een internettoegangsdienst of van een aanbieder van een voor het publiek beschikbare interpersoonlijke communicatiedienst om eindgebruikers hun producten of diensten in rekening te brengen.

Deel B

Faciliteiten als bedoeld in artikel 115

a) 

Identificatie van de oproepende lijn

Aan de opgeroepene wordt het abonneenummer van de oproeper medegedeeld voordat de oproep tot stand wordt gebracht.

Die faciliteit wordt ter beschikking gesteld overeenkomstig het relevante recht inzake de bescherming van persoonsgegevens en de persoonlijke levenssfeer, met name Richtlijn 2002/58/EG.

Exploitanten moeten, voor zover dit technisch haalbaar is, gegevens en signalen beschikbaar stellen om het aanbieden van identificatie van de oproeplijn en van toonkiezen over de grenzen van de lidstaten te vergemakkelijken.

b) 

Doorsturen van e-mails of toegang tot e-mails na beëindiging van het contract met een aanbieder van een internettoegangsdienst

Deze faciliteit stelt eindgebruikers die hun contract met een aanbieder van een internettoegangsdienst beëindigen, op verzoek en kosteloos in staat om toegang te krijgen tot de e-mails die zij hebben ontvangen op het e-mailadres of de e-mailadressen op basis van de handelsnaam of het handelsmerk van de vorige aanbieder, en wel gedurende een periode die de nationale regelgevende instantie nodig en evenredig acht, ofwel de e-mails die gedurende die periode naar dat e-mailadres of naar die e-mailadressen worden gestuurd, door te sturen naar een nieuw, door de eindgebruiker bepaald e-mailadres.

Deel C

Tenuitvoerlegging van de bepalingen betreffende nummeroverdraagbaarheid als bedoeld in artikel 106

De eis dat alle eindgebruikers met nummers van het nationale telefoonnummerplan die daarom verzoeken, hun nummers kunnen behouden ongeacht de aanbieder die de dienst levert, geldt:

a) 

in het geval van geografische nummers, op een specifieke locatie; en

b) 

in het geval van niet-geografische nummers, voor elke locatie.

Dit deel is niet van toepassing op de overdraagbaarheid van nummers tussen netwerken die diensten leveren op een vaste locatie en mobiele netwerken.




BIJLAGE VII

BEREKENING VAN EVENTUELE NETTOKOSTEN VAN UNIVERSELEDIENSTVERPLICHTINGEN EN INVOERING VAN EEN REGELING VOOR COMPENSATIE OF KOSTENDELING OVEREENKOMSTIG DE ARTIKELEN 89 EN 90

Deel A

Berekening van de nettokosten

Onder universeledienstverplichtingen worden de verplichtingen verstaan die een lidstaat een onderneming oplegt in verband met het aanbieden van universele dienstverlening als bedoeld in de artikelen 84 tot en met 87.

De nationale regelgevende instanties onderzoeken alle middelen voor geschikte stimulansen om (al dan niet aangewezen) ondernemingen aan te zetten tot een kostenefficiënte vervulling van universeledienstverplichtingen. Bij de berekening daarvan wordt ervan uitgegaan dat de nettokosten van universeledienstverplichtingen het verschil vormen tussen de nettokosten voor elke onderneming van het werken met universeledienstverplichtingen en het werken zonder universeledienstverplichtingen. Er dient aandacht te worden geschonken aan de juiste raming van de kosten die een onderneming zou hebben vermeden indien er geen universeledienstverplichtingen zouden zijn. Bij het berekenen van de nettokosten worden de voordelen, met inbegrip van de immateriële voordelen, voor de universeledienstaanbieder in aanmerking genomen.

De berekening wordt gebaseerd op de kosten die toe te schrijven zijn aan:

i) 

elementen van de diensten die slechts met verlies of op voorwaarden welke buiten de normale commerciële normen vallen, kunnen worden geleverd.

Deze categorie kan elementen van de dienst omvatten zoals toegang tot alarmtelefoondiensten, aanbieding van bepaalde openbare betaaltelefoons, verstrekking van bepaalde diensten of apparaten voor eindgebruikers met een handicap, enzovoort;

ii) 

specifieke eindgebruikers of groepen van eindgebruikers die, rekening houdend met de kosten van het aanbieden van het gespecificeerde netwerk en de gespecificeerde dienst, het gegenereerde inkomen en geografische prijsgemiddelden die door de lidstaat zijn opgelegd, slechts met verlies of op voorwaarden die buiten de normale commerciële normen vallen, kunnen worden bediend.

Deze categorie omvat die eindgebruikers of groepen van eindgebruikers die niet zouden worden bediend door een commerciële aanbieder indien er geen verplichting tot het aanbieden van de universele dienst zou bestaan.

De nettokosten van specifieke aspecten van universeledienstverplichtingen worden afzonderlijk berekend, teneinde dubbeltelling van bepaalde directe of indirecte voordelen en kosten te vermijden. De totale nettokosten van universeledienstverplichtingen voor een onderneming worden berekend als de som van de nettokosten die uit de specifieke componenten van universeledienstverplichtingen voortvloeien, rekening houdend met eventuele immateriële voordelen. De bevoegdheid voor het verifiëren van de nettokosten berust bij de nationale regelgevende instantie.

Deel B

Compensatie van nettokosten van universeledienstverplichtingen

Ter dekking of financiering van eventuele nettokosten van universeledienstverplichtingen kan het nodig zijn dat ondernemingen met universeledienstverplichtingen worden vergoed voor de diensten die zij op niet-commerciële voorwaarden aanbieden. Omdat een dergelijke vergoeding gepaard gaat met overdrachten van financiële middelen, zien de lidstaten erop toe dat die overdrachten op een objectieve, transparante, niet-discriminerende en evenredige manier plaatsvinden. Dit betekent dat de overdrachten leiden tot zo gering mogelijke verstoring van de mededinging of van de gebruikersvraag.

Overeenkomstig artikel 90, lid 3, dient een kostendelingsmechanisme op basis van een fonds gebruik te maken van een transparant en neutraal middel voor het innen van bijdragen, waarbij het gevaar wordt vermeden van dubbele bijdragen, dat wil zeggen bijdragen die zowel op de output als op de input van ondernemingen zijn gebaseerd.

De onafhankelijke instantie die het fonds beheert, is belast met het innen van de bijdragen van ondernemingen die worden geacht bij te dragen aan de nettokosten van universeledienstverplichtingen in de lidstaat, en ziet toe op de overdracht van de verschuldigde bedragen of administratieve betalingen aan de ondernemingen die recht hebben op uitkeringen uit het fonds.




BIJLAGE VIII

INFORMATIE DIE MOET WORDEN VERSTREKT OVEREENKOMSTIG ARTIKEL 102 (INFORMATIEVEREISTEN VOOR CONTRACTEN)

A. 

Informatievereisten voor aanbieders van andere voor het publiek beschikbare elektronischecommunicatiediensten dan transmissiediensten die gebruikt worden voor het verlenen van INTERMACHINALE diensten

Aanbieders van andere voor het publiek beschikbare elektronischecommunicatiediensten dan transmissiediensten die gebruikt worden voor het verlenen van intermachinale diensten, verstrekken de volgende informatie:

1) 

als onderdeel van de belangrijkste kenmerken van elke verleende dienst: de minimumniveaus van de kwaliteit van de dienstverlening voor zover die worden geboden en, voor andere diensten dan internettoegangsdiensten, de specifieke gewaarborgde kwaliteitsparameters.

Indien geen minimumniveaus van de kwaliteit van de dienstverlening worden geboden, wordt een verklaring met die strekking afgelegd.

2) 

als onderdeel van de informatie inzake prijzen, indien en voor zover van toepassing, de prijzen voor het activeren van de elektronischecommunicatiedienst en voor terugkerende of verbruiksgerelateerde kosten,

3) 

als onderdeel van de informatie over de looptijd van het contract en de voorwaarden voor verlenging en opzegging van het contract, met inbegrip van mogelijke beëindigingskosten, voor zover er dergelijke voorwaarden zijn:

i) 

het minimale gebruik of de minimale gebruiksperiode die eventueel vereist is om van speciale aanbiedingen te kunnen genieten;

ii) 

kosten met betrekking tot overstappen en compensatie- en terugbetalingsregelingen voor vertraging of misbruik van het recht om over te stappen, en informatie over de respectieve procedures;

iii) 

informatie over het recht van consumenten die gebruikmaken van prepaid-diensten, op — desgevraagd — restitutie van eventueel resterend krediet in geval van een overstap, zoals vastgesteld in artikel 106, lid 6;

iv) 

alle vergoedingen die bij de vroegtijdige opzegging van het contract verschuldigd zijn, inclusief informatie over het simlockvrij maken van eindapparatuur en elke terugvordering van kosten met betrekking tot eindapparatuur;

4) 

alle compensatie- en terugbetalingsregelingen, met inbegrip van, waar van toepassing, een uitdrukkelijke vermelding van de rechten van consumenten die gelden ingeval niet aan contractueel overeengekomen niveaus van de kwaliteit van de dienstverlening wordt voldaan, of indien de aanbieder op ontoereikende wijze reageert op een beveiligingsincident, een dreiging of kwetsbaarheid;

5) 

het type actie dat door de aanbieder kan worden ondernomen in reactie op beveiligingsincidenten of dreigingen of kwetsbaarheden.

B. 

Informatievereisten voor aanbieders van internettoegangsdiensten en van voor het publiek beschikbare interpersoonlijke communicatiediensten

I. 

In aanvulling op de vereisten in deel A verstrekken aanbieders van internettoegangsdiensten en voor het publiek beschikbare interpersoonlijke communicatiediensten de volgende informatie:

1) 

als onderdeel van de belangrijkste kenmerken van elke dienst die wordt verleend:

i) 

de minimumniveaus van de kwaliteit van de dienstverlening die wordt geboden, met nauwgezette inachtneming van de Berec-richtsnoeren die zijn vastgesteld in overeenstemming met artikel 104, lid 2, inzake:

— 
voor internettoegangsdiensten: ten minste wachttijd, vertraging en pakketverlies;
— 
voor het publiek beschikbare interpersoonlijke communicatiediensten, indien deze ten minste een aantal elementen van het netwerk beheersen of daarvoor een overeenkomst hebben inzake het niveau van de dienstverlening met ondernemingen die toegang bieden tot het netwerk: ten minste de wachttijd bij eerste aansluiting, het uitvalrisico, vertragingen in de gesprekssignalering, overeenkomstig bijlage X; en
ii) 

onverminderd het recht van eindgebruikers om eindapparatuur van hun keuze te gebruiken overeenkomstig artikel 3, lid 1, van Verordening (EU) 2015/2120: alle voorwaarden, inclusief vergoedingen, die de leverancier heeft opgelegd met betrekking tot het gebruik van verstrekte eindapparatuur;

2) 

als onderdeel van de informatie inzake prijzen, indien en voor zover van toepassing: de prijzen voor het activeren van de elektronischecommunicatiedienst en voor terugkerende of verbruiksgerelateerde kosten:

i) 

de bijzonderheden van het specifieke tariefplan of de specifieke tariefplannen die aan het contract is/zijn verbonden, alsmede voor elk tariefplan de aangeboden diensten, met inbegrip van, in voorkomend geval, de communicatievolumes (zoals MB's, minuten en berichten) per facturatieperiode, en de prijs voor extra communicatie-eenheden;

ii) 

in het geval van een tariefplan of tariefplannen met een vooraf vastgelegd communicatievolume: vermelding van de mogelijkheid voor de consument om ongebruikt volume van de voorgaande facturatieperiode over te dragen naar de volgende facturatieperiode, indien die optie in het contract is opgenomen;

iii) 

faciliteiten om de transparantie van de facturen te garanderen en het verbruiksniveau te bewaken;

iv) 

informatie over de tarieven voor nummers en diensten waarvoor bijzondere tariefvoorwaarden gelden; voor afzonderlijke categorieën van diensten kunnen de bevoegde instanties, indien relevant in overleg met de regelgevende instanties, bovendien eisen dat die informatie wordt verstrekt onmiddellijk vóór de doorschakeling van het gesprek of de doorschakeling naar de aanbieder van de dienst;

v) 

voor dienstenbundels en bundels die zowel diensten als eindapparatuur omvatten: de prijs van de individuele elementen die tot de bundel behoren, voor zover ze ook afzonderlijk worden aangeboden;

vi) 

nadere informatie en voorwaarden, inclusief vergoedingen, inzake nazorg, onderhoud, en klantenservice, en

vii) 

de wijze waarop de meest recente informatie over alle geldende tarieven en onderhoudskosten kan worden verkregen;

3) 

als onderdeel van de informatie over de looptijd van het contract voor dienstenbundels en de voorwaarden voor verlenging en beëindiging van het contract, voor zover van toepassing: de voorwaarden voor de opzegging van de bundel of van onderdelen daarvan;

4) 

onverminderd artikel 13 van Verordening (EU) 2016/679: informatie inzake de persoonsgegevens die moeten worden verstrekt voorafgaand aan het verlenen van de dienst, of die moeten worden verzameld in verband met het verlenen van de dienst;

5) 

nadere informatie over producten en diensten voor eindgebruikers met een handicap en over de manier waarop updates van die informatie kunnen worden verkregen;

6) 

de manieren waarop procedures voor geschillenbeslechting, ook bij binnenlandse en grensoverschrijdende geschillen, kunnen worden ingesteld overeenkomstig artikel 25;

II. 

In aanvulling op de vereisten bedoeld in deel A en onder punt I, moeten aanbieders van voor het publiek beschikbare nummergebaseerde interpersoonlijke communicatiediensten bovendien de volgende informatie verstrekken:

1) 

eventuele beperkingen van de toegang tot noodhulpdiensten of informatie over de locatie van de oproeper die het gevolg zijn van technische onmogelijkheden, voor zover de dienst eindgebruikers de mogelijkheid biedt om uitgaande gesprekken tot stand te brengen naar een nummer in een nationaal of internationaal nummerplan;

2) 

het recht van de eindgebruiker om te bepalen of zijn persoonsgegevens, en zo ja welke, in een abonneelijst worden opgenomen, overeenkomstig artikel 12 van Richtlijn 2002/58/EG;

III. 

In aanvulling op de vereisten bedoeld in deel A en onder punt I moeten aanbieders van internettoegangsdiensten ook de informatie verstrekken die wordt vereist op grond van artikel 4, lid 1, van Verordening (EU) 2015/2120.




BIJLAGE IX

INFORMATIE DIE OVEREENKOMSTIG ARTIKEL 103 MOET WORDEN BEKENDGEMAAKT (TRANSPARANTIE EN BEKENDMAKING VAN INFORMATIE)

De bevoegde instantie, indien relevant in overleg met de nationale regelgevende instantie, is ervoor verantwoordelijk dat de informatie in deze bijlage overeenkomstig artikel 103 wordt bekendgemaakt. De bevoegde instantie, indien relevant in overleg met de nationale regelgevende instantie, bepaalt welke informatie relevant is voor bekendmaking door de aanbieders van internettoegangsdiensten of voor het publiek beschikbare interpersoonlijke communicatiediensten, en welke informatie door de bevoegde instantie zelf, indien relevant in overleg met de nationale regelgevende instantie, dient te worden bekendgemaakt, opdat alle eindgebruikers weloverwogen keuzes kunnen maken. Als dit nodig wordt geacht, mogen de bevoegde instanties, indien relevant in overleg met de nationale regelgevende instanties, zelfregulerende of mederegulerende maatregelen bevorderen alvorens verplichtingen op te leggen.

1. Contactgegevens van de onderneming

2. Beschrijving van de aangeboden diensten

2.1. Omvang van de aangeboden diensten en de belangrijkste kenmerken van elke aangeboden dienst, met inbegrip van minimumniveaus van de kwaliteit van de dienstverlening, indien deze worden geboden, en door de aanbieder opgelegde beperkingen inzake het gebruik van geleverde eindapparatuur.

2.2. Tarieven van de aangeboden diensten, inclusief informatie over communicatievolumes (zoals beperkingen van dataverbruik, aantal gespreksminuten en aantal berichten) van specifieke tariefplannen en de toepasselijke tarieven voor extra communicatie-eenheden, nummers of diensten waarvoor bijzonder prijsstellingsvoorwaarden gelden, toegangstarieven en onderhoudstarieven alle soorten gebruikstarieven, bijzondere en gerichte tariefregelingen en alle extra kosten, alsmede kosten met betrekking tot eindapparatuur.

2.3. Nazorg, onderhoudsdiensten en klantenservice die worden aangeboden, alsook de bijbehorende contactgegevens.

2.4. Algemene voorwaarden, met inbegrip van de contractduur, kosten die moeten worden betaald bij vroegtijdige beëindiging van het contract, rechten in verband met de beëindiging van gebundelde aanbiedingen of van elementen daarvan, en procedures en directe kosten in verband met de overdraagbaarheid van nummers en andere identificatoren, indien relevant.

2.5. Indien de onderneming een aanbieder van nummergebaseerde interpersoonlijke communicatiediensten is: informatie over de toegang tot noodhulpdiensten en informatie over de locatie van de beller of beperkingen van dit laatste. Indien de onderneming een aanbieder van nummeronafhankelijke interpersoonlijke communicatiediensten is: informatie over de mate waarin toegang tot noodhulpdiensten al dan niet kan worden ondersteund.

2.6. Nadere informatie over producten en diensten, met inbegrip van functies, praktijken, beleid en procedures, en wijzigingen van de werking van de dienstverlening, die specifiek zijn afgestemd op eindgebruikers met een handicap, in overeenstemming met Unierecht ter harmonisatie van toegankelijkheidsvereisten voor producten en diensten.

3. Mechanismen voor geschillenbeslechting, met inbegrip van regelingen van de onderneming zelf.




BIJLAGE X

PARAMETERS VOOR DE KWALITEIT VAN DE DIENST

Parameters, definities en meetmethoden voor de kwaliteit van de dienst zoals bedoeld in artikel 104

Voor aanbieders van toegang tot een openbaar elektronischecommunicatienetwerk



PARAMETER

(Noot 1)

DEFINITIE

MEETMETHODE

Wachttijd bij eerste aansluiting op het net

ETSI EG 202 057

ETSI EG 202 057

Storingspercentage per toegangslijn

ETSI EG 202 057

ETSI EG 202 057

Storingshersteltijd

ETSI EG 202 057

ETSI EG 202 057

Voor aanbieders van interpersoonlijke communicatiediensten die ten minste een aantal elementen van het netwerk beheersen of daarvoor een overeenkomst hebben inzake het niveau van de dienstverlening met ondernemingen die toegang bieden tot het netwerk



PARAMETER

(Noot 2)

DEFINITIE

MEETMETHODE

Benodigde tijd voor het ontvangen van de kiestoon

ETSI EG 202 057

ETSI EG 202 057

Klachten over onjuiste rekeningen

ETSI EG 202 057

ETSI EG 202 057

Kwaliteit van de spraakverbinding

ETSI EG 202 057

ETSI EG 202 057

Percentage afgebroken gesprekken

ETSI EG 202 057

ETSI EG 202 057

Percentage mislukte oproepen

(Noot 2)

ETSI EG 202 057

ETSI EG 202 057

Uitvalrisico

 

 

Vertragingen bij de gesprekssignalering

 

 

Het versienummer van ETSI Europese Gemeenschap 202 057-1 is 1.3.1 (juli 2008)

Voor aanbieders van internettoegangsdiensten



PARAMETER

DEFINITIE

MEETMETHODE

Wachttijd (vertraging)

ITU-T Y.2617

ITU-T Y.2617

Variatie in vertraging

ITU-T Y.2617

ITU-T Y.2617

Pakketverlies

ITU-T Y.2617

ITU-T Y.2617

Noot 1

De parameters maken een analyse mogelijk van de kwaliteit op regionaal niveau (namelijk, ten minste op niveau 2 van de door Eurostat vastgestelde nomenclatuur van territoriale eenheden voor de statistiek (NUTS)).

Noot 2

Indien bewijzen beschikbaar zijn dat de prestaties op deze beide gebieden bevredigend zijn, kunnen de lidstaten besluiten niet te eisen dat actuele informatie betreffende de prestaties voor die twee parameters wordt bijgehouden.




BIJLAGE XI

INTEROPERABILITEIT VAN DE IN ARTIKEL 113 BEDOELDE AUTORADIO-ONTVANGERS EN DIGITALETELEVISIEAPPARATUUR VOOR CONSUMENTEN

1. Gemeenschappelijke coderingsalgoritme en ontvangst van vrije signalen

Alle voor de ontvangst van digitaletelevisiesignalen (namelijk de ontvangst van uitzendingen via terrestrische, kabel- of satellietverbinding) bestemde apparatuur voor consumenten die in de Unie wordt verkocht of verhuurd of anderszins ter beschikking wordt gesteld en waarmee digitaletelevisiesignalen kunnen worden gedecodeerd, moet geschikt zijn om:

a) 

het decoderen van dergelijke signalen mogelijk te maken overeenkomstig een gemeenschappelijk Europese coderingsalgoritme zoals beheerd door een erkende Europese normalisatie-organisatie, momenteel ETSI;

b) 

signalen weer te geven die ongecodeerd zijn uitgezonden, met dien verstande dat, ingeval dergelijke apparatuur wordt gehuurd, de huurder aan de desbetreffende huurovereenkomst voldoet.

2. Interoperabiliteit voor digitaletelevisietoestellen

Digitaletelevisietoestellen met een integraal scherm waarvan de zichtbare diagonaal groter is dan 30 cm die in de Unie worden verkocht of verhuurd, moeten zijn voorzien van ten minste één open interface contrastekker (zoals genormaliseerd, of in overeenstemming met een norm die is vastgesteld door een erkende Europese normalisatieorganisatie of in overeenstemming met een door de industrie algemeen aanvaarde specificatie), waarmee eenvoudige aansluiting van randapparatuur mogelijk is en die alle relevante elementen van een digitaal televisiesignaal doorlaat, met inbegrip van informatie betreffende interactieve en voorwaardelijk toegankelijke diensten.

▼C2

3. Interoperabiliteit voor autoradio-ontvangers

Een autoradio-ontvanger die wordt ingebouwd in een nieuw voertuig van categorie M dat in de Unie in de handel wordt gebracht voor verkoop of verhuur, bevat vanaf 21 december 2020 een ontvanger die ten minste radiodiensten kan ontvangen en reproduceren die via digitale terrestrische radio-uitzendingen worden uitgezonden. Ontvangers die voldoen aan geharmoniseerde normen waarvan de kenmerken zijn bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie, of die voldoen aan delen daarvan, worden geacht te voldoen aan die vereiste waarop die normen of delen daarvan betrekking hebben.

▼B




BIJLAGE XII

Deel A

Ingetrokken richtlijnen met lijst van de achtereenvolgende amendementen daarop

(als bedoeld in artikel 125)



Richtlijn 2002/21/EG van het Europees Parlement en de Raad

(PB L 108 van 24.4.2002, blz. 33)

 

 

Richtlijn 2009/140/EG van het Europees Parlement en de Raad

(PB L 337 van 18.12.2009, blz. 37)

Artikel 1

 

Verordening (EG) nr. 544/2009 van het Europees Parlement en de Raad

(PB L 167 van 29.6.2009, blz. 12)

Artikel 2

 

Verordening (EG) nr. 717/2007 van het Europees Parlement en de Raad

(PB L 171 van 29.6.2007, blz. 32)

Artikel 10

Richtlijn 2002/20/EG van het Europees Parlement en de Raad

(PB L 108 van 24.4.2002, blz. 21)

 

 

Richtlijn 2009/140/EG van het Europees Parlement en de Raad

(PB L 337 van 18.12.2009, blz. 37)

Artikel 3 en bijlage

Richtlijn 2002/19/EG van het Europees Parlement en de Raad

(PB L 108 van 24.4.2002, blz. 7)

 

 

Richtlijn 2009/140/EG van het Europees Parlement en de Raad

(PB L 337 van 18.12.2009, blz. 37)

Artikel 2

Richtlijn 2002/22/EG van het Europees Parlement en de Raad

(PB L 108 van 24.4.2002, blz. 51)

 

 

Richtlijn 2009/136/EG van het Europees Parlement en de Raad

(PB L 337 van 18.12.2009, blz. 11)

Artikel 1 en bijlage I

 

Verordening (EU) 2015/2120 van het Europees Parlement en de Raad

(PB L 310 van 26.11.2015, blz. 1)

Artikel 8

Deel B

Termijnen voor omzetting in nationaal recht en toepassingsdatums

(als bedoeld in artikel 125)



Richtlijn

Termijn voor omzetting

Toepassingsdatum

2002/19/EG

24 juli 2003

25 juli 2003

2002/20/EG

24 juli 2003

25 juli 2003

2002/21/EG

24 juli 2003

25 juli 2003

2002/22/EG

24 juli 2003

25 juli 2003




BIJLAGE XIII

CONCORDANTIETABEL



Richtlijn 2002/21/EG

Richtlijn 2002/20/EG

Richtlijn 2002/19/EG

Richtlijn 2002/22/EG

Deze richtlijn

Artikel 1, leden 1, 2 en 3

 

 

 

Artikel 1, leden 1, 2 en 3

Artikel 1, lid 3 bis

 

 

 

Artikel 1, lid 4

Artikel 1, leden 4 en 5

 

 

 

Artikel 1, leden 5 en 6

Artikel 2, punt a)

 

 

 

Artikel 2, punt 1

Artikel 2, punt 2

Artikel 2, punt b)

 

 

 

Artikel 2, punt 3

Artikel 2, punt c)

 

 

 

Artikel 2, punt 4

Artikel 2, punt 5

Artikel 2, punt 6

Artikel 2, punt 7

Artikel 2, punt d)

 

 

 

Artikel 2, punt 8

Artikel 2, punt d bis)

 

 

 

Artikel 2, punt 9

Artikel 2, punt e)

 

 

 

Artikel 2, punt 10

Artikel 2, punt e bis)

 

 

 

Artikel 2, punt 11

Artikel 2, punt f)

 

 

 

Artikel 2, punt 12

Artikel 2, punt g)

 

 

 

Artikel 2, punt h)

 

 

 

Artikel 2, punt 13

Artikel 2, punt i)

 

 

 

Artikel 2, punt 14

Artikel 2, punt j)

 

 

 

Artikel 2, punt k)

 

 

 

Artikel 2, punt l)

 

 

 

Artikel 2, punt m)

 

 

 

Artikel 2, punt 15

Artikel 2, punt n)

 

 

 

Artikel 2, punt 16

Artikel 2, punt o)

 

 

 

Artikel 2, punt 17

Artikel 2, punt p)

 

 

 

Artikel 2, punt 18

Artikel 2, punt q)

 

 

 

Artikel 2, punt 19

Artikel 2, punt r)

 

 

 

Artikel 2, punt 20

Artikel 2, punt s)

 

 

 

Artikel 2, punt 21

Artikel 2, punt 22

Artikel 3, lid 1

 

 

 

Artikel 5, lid 1

Artikel 5, lid 2

Artikel 3, lid 2

 

 

 

Artikel 6, lid 1

Artikel 3, lid 3

 

 

 

Artikel 6, lid 2

Artikel 3, lid 3 bis, eerste alinea

 

 

 

Artikel 8, lid 1

Artikel 8, lid 2

Artikel 7, lid 1

Artikel 3, lid 3 bis, tweede alinea

 

 

 

Artikel 7, leden 2 en 3

Artikel 3, lid 3 bis, derde alinea

 

 

 

Artikel 9, leden 1 en 3

Artikel 9, lid 2

Artikel 3, lid 3 ter

 

 

 

Artikel 10, lid 1

Artikel 3, lid 3 quater

 

 

 

Artikel 10, lid 2

Artikel 3, lid 4

 

 

 

Artikel 5, lid 3

Artikel 3, lid 5

 

 

 

Artikel 11

Artikel 3, lid 6

 

 

 

Artikel 5, lid 4

Artikel 4

 

 

 

Artikel 31

Artikel 5

 

 

 

Artikel 20

Artikel 22

Artikel 6

 

 

 

Artikel 23

Artikel 7

 

 

 

Artikel 32

Artikel 7 bis

 

 

 

Artikel 33

Artikel 33, lid 5, punt c)

Artikel 8, leden 1 en 2

 

 

 

Artikel 3, leden 1 en 2

Artikel 8, lid 5

 

 

 

Artikel 3, lid 3

Artikel 8 bis, leden 1 en 2

 

 

 

Artikel 4, leden 1 en 2

Artikel 4, lid 3

Artikel 8 bis, lid 3

 

 

 

Artikel 4, lid 4

Artikel 29

Artikel 9, leden 1 en 2

 

 

 

Artikel 45, leden 1 en 2

Artikel 45, lid 3

Artikel 9, lid 3

 

 

 

Artikel 45, lid 4

Artikel 9, leden 4 en 5

 

 

 

Artikel 45, leden 5 en 6

Artikel 9, leden 6 en 7

 

 

 

Artikel 9 bis

 

 

 

Artikel 9 ter, leden 1 en 2

 

 

 

Artikel 51, leden 1 en 2

Artikel 9 ter, lid 3

 

 

 

Artikel 51, lid 4

Artikel 51, lid 3

Artikel 10, lid 1

 

 

 

Artikel 95, lid 1

Artikel 10, lid 2

 

 

 

Artikel 95, lid 3

Artikel 95, lid 2

Artikel 95, lid 4

Artikel 95, lid 5

Artikel 95, lid 6

Artikel 10, lid 3

 

 

 

Artikel 95, lid 7

Artikel 10, lid 4

 

 

 

Artikel 95, lid 8

Artikel 10, lid 5

 

 

 

Artikel 11

 

 

 

Artikel 43

Artikel 12, lid 1

 

 

 

Artikel 44, lid 1

Artikel 12, lid 2

 

 

 

Artikel 12, lid 3

 

 

 

Artikel 61, lid 2

Artikel 12, lid 4

 

 

 

Artikel 12, lid 5

 

 

 

Artikel 44, lid 2

Artikel 13

 

 

 

Artikel 17

Artikel 13 bis, leden 1, 2 en 3

 

 

 

Artikel 40, leden 1, 2 en 3

Artikel 13 bis, lid 4

 

 

 

 

 

 

Artikel 40, lid 5

Artikel 40, lid 4

Artikel 13 ter, leden 1, 2 en 3

 

 

 

Artikel 41, leden 1, 2 en 3

Artikel 41, lid 4

Artikel 13 ter, lid 4

 

 

 

Artikel 41, lid 7

Artikel 41, lid 5

Artikel 41, lid 6

Artikel 14

 

 

 

Artikel 63

Artikel 15, leden 1, 2 en 3

 

 

 

Artikel 64, leden 1, 2 en 3

Artikel 15, lid 4

Artikel 66

Artikel 16

 

 

 

Artikel 67

Artikel 17

 

 

 

Artikel 39

Artikel 18

 

 

 

Artikel 19

 

 

 

Artikel 38

Artikel 20

 

 

 

Artikel 26

Artikel 21, lid 1

 

 

 

Artikel 27, lid 1

Artikel 21, lid 2, eerste en tweede alinea

 

 

 

Artikel 27, lid 2

Artikel 21, lid 2, derde alinea

 

 

 

Artikel 27, lid 3

Artikel 21, lid 2, vierde en vijfde alinea

 

 

 

Artikel 27, lid 4

 

 

 

Artikel 27, lid 5

Artikel 21, lid 3

 

 

 

Artikel 21, lid 4

 

 

 

Artikel 27, lid 6

Artikel 21 bis

 

 

 

Artikel 29

Artikel 22, lid 1

 

 

 

Artikel 118, lid 1

Artikel 22, lid 2

 

 

 

Artikel 118, lid 3

Artikel 22, lid 3

 

 

 

Artikel 118, lid 4

Artikel 11, lid 2

Artikel 118, lid 5

Artikel 117

Artikel 23

 

 

 

Artikel 119

Artikel 24

 

 

 

Artikel 120, leden 1 en 2

Artikel 25

 

 

 

Artikel 122, lid 1

Artikel 26

 

 

 

Artikel 125

Artikel 28

 

 

 

Artikel 124

Artikel 29

 

 

 

Artikel 127

Artikel 30

 

 

 

Artikel 128

Bijlage II

 

 

 

 

Artikel 1

 

 

Artikel 1, lid 1

 

Artikel 2, lid 1

 

 

 

Artikel 2, lid 2

 

 

Artikel 2, punt 22

Artikel 2, punt 23

Artikel 2, punt 24

Artikel 2, punt 25

Artikel 2, punt 26

 

Artikel 3, lid 1

 

 

Artikel 12, lid 1

 

Artikel 3, lid 2, eerste zin

 

 

Artikel 12, lid 2

 

Artikel 3, lid 2, tweede, derde en vierde zin

 

 

Artikel 12, lid 3

 

Artikel 3, lid 3

 

 

Artikel 12, lid 4

 

 

Artikel 4

 

 

Artikel 15

 

Artikel 5, lid 1

 

 

Artikel 46, lid 1

Artikel 46, leden 2 en 3

 

Artikel 5, lid 2, eerste alinea

 

 

Artikel 48, lid 1

 

Artikel 5, lid 2, tweede alinea, eerste zin

 

 

Artikel 48, lid 2

 

Artikel 5, lid 2, derde alinea

 

 

Artikel 48, lid 5

 

Artikel 5, lid 2, tweede alinea, eerste zin

 

 

Artikel 48, lid 3

Artikel 48, lid 4

 

Artikel 5, lid 3

 

 

Artikel 48, lid 6

 

Artikel 5, leden 4 en 5

 

 

Artikel 93, leden 4 en 5

 

Artikel 5, lid 6

 

 

Artikel 52

Artikel 93

 

Artikel 6, leden 1, 2, 3 en 4

 

 

Artikel 13

Artikel 47

 

Artikel 7

 

 

Artikel 55

 

Artikel 8

 

 

Artikel 36

 

Artikel 9

 

 

Artikel 14

 

Artikel 10

 

 

Artikel 30

 

 

Artikel 11

 

 

Artikel 21

 

Artikel 12

 

 

Artikel 16

 

Artikel 13

 

 

Artikel 42

Artikel 94

 

Artikel 14, lid 1

 

 

Artikel 18

 

Artikel 14, lid 2

 

 

Artikel 19

 

Artikel 15

 

 

Artikel 120, leden 3 en 4

 

Artikel 16

 

 

 

Artikel 17

 

 

 

Artikel 18

 

 

 

Artikel 19

 

 

 

Artikel 20

 

 

 

Bijlage

 

 

Bijlage I

 

 

Artikel 1, leden 1 en 2

 

Artikel 1, leden 2 en 3

 

 

Artikel 2, punt a)

 

Artikel 2, punt 27

 

 

Artikel 2, punt b)

 

Artikel 2, punt 28

 

 

Artikel 2, punt c)

 

Artikel 2, punt 29

 

 

Artikel 2, punt d)

 

 

 

Artikel 2, punt e)

 

Artikel 2, punt 30

 

 

Artikel 3

 

Artikel 59

 

 

Artikel 4

 

Artikel 60

 

 

Artikel 5

 

Artikel 61

 

 

Artikel 6

 

Artikel 62

 

 

 

 

 

 

Artikel 8

 

Artikel 68

 

 

Artikel 9

 

Artikel 69

 

 

Artikel 10

 

Artikel 70

 

 

Artikel 11

 

Artikel 71

Artikel 72

 

 

Artikel 12

 

Artikel 73

 

 

Artikel 13

 

Artikel 74

Artikel 75

Artikel 76

 

 

Artikel 13 bis

 

Artikel 77

 

 

Artikel 13 ter

 

Artikel 78

Artikel 80

Artikel 81

 

 

Artikel 14

 

 

 

Artikel 15

 

Artikel 120, lid 5

 

 

Artikel 16, lid 1

 

 

 

Artikel 16, lid 2

 

Artikel 121, lid 4

 

 

Artikel 17

 

 

 

Artikel 18

 

 

 

Artikel 19

 

 

 

Artikel 20

 

 

 

Bijlage I

 

Bijlage II

 

 

Bijlage II

 

Bijlage III

 

 

 

Artikel 1

Artikel 1, leden 4 en 5

 

 

 

Artikel 2, punt a)

 

 

 

Artikel 2, punt c)

Artikel 2, punt 32

 

 

 

Artikel 2, punt d)

Artikel 2, punt 33

 

 

 

Artikel 2, punt f)

Artikel 2, punt 34

Artikel 2, punt 35

Artikel 2, punt 37

Artikel 2, punt 38

Artikel 2, punt 39

Artikel 84

Artikel 85

 

 

 

Artikel 3

Artikel 86, leden 1 en 2

 

 

 

Artikel 4

 

 

 

Artikel 5

 

 

 

Artikel 6

 

 

 

Artikel 7

 

 

 

Artikel 8, lid 1

Artikel 86, lid 3

 

 

 

Artikel 8, lid 2

Artikel 86, lid 4

 

 

 

Artikel 8, lid 3

Artikel 86, lid 5

 

 

 

Artikel 9

Artikel 87

 

 

 

Artikel 10

Artikel 88

 

 

 

Artikel 11

 

 

 

Artikel 12

Artikel 89

 

 

 

Artikel 13

Artikel 90

 

 

 

Artikel 14

Artikel 91

 

 

 

Artikel 15

Artikel 122, leden 2 en 3

 

 

 

Artikel 17

Artikel 99

Artikel 101

 

 

 

Artikel 20, lid 1

Artikel 102

 

 

 

Artikel 20, lid 2

Artikel 105, lid 3

 

 

 

Artikel 21

Artikel 103

 

 

 

Artikel 22

Artikel 104

 

 

 

Artikel 23

Artikel 108

 

 

 

Artikel 23 bis

Artikel 111

 

 

 

Artikel 24

Artikel 113

 

 

 

Artikel 25

Artikel 112

 

 

 

Artikel 26

Artikel 109

 

 

 

Artikel 27

 

 

 

Artikel 27 bis

Artikel 96

 

 

 

Artikel 28

Artikel 97

 

 

 

Artikel 29

Artikel 115

 

 

 

Artikel 30, lid 1

Artikel 106, lid 2

 

 

 

Artikel 30, lid 2

Artikel 106, lid 4

 

 

 

Artikel 30, lid 3

Artikel 106, lid 4

 

 

 

Artikel 30, lid 4

Artikel 106, lid 5

 

 

 

Artikel 30, lid 5

Artikel 105, lid 1

 

 

 

Artikel 31

Artikel 114

 

 

 

Artikel 32

Artikel 92

 

 

 

Artikel 33

Artikel 24

 

 

 

Artikel 34

Artikel 25

 

 

 

Artikel 35

Artikel 116

 

 

 

Artikel 36

Artikel 121

 

 

 

Artikel 37

 

 

 

Artikel 38

 

 

 

Artikel 39

 

 

 

Artikel 40

 

 

 

Bijlage I

Bijlage V

 

 

 

Bijlage II

Bijlage VII

 

 

 

Bijlage III

Bijlage IX

 

 

 

Bijlage IV

Bijlage VI

 

 

 

Bijlage V

 

 

 

Bijlage VI

Bijlage X

 

 

 

 

Bijlage IV



( ) Richtlijn 2008/63/EG van de Commissie van 20 juni 2008 betreffende de mededinging op de markten van telecommunicatie-eindapparatuur (PB L 162 van 21.6.2008, blz. 20).

( ) Verordening (EU) 2018/1971 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 tot instelling van het Orgaan van Europese regulerende instanties voor elektronische communicatie (Berec) en het Bureau voor ondersteuning van Berec (Berec-Bureau), en tot wijziging van Verordening (EU) 2015/2120 tot vaststelling van maatregelen betreffende open-internettoegang (zie bladzijde 1 van dit Publicatieblad).

( ) Verordening (EU) nr. 526/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2013 inzake het Agentschap van de Europese Unie voor netwerk- en informatiebeveiliging (Enisa) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 460/2004 (PB L 165 van 18.6.2013, blz. 41).

( ) Verordening (EU) nr. 1315/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 betreffende richtsnoeren van de Unie voor de ontwikkeling van het trans-Europees vervoersnetwerk en tot intrekking van Besluit nr. 661/2010/EU (PB L 348 van 20.12.2013, blz. 1).

( ) Richtlijn 2012/19/EU van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende afgedankte elektrische en elektronische apparatuur (AEEA) (PB L 197 van 24.7.2012, blz. 38).

Top