Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 02017R1939-20210110

    Consolidated text: Verordening (EU) 2017/1939 van de Raad van 12 oktober 2017 betreffende nauwere samenwerking bij de instelling van het Europees Openbaar Ministerie (EOM)

    ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2017/1939/2021-01-10

    02017R1939 — NL — 10.01.2021 — 001.003


    Onderstaande tekst dient louter ter informatie en is juridisch niet bindend. De EU-instellingen zijn niet aansprakelijk voor de inhoud. Alleen de besluiten die zijn gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie (te raadplegen in EUR-Lex) zijn authentiek. Deze officiële versies zijn rechtstreeks toegankelijk via de links in dit document

    ►B

    VERORDENING (EU) 2017/1939 VAN DE RAAD

    van 12 oktober 2017

    betreffende nauwere samenwerking bij de instelling van het Europees Openbaar Ministerie („EOM”)

    (PB L 283 van 31.10.2017, blz. 1)

    Gewijzigd bij:

     

     

    Publicatieblad

      nr.

    blz.

    datum

    ►M1

    GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) 2020/2153 VAN DE COMMISSIE van 14 oktober 2020

      L 431

    1

    21.12.2020


    Gerectificeerd bij:

     C1

    Rectificatie, PB L 433, 22.12.2020, blz.  80 (2020/2153)

    ►C2

    Rectificatie, PB L 043, 24.2.2022, blz.  96 (2017/1939)




    ▼B

    VERORDENING (EU) 2017/1939 VAN DE RAAD

    van 12 oktober 2017

    betreffende nauwere samenwerking bij de instelling van het Europees Openbaar Ministerie („EOM”)



    HOOFDSTUK I

    ONDERWERP EN DEFINITIES

    Artikel 1

    Onderwerp

    Bij deze verordening wordt het Europees Openbaar Ministerie (EOM) ingesteld, en worden de regels betreffende het functioneren ervan vastgesteld.

    Artikel 2

    Definities

    In deze verordening wordt verstaan onder:

    1.

    „lidstaat” : tenzij anders aangegeven in met name Hoofdstuk VIII, een lidstaat die deelneemt aan een nauwere samenwerking inzake de instelling van het EOM, daartoe gemachtigd overeenkomstig artikel 86, lid 1, derde alinea, VWEU of krachtens een besluit dat overeenkomstig artikel 331, lid 1, tweede of derde alinea, VWEU, is vastgesteld;

    2.

    „persoon” : elke natuurlijke persoon of rechtspersoon;

    3.

    „financiële belangen van de Unie” : alle ontvangsten, uitgaven en vermogensbestanddelen die worden gedekt door, zijn verworven in het kader van, of zijn verschuldigd aan de begroting van de Unie en de begrotingen van de instellingen, organen en instanties die op grond van de Verdragen zijn opgericht, en de begrotingen die zij beheren en controleren;

    4.

    „personeel van het EOM” : het personeel, op centraal niveau, dat het college, de permanente kamers, de Europese hoofdaanklager, de Europese aanklagers, de gedelegeerd Europese aanklagers en de administratief directeur ondersteunt bij de dagelijkse activiteiten voor de uitvoering van de taken van het EOM in het kader van deze verordening;

    5.

    „behandelende gedelegeerd Europese aanklager” : een gedelegeerd Europese aanklager die verantwoordelijk is voor de onderzoeken en strafvervolgingen die hij heeft ingesteld, die hem zijn toegewezen of die hij heeft overgenomen met gebruikmaking van het evocatierecht overeenkomstig artikel 27;

    6.

    „assisterende gedelegeerd Europese aanklager” : een gedelegeerd Europese aanklager die werkzaam is in een andere lidstaat dan de lidstaat van de behandelende gedelegeerd Europese aanklager, waar een hem toegewezen onderzoek of een andere maatregel wordt uitgevoerd;

    7.

    „persoonsgegevens” : alle informatie over een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon („de betrokkene”). Als identificeerbaar wordt beschouwd een natuurlijke persoon die direct of indirect kan worden geïdentificeerd, met name aan de hand van een identificatiemiddel zoals een naam, een identificatienummer, locatiegegevens, een online identificatiemiddel, of van een of meer elementen die kenmerkend zijn voor de fysieke, fysiologische, genetische, psychische, economische, culturele of sociale identiteit van die natuurlijke persoon;

    8.

    „verwerking” : elke handeling of elk geheel van handelingen met betrekking tot persoonsgegevens of een geheel van persoonsgegevens, al dan niet uitgevoerd via geautomatiseerde procedés, zoals het verzamelen, vastleggen, ordenen, structureren, opslaan, bijwerken of wijzigen, opvragen, raadplegen, gebruiken, bekendmaking door middel van doorzending, verspreiden of op andere wijze ter beschikking stellen, onderling afstemmen of combineren, afschermen, wissen of vernietigen van gegevens;

    9.

    „verwerkingsbeperking” : het markeren van opgeslagen persoonsgegevens met als doel de verwerking ervan in de toekomst te beperken;

    10.

    „profilering” : elke vorm van geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens waarbij aan de hand van persoonsgegevens bepaalde persoonlijke aspecten van een natuurlijke persoon worden geëvalueerd, met name met de bedoeling aspecten betreffende zijn beroepsprestaties, economische situatie, gezondheid, persoonlijke voorkeuren, interesses, betrouwbaarheid, gedrag, locatie of verplaatsingen te analyseren of te voorspellen;

    11.

    „pseudonimisering” : het verwerken van persoonsgegevens op zodanige wijze dat de persoonsgegevens niet meer naar een specifieke betrokkene te herleiden zijn zonder dat er aanvullende gegevens worden gebruikt, mits deze aanvullende gegevens apart worden bewaard en technische en organisatorische maatregelen worden genomen om te waarborgen dat de persoonsgegevens niet naar een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon te herleiden zijn;

    12.

    „bestand” : elk gestructureerd geheel van persoonsgegevens die volgens bepaalde criteria toegankelijk zijn, ongeacht of dit gecentraliseerd of gedecentraliseerd is dan wel op functionele of geografische gronden is verspreid;

    13.

    „verwerkingsverantwoordelijke” : het EOM of een andere bevoegde autoriteit dat/die, alleen of samen met anderen, de doeleinden van en de middelen voor de verwerking van persoonsgegevens vaststelt. Wanneer de doeleinden van en de middelen voor die verwerking in het Unierecht of het recht van een lidstaat van de Europese Unie worden vastgesteld, kan daarin worden bepaald wie de verwerkingsverantwoordelijke is of volgens welke criteria deze wordt aangewezen;

    14.

    „verwerker” : een natuurlijke persoon of rechtspersoon, een overheidsinstantie, een dienst of een ander orgaan die/dat namens de verwerkingsverantwoordelijke persoonsgegevens verwerkt;

    15.

    „ontvanger” : een natuurlijke persoon of rechtspersoon, een overheidsinstantie, een dienst of een ander orgaan, al dan niet een derde, aan wie/waaraan de persoonsgegevens worden verstrekt. Andere overheidsinstanties van de lidstaten van de Europese Unie dan de bevoegde autoriteiten omschreven in artikel 3, punt 7), onder a), van Richtlijn (EU) 2016/680, die persoonsgegevens ontvangen in het kader van een bijzonder onderzoek van het EOM gelden echter niet als ontvangers; de verwerking van die gegevens door die overheidsinstanties strookt met de gegevensbeschermingsregels die op het betreffende verwerkingsdoel van toepassing zijn;

    16.

    „inbreuk in verband met persoonsgegevens” : een inbreuk op de beveiliging die per ongeluk of op onrechtmatige wijze leidt tot de vernietiging, het verlies, de wijziging of de ongeoorloofde bekendmaking van of de ongeoorloofde toegang tot doorgezonden, opgeslagen of anderszins verwerkte gegevens;

    17.

    „administratieve persoonsgegevens” : alle persoonsgegevens die door het EOM worden verwerkt, met uitzondering van operationele persoonsgegevens;

    18.

    „operationele persoonsgegevens” : alle persoonsgegevens die door het EOM worden verwerkt voor de in artikel 49 beschreven doeleinden;

    19.

    „genetische gegevens” : persoonsgegevens die verband houden met de overgeërfde of verworven genetische kenmerken van een natuurlijke persoon die unieke informatie verschaffen over de fysiologie of de gezondheid van die natuurlijke persoon en die met name voortkomen uit een analyse van een biologisch monster van die natuurlijke persoon;

    20.

    „biometrische gegevens” : persoonsgegevens die het resultaat zijn van een specifieke technische verwerking met betrekking tot de fysieke, fysiologische of gedragsgerelateerde kenmerken van een natuurlijke persoon op grond waarvan eenduidige identificatie van die natuurlijke persoon mogelijk is of wordt bevestigd, zoals gezichtsafbeeldingen of vingerafdrukgegevens;

    21.

    „gezondheidsgegevens” : persoonsgegevens die verband houden met de fysieke of mentale gezondheid van een natuurlijke persoon, waaronder gegevens over verleende gezondheidsdiensten waarmee informatie over zijn gezondheidstoestand wordt gegeven;

    22.

    „toezichthoudende autoriteit” : een door een lidstaat van de Europese Unie ingevolge artikel 51 van Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad ( 1 ) of ingevolge artikel 41 van Richtlijn (EU) 2016/680 ingestelde onafhankelijke overheidsinstantie;

    23.

    „internationale organisatie” : een organisatie en de daaronder vallende internationaalpubliekrechtelijke organen of andere organen die zijn opgericht bij of op grond van een overeenkomst tussen twee of meer landen.



    HOOFDSTUK II

    INSTELLING, TAKEN EN BASISBEGINSELEN VAN HET EOM

    Artikel 3

    Instelling

    1.  
    Het EOM wordt ingesteld als orgaan van de Unie.
    2.  
    Het EOM bezit rechtspersoonlijkheid.
    3.  
    Het EOM werkt samen met Eurojust, dat overeenkomstig artikel 100 administratieve ondersteuning verleent.

    Artikel 4

    Taken

    Het EOM is belast met het instellen van onderzoek naar, het vervolgen en het voor de rechter brengen van daders van, en medeplichtigen aan, strafbare feiten die de financiële belangen van de Unie als bedoeld in Richtlijn (EU) 2017/1371 schaden, zoals bepaald in deze verordening. Met betrekking daartoe stelt het EOM onderzoeken in, verricht het strafvervolgingshandelingen en treedt het op als openbaar aanklager bij de bevoegde rechtbanken van de lidstaten, totdat de zaak definitief is afgedaan.

    Artikel 5

    Basisbeginselen van het optreden

    1.  
    Bij zijn optreden eerbiedigt het EOM de rechten die in het Handvest zijn verankerd.
    2.  
    Het EOM is in zijn gehele optreden gebonden aan de beginselen van rechtsstatelijkheid en proportionaliteit.
    3.  
    Onderzoeken en strafvervolgingen namens het EOM vallen onder deze verordening. Het nationale recht is van toepassing op aangelegenheden die niet bij deze verordening worden geregeld. Tenzij in deze verordening anders is bepaald, is het toepasselijke nationale recht het recht van de lidstaat waarvan de gedelegeerd Europese aanklager de zaak behandelt overeenkomstig artikel 13, lid 1. Ten aanzien van aangelegenheden die zowel in het nationale recht als in deze verordening zijn geregeld, gaat de verordening voor.
    4.  
    Het EOM verricht zijn onderzoek op onafhankelijke wijze en vergaart al het ter zake dienende bewijs, ongeacht of het bezwarend dan wel ontlastend is.
    5.  
    Het EOM stelt onderzoeken in en verricht deze zonder onnodige vertraging.
    6.  
    De bevoegde nationale instanties verlenen actief bijstand en ondersteuning bij de door het EOM ingestelde onderzoeken en strafvervolgingen. Bij maatregelen, beleid en procedures op grond van deze verordening geldt het beginsel van loyale samenwerking.

    Artikel 6

    Onafhankelijkheid en verantwoordingsplicht

    1.  
    Het EOM is onafhankelijk. De Europese hoofdaanklager, de plaatsvervangend Europese hoofdaanklagers, de Europese aanklagers, de gedelegeerd Europese aanklagers, de administratief directeur en het personeel van het EOM handelen in het belang van de gehele Unie, als bepaald bij wet, en vragen noch aanvaarden in de functie die zij krachtens deze verordening uitoefenen, instructies van personen van buiten het EOM, een lidstaat van de Europese Unie of een instelling, orgaan of instantie van de Unie. De lidstaten van de Europese Unie en de instellingen, organen en instanties van de Unie respecteren de onafhankelijkheid van het EOM en trachten het niet te beïnvloeden bij het vervullen van zijn taken.
    2.  
    Het EOM legt aan het Europees Parlement, aan de Raad en aan de Commissie verantwoording over zijn algemeen optreden af, en stelt jaarverslagen op overeenkomstig artikel 7.

    Artikel 7

    Verslaglegging

    1.  
    Ieder jaar stelt het EOM een jaarverslag over zijn algemeen optreden op in de officiële talen van de instellingen van de Unie en maakt het dat verslag openbaar. Het zendt dit verslag toe aan het Europees Parlement en de nationale parlementen, alsmede aan de Raad en de Commissie.
    2.  
    De Europese hoofdaanklager verschijnt eenmaal per jaar voor het Europees Parlement en voor de Raad, en voor de nationale parlementen van de lidstaten op hun verzoek, om verslag uit te brengen over het algemeen optreden van het EOM, zonder afbreuk te doen aan de eisen van vertrouwelijkheid en geheimhouding die gelden voor het EOM met betrekking tot individuele zaken en persoonsgegevens. De Europese hoofdaanklager kan bij hoorzittingen die door de nationale parlementen worden belegd, door een van de plaatsvervangend Europese hoofdaanklagers worden vervangen.



    HOOFDSTUK III

    STATUS, STRUCTUUR en ORGANISATIE VAN HET EOM



    AFDELING 1

    Status en structuur van het eom

    Artikel 8

    Structuur van het EOM

    1.  
    Het EOM is een ondeelbaar orgaan van de Unie en treedt op als één dienst met een gedecentraliseerde structuur.
    2.  
    Het EOM bestaat uit een centraal en een decentraal niveau.
    3.  
    Het centrale niveau is het centrale kantoor, op de plaats waar de zetel van het EOM gevestigd is. Bij het centrale kantoor zitten het college, de permanente kamers, de Europese hoofdaanklager, de plaatsvervangend Europese hoofdaanklagers, de Europese aanklagers en de administratief directeur.
    4.  
    Het decentrale niveau wordt gevormd door de gedelegeerd Europese aanklagers, die werkzaam zijn in de lidstaten.
    5.  
    Het centrale kantoor en de gedelegeerd Europese aanklagers worden in de uitoefening van hun taken uit hoofde van deze verordening bijgestaan door het personeel van het EOM.

    Artikel 9

    Het college

    1.  
    Het college van het EOM bestaat uit de Europese hoofdaanklager en één Europese aanklager per lidstaat. De Europese hoofdaanklager zit de vergaderingen van het college voor en is belast met de voorbereiding ervan.
    2.  
    Het college komt op gezette tijden bijeen en is verantwoordelijk voor de algemene supervisie over het optreden van het EOM. Het neemt besluiten over strategische aangelegenheden, evenals over algemene aangelegenheden die voortvloeien uit individuele zaken, in het bijzonder ten einde de coherentie, efficiëntie en consistentie van het strafvervolgingsbeleid van het EOM in alle lidstaten te verzekeren, alsmede besluiten over andere in deze verordening genoemde aangelegenheden. Het college neemt geen operationele besluiten in individuele zaken. Het reglement van orde van het EOM voorziet in nadere bepalingen voor het uitoefenen door het college van de algemene supervisieactiviteiten en het nemen van besluiten over strategische en algemene aangelegenheden overeenkomstig dit artikel.
    3.  
    Op voorstel van de Europese hoofdaanklager en overeenkomstig het reglement van orde van het EOM stelt het college permanente kamers in.
    4.  
    Het college stelt het reglement van orde van het EOM vast overeenkomstig artikel 21, en tevens de verantwoordelijkheden voor de uitoefening van de functies van de leden van het college en het personeel van het EOM.
    5.  
    Tenzij anders in deze verordening bepaald, besluit het college bij gewone meerderheid. Elk lid van het college heeft het recht een stemming te laten houden over aangelegenheden waarover het college moet besluiten. Elk lid van het college heeft één stem. De Europese hoofdaanklager heeft bij staking van stemmen in het college een beslissende stem.

    Artikel 10

    De permanente kamers

    1.  
    De permanente kamers worden voorgezeten door de Europese hoofdaanklager of een van de plaatsvervangend Europese hoofdaanklagers, of een Europese aanklager die overeenkomstig het reglement van orde van het EOM wordt benoemd tot voorzitter. Naast de voorzitter hebben de permanente kamers twee vaste leden. Het aantal permanente kamers, de samenstelling ervan en de bevoegdheidsverdeling tussen de kamers, worden afgestemd op de functionele behoeften van het EOM en worden vastgesteld overeenkomstig het reglement van orde van het EOM.

    Het reglement van orde van het EOM zal een gelijkmatige verdeling van de werklast op basis van een systeem van toewijzing van zaken op willekeurige basis verzekeren en zal, in uitzonderlijke gevallen, voorzien in procedures, wanneer dit nodig is voor de goede werking van het EOM, op basis waarvan de Europese hoofdaanklager kan besluiten tot afwijking van het beginsel van willekeurige toewijzing.

    2.  
    De permanente kamers monitoren de onderzoeken en strafvervolgingen die door de gedelegeerd Europese aanklagers worden gevoerd, en geven daaraan leiding, overeenkomstig de leden 3, 4 en 5 van dit artikel. Zij zorgen tevens voor de coördinatie van de onderzoeken en de strafvervolgingen in grensoverschrijdende zaken en voor de uitvoering van de door het college overeenkomstig artikel 9, lid 2, genomen besluiten.
    3.  

    In overeenstemming met de voorwaarden en procedures voorzien in deze verordening en in voorkomend geval na herziening van een door de behandelende gedelegeerd Europese aanklager ingediend ontwerpbesluit, nemen de permanente kamers besluiten over de volgende aspecten:

    a) 

    het voor de rechter brengen van een zaak overeenkomstig artikel 36, leden 1, 3, en 4;

    b) 

    het seponeren van een zaak overeenkomstig artikel 39, lid 1, onder a) tot en met g);

    c) 

    het toepassen van een vereenvoudigde strafvervolgingsprocedure en het opdragen aan de gedelegeerd Europese aanklager actie te ondernemen met het oog op de definitieve berechting van de zaak, overeenkomstig artikel 40;

    d) 

    het verwijzen van een zaak naar de nationale autoriteiten overeenkomstig artikel 34, leden 1, 2, 3 of 6;

    e) 

    het heropenen van een onderzoek overeenkomstig artikel 39, lid 2.

    4.  

    De permanente kamers nemen, indien nodig, onderstaande besluiten in overeenstemming met de voorwaarden en procedures in deze verordening:

    a) 

    de gedelegeerd Europese aanklager opdracht geven een onderzoek in te stellen overeenkomstig de regels in artikel 26, leden 1 tot en met 4, wanneer er geen onderzoek is ingesteld;

    b) 

    de gedelegeerd Europese aanklager opdracht geven het evocatierecht uit te oefenen overeenkomstig artikel 27, lid 6, indien de zaak niet is geëvoceerd;

    c) 

    de strategische aangelegenheden of algemene aangelegenheden die voortvloeien uit individuele zaken verwijzen naar het college, overeenkomstig artikel 9, lid 2;

    d) 

    het toewijzen van een zaak overeenkomstig artikel 26, lid 3;

    e) 

    het opnieuw toewijzen van een zaak overeenkomstig artikel 26, lid 5, of artikel 28, lid 3;

    f) 

    het goedkeuren van een besluit van een Europese aanklager om zelf het onderzoek in te stellen overeenkomstig artikel 28, lid 4.

    5.  
    De bevoegde permanente kamer kan, door tussenkomst van de Europese aanklager die toeziet op het onderzoek of de strafvervolging, in specifieke zaken in overeenstemming met het toepasselijke nationale recht, instructies geven aan de behandelende gedelegeerd Europese aanklager, wanneer dit nodig is voor een efficiënte aanpak van het onderzoek of de strafvervolging, in het belang van de rechtsbedeling, of deze dienen om het coherente functioneren van het EOM te garanderen.
    6.  
    De permanente kamer besluit bij gewone meerderheid. De kamer gaat over tot stemming op verzoek van een van de leden. Elk lid heeft één stem. Bij staking van stemmen heeft de voorzitter de beslissende stem. Besluiten worden na overleg genomen tijdens vergaderingen van de kamers op basis van, in voorkomend geval, het ontwerpbesluit dat wordt voorgesteld door de behandelende gedelegeerd Europese aanklager.

    Alle stukken van een zaak zijn op verzoek toegankelijk voor de bevoegde permanente kamer met het oog op de voorbereiding van besluiten.

    7.  
    De permanente kamers kunnen besluiten hun beslissingsbevoegdheid uit hoofde van lid 3, onder a) of b) van dit artikel, en in dat laatste geval uitsluitend met betrekking tot het bepaalde in artikel 39, lid 1, onder a) tot en met f) te delegeren aan de Europese aanklager die op de zaak toeziet overeenkomstig artikel 12, lid 1, indien dit terdege kan worden gemotiveerd onder verwijzing naar de ernst van het strafbare feit of naar de complexiteit van de procedure in de zaak in kwestie, met betrekking tot een strafbaar feit dat schade heeft berokkend, of dat waarschijnlijk zal doen, aan de financiële belangen van de Unie voor een bedrag van minder dan 100 000  EUR. Het reglement van orde van het EOM bevat richtsnoeren ter waarborging van de consistente toepassing binnen het EOM.

    De permanente kamer stelt de Europese hoofdaanklager in kennis van elk besluit om zijn beslissingsbevoegdheid te delegeren. Nadat die informatie is ontvangen, kan de Europese hoofdaanklager binnen drie dagen de permanente kamer verzoeken haar besluit te herzien, indien de Europese hoofdaanklager van oordeel is dat dit noodzakelijk is met het oog op de coherentie van de onderzoeken en strafvervolgingen door het EOM. Indien de Europese hoofdaanklager lid van de betrokken permanente kamer is, oefent een van zijn plaatsvervangers het recht uit om die herziening te verzoeken. De toezichthoudende Europese aanklager brengt aan de permanente kamer verslag uit over de definitieve afdoening van de zaak, alsmede over alle informatie of elke situatie die volgens hem waarschijnlijk een nieuwe beoordeling vereist van de mogelijkheid om de delegatie te handhaven, in het bijzonder onder omstandigheden als bedoeld in artikel 26, lid 3.

    Het besluit de beslissingsbevoegdheid te delegeren kan te allen tijde worden ingetrokken op verzoek van een van de leden van de permanente kamer en wordt overeenkomstig lid 6 van dit artikel genomen. Een delegatie wordt ingetrokken wanneer een gedelegeerd Europese aanklager in de plaats van de Europese aanklager is getreden overeenkomstig artikel 16, lid 7.

    Met het oog op een coherente toepassing van het delegatiebeginsel brengt elke permanente kamer jaarlijks verslag uit aan het college over het gebruik dat van de delegatiebevoegdheid is gemaakt.

    8.  
    Het reglement van orde van het EOM staat de permanente kamers toe besluiten te nemen via een schriftelijke procedure die in het reglement van orde precies zal worden uitgewerkt.

    Alle krachtens de leden 3, 4, 5 en 7 genomen besluiten en gegeven instructies worden schriftelijk vastgelegd en vormen onderdeel van het zaakdossier.

    9.  
    Behalve de vaste leden neemt de Europese aanklager die overeenkomstig artikel 12, lid 1, toezicht houdt op een onderzoek of een strafvervolging, deel aan de beraadslagingen in de permanente kamer. De Europese aanklager heeft stemrecht, behalve met betrekking tot de besluiten van de permanente kamer over een delegatie of intrekking van een delegatie overeenkomstig artikel 10, lid 7, over de toewijzing en nieuwe toewijzing krachtens artikel 26, leden 3, 4 en 5, en artikel 27, lid 6, en over het aanhangig maken van zaken overeenkomstig artikel 36, lid 3, waarvoor meer dan een lidstaat rechtsmacht heeft, en in de in artikel 31, lid 8, beschreven gevallen.

    Een permanente kamer kan, op verzoek van een Europese aanklager of een gedelegeerd Europese aanklager of op eigen initiatief, ook andere Europese aanklagers of gedelegeerd Europese aanklagers die bij een zaak betrokken zijn, uitnodigen haar vergaderingen, zonder stemrecht, bij te wonen.

    10.  
    De voorzitters van de permanente kamers houden, overeenkomstig het reglement van orde van het EOM, het college op de hoogte van de overeenkomstig dit artikel genomen besluiten, zodat het college zijn rol kan vervullen krachtens artikel 9, lid 2.

    Artikel 11

    De Europese hoofdaanklager en de gedelegeerd Europese hoofdaanklagers

    1.  
    Het EOM staat onder leiding van de Europese hoofdaanklager. De Europese hoofdaanklager organiseert het werk van het EOM, geeft er leiding aan en neemt besluiten overeenkomstig deze verordening en het reglement van orde van het EOM.
    2.  
    Er worden twee plaatsvervangend Europese hoofdaanklagers benoemd om de Europese hoofdaanklager bij te staan bij het verrichten van zijn taken en om hem te vervangen indien hij afwezig of verhinderd is.
    3.  
    De Europese hoofdaanklager vertegenwoordigt het EOM tegenover de instellingen van de Unie en van de lidstaten van de Europese Unie, en tegenover derden. De Europese hoofdaanklager kan zijn taken met betrekking tot vertegenwoordiging aan een van de plaatsvervangend Europese hoofdaanklagers of een Europese aanklager delegeren.

    Artikel 12

    De Europese aanklagers

    1.  
    Namens de permanente kamer en met inachtneming van de instructies die de kamer overeenkomstig artikel 10, leden 3, 4 en 5, heeft gegeven, houden de Europese aanklagers toezicht op de onderzoeken en strafvervolgingen waarvoor de gedelegeerd Europese aanklagers die de zaak behandelen in hun lidstaat van herkomst verantwoordelijk zijn. De Europese aanklagers dienen samenvattingen in van de zaken onder hun toezicht en, in voorkomend geval, voorstellen voor besluiten die moeten worden genomen door deze kamer, op basis van ontwerpbesluiten die zijn opgesteld door de gedelegeerd Europese aanklagers.

    In het reglement van orde van het EOM wordt, onverminderd artikel 16, lid 7, voorzien in een mechanisme voor vervanging tussen Europese aanklagers indien de toezichthoudende Europese aanklager tijdelijk afwezig is of om andere redenen niet beschikbaar is voor het vervullen van de functie van Europese aanklager. De plaatsvervangend Europese aanklager mag alle taken van een Europese aanklager vervullen, maar mag geen onderzoek als voorzien in artikel 28, lid 4, verrichten.

    2.  
    In een uitzonderlijk geval kan een Europese aanklager verzoeken, wegens de werklast die voortvloeit uit het aantal onderzoeken en strafvervolgingen in de lidstaat van herkomst van de Europese aanklager, of een persoonlijk belangenconflict, dat het toezicht op onderzoeken en strafvervolgingen in afzonderlijke zaken die worden behandeld door gedelegeerd Europese aanklagers in zijn lidstaat van herkomst, aan andere Europese aanklagers wordt toegewezen, mits laatstgenoemden daarmee instemmen. De Europese hoofdaanklager neemt een besluit over het verzoek op basis van de werklast van een Europese aanklager. Bij een belangenconflict waarbij een Europese aanklager is betrokken, stemt de Europese hoofdaanklager steeds in met het verzoek. In het reglement van orde van het EOM zijn de uitgangspunten voor dit besluit vastgelegd, evenals de procedure om de betrokken zaken vervolgens toe te wijzen. Artikel 28, lid 4, is niet van toepassing op onderzoeken en strafvervolgingen waarop overeenkomstig dit lid toezicht wordt gehouden.
    3.  
    De toezichthoudende Europese aanklagers mogen, in een specifiek geval en in overeenstemming met de toepasselijke nationale wetgeving en de instructies van de bevoegde permanente kamer, instructies geven aan de behandelende gedelegeerd Europese aanklager wanneer zulks nodig is voor een efficiënte aanpak van het onderzoek of de strafvervolging, of in het belang van de rechtsbedeling is, of om het coherent functioneren van het EOM te garanderen.
    4.  
    Indien het nationale recht van een lidstaat voorziet in interne toetsing van bepaalde besluiten binnen de structuur van een nationaal openbaar ministerie, valt de toetsing van dergelijke door de gedelegeerd Europese aanklager genomen rechtshandelingen onder de toezichthoudende bevoegdheden van de toezichthoudende Europese aanklager overeenkomstig het reglement van orde van het EOM en zonder afbreuk te doen aan de toezicht- en monitoringbevoegdheden van de permanente kamer.
    5.  
    De Europese aanklagers fungeren als contactpersoon en informatiekanaal tussen de permanente kamers en de gedelegeerd Europese aanklagers in hun respectieve lidstaten van herkomst. Zij monitoren de uitvoering van de taken van het EOM in hun respectieve lidstaat, in nauw overleg met de gedelegeerd Europese aanklagers. Zij zorgen er overeenkomstig deze verordening en het reglement van orde van het EOM voor dat alle relevante informatie van het centrale kantoor wordt verstrekt aan de gedelegeerd Europese aanklagers en omgekeerd.

    Artikel 13

    De gedelegeerd Europese aanklagers

    1.  
    De gedelegeerd Europese aanklagers treden namens het EOM in hun respectieve lidstaten op en hebben dezelfde bevoegdheden als nationale aanklagers met betrekking tot onderzoeken, strafvervolgingen en het voor de rechter brengen van zaken, in aanvulling op en met in achtneming van de bijzondere bevoegdheden en status die zij hebben, en onder de in deze verordening bepaalde voorwaarden.

    De gedelegeerd Europese aanklagers zijn verantwoordelijk voor de onderzoeken en strafvervolgingen die zij hebben ingesteld, die hun zijn toegewezen of die zij met gebruikmaking van hun evocatierecht hebben overgenomen. De gedelegeerd Europese aanklagers dienen de aanwijzingen en instructies op te volgen van de permanente kamer die is belast met een zaak, alsmede de instructies van de toezichthoudende Europese aanklager.

    De gedelegeerd Europese aanklagers zijn tevens verantwoordelijk voor het voor de rechter brengen van een zaak en hebben in het bijzonder de bevoegdheid een tenlastelegging te formuleren, deel te nemen aan de bewijsgaring en het aanwenden van beschikbare rechtsmiddelen in overeenstemming met het nationale recht.

    2.  
    In elke lidstaat zijn er twee of meer gedelegeerd Europese aanklagers. De Europese hoofdaanklager hecht, na raadpleging van de desbetreffende autoriteiten van de lidstaten en het bereiken van een akkoord met hen, zijn goedkeuring aan het aantal gedelegeerd Europese aanklagers, alsook aan de functionele en territoriale verdeling van bevoegdheden tussen de gedelegeerd Europese aanklagers binnen elke lidstaat.
    3.  
    De gedelegeerd Europese aanklagers kunnen als nationaal aanklager optreden, mits dit hen niet belet te voldoen aan de verplichtingen die krachtens deze verordening op hen rusten. Zij stellen de toezichthoudende Europese aanklager in kennis van de hun aldus opgedragen taken. Indien een gedelegeerd Europese aanklager op enig moment niet in staat is zijn taken als gedelegeerd Europese aanklager te vervullen omdat hij taken als nationaal aanklager vervult, stelt hij de toezichthoudende Europese aanklager daarvan in kennis, die in overleg treedt met de bevoegde nationale strafvervolgingsinstanties, teneinde te bepalen of voorrang dient te worden gegeven aan zijn taken uit hoofde van deze verordening. De Europese aanklager kan de permanente kamer voorstellen om de zaak toe te wijzen aan een andere gedelegeerd Europese aanklager in dezelfde lidstaat of dat hij zelf het onderzoek zal doen overeenkomstig artikel 28, leden 3 en 4.



    AFDELING 2

    Benoeming en ontslag van de leden van het eom

    Artikel 14

    Benoeming en ontslag van de Europese hoofdaanklager

    1.  
    Het Europees Parlement en de Raad benoemen de Europese hoofdaanklager in onderlinge overeenstemming voor een ambtstermijn van zeven jaar, die niet kan worden verlengd. De Raad besluit bij gewone meerderheid.
    2.  

    De Europese hoofdaanklager wordt geselecteerd uit kandidaten

    a) 

    die actief lid zijn van het openbaar ministerie of van de rechterlijke macht van de lidstaten, of actief Europese aanklager zijn;

    b) 

    wier onafhankelijkheid buiten twijfel staat;

    c) 

    die beschikken over de kwalificaties om in hun respectieve lidstaat in de hoogste vervolgende of rechterlijke ambten te kunnen worden benoemd, en over de ter zake dienende praktische ervaring met nationale rechtsstelsels, financiële onderzoeken en internationale justitiële samenwerking in strafzaken, of als Europese aanklager hebben gewerkt, en

    d) 

    die over voldoende leidinggevende ervaring en kwalificaties beschikken voor het ambt.

    3.  
    De selectie wordt uitgevoerd op basis van een openbare sollicitatieoproep in het Publicatieblad van de Europese Unie, waarna een selectiecommissie een selectie van geschikte kandidaten maakt en deze aan het Europees Parlement en de Raad voorlegt. De selectiecommissie bestaat uit twaalf personen, gekozen uit voormalige leden van het Hof van Justitie en van de Rekenkamer, voormalige nationale leden van Eurojust, leden van de hoogste nationale rechtscolleges, hoge aanklagers en personen die bekend staan als kundige rechtsgeleerden. Een van de gekozen personen wordt voorgedragen door het Europees Parlement. De Raad stelt de werkwijze van de selectiecommissie vast, alsmede, op voorstel van de Commissie, een besluit tot benoeming van de leden van de selectiecommissie.
    4.  
    Indien een Europese aanklager wordt benoemd tot Europese hoofdaanklager, wordt zijn ambt van Europese aanklager onverwijld ingevuld in overeenstemming met de procedure bedoeld in artikel 16, leden 1 en 2.
    5.  
    Het Hof van Justitie kan de Europese hoofdaanklager op verzoek van het Europees Parlement, de Raad of de Commissie ontslaan indien het van oordeel is dat hij zijn taken niet langer kan vervullen of ernstig tekort is geschoten.
    6.  
    Indien de Europese hoofdaanklager aftreedt, wordt ontslagen of om een andere reden zijn ambt neerlegt, wordt het ambt onmiddellijk ingevuld overeenkomstig de in de leden 1, 2 en 3 beschreven procedure.

    Artikel 15

    Benoeming en ontslag van de plaatsvervangend Europese hoofdaanklagers

    1.  
    Het college benoemt twee Europese aanklagers als plaatsvervangend Europese hoofdaanklager voor een ambtstermijn van drie jaar, die kan worden verlengd, en die niet langer zal zijn dan hun ambtstermijn als Europese aanklager. Het selectieproces verloopt volgens het reglement van orde van het EOM. De plaatsvervangend Europese hoofdaanklagers behouden hun status van Europese aanklager.
    2.  
    De regels en voorwaarden voor de uitoefening van de functie van plaatsvervangend Europese hoofdaanklager worden opgenomen in het reglement van orde van het EOM. Indien een Europese aanklager niet langer in staat is zijn taken van plaatsvervangend Europese hoofdaanklager uit te oefenen, mag het college, in overeenstemming met het reglement van orde van het EOM, besluiten de plaatsvervangend Europese hoofdaanklager uit zijn functie te ontheffen.
    3.  
    Indien een plaatsvervangend Europese hoofdaanklager aftreedt, wordt ontslagen of om een andere reden zijn ambt neerlegt, wordt het ambt onverwijld ingevuld overeenkomstig de in lid 1 van dit artikel beschreven procedure. Onverminderd het bepaalde in artikel 16 blijft hij Europese aanklager.

    Artikel 16

    Benoeming en ontslag van de Europese aanklagers

    1.  

    Elke lidstaat draagt drie kandidaten voor het ambt van Europese aanklager voor, gekozen uit kandidaten:

    a) 

    die actief lid zijn van het openbaar ministerie of van de rechterlijke macht van de desbetreffende lidstaat;

    b) 

    wier onafhankelijkheid buiten twijfel staat, en

    c) 

    die beschikken over de kwalificaties om in hun respectieve lidstaat in een hoge vervolgende of rechterlijke functie te kunnen worden benoemd, en die ter zake dienende praktische ervaring met nationale rechtsstelsels, financiële onderzoeken en met internationale justitiële samenwerking in strafzaken hebben.

    2.  
    Nadat hij het gemotiveerde advies van de in artikel 14, lid 3, bedoelde selectiecommissie heeft ontvangen, selecteert en benoemt de Raad één van de kandidaten als Europese aanklager van de lidstaat in kwestie. Indien de selectiecommissie van oordeel is dat een kandidaat niet aan de gestelde voorwaarden voldoet om de taken van een Europese aanklager uit te voeren, is dat oordeel bindend voor de Raad.

    ▼C2

    3.  
    De Raad, die met gewone meerderheid van stemmen besluit, selecteert en benoemt de Europese aanklagers voor een termijn van zes jaar, die niet kan worden vernieuwd. De Raad kan besluiten de ambtstermijn, na die zes jaar, met maximaal drie jaar te verlengen.

    ▼B

    4.  
    Om de drie jaar wordt een derde van de Europese aanklagers vervangen. De Raad stelt met gewone meerderheid overgangsmaatregelen vast voor de benoeming van de Europese aanklagers voor en gedurende de eerste ambtstermijn.
    5.  
    Het Hof van Justitie kan een Europese aanklager op verzoek van het Europees Parlement, de Raad of de Commissie ontslaan indien het van oordeel is dat hij zijn taken niet langer kan vervullen of ernstig tekort is geschoten.
    6.  
    Indien een Europese aanklager aftreedt, wordt ontslagen of om een andere reden zijn ambt neerlegt, wordt het ambt onverwijld ingevuld overeenkomstig de in de leden 1 en 2 beschreven procedure. Indien de betreffende Europese aanklager werkt als plaatsvervangend Europese hoofdaanklager, wordt hij automatisch uit laatstgenoemd ambt ontslagen.
    7.  
    Het college wijst, op voordracht van iedere Europese aanklager, een van de gedelegeerd Europese aanklagers van dezelfde lidstaat aan om in de plaats te treden van de Europese aanklager die niet in staat is zijn ambt uit te oefenen of die zijn ambt heeft neergelegd, overeenkomstig de leden 5 en 6.

    Indien het college erkent dat er behoefte bestaat aan vervanging, treedt de aangewezen persoon op als waarnemend Europese aanklager in afwachting van de vervanging of de terugkeer van de Europese aanklager, en wel gedurende een periode van maximaal drie maanden. Het college kan desgevraagd die periode zo nodig verlengen. De mechanismen en nadere regels voor tijdelijke vervanging worden bepaald en geregeld in het reglement van orde van het EOM.

    Artikel 17

    Benoeming en ontslag van de gedelegeerd Europese aanklagers

    1.  
    Op voorstel van de Europese hoofdaanklager benoemt het college de gedelegeerd Europese aanklagers die door de lidstaten zijn voorgedragen. Het college kan de voorgedragen persoon afwijzen indien hij niet aan de in lid 2 bedoelde criteria voldoet. De gedelegeerd Europese aanklagers worden benoemd voor een hernieuwbare termijn van vijf jaar.
    2.  
    De gedelegeerd Europese aanklagers zijn, vanaf hun benoeming tot gedelegeerd Europese aanklager tot hun ontslag, actief lid van het openbaar ministerie of van de rechterlijke macht van de respectieve lidstaten die hen hebben voorgedragen. Hun onafhankelijkheid staat niet ter discussie en zij beschikken over de nodige kwalificaties en ter zake dienende praktische ervaring met het rechtsstelsel van hun land.
    3.  
    Het college ontslaat een gedelegeerd Europese aanklager indien het van oordeel is dat hij niet langer aan de in lid 2 bepaalde vereisten voldoet, niet in staat is zijn taken te vervullen of ernstig tekort is geschoten.
    4.  
    Als een lidstaat besluit een tot gedelegeerd Europese aanklager benoemde nationale aanklager te ontslaan, of tuchtrechtelijk tegen hem op te treden om redenen die geen verband houden met diens verantwoordelijkheden uit hoofde van deze verordening, brengt hij de Europese hoofdaanklager daarvan op de hoogte alvorens daartoe over te gaan. Een lidstaat kan een gedelegeerd Europese aanklager niet ontslaan, noch tuchtrechtelijk tegen hem optreden om redenen die verband houden met zijn verantwoordelijkheden uit hoofde van deze verordening, zonder de instemming van de Europese hoofdaanklager. Indien de Europese hoofdaanklager er niet mee instemt, kan de betrokken lidstaat het college verzoeken de kwestie opnieuw te bezien.
    5.  
    Indien een gedelegeerd Europese aanklager aftreedt, het EOM niet langer een beroep hoeft te doen op zijn diensten, of indien hij wordt ontslagen of hij zijn ambt om een andere reden neerlegt, doet de betrokken lidstaat hiervan onverwijld mededeling aan de Europese hoofdaanklager en draagt hij, zo nodig, onmiddellijk een andere aanklager voor die overeenkomstig lid 1 moet worden benoemd tot de nieuwe gedelegeerd Europese aanklager.

    Artikel 18

    Status van de administratief directeur

    1.  
    De administratief directeur wordt aangesteld als tijdelijk functionaris van het EOM op grond van artikel 2, onder a), van de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Unie.
    2.  
    De administratief directeur wordt, na een open en transparante selectieprocedure overeenkomstig het reglement van orde van het EOM, door het college benoemd uit een lijst van door de Europese hoofdaanklager voorgedragen kandidaten. Voor het sluiten van de arbeidsovereenkomst met de administratief directeur wordt het EOM vertegenwoordigd door de Europese hoofdaanklager.
    3.  
    De ambtstermijn van de administratief directeur bedraagt vier jaar. Aan het eind van deze termijn stelt het college een beoordeling op waarin rekening wordt gehouden met een evaluatie van de prestaties van de administratief directeur.
    4.  
    Op grond van een voorstel van de Europese hoofdaanklager, waarin rekening wordt gehouden met de in lid 3 bedoelde beoordeling, kan het college de ambtstermijn van de administratief directeur eenmaal verlengen, met een periode van ten hoogste vier jaar.
    5.  
    Een administratief directeur wiens ambtstermijn is verlengd, mag aan het eind van de totale termijn niet deelnemen aan een andere selectieprocedure voor dezelfde functie.
    6.  
    De administratief directeur legt verantwoording af aan de Europese hoofdaanklager en het college.
    7.  
    Bij besluit van het college dat is genomen met een meerderheid van twee derde van zijn leden en onverminderd de toepasselijke voorschriften betreffende de opzegging van arbeidsovereenkomsten in het kader van het Statuut en de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden, kan de administratief directeur uit zijn functie bij het EOM worden ontheven.

    Artikel 19

    Verantwoordelijkheden van de administratief directeur

    1.  
    Voor administratieve en budgettaire zaken wordt het EOM geleid door een administratief directeur.
    2.  
    Onverminderd de bevoegdheden van het college of de Europese hoofdaanklager voert de administratief directeur zijn taken op onafhankelijke wijze uit, zonder instructies te vragen aan of te ontvangen van regeringen of andere organen.
    3.  
    Voor administratieve en budgettaire zaken is de administratief directeur de wettelijke vertegenwoordiger van het EOM. De administratief directeur voert de begroting van het EOM uit.
    4.  

    De administratief directeur is verantwoordelijk voor de uitvoering van de aan het EOM opgedragen administratieve taken, en met name voor:

    a) 

    het dagelijks bestuur van het EOM en het personeelsbeheer;

    b) 

    het uitvoeren van de besluiten van de Europese hoofdaanklager of het college;

    c) 

    het opstellen van het jaarlijks en meerjarig programmeringsdocument en het voorleggen daarvan aan de Europese hoofdaanklager;

    d) 

    de uitvoering van de jaarlijkse en meerjarige programmeringsdocumenten en de verslaglegging over die uitvoering aan het college;

    e) 

    het opstellen van de administratieve en budgettaire onderdelen van het jaarlijks activiteitenverslag van het EOM;

    f) 

    het opstellen van een actieplan voor de follow-up van de conclusies van de interne of externe auditverslagen, evaluaties en onderzoeken, waaronder die van de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming en OLAF, en de verslaglegging aan deze twee instanties en aan het college tweemaal per jaar;

    g) 

    het opstellen van een interne fraudebestrijdingsstrategie voor het EOM en het ter aanneming voorleggen ervan aan het college;

    h) 

    het opstellen van het ontwerp van financiële regels van toepassing op het EOM en het voorleggen ervan aan de Europese hoofdaanklager;

    i) 

    het opstellen van de ontwerpraming van ontvangsten en uitgaven van het EOM en het voorleggen ervan aan de Europese hoofdaanklager;

    j) 

    het verstrekken van de noodzakelijke administratieve steun om de operationele werkzaamheden van het EOM te faciliteren;

    k) 

    het bieden van ondersteuning aan de Europese hoofdaanklager en de plaatsvervangend Europese hoofdaanklagers bij het vervullen van hun taken.

    Artikel 20

    Voorlopige administratieve regelingen van het EOM

    1.  

    Op basis van de in haar eigen begroting toegewezen voorlopige kredieten is de Commissie belast met de instelling en de initiële administratieve werking van het EOM totdat het EOM in staat is zijn eigen begroting uit te voeren. Daartoe kan de Commissie:

    a) 

    in overleg met de Raad een Commissieambtenaar aanwijzen om ad interim de functie van administratief directeur waar te nemen en de aan de administratief directeur toegewezen taken uit te voeren, daaronder begrepen de door het Statuut en de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden aan het tot aanstelling bevoegde gezag verleende bevoegdheden voor het administratief personeel van het EOM, ten aanzien van eventuele vacatures voor personeelsleden die moeten worden vervuld voordat de administratief directeur zijn functie opneemt overeenkomstig artikel 18;

    b) 

    het EOM bijstand verlenen, met name door het detacheren van een beperkt aantal Commissieambtenaren dat nodig is voor het verrichten van de administratieve taken van het EOM onder de verantwoordelijkheid van de administratief directeur ad interim.

    2.  
    De administratief directeur ad interim kan alle betalingsopdrachten geven waarvoor in de begroting van het EOM kredieten zijn vastgelegd en kan overeenkomsten sluiten, daaronder begrepen arbeidsovereenkomsten.
    3.  
    Zodra het college zijn taken opneemt overeenkomstig artikel 9, lid 1, oefent de administratief directeur ad interim zijn functie uit overeenkomstig artikel 18, lid 6. De administratief directeur ad interim stopt met het uitoefenen van die functie zodra de administratief directeur zijn functie heeft opgenomen, na overeenkomstig artikel 18 door het college te zijn benoemd.
    4.  
    Totdat het college zijn taken opneemt overeenkomstig artikel 9, lid 1, oefent de Commissie diens in onderhavig artikel genoemde functies uit in overleg met een groep deskundigen, bestaande uit vertegenwoordigers van de lidstaten.



    AFDELING 3

    Reglement van orde van het eom

    Artikel 21

    Reglement van orde van het EOM

    1.  
    De organisatie van de werkzaamheden van het EOM wordt geregeld door zijn reglement van orde.
    2.  
    Zodra het EOM is ingesteld, stelt de Europese hoofdaanklager onverwijld een voorstel voor het reglement van orde van het EOM op, dat door het college met een tweederde meerderheid wordt goedgekeurd.
    3.  
    Iedere Europese aanklager kan wijzigingen in het reglement van orde van het EOM voorstellen, die dan zullen worden goedgekeurd indien het college met een tweederde meerderheid daartoe besluit.



    HOOFDSTUK IV

    BEVOEGDHEID EN UITOEFENING VAN BEVOEGDHEID VAN HET EOM



    AFDELING 1

    Bevoegdheid van het eom

    Artikel 22

    Materiële bevoegdheid van het EOM

    1.  
    Het EOM is bevoegd voor strafbare feiten die de financiële belangen van de Unie schaden, als bedoeld in Richtlijn (EU) 2017/1371, en zoals omgezet in het nationale recht, ongeacht of dezelfde strafbare gedraging naar nationaal recht als een ander strafbaar feit kan worden gekwalificeerd. Voor de strafbare feiten bedoeld in artikel 3, lid 2, onder d), van Richtlijn (EU) 2017/1371, zoals omgezet in nationaal recht, is het EOM slechts bevoegd indien het in die bepaling beschreven opzettelijke handelen of nalaten betrekking heeft op het grondgebied van twee of meer lidstaten en er een totale schade van ten minste 10 000 000  EUR mee is gemoeid.
    2.  
    Het EOM is eveneens bevoegd voor strafbare feiten die verband houden met deelneming aan een criminele organisatie als omschreven in Kaderbesluit 2008/841/JBZ en omgezet in het nationale recht, indien de strafbare activiteit van deze criminele organisatie het plegen van een van de in lid 1 bedoelde strafbare feiten inhoudt.
    3.  
    Het EOM is ook bevoegd ter zake van andere strafbare feiten die onlosmakelijk verbonden zijn met strafbare gedragingen die binnen het toepassingsgebied/onder de werking van lid 1 van dit artikel vallen. De bevoegdheid met betrekking tot dergelijke strafbare feiten kan uitsluitend overeenkomstig artikel 25, lid 3, worden uitgeoefend.
    4.  
    Het EOM is in geen geval bevoegd voor strafbare feiten met betrekking tot nationale directe belastingen, met inbegrip van daarmee onlosmakelijk verbonden strafbare feiten, en deze verordening laat de structuur en de werking van de belastingadministratie van de lidstaten onverlet.

    Artikel 23

    Territoriale en personele bevoegdheid van het EOM

    Het EOM is bevoegd voor de in artikel 22 bedoelde strafbare feiten indien die feiten:

    a) 

    geheel of gedeeltelijk op het grondgebied van een of meer lidstaten zijn gepleegd;

    b) 

    zijn gepleegd door een onderdaan van een lidstaat, mits die lidstaat ter zake rechtsmacht heeft als de feiten buiten zijn grondgebied zijn gepleegd, of

    c) 

    buiten de onder a) bedoelde grondgebieden zijn gepleegd door een persoon die op het tijdstip van de feiten viel onder het Statuut of de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Gemeenschappen, mits een lidstaat ter zake zijn rechtsmacht kan uitoefenen als de feiten buiten zijn grondgebied zijn gepleegd.



    AFDELING 2

    Uitoefening van de bevoegdheid van het eom

    Artikel 24

    Melding, registratie en controle van informatie

    1.  
    De instellingen, organen en instanties van de Unie en de krachtens het toepasselijke nationale recht bevoegde autoriteiten van de lidstaten melden het EOM zonder onnodige vertraging elke strafbare gedraging ten aanzien waarvan het overeenkomstig artikel 22 en artikel 25, leden 2 en 3, zijn bevoegdheid zou kunnen uitoefenen.
    2.  
    Indien een rechterlijke of rechtshandhavende instantie van een lidstaat een onderzoek instelt met betrekking tot een strafbaar feit ten aanzien waarvan het EOM krachtens artikel 22 en artikel 25, leden 2 en 3, zijn bevoegdheid zou kunnen uitoefenen, of indien de bevoegde rechterlijke of rechtshandhavende instantie van een lidstaat op een bepaald moment na het instellen van een onderzoek van oordeel is dat een onderzoek een dergelijk strafbaar feit betreft, stelt die instantie het EOM daarvan zonder onnodige vertraging in kennis, zodat het kan beslissen of het zijn evocatierecht overeenkomstig artikel 27 zal uitoefenen.
    3.  
    Indien een rechterlijke of rechtshandhavende instantie van een lidstaat een onderzoek opent met betrekking tot een strafbaar feit als omschreven in artikel 22 en van mening is dat het EOM, overeenkomstig artikel 25, lid 3, zijn bevoegdheid niet kan uitoefenen, stelt zij het EOM daarvan in kennis.
    4.  
    Het verslag bevat ten minste een beschrijving van de feiten, met inbegrip van een beoordeling van de schade die is berokkend of wellicht zal worden berokkend, de mogelijke juridische kwalificatie, en eventuele beschikbare informatie over potentiële slachtoffers, verdachten en andere betrokkenen.
    5.  
    Het EOM wordt ook overeenkomstig de leden 1 en 2 van dit artikel in kennis gesteld van zaken waarbij het niet mogelijk is vast te stellen of aan de criteria van artikel 25, lid 2, is voldaan.
    6.  
    De informatie die aan het EOM wordt verstrekt, wordt geregistreerd en gecontroleerd overeenkomstig zijn reglement van orde. Bij de controle wordt beoordeeld of er op basis van de overeenkomstig de leden 1 en 2 verstrekte informatie redenen zijn om een onderzoek in te stellen of het evocatierecht uit te oefenen.
    7.  
    Indien het EOM na controle besluit dat er geen redenen zijn om overeenkomstig artikel 26 een onderzoek in te stellen of overeenkomstig artikel 27 zijn evocatierecht uit te oefenen, wordt de reden voor dat besluit opgetekend in het casemanagementsysteem.

    Het EOM stelt de instantie die overeenkomstig lid 1 of lid 2 de strafbare gedraging heeft gemeld, alsmede de slachtoffers van misdrijven en, indien het nationale recht daarin voorziet, andere personen die de strafbare gedraging hebben gemeld, in kennis van zijn besluit.

    8.  
    Wanneer het EOM er kennis van krijgt dat een strafbaar feit kan zijn gepleegd dat buiten zijn bevoegdheid valt, stelt het de bevoegde nationale autoriteiten daarvan zonder onnodige vertraging in kennis en zendt het alle relevant bewijsmateriaal door.
    9.  
    In specifieke gevallen kan het EOM verdere nuttige informatie opvragen waarover de instellingen, organen en instanties van de Unie en de autoriteiten van de lidstaten beschikken. De gevraagde informatie kan betrekking hebben op inbreuken die de financiële belangen van de Unie hebben geschaad, maar die overeenkomstig artikel 25, lid 2, niet onder de bevoegdheid van het EOM vallen.
    10.  
    Het EOM kan ook om andere informatie verzoeken om het college in staat te stellen overeenkomstig artikel 8, lid 2, algemene richtsnoeren uit te vaardigen inzake de interpretatie van de verplichting om het EOM in kennis te stellen van zaken die onder artikel 25, lid 2, vallen.

    Artikel 25

    Uitoefening van de bevoegdheid van het EOM

    1.  
    Het EOM oefent zijn bevoegdheid uit door overeenkomstig artikel 26 een onderzoek in te stellen, of door overeenkomstig artikel 27 te besluiten van zijn evocatierecht gebruik te maken. Indien het EOM besluit zijn bevoegdheid uit te oefenen, oefenen de bevoegde nationale autoriteiten hun bevoegdheid met betrekking tot diezelfde strafbare gedraging niet uit.
    2.  

    Ten aanzien van onder artikel 22 vallende strafbare feiten waardoor de werkelijke of dreigende schade aan de financiële belangen van de Unie minder dan 10 000  EUR bedraagt, treedt het EOM uitsluitend op indien:

    a) 

    de feiten implicaties op het niveau van de Unie hebben die een onderzoek van het EOM vereisen, of

    b) 

    ambtenaren of andere personeelsleden van de Europese Unie, of leden van de instellingen, ervan kunnen worden verdacht het strafbare feit te hebben gepleegd.

    Het EOM raadpleegt in voorkomend geval de bevoegde nationale autoriteiten of organen van de Unie om te bepalen of aan de in de eerste alinea, onder a) en b), neergelegde criteria is voldaan.

    3.  

    Het EOM oefent zijn bevoegdheid niet uit met betrekking tot strafbare feiten die onder artikel 22 vallen, en verwijst de zaak overeenkomstig artikel 34 zonder onnodige vertraging naar de bevoegde nationale autoriteiten, na met hen te hebben overlegd, indien:

    a) 

    de maximumstraf waarin het nationale recht voor een onder artikel 22, lid 1, vallend strafbaar feit voorziet, gelijk is aan of lager is dan de maximumstraf voor een in artikel 22, lid 2, bedoeld onlosmakelijk daarmee verbonden strafbaar feit, tenzij t laatstbedoeld feit een doorslaggevende rol heeft gespeeld bij het plegen van het onder artikel 22, lid 1, vallend strafbare feit, of

    b) 

    er reden is om aan te nemen dat de werkelijke of dreigende schade aan de financiële belangen van de Unie door een in artikel 22 bedoeld strafbaar feit, niet groter is dan de schade die een ander slachtoffer heeft geleden of dreigt te lijden.

    Punt b) van de eerste alinea van dit artikel is niet van toepassing op strafbare feiten als bedoeld in artikel 3, onder a), b) en d), van Richtlijn (EU) 2017/1371, als omgezet in het nationale recht.

    4.  
    Het EOM kan, met de instemming van de bevoegde nationale autoriteiten, zijn bevoegdheid uitoefenen met betrekking tot strafbare feiten als bedoeld in artikel 22, in zaken die anders zouden worden uitgesloten wegens de toepassing van lid 3, onder b), wanneer blijkt dat het EOM geschikter is voor het onderzoek of de strafvervolging.
    5.  
    Het EOM stelt de bevoegde nationale autoriteiten zonder onnodige vertraging in kennis van elk besluit om zijn bevoegdheid al dan niet uit te oefenen.
    6.  
    Indien het EOM en de nationale strafvervolgingsinstanties van mening verschillen over de vraag of de strafbare gedraging onder artikel 22, lid 2, artikel 22, lid 3, of artikel 25, lid 3, valt, beslissen de nationale autoriteiten die bevoegd zijn voor de toewijzing van de strafvervolgingsbevoegdheid op nationaal niveau, wie voor het onderzoek van de zaak bevoegd zal zijn. De lidstaten vermelden welke nationale autoriteit zal beslissen over de toewijzing van bevoegdheid.



    HOOFDSTUK V

    PROCEDUREREGELS INZAKE ONDERZOEKEN, ONDERZOEKSMAATREGELEN, STRAFVERVOLGING EN ALTERNATIEVEN VOOR STRAFVERVOLGING



    AFDELING 1

    Regels inzake onderzoeken

    Artikel 26

    Instellen van onderzoeken en toewijzen van bevoegdheden binnen het EOM

    1.  
    Indien er overeenkomstig het toepasselijke nationale recht een redelijk vermoeden bestaat dat er een strafbaar feit wordt of is gepleegd dat onder de bevoegdheid van het EOM valt, stelt een gedelegeerd Europese aanklager in een lidstaat die overeenkomstig zijn nationale recht ter zake bevoegd is, onverminderd de voorschriften van artikel 25, leden 2 en 3, een onderzoek in en tekent hij dat op in het casemanagementsysteem.
    2.  
    Indien het EOM na controle overeenkomstig artikel 24, lid 6, besluit een onderzoek in te stellen, brengt het de instantie die de strafbare gedraging overeenkomstig artikel 24, lid 1 of lid 2, heeft gemeld, daarvan zonder onnodige vertraging op de hoogte.
    3.  
    Indien geen onderzoek is ingesteld door een gedelegeerd Europese aanklager, geeft de permanente kamer waaraan de zaak is toegewezen, onder de voorwaarden in lid 1 een gedelegeerd Europese aanklager opdracht een onderzoek in te stellen.
    4.  

    In de regel wordt een zaak ingesteld en behandeld door een gedelegeerd Europese aanklager uit de lidstaat waar zich het zwaartepunt van de strafbare activiteit bevindt of, indien verscheidene met elkaar verband houdende strafbare feiten zijn gepleegd die onder de bevoegdheid van het EOM vallen, de lidstaat waar de meeste van die feiten zijn gepleegd. Een gedelegeerd Europese aanklager uit een andere lidstaat die ter zake bevoegd is, kan alleen een onderzoek instellen of daartoe van de bevoegde permanente kamer opdracht krijgen indien een afwijking van de in voorgaande zin neergelegde regel afdoende gemotiveerd wordt, rekening houdend met de volgende criteria, in volgorde van prioriteit:

    a) 

    de gewone verblijfplaats van de verdachte of beklaagde;

    b) 

    de nationaliteit van de verdachte of beklaagde;

    c) 

    de plaats waar de grootste financiële schade is geleden.

    5.  

    Totdat een besluit tot strafvervolging overeenkomstig artikel 36 wordt genomen, kan de bevoegde permanente kamer in een zaak betreffende de rechtsmacht van meer dan één lidstaat en na overleg met de betrokken Europese aanklagers en/of gedelegeerd Europese aanklagers beslissen:

    a) 

    de zaak opnieuw toe te wijzen aan een gedelegeerd Europese aanklager in een andere lidstaat;

    b) 

    zaken samen te voegen of te splitsen en voor elke zaak de behandelende gedelegeerd Europese aanklager te kiezen;

    indien die besluiten in het algemeen belang van de rechtsbedeling zijn en in overeenstemming zijn met de criteria voor de keuze van de behandelende gedelegeerd Europese aanklager overeenkomstig lid 4 van dit artikel.

    6.  
    Telkens als de permanente kamer een besluit neemt om een zaak opnieuw toe te wijzen, samen te voegen of te splitsen, houdt zij terdege rekening met de actuele stand van het onderzoek.
    7.  
    Het EOM stelt de bevoegde nationale autoriteiten zonder onnodige vertraging in kennis van elk besluit om een onderzoek in te stellen.

    Artikel 27

    Evocatierecht

    1.  
    Nadat het EOM overeenkomstig artikel 24, lid 2, alle relevante informatie heeft ontvangen, beslist het zo snel mogelijk, en uiterlijk vijf dagen na ontvangst van de informatie van de nationale autoriteiten, over de eventuele uitoefening van zijn evocatierecht en stelt het de nationale autoriteiten van dat besluit in kennis. De Europese hoofdaanklager kan in een specifieke zaak een gemotiveerd besluit nemen om de termijn met maximaal vijf dagen te verlengen, en stelt de nationale autoriteiten daarvan in kennis.
    2.  
    Gedurende de in lid 1 genoemde perioden onthouden de nationale autoriteiten zich van elke beslissing krachtens het nationale recht die zou kunnen beletten dat het EOM zijn evocatierecht uitoefent.

    De nationale autoriteiten nemen eventueel noodzakelijke dringende maatregelen overeenkomstig het nationale recht om ervoor te zorgen dat het onderzoek en de strafvervolging doeltreffend verlopen.

    3.  
    Indien het EOM via andere kanalen dan de in artikel 24, lid 2, bedoelde informatie verneemt dat een onderzoek met betrekking tot een strafbaar feit waarvoor het bevoegd zou kunnen zijn, reeds door de bevoegde autoriteiten van een lidstaat wordt gevoerd, stelt het deze autoriteiten daarvan onverwijld in kennis. Na overeenkomstig artikel 24, lid 2, behoorlijk in kennis te zijn gesteld, neemt het EOM een besluit inzake het al dan niet uitoefenen van zijn evocatierecht. Dat besluit wordt genomen binnen de in lid 1 bedoelde termijnen.
    4.  
    Alvorens te beslissen over de uitoefening van zijn evocatierecht overlegt het EOM in voorkomend geval met de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaat.
    5.  
    Indien het EOM zijn evocatierecht uitoefent, dragen de bevoegde autoriteiten van de lidstaten het dossier over aan het EOM en onthouden zij zich van verdere onderzoekshandelingen ten aanzien van dezelfde strafbare feiten.
    6.  
    Het in dit artikel omschreven evocatierecht kan worden uitgeoefend door een gedelegeerd Europese aanklager van een lidstaat waarvan de bevoegde autoriteiten een onderzoek hebben ingesteld met betrekking tot een onder artikel 22 of artikel 23 vallend strafbaar feit.

    Wanneer een gedelegeerd Europese aanklager de informatie overeenkomstig artikel 24, lid 2, heeft ontvangen en overweegt zijn evocatierecht niet uit te oefenen, stelt hij de bevoegde permanente kamer daarvan in kennis via de Europese aanklager van zijn lidstaat, opdat de permanente kamer overeenkomstig artikel 10, lid 4, een besluit neemt.

    7.  
    Indien het EOM heeft afgezien van de uitoefening van zijn bevoegdheid, stelt het de bevoegde nationale autoriteiten daarvan zonder onnodige vertraging in kennis. De bevoegde nationale autoriteiten stellen op ieder moment in de procedure het EOM in kennis van eventuele nieuwe feiten die het ertoe zouden kunnen brengen zijn eerdere besluit om geen bevoegdheid uit te oefenen, te heroverwegen.

    Het EOM kan na ontvangst van dergelijke informatie zijn evocatierecht uitoefenen, op voorwaarde dat het nationale onderzoek nog niet is afgerond en er nog geen tenlastelegging is ingediend bij een rechtbank. Het besluit daartoe wordt genomen binnen de in lid 1 bedoelde termijn.

    8.  
    Indien het college, met betrekking tot strafbare feiten die voor minder dan 100 000  EUR schade berokkenen of dreigen te berokkenen aan de financiële belangen van de Unie, van oordeel is dat het, gezien de ernst van het strafbaar feit of de complexiteit van de procedure in de zaak in kwestie, niet nodig is onderzoek of strafvervolging in te stellen op het niveau van de Unie, vaardigt het overeenkomstig artikel 9, lid 2, algemene richtsnoeren uit op basis waarvan de gedelegeerd Europese aanklagers onafhankelijk en zonder onnodige vertraging kunnen besluiten de zaak niet te evoceren.

    In deze richtsnoeren wordt met alle nodige details vermeld onder welke omstandigheden zij van toepassing zijn, door het vaststellen van duidelijke criteria, waarbij in het bijzonder rekening wordt gehouden met de aard van het strafbare feit, de urgentie van de situatie en de toezegging van de bevoegde nationale autoriteiten om alle vereiste maatregelen te treffen om de aan de financiële belangen van de Unie berokkende schade volledig vergoed te krijgen.

    9.  
    Met het oog op de coherente toepassing van de richtsnoeren, stellen gedelegeerd Europese aanklagers de bevoegde permanente kamer in kennis van elk overeenkomstig lid 8 genomen besluit, en elke permanente kamer brengt jaarlijks bij het college verslag uit over de toepassing van de richtsnoeren.

    Artikel 28

    Voeren van het onderzoek

    1.  
    De gedelegeerd Europese aanklager die een zaak behandelt, kan overeenkomstig deze verordening en het nationale recht zelf onderzoeks- en andere maatregelen treffen, dan wel de bevoegde autoriteiten in zijn lidstaat daartoe opdracht geven. Die autoriteiten zorgen er overeenkomstig het nationale recht voor dat alle instructies worden opgevolgd en treffen de maatregelen die hun zijn opgedragen. De behandelende gedelegeerd Europese aanklager, brengt via het casemanagementsysteem aan de bevoegde Europese aanklager en de permanente kamer verslag uit over alle belangrijke ontwikkelingen in de zaak, overeenkomstig het reglement van orde van het EOM.
    2.  
    Op ieder moment in het onderzoek door het EOM nemen de bevoegde nationale autoriteiten overeenkomstig het nationale recht de dringende maatregelen die nodig zijn om een doeltreffend onderzoek te kunnen voeren, ook als zij niet specifiek handelen in opdracht van de behandelende gedelegeerd Europese aanklager. De nationale autoriteiten stellen de behandelende gedelegeerd Europese aanklager zonder onnodige vertraging in kennis van de genomen dringende maatregelen.
    3.  

    De bevoegde permanente kamer kan op voorstel van de toezichthoudende Europese aanklager besluiten een zaak opnieuw toe te wijzen aan een andere gedelegeerd Europese aanklager in dezelfde lidstaat, indien de behandelende gedelegeerd Europese aanklager,

    a) 

    het onderzoek of de strafvervolging niet kan verrichten, of

    b) 

    de instructies van de bevoegde permanente kamer of de Europese aanklager niet opvolgt.

    4.  

    In uitzonderlijke gevallen kan de toezichthoudende Europese aanklager, na de goedkeuring van de bevoegde permanente kamer te hebben verkregen, een gemotiveerd besluit nemen om het onderzoek zelf te voeren, hetzij door zelf onderzoeks- en andere maatregelen te treffen, hetzij door de bevoegde autoriteiten in zijn lidstaat opdracht daartoe te geven indien dit noodzakelijk blijkt met het oog op de efficiëntie van het onderzoek of de strafvervolging, op grond van één of meer van de volgende criteria:

    a) 

    de ernst van het strafbare feit, met name in het licht van de mogelijke gevolgen ervan op het niveau van de Unie;

    b) 

    als het onderzoek betrekking heeft op ambtenaren of andere personeelsleden van de Europese Unie of leden van de instellingen van de Unie;

    c) 

    indien het in lid 3 bedoelde mechanisme voor nieuwe toewijzing niet werkt.

    In dergelijke uitzonderlijke omstandigheden zorgen de lidstaten ervoor dat de Europese aanklager gerechtigd is onderzoeks- en andere maatregelen te gelasten of te vragen en dat hij alle bevoegdheden, verantwoordelijkheden en verplichtingen van een gedelegeerd Europese aanklager heeft overeenkomstig deze verordening en het nationale recht.

    De bevoegde nationale autoriteiten en de gedelegeerd Europese aanklagers die betrokken zijn bij de zaak, worden zonder onnodige vertraging in kennis gesteld van het op grond van dit lid genomen besluit.

    Artikel 29

    Het opheffen van voorrechten en immuniteiten

    1.  
    Indien een onderzoek van het EOM betrekking heeft op personen die krachtens het nationale recht een voorrecht of immuniteit genieten dat/die een belemmering vormt voor een bepaald onderzoek, dient de Europese hoofdaanklager een gemotiveerd schriftelijk verzoek in tot opheffing van dat voorrecht of die immuniteit overeenkomstig de procedures die daarvoor in het nationale recht zijn vastgesteld.
    2.  
    Indien een onderzoek van het EOM betrekking heeft op personen die krachtens het recht van de Unie, met name het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie, voorrechten of immuniteiten genieten die een belemmering vormen voor een bepaald onderzoek, dient de Europese hoofdaanklager een gemotiveerd schriftelijk verzoek in tot opheffing van die voorrechten of immuniteiten overeenkomstig de procedures die daarvoor in het recht van de Unie zijn vastgesteld.



    AFDELING 2

    Regels inzake onderzoeksmaatregelen en andere maatregelen

    Artikel 30

    Onderzoeksmaatregelen en andere maatregelen

    1.  

    Ten minste in gevallen waarin het te onderzoeken strafbare feit kan worden bestraft met een maximumstraf van minimaal vier jaar gevangenisstraf, zorgen de lidstaten ervoor dat de gedelegeerd Europese aanklagers bevoegd zijn de volgende onderzoeksmaatregelen te bevelen of verzoeken:

    a) 

    doorzoeken van gebouwen, terreinen, vervoermiddelen, particuliere woningen, kleding en andere persoonlijke bezittingen of computersystemen en het treffen van conservatoire maatregelen teneinde het volledige effect ervan te behouden en te voorkomen dat bewijsmateriaal verloren gaat of wordt besmet;

    b) 

    vorderen van alle relevante voorwerpen of documenten, in oorspronkelijke dan wel andere gespecificeerde vorm;

    c) 

    vorderen van opgeslagen computergegevens, versleuteld of ontsleuteld, in oorspronkelijke vorm of op een andere bepaalde wijze, waaronder bankrekeninggegevens en verkeersgegevens met uitzondering van gegevens die speciaal worden bewaard overeenkomstig het nationale recht uit hoofde van artikel 15, lid 1, tweede zin, van Richtlijn 2002/58/EG van het Europees Parlement en de Raad ( 2 );

    d) 

    bevriezing van de hulpmiddelen waarmee strafbare feiten zijn gepleegd en de opbrengsten van die feiten, waaronder vermogensbestanddelen, indien deze naar verwachting door de zittingsrechter zullen worden ontnomen en er reden is om aan te nemen dat de eigenaar, bezitter of beheerder van die hulpmiddelen of opbrengsten zal proberen het bevel tot ontneming te ondermijnen;

    e) 

    onderschepping van elektronische communicatie van en naar de verdachte of beklaagde persoon, met behulp van elk elektronisch communicatiemiddel dat de verdachte of beklaagde gebruikt;

    f) 

    tracering en opsporing van een voorwerp met technische hulpmiddelen, met inbegrip van de gecontroleerde aflevering van goederen.

    2.  
    Onverminderd het bepaalde in artikel 29 kunnen krachtens het toepasselijke recht de in lid 1 van dit artikel genoemde onderzoeksmaatregelen aan voorwaarden worden onderworpen indien het nationale recht specifieke beperkingen bevat die gelden voor bepaalde categorieën van personen of beroepsbeoefenaars op wie een wettelijke geheimhoudingsplicht rust.
    3.  
    De in lid 1, onder c), e) en f), bedoelde onderzoeksmaatregelen kunnen krachtens het toepasselijke nationale recht worden onderworpen aan verdere voorwaarden, onder meer beperkingen voorzien in het nationale recht. De lidstaten kunnen de toepassing van lid 1, onder e) en f), in het bijzonder beperken tot bepaalde ernstige strafbare feiten. Een lidstaat die voornemens is gebruik te maken van die beperking, stelt het EOM in kennis van de desbetreffende lijst van specifieke ernstige strafbare feiten overeenkomstig artikel 117.
    4.  
    De gedelegeerd Europese aanklagers zijn bevoegd om andere dan de in lid 1 bedoelde maatregelen te verzoeken of te bevelen die in hun lidstaat in soortgelijke nationale gevallen krachtens het nationale recht beschikbaar zijn voor openbare aanklagers.
    5.  
    De gedelegeerd Europese aanklagers kunnen de in de leden 1 en 4 bedoelde maatregelen alleen gelasten indien er een redelijk vermoeden bestaat dat de specifieke maatregel in kwestie informatie of bewijsmateriaal zou kunnen opleveren die/dat nuttig is voor het onderzoek, en indien er geen minder ingrijpende maatregelen beschikbaar zijn waarmee hetzelfde doel kan worden bereikt. De procedures en de nadere voorwaarden voor het uitvoeren van de maatregelen worden beheerst door het toepasselijke nationale recht.

    Artikel 31

    Grensoverschrijdende onderzoeken

    1.  
    De gedelegeerd Europese aanklagers werken nauw samen door elkaar bij te staan en regelmatig te raadplegen in grensoverschrijdende zaken. Indien een maatregel moet worden uitgevoerd in een andere lidstaat dan de lidstaat van de behandelende gedelegeerd Europese aanklager, neemt laatstgenoemde een besluit over de vaststelling van de benodigde maatregel en wijst hij deze toe aan een gedelegeerd Europese aanklager in de lidstaat waar de maatregel moet worden uitgevoerd.
    2.  
    De behandelende gedelegeerd Europese aanklager kan alle maatregelen die voor hem overeenkomstig artikel 30 beschikbaar zijn, bepalen. De rechtvaardiging en vaststelling van dergelijke maatregelen wordt beheerst door het recht van de lidstaat van de behandelende gedelegeerd Europese aanklager. Indien de behandelende gedelegeerd Europese aanklager een onderzoeksmaatregel toewijst aan een of meer gedelegeerd Europese aanklagers van een andere lidstaat, stelt hij tegelijkertijd zijn toezichthoudende Europese aanklager daarvan in kennis.
    3.  
    Indien voor de maatregel rechterlijke toestemming is vereist krachtens het recht van de lidstaat van de assisterende gedelegeerd Europese aanklager, wordt deze toestemming door laatstgenoemde verkregen overeenkomstig het recht van die lidstaat.

    Indien de rechterlijke toestemming voor de toegewezen maatregel wordt geweigerd, trekt de behandelende gedelegeerd Europese aanklager de toewijzing in.

    Indien evenwel niet het recht van de lidstaat van de assisterende gedelegeerd Europese aanklager een dergelijke rechterlijke toestemming voorschrijft, maar wel het recht van de lidstaat van de behandelende gedelegeerd Europese aanklager, moet de toestemming door laatstgenoemde gedelegeerd Europese aanklager worden verkregen en samen met de toewijzing worden ingediend.

    4.  
    De assisterende gedelegeerd Europese aanklager voert de toegewezen maatregel uit of draagt de bevoegde nationale autoriteit op zulks te doen.
    5.  

    Indien de assisterende gedelegeerd Europese aanklager van oordeel is dat:

    a) 

    de toewijzing onvolledig is of een kennelijk relevante fout bevat;

    b) 

    de maatregel om gerechtvaardigde en objectieve redenen niet kan worden uitgevoerd binnen de termijn die is vastgelegd in de toewijzing;

    c) 

    een alternatieve doch minder indringende maatregel dezelfde resultaten oplevert als de toegewezen maatregel, of

    d) 

    de toegewezen maatregel niet bestaat of niet beschikbaar zou zijn in een soortgelijke nationale zaak krachtens het recht van zijn lidstaat;

    stelt hij zijn toezichthoudende Europese aanklager daarvan in kennis en overlegt hij met de behandelende gedelegeerd Europese aanklager, teneinde de kwestie bilateraal op te lossen.

    6.  
    Indien de toegewezen maatregel niet bestaat in een puur binnenlandse situatie, doch wel beschikbaar zou zijn in een grensoverschrijdende situatie waarop rechtsinstrumenten inzake wederzijdse erkenning en grensoverschrijdende samenwerking van toepassing zijn, kunnen de betrokken gedelegeerd Europese aanklagers, in overleg met de desbetreffende toezichthoudende Europese aanklagers, gebruikmaken van dergelijke instrumenten.
    7.  
    Indien de gedelegeerd Europese aanklagers niet binnen zeven werkdagen de kwestie kunnen oplossen en de toewijzing wordt gehandhaafd, wordt de kwestie verwezen naar de bevoegde permanente kamer. Hetzelfde geldt indien de toegewezen maatregel niet binnen de in de toewijzing gestelde termijn of binnen een redelijke termijn wordt uitgevoerd.
    8.  
    De bevoegde permanente kamer hoort, voor zover nodig, de gedelegeerd Europese aanklagers die bij de zaak betrokken zijn, en beslist vervolgens zonder onnodige vertraging, met in achtneming van het toepasselijke nationale recht en deze verordening, of en wanneer de benodigde toegewezen maatregel dan wel een vervangende maatregel moet worden uitgevoerd door de assisterende gedelegeerd Europese aanklager. Zij deelt deze beslissing via de bevoegde Europese aanklager mede aan genoemde gedelegeerd Europese aanklager.

    Artikel 32

    Tenuitvoerlegging van toegewezen maatregelen

    De toegewezen maatregelen worden ten uitvoer gelegd overeenkomstig deze verordening en het recht van de lidstaat van de assisterende gedelegeerd Europese aanklager. Uitdrukkelijk door de behandelende gedelegeerd Europese aanklager aangegeven vormvoorschriften en procedures worden in acht genomen, tenzij deze strijdig zijn met de fundamentele rechtsbeginselen van de lidstaat van de assisterende Europese aanklager.

    Artikel 33

    Voorlopige hechtenis en grensoverschrijdende overlevering

    1.  
    De behandelende gedelegeerd Europese aanklager, kan bevelen of verzoeken dat de verdachte of beklaagde overeenkomstig het nationale recht dat van toepassing is in soortgelijke nationale gevallen, wordt aangehouden of in voorlopige hechtenis wordt genomen.
    2.  
    Indien een persoon die niet aanwezig is in de lidstaat van de behandelende gedelegeerd Europese aanklager, moet worden aangehouden of overgeleverd, vaardigt de gedelegeerd Europese aanklager een Europees aanhoudingsbevel uit of verzoekt hij de bevoegde autoriteit van die lidstaat daarom overeenkomstig Kaderbesluit 2002/584/JBZ van de Raad ( 3 ).



    AFDELING 3

    Regels inzake strafvervolging

    Artikel 34

    Verwijzingen naar en overdrachten van procesvoering aan de nationale autoriteiten

    1.  
    Indien uit een onderzoek door het EOM blijkt dat de onderzochte feiten geen strafbaar feit vormen waarvoor het op grond van de artikelen 22 en 23 bevoegd is, verwijst de bevoegde permanente kamer de zaak zonder onnodige vertraging naar de bevoegde nationale autoriteiten.
    2.  
    Indien uit een onderzoek door het EOM blijkt dat niet langer aan de specifieke voorwaarden voor de uitoefening van zijn in artikel 25, leden 2 en 3, omschreven bevoegdheid wordt voldaan, verwijst de bevoegde permanente kamer de zaak zonder onnodige vertraging en vóór aanvang van de strafvervolging voor nationale rechters, naar de bevoegde nationale autoriteiten.
    3.  
    Indien het college met betrekking tot strafbare feiten met een werkelijke of dreigende schade aan de financiële belangen van de Unie van minder dan 100 000  EUR van oordeel is, dat het gezien de ernst van het strafbaar feit of de complexiteit van de procedure in de zaak in kwestie niet nodig is een onderzoek of een strafvervolging in te stellen op het niveau van de Unie, vaardigt het met het oog op het efficiënte verloop van het onderzoek of de strafvervolging, overeenkomstig artikel 9, lid 2 algemene richtsnoeren uit die de permanente kamer in staat stellen de zaak naar de bevoegde nationale autoriteiten te verwijzen.

    Deze richtsnoeren dienen de permanente kamers eveneens in staat te stellen een zaak naar de bevoegde nationale autoriteiten te verwijzen indien het EOM een bevoegdheid uitoefent met betrekking tot in artikel 3, lid 2, onder a) en b), van Richtlijn (EU) 2017/1371 bedoelde strafbare feiten en indien de werkelijke of dreigende schade aan de financiële belangen van de Unie, niet hoger is dan de schade die wordt berokkend of dreigt te worden berokkend aan een ander slachtoffer.

    Met het oog op een coherente toepassing van de richtsnoeren brengt elke permanente kamer jaarlijks verslag uit aan het college over de toepassing van de richtsnoeren.

    Dergelijke verwijzingen omvatten tevens alle in artikel 22, lid 3, bedoelde onlosmakelijk verbonden strafbare feiten waarvoor het EOM bevoegd is.

    4.  
    De permanente kamer deelt alle besluiten om een zaak naar de nationale autoriteiten te verwijzen op basis van lid 3 mee aan de Europees hoofdaanklager. Binnen drie dagen na ontvangst van die informatie kan de Europees hoofdaanklager de permanente kamer verzoeken haar besluit te herzien indien hij dit noodzakelijk acht met het oog op de samenhang van het verwijzingsbeleid van het EOM. Indien de Europees hoofdaanklager lid van de betrokken permanente kamer is, oefent een van zijn plaatsvervangers het recht uit om die herziening te verzoeken.
    5.  
    Indien de bevoegde nationale autoriteiten de zaak niet overeenkomstig lid 2 of lid 3 binnen een termijn van ten hoogste dertig dagen willen overnemen, blijft het EOM bevoegd om strafvervolging in te stellen of de zaak te seponeren, overeenkomstig de voorschriften van deze verordening.
    6.  
    Indien het EOM overeenkomstig artikel 39, lid 3, sepot overweegt, en indien de nationale autoriteit zulks verlangt, verwijst de permanente kamer de zaak onverwijld naar die autoriteit.
    7.  
    Indien de nationale autoriteit naar aanleiding van een verwijzing overeenkomstig lid 1, lid 2 of lid 3 van dit artikel, en artikel 25, lid 3, beslist een onderzoek in te stellen, doet het EOM het dossier aan die nationale autoriteit toekomen, ziet het af van verdere onderzoeks- en strafvervolgingsmaatregelen en sluit het de zaak.
    8.  
    Indien een dossier overeenkomstig lid 1, lid 2 of lid 3 van dit artikel, en artikel 25, lid 3, wordt overgedragen, stelt het EOM de betrokken instellingen van de Unie, organen en instanties van de Unie alsmede, in voorkomend geval, waarin het nationale recht daarin voorziet, de verdachten of beklaagden en de slachtoffers van de misdrijven, daarvan in kennis.

    Artikel 35

    Beëindiging van het onderzoek

    1.  
    Indien de behandelende gedelegeerd Europese aanklager van oordeel is dat het onderzoek is voltooid, dient hij een verslag in bij de toezichthoudende Europese aanklager een samenvatting van de zaak bevat en een ontwerpbesluit over het al dan niet instellen van een strafvervolging voor een nationale rechter of om overeenkomstig de artikelen 34, 39 of 40 een verwijzing of vereenvoudigde strafvervolgingsprocedure te overwegen. De toezichthoudende Europese aanklager stuurt de documenten, indien hij dit nodig acht, samen met zijn eigen beoordeling naar de permanente kamer. Indien de permanente kamer, overeenkomstig artikel 10, lid 3, het door de gedelegeerd Europese aanklager voorgestelde besluit neemt, zet hij de zaak dienovereenkomstig voort.
    2.  
    Indien de permanente kamer op basis van de ontvangen verslagen voornemens is het door de gedelegeerd Europese aanklager voorgestelde besluit niet te nemen, beoordeelt zij zelf de zaak alvorens een definitief besluit te nemen of nadere instructies aan de gedelegeerd Europese aanklager te geven.
    3.  
    In voorkomend geval wordt in het verslag van de gedelegeerd Europese aanklager het besluit om de zaak aanhangig te maken bij een rechtbank van zijn lidstaat of, overeenkomstig artikel 26, lid 4, bij een rechtbank in een andere lidstaat die bevoegd is voor de zaak, genoegzaam onderbouwd.

    Artikel 36

    Strafvervolging voor de nationale rechter

    1.  
    Wanneer de gedelegeerd Europese aanklager een ontwerpbesluit indient om de zaak voor de rechter te brengen, neemt de permanente kamer daarover binnen 21 dagen volgens de procedure van artikel 35 een besluit. De permanente kamer kan niet besluiten tot sepot van de zaak indien in een ontwerpbesluit wordt voorgesteld de zaak voor de rechter te brengen.
    2.  
    Indien de permanente kamer niet binnen 21 dagen een besluit neemt, wordt het door de gedelegeerd Europese aanklager voorgestelde besluit geacht te zijn aanvaard.
    3.  
    Indien verscheidene lidstaten rechtsmacht hebben over de zaak, beslist de permanente kamer in beginsel om de zaak aanhangig te maken in de lidstaat van de behandelende gedelegeerd Europese aanklager. Echter, de permanente kamer kan, rekening houdend met het overeenkomstig artikel 35, lid 1, ingediende verslag, beslissen de zaak in een andere lidstaat aanhangig te maken indien dit terdege kan worden onderbouwd, rekening houdend met de criteria van artikel 26, leden 4 en 5, en een gedelegeerd Europese aanklager van die lidstaat daartoe opdracht geven.
    4.  
    Alvorens te besluiten een zaak aanhangig te maken, kan de bevoegde permanente kamer op voorstel van de behandelende gedelegeerd Europese aanklager beslissen meerdere zaken samen te voegen, waarvoor verschillende gedelegeerd Europese aanklagers onderzoeken hebben ingesteld tegen dezelfde persoon of personen met het oog op strafvervolging voor de rechtbank van één lidstaat die op grond van zijn wetgeving voor elk van deze zaken bevoegd is.
    5.  
    Wanneer beslist is in welke lidstaat de strafvervolging zal geschieden, bepaalt het nationale recht welke de bevoegde nationale rechtbank in die lidstaat is.
    6.  
    Indien zulks nodig is voor de invordering, de administratieve follow-up of de monitoring, stelt het centrale kantoor de bevoegde nationale autoriteiten, de belanghebbende personen en de betrokken instellingen, organen en instanties van de Unie in kennis van het besluit om te vervolgen.
    7.  
    Indien naar aanleiding van een vonnis van de rechtbank beslist moet worden al dan niet in beroep te gaan, dient de gedelegeerd Europese aanklager een verslag met een ontwerpbesluit in bij de bevoegde permanente kamer en wacht hij haar instructies af. Indien deze binnen de overeenkomstig het nationale recht geldende termijn niet kunnen worden afgewacht kan de gedelegeerd Europese aanklager beroep instellen zonder voorafgaande instructies van de permanente kamer en dient hij het verslag onverwijld bij de permanente kamer in. De permanente kamer geeft de gedelegeerd Europese aanklager vervolgens de opdracht het beroep te handhaven of in te trekken. Dezelfde procedure is van toepassing wanneer tijdens de gerechtelijke procedure en overeenkomstig het toepasselijke nationale recht de behandelende gedelegeerd Europese aanklager een standpunt inneemt dat tot zou kunnen leiden tot niet ontvankelijk verklaring van de zaak.

    Artikel 37

    Bewijsmateriaal

    1.  
    Bewijsmateriaal dat door de aanklagers van het EOM of de verdediging is voorgelegd aan de rechter kan niet wegens het enkele feit dat het in een andere lidstaat of overeenkomstig het recht van een andere lidstaat is vergaard, ontoelaatbaar worden verklaard.
    2.  
    Deze verordening doet geen afbreuk aan de bevoegdheid van de zittingsrechter om het bewijsmateriaal dat door de gedaagde of door de aanklagers van het EOM wordt aangevoerd, vrijelijk te beoordelen.

    Artikel 38

    Vervreemding van geconfisqueerde vermogensbestanddelen

    Indien de bevoegde nationale rechter, in overeenstemming met de vereisten en procedures van het nationale recht, waaronder nationale wetgeving tot omzetting van Richtlijn 2014/42/EU van het Europees Parlement en de Raad ( 4 ), in een onherroepelijke uitspraak heeft besloten eigendommen die verband houden met of opbrengsten die zijn verkregen door middel van een misdrijf dat onder de bevoegdheid van het EOM valt te ontnemen, worden deze vermogensbestanddelen of opbrengsten vervreemd overeenkomstig het toepasselijke nationale recht. Dergelijke vervreemding mag geen negatieve gevolgen hebben voor de rechten van de Unie of van andere slachtoffers die voor de door hen geleden schade vergoed moeten worden.



    AFDELING 4

    Regels betreffende alternatieven voor strafvervolging

    Artikel 39

    Sepot

    1.  

    Indien strafvervolging onmogelijk is geworden, op grond van het recht van de lidstaat van de behandelende gedelegeerd Europese aanklager, besluit de permanente kamer, op basis van een overeenkomstig artikel 35, lid 1, door de gedelegeerd Europese aanklager die de zaak behandelt ingediend verslag, om de zaak tegen een persoon te seponeren, wegens een van de volgende gronden:

    a) 

    de verdachte of beklaagde is overleden, of de verdachte of beklaagde rechtspersoon is ontbonden;

    b) 

    de verdachte of beklaagde is ontoerekeningsvatbaar;

    c) 

    de verdachte of beklaagde is amnestie verleend;

    d) 

    de verdachte of beklaagde geniet immuniteit, tenzij deze is ingetrokken;

    e) 

    de nationale verjaringstermijn is verstreken;

    f) 

    de zaak tegen de verdachte of beklaagde met betrekking tot dezelfde feiten is reeds onherroepelijk afgedaan;

    g) 

    gebrek aan bewijsmateriaal.

    2.  
    Een beslissing overeenkomstig lid 1 vormt geen belemmering voor verder onderzoek op basis van nieuwe feiten die bij het EOM niet bekend waren op het tijdstip van het besluit en bekend zijn geworden nadat het besluit is genomen. De beslissing of onderzoeken worden heropend op basis van dergelijke nieuwe feiten wordt door de bevoegde permanente kamer genomen.
    3.  
    Indien het EOM bevoegd is overeenkomstig artikel 22, lid 3, seponeert het een zaak slechts na overleg met de nationale autoriteiten van de lidstaat als bedoeld in artikel 25, lid 6. Indien van toepassing verwijst de permanente kamer de zaak naar de bevoegde nationale autoriteiten overeenkomstig artikel 34, leden 6 tot en met 8.

    Die verwijzing vindt ook plaats indien het EOM een bevoegdheid uitoefent met betrekking tot in artikel 3, onder a), van Richtlijn (EU) 2017/1371 bedoelde strafbare feiten en indien de werkelijke of dreigende schade aan de financiële belangen van de Unie niet hoger is dan de schade die wordt berokkend of dreigt te worden berokkend aan een ander slachtoffer.

    4.  
    Indien een zaak geseponeerd is, stelt het EOM de bevoegde nationale autoriteiten daarvan officieel in kennis en brengt het tevens de betrokken instellingen, organen en instanties van de Unie, alsmede, indien het nationale recht daarin voorziet, de verdachten of beklaagden en de slachtoffers van de misdrijven daarvan op de hoogte. De geseponeerde zaken kunnen ook naar OLAF of de bevoegde nationale bestuurlijke of rechterlijke instanties worden verwezen voor invordering of andere bestuurlijk vervolg.



    AFDELING 5

    Regels voor vereenvoudigde procedures

    Artikel 40

    Vereenvoudigde strafvervolgingsprocedures

    1.  
    Indien de toepasselijke nationale wetgeving voorziet in een vereenvoudigde procedure waarmee de definitieve afdoening van een strafzaak wordt bereikt door het overeenkomen van voorwaarden met de verdachte, kan de behandelende gedelegeerd Europese aanklager, overeenkomstig artikel 10, lid 3, en artikel 35, lid 1, de bevoegde permanente kamer voorstellen deze procedure te volgen in overeenstemming met de voorwaarden die het nationale recht daaraan stelt.

    Indien het EOM een bevoegdheid uitoefent met betrekking tot in artikel 3, lid 2, onder a) en b), van Richtlijn (EU) 2017/1371 bedoelde strafbare feiten en indien de werkelijke of dreigende schade aan de financiële belangen van de Unie niet hoger is dan de werkelijke of dreigende schade voor een ander slachtoffer, raadpleegt de behandelende gedelegeerd Europese aanklager de nationale strafvervolgingsinstanties alvorens voor te stellen een vereenvoudigde strafvervolgingsprocedure toe te passen.

    2.  

    De permanente kamer neemt een beslissing over het voorstel van de behandelende gedelegeerd Europese aanklager op de volgende gronden:

    a) 

    de ernst van het strafbaar feit, op basis van in het bijzonder de schade die is berokkend;

    b) 

    de bereidheid van de verdachte om de schade die door de onrechtmatige gedraging is veroorzaakt, te vergoeden;

    c) 

    het gebruik van de procedure strookt met de algemene doelstellingen en de basisbeginselen van het EOM zoals die in deze verordening zijn vastgesteld.

    Het college stelt, overeenkomstig artikel 9, lid 2, richtsnoeren vast betreffende de toepassing van deze gronden.

    3.  
    Indien de permanente kamer met dat voorstel instemt, past de behandelende gedelegeerd Europese aanklager de vereenvoudigde strafvervolgingsprocedure toe overeenkomstig het nationale recht en registreert hij dit in het casemanagementsysteem. Wanneer de vereenvoudigde strafvervolgingsprocedure is afgerond omdat de afspraken met de verdachte zijn nagekomen, draagt de permanente kamer de gedelegeerd Europese aanklager op de zaak definitief af te sluiten.



    HOOFDSTUK VI

    PROCEDURELE WAARBORGEN

    Artikel 41

    Reikwijdte van de rechten van verdachten en beklaagden

    1.  
    De activiteiten van het EOM worden uitgevoerd met volledige inachtneming van de rechten van verdachte en beklaagde personen zoals verankerd in het Handvest, met inbegrip van het recht op een eerlijk proces en de rechten van de verdediging.
    2.  

    Elke verdachte of beklaagde tegen wie een strafprocedure van het EOM loopt, heeft ten minste de procedurele rechten als vastgesteld in de Uniewetgeving, met inbegrip van richtlijnen betreffende de rechten van verdachten en beklaagden in strafzaken, als omgezet in nationaal recht; het gaat hierbij onder meer om:

    a) 

    het recht op vertolking en vertaling, zoals vastgesteld in Richtlijn 2010/64/EU;

    b) 

    het recht op informatie en op toegang tot de stukken van een dossier, zoals vastgesteld in Richtlijn 2012/13/EU;

    c) 

    het recht op toegang tot een advocaat en het recht om bij detentie contact te hebben met derden en deze in kennis te laten stellen van de detentie, zoals vastgesteld in Richtlijn 2013/48/EU;

    d) 

    het zwijgrecht en het recht om voor onschuldig gehouden te worden, zoals vastgesteld in Richtlijn (EU) 2016/343 van het Europees Parlement en de Raad;

    e) 

    het recht op rechtsbijstand, zoals vastgesteld in Richtlijn (EU) 2016/1919.

    3.  
    Onverminderd de in dit hoofdstuk bedoelde rechten, beschikken verdachten en beklaagden en andere personen die betrokken zijn bij de procedures van het EOM over alle procedurele rechten die zij op grond van het toepasselijke nationale recht hebben, waaronder de mogelijkheid bewijsmateriaal te presenteren, te verzoeken om de aanwijzing van deskundigen of om een onderzoek door deskundigen en om het horen van getuigen, alsmede de mogelijkheid het EOM te verzoeken die maatregelen voor de verdediging te verkrijgen.

    Artikel 42

    Rechterlijke toetsing

    1.  
    Procedurele handelingen van het EOM die bedoeld zijn om rechtsgevolgen ten aanzien van derden te creëren, moeten worden getoetst door de bevoegde nationale rechter overeenkomstig de voorschriften en procedures in het nationale recht. Hetzelfde geldt wanneer het EOM nalaat procedurele handelingen vast te stellen die bedoeld zijn om rechtsgevolgen ten aanzien van derden te creëren, wanneer het in het kader van deze verordening wettelijk verplicht is om deze vast te stellen.
    2.  

    Het Hof van Justitie is, overeenkomstig artikel 267 VWEU, bevoegd bij wijze van prejudiciële beslissing uitspraak te doen over:

    a) 

    de geldigheid van procedurele handelingen van het EOM, voor zover een dergelijke vraag over geldigheid rechtstreeks op basis van het Unierecht wordt opgeworpen voor een rechterlijke instantie van een lidstaat;

    b) 

    de uitlegging of de geldigheid van bepalingen van het recht van de Unie, met inbegrip van deze verordening;

    c) 

    de uitlegging van artikel 22 en artikel 25 van deze verordening, met betrekking tot een bevoegdheidsconflict tussen het EOM en de bevoegde nationale autoriteiten.

    3.  
    In afwijking van lid 1 van dit artikel worden besluiten van het EOM om een zaak te seponeren, voor zover deze rechtstreeks op basis van het Unierecht worden aangevochten, voor het Hof van Justitie getoetst overeenkomstig artikel 263, vierde alinea, VWEU.
    4.  
    Het Hof van Justitie is overeenkomstig artikel 268 VWEU bevoegd kennis te nemen van geschillen over de vergoeding van schade veroorzaakt door het EOM.
    5.  
    Het Hof van Justitie is overeenkomstig artikel 272 VWEU bevoegd uitspraak te doen in geschillen betreffende arbitrale bedingen in door het EOM gesloten overeenkomsten.
    6.  
    Het Hof van Justitie is overeenkomstig artikel 270 VWEU bevoegd uitspraak te doen in elk geschil aangaande personeelszaken.
    7.  
    Het Hof van Justitie is bevoegd uitspraak te doen over het ontslag van de Europees hoofdaanklager en de Europese aanklagers, overeenkomstig respectievelijk artikel 14, lid 4, en artikel 16, lid 5.
    8.  
    Dit artikel geldt behoudens rechterlijke toetsing door het Hof van Justitie overeenkomstig artikel 263, vierde alinea, VWEU, van besluiten van het EOM die gevolgen hebben voor de rechten van de betrokkenen uit hoofde van hoofdstuk VIII, en van besluiten van het EOM die geen procedurele handelingen zijn, zoals besluiten van het EOM inzake het recht op toegang van het publiek tot documenten, of overeenkomstig artikel 17, lid 3, van deze verordening aangenomen besluiten inzake het ontslag van gedelegeerd Europese aanklagers, of enig ander administratief besluit.



    HOOFDSTUK VII

    INFORMATIEVERWERKING

    Artikel 43

    Toegang tot informatie voor het EOM

    1.  
    Gedelegeerd Europese aanklagers kunnen, onder dezelfde voorwaarden als die welke overeenkomstig de nationale wetgeving in soortgelijke gevallen gelden, alle relevante informatie verkrijgen die is opgeslagen in nationale strafonderzoeks- en rechtshandhavingsdatabanken en in andere registers van openbare instanties.
    2.  
    Het EOM kan tevens alle onder zijn bevoegdheid vallende relevante informatie verkrijgen die is opgeslagen in databanken en registers van de instellingen, organen, instanties en agentschappen van de Unie.

    Artikel 44

    Casemanagementsysteem

    1.  
    Het EOM zet een casemanagementsysteem op dat wordt bijgehouden en beheerd overeenkomstig de in deze verordening en in het reglement van orde van het EOM vastgestelde regels.
    2.  

    Doel van het casemanagementsysteem is:

    a) 

    het ondersteunen van het beheer van onderzoeken en strafvervolgingen die door het EOM worden ingesteld, met name door interne informatiestromen te beheren en onderzoekswerkzaamheden in grensoverschrijdende zaken te ondersteunen;

    b) 

    het zorgen voor toegang tot informatie over onderzoeken en strafvervolgingen bij het centrale kantoor en door de gedelegeerd Europese aanklagers;

    c) 

    het mogelijk maken van vergelijkingen van informatie en het extraheren van gegevens voor operationele analyse en statistische doeleinden;

    d) 

    het vergemakkelijken van het toezicht om te waarborgen dat de verwerking van operationele persoonsgegevens rechtmatig is en voldoet aan de desbetreffende bepalingen van deze verordening.

    3.  
    Het casemanagementsysteem kan worden verbonden met de beveiligde telecommunicatieverbinding bedoeld in artikel 9 van Besluit 2008/976/JBZ van de Raad ( 5 ).
    4.  

    Het casemanagementsysteem omvat:

    a) 

    een register van informatie die door het EOM overeenkomstig artikel 24 is verkregen, waaronder eventuele besluiten met betrekking tot die informatie;

    b) 

    een index van alle onderzoeksdossiers;

    c) 

    alle informatie uit de onderzoeksdossiers die overeenkomstig artikel 45, lid 3, elektronisch in het casemanagementsysteem is opgeslagen.

    De index mag, behalve de gegevens die nodig zijn om zaken op te sporen en koppelingen tussen verschillende onderzoeksdossiers te maken, geen andere operationele persoonsgegevens bevatten.

    5.  
    Voor de verwerking van operationele persoonsgegevens mag het EOM behalve onderzoeksdossiers alleen geautomatiseerde databestanden overeenkomstig deze verordening en het reglement van orde van het EOM aanmaken. Nadere gegevens over zulke geautomatiseerde databestanden worden aan de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming gemeld.

    Artikel 45

    Onderzoeksdossiers van het EOM

    1.  
    Indien het EOM besluit een onderzoek in te stellen of zijn evocatierecht uit te oefenen overeenkomstig deze verordening, opent de behandelende gedelegeerd Europese aanklager een onderzoeksdossier.

    Het onderzoeksdossier bevat alle informatie en bewijsstukken in verband met het onderzoek of de strafvervolging door het EOM waarover de gedelegeerd Europese aanklager beschikt.

    Zodra een onderzoek is ingesteld, maakt de informatie uit het register als bedoeld in artikel 44, lid 4, onder a), deel uit van het onderzoeksdossier.

    2.  
    Het onderzoeksdossier wordt beheerd door de behandelende gedelegeerd Europese aanklager overeenkomstig de wetgeving van zijn lidstaat.

    Het reglement van orde van het EOM kan regels bevatten met betrekking tot de organisatie en het beheer van de onderzoeksdossiers, voor zover dat nodig is om de werking van het EOM als één dienst te verzekeren. Toegang tot het onderzoeksdossier door verdachten en beklaagden, alsmede door andere bij de procedure betrokken personen, wordt toegekend door de behandelende gedelegeerd Europese aanklager overeenkomstig de wetgeving van zijn lidstaat.

    3.  
    Het casemanagementsysteem van het EOM omvat alle informatie en bewijsstukken uit het onderzoeksdossier die elektronisch kan worden opgeslagen, om het centrale kantoor in staat te stellen zijn taken overeenkomstig deze verordening uit te voeren. De behandelende gedelegeerd Europese aanklager ziet erop toe dat de inhoud van de informatie in het casemanagementsysteem te allen tijde een afspiegeling is van het onderzoeksdossier, met name dat in het casemanagementsysteem opgenomen operationele persoonsgegevens worden gewist of verbeterd telkens als deze gegevens zijn gewist of verbeterd in het overeenkomstige onderzoeksdossier.

    Artikel 46

    Toegang tot het casemanagementsysteem

    De Europees hoofdaanklager, de plaatsvervangend Europees hoofdaanklagers, andere Europese aanklagers en de gedelegeerd Europese aanklagers hebben rechtstreeks toegang tot het register en de index.

    De toezichthoudende Europese aanklager alsmede de bevoegde permanente kamer hebben, bij de uitoefening van hun bevoegdheden overeenkomstig de artikelen 10 en 12, rechtstreeks toegang tot informatie die elektronisch in het casemanagementsysteem is opgeslagen. De toezichthoudende Europese aanklager heeft ook rechtstreeks toegang tot het onderzoeksdossier. De bevoegde permanente kamer heeft desgevraagd toegang tot het onderzoeksdossier.

    Andere gedelegeerd Europese aanklagers kunnen verzoeken om toegang tot informatie die elektronisch in het casemanagementsysteem is opgeslagen, en tot ieder onderzoeksdossier. De behandelende gedelegeerd Europese aanklager neemt overeenkomstig de toepasselijke nationale wetgeving een beslissing over het verlenen van toegang aan andere gedelegeerd Europese aanklagers. Indien de toegang niet wordt verleend, kan de zaak worden verwezen naar de bevoegde permanente kamer. De bevoegde permanente kamer hoort, voor zover nodig, de gedelegeerd Europese aanklagers die bij de zaak betrokken zijn en beslist vervolgens overeenkomstig het toepasselijke nationale recht en deze verordening.

    Het reglement van orde van het EOM bevat nadere regels met betrekking tot het recht op toegang, alsmede de procedure ter bepaling van het niveau van toegang tot het casemanagementsysteem door de Europees hoofdaanklager, de plaatsvervangend Europees hoofdaanklagers, andere Europese aanklagers, de gedelegeerd Europese aanklagers en personeelsleden van het EOM, voor zover vereist voor de uitoefening van hun taken.



    HOOFDSTUK VIII

    GEGEVENSBESCHERMING

    Artikel 47

    Beginselen betreffende verwerking van persoonsgegevens

    1.  

    Persoonsgegevens moeten:

    a) 

    rechtmatig en behoorlijk worden verwerkt („rechtmatigheid en behoorlijkheid”);

    b) 

    voor welbepaalde, uitdrukkelijk omschreven en legitieme doeleinden worden verzameld en mogen vervolgens niet verder op een met die doeleinden onverenigbare wijze worden verwerkt; de verdere verwerking met het oog op archivering in het algemeen belang, wetenschappelijk of historisch onderzoek of statistische doeleinden wordt niet als onverenigbaar met de oorspronkelijke doeleinden beschouwd, op voorwaarde dat het EOM voorziet in passende waarborgen voor de rechten en vrijheden van de betrokkenen („doelbinding”);

    c) 

    toereikend zijn, ter zake dienend en niet bovenmatig in verhouding tot de doeleinden waarvoor zij worden verwerkt („minimale gegevensverwerking”);

    d) 

    nauwkeurig zijn en zo nodig worden bijgewerkt. Alle redelijke maatregelen moeten worden genomen om de persoonsgegevens die, gelet op de doeleinden waarvoor zij worden verwerkt, onjuist zijn, onverwijld te wissen of te rectificeren („juistheid”);

    e) 

    worden bewaard in een vorm die het mogelijk maakt de betrokkenen niet langer te identificeren dan voor de doeleinden waarvoor de persoonsgegevens worden verwerkt noodzakelijk is. Persoonsgegevens mogen voor langere perioden worden opgeslagen voor zover de persoonsgegevens louter met het oog op archivering in het algemeen belang, wetenschappelijk of historisch onderzoek of statistische doeleinden worden verwerkt op voorwaarde dat het EOM voorziet in passende waarborgen voor de rechten en vrijheden van de betrokkenen, met name door de bij deze verordening vereiste passende technische en organisatorische maatregelen te treffen („opslagbeperking”);

    f) 

    door het nemen van passende technische of organisatorische maatregelen op een dusdanige manier worden verwerkt dat een passende beveiliging ervan gewaarborgd is, en dat zij onder meer beschermd zijn tegen ongeoorloofde of onrechtmatige verwerking en tegen onopzettelijk verlies, vernietiging of beschadiging („integriteit en vertrouwelijkheid”).

    2.  
    Het EOM is bij de geheel of gedeeltelijk geautomatiseerde verwerking, alsmede bij de niet-geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens die in een bestand zijn opgenomen of die bestemd zijn om daarin te worden opgenomen, verantwoordelijk voor de naleving van lid 1 en kan deze aantonen („verantwoordingsplicht”).
    3.  

    Verwerking door het EOM voor een ander doel van artikel 49 van deze verordening dan dat waarvoor de operationele persoonsgegevens worden verzameld, is toegelaten voor zover:

    a) 

    het EOM overeenkomstig deze verordening gemachtigd is deze operationele persoonsgegevens voor een dergelijk doel te verwerken, en

    b) 

    de verwerking noodzakelijk is en in verhouding staat tot dat andere doel overeenkomstig het Unierecht, en

    c) 

    indien relevant, het gebruik van operationele persoonsgegevens niet verboden is bij het toepasselijke nationale procesrecht betreffende de onderzoeksmaatregelen die overeenkomstig artikel 30 zijn toegepast. Het toepasselijke nationale recht is het procesrecht van de lidstaat waar de gegevens werden verkregen.

    Artikel 48

    Administratieve persoonsgegevens

    1.  
    Verordening (EG) nr. 45/2001 is van toepassing op alle administratieve persoonsgegevens die door het EOM worden verwerkt.
    2.  
    Het EOM stelt in de bepalingen betreffende gegevensbescherming van zijn reglement van orde de termijnen voor het bewaren van administratieve persoonsgegevens vast.

    Artikel 49

    Verwerking van operationele persoonsgegevens

    1.  

    Het EOM verwerkt operationele persoonsgegevens langs geautomatiseerde weg of in gestructureerde manuele bestanden overeenkomstig deze verordening, en uitsluitend voor de volgende doeleinden:

    a) 

    strafrechtelijke onderzoeken en strafvervolgingen op grond van deze verordening, of

    b) 

    informatie-uitwisseling met de bevoegde autoriteiten van de lidstaten van de Europese Unie en met andere instellingen, organen en instanties van de Unie overeenkomstig deze verordening, of

    c) 

    samenwerking met derde landen en internationale organisaties overeenkomstig deze verordening.

    2.  
    De categorieën operationele persoonsgegevens die, en de categorieën betrokkenen van wie operationele persoonsgegevens door het EOM voor elk in lid 1 van dit artikel vermeld doeleinde mogen worden verwerkt in de index, bedoeld in artikel 44, lid 4, onder b), worden in een bijlage bij deze verordening opgenomen.
    3.  
    De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 115 gedelegeerde handelingen vast te stellen om de in lid 2 van dit artikel bedoelde categorieën operationele persoonsgegevens en categorieën betrokkenen in een lijst op te nemen en om die lijst te actualiseren in het licht van de ontwikkelingen in de informatietechnologie en de stand van zaken in de informatiemaatschappij.

    Indien dit vanwege dwingende urgentie vereist is, is de procedure van artikel 116 van toepassing op overeenkomstig dit lid vastgestelde gedelegeerde handelingen.

    4.  
    Het EOM kan tijdelijk operationele persoonsgegevens verwerken om te bepalen of zij relevant zijn voor zijn taken en voor de in lid 1 genoemde doeleinden. Het college stelt, op basis van een voorstel van de Europees hoofdaanklager en na raadpleging van de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming, de nadere voorwaarden vast met betrekking tot de verwerking van dergelijke operationele persoonsgegevens, met name wat betreft de toegang tot en het gebruik van de gegevens, alsmede de termijnen voor het bewaren en verwijderen van de gegevens.
    5.  
    Het EOM verwerkt operationele persoonsgegevens zodanig dat kan worden vastgesteld welke instantie de gegevens heeft verstrekt of uit welke bron de gegevens afkomstig zijn.
    6.  
    Bij de toepassing van de artikelen 57 tot en met 62 handelt het EOM, waar relevant, in overeenstemming met het nationale procesrecht wat betreft de verplichting om de betrokkene informatie te verstrekken en de mogelijkheden om die informatieverstrekking achterwege te laten, te beperken of uit te stellen. In voorkomend geval raadpleegt de behandelende gedelegeerd Europese aanklager andere bij de zaak betrokken gedelegeerd Europese aanklagers vooraleer hij een beslissing neemt met betrekking tot de artikelen 57 tot en met 62.

    Artikel 50

    Bewaartermijn van operationele persoonsgegevens

    1.  
    Het EOM evalueert op gezette tijden of de verwerkte operationele persoonsgegevens verder moeten worden bewaard. Die evaluatie vindt uiterlijk drie jaar na de eerste verwerking van de operationele persoonsgegevens plaats, en vervolgens om de drie jaar. Gevallen waarin operationele persoonsgegevens langer dan vijf jaar zijn bewaard, worden de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming ter kennis gebracht.
    2.  
    Door het EOM verwerkte operationele persoonsgegevens worden niet langer bewaard dan vijf jaar nadat een besluit tot vrijspraak in verband met de betrokken zaak onherroepelijk is geworden; indien de beklaagde schuldig werd bevonden, wordt de bewaartermijn verlengd tot het tijdstip waarop de opgelegde sanctie ten uitvoer is gelegd of overeenkomstig het recht van de veroordelende lidstaat niet langer ten uitvoer kan worden gelegd.
    3.  
    Voordat een van de in lid 2 bedoelde termijnen is verstreken, gaat het EOM na of de operationele persoonsgegevens verder moeten worden bewaard indien en zolang dat nodig is voor de uitvoering van zijn taken. De redenen voor verdere bewaring worden onderbouwd en geregistreerd. Als er niet wordt besloten tot verdere bewaring van de operationele persoonsgegevens, worden deze gegevens automatisch gewist.

    Artikel 51

    Onderscheid tussen verschillende categorieën van betrokkenen

    Het EOM maakt, in voorkomend geval en voor zover mogelijk, een duidelijk onderscheid tussen operationele persoonsgegevens betreffende verschillende categorieën van betrokkenen, zoals:

    a) 

    personen ten aanzien van wie gegronde vermoedens bestaan dat zij een strafbaar feit hebben gepleegd of zullen plegen;

    b) 

    personen die voor een strafbaar feit zijn veroordeeld;

    c) 

    slachtoffers van een strafbaar feit of personen ten aanzien van wie bepaalde feiten doen vermoeden dat zij het slachtoffer zouden kunnen worden van een strafbaar feit, en

    d) 

    andere personen die bij een strafbaar feit betrokken zijn, zoals personen die als getuige kunnen worden opgeroepen in een onderzoek naar strafbare feiten of een daaruit voortvloeiende strafrechtelijke procedure, personen die informatie kunnen verstrekken over strafbare feiten, of personen die contact hebben of banden onderhouden met een van de personen als bedoeld onder a) en b).

    Artikel 52

    Onderscheid tussen operationele persoonsgegevens en controle van de kwaliteit van persoonsgegevens

    1.  
    Het EOM maakt, voor zover mogelijk, een onderscheid tussen operationele persoonsgegevens die op feiten zijn gebaseerd en operationele persoonsgegevens die op een persoonlijk oordeel zijn gebaseerd.
    2.  
    Het EOM neemt alle redelijke maatregelen om ervoor te zorgen dat operationele persoonsgegevens die onjuist, onvolledig of niet meer actueel zijn, niet worden doorgezonden of beschikbaar gesteld. Daartoe controleert het EOM, voor zover praktisch haalbaar, de kwaliteit van de operationele persoonsgegevens voordat de gegevens worden doorgezonden of beschikbaar gesteld. Voor zover mogelijk voegt het EOM bij de doorgifte van operationele persoonsgegevens te allen tijde de noodzakelijke aanvullende informatie toe aan de hand waarvan de ontvanger kan beoordelen of de operationele persoonsgegevens juist, volledig en betrouwbaar zijn, en in hoeverre zij actueel zijn.
    3.  
    Indien blijkt dat onjuiste operationele persoonsgegevens zijn doorgegeven of dat de operationele persoonsgegevens op onrechtmatige wijze zijn doorgegeven, wordt de ontvanger daarvan onverwijld in kennis gesteld. In dat geval worden de operationele persoonsgegevens verbeterd of gewist, of wordt de verwerking beperkt overeenkomstig artikel 61.

    Artikel 53

    Specifieke verwerkingsvoorwaarden

    1.  
    Wanneer deze verordening dat voorschrijft, voorziet het EOM in specifieke verwerkingsvoorwaarden en stelt het de ontvanger van die operationele persoonsgegevens van die voorwaarden en van de noodzaak tot eerbiediging daarvan in kennis.
    2.  
    Het EOM eerbiedigt de specifieke verwerkingsvoorwaarden die door een nationale autoriteit overeenkomstig artikel 9, leden 3 en 4, van Richtlijn (EU) 2016/680 worden voorgeschreven.

    Artikel 54

    Doorgifte van operationele persoonsgegevens aan instellingen, organen en instanties van de Unie

    1.  
    Onder voorbehoud van verdere beperkingen krachtens deze verordening, met name artikel 53, geeft het EOM uitsluitend operationele persoonsgegevens door aan een andere instelling, een ander orgaan of een andere instantie van de Unie indien die gegevens noodzakelijk zijn voor de rechtmatige uitoefening van onder de bevoegdheid van de andere instelling, het andere orgaan of de andere instantie van de Unie vallende taken.
    2.  
    Indien de operationele persoonsgegevens op verzoek van een andere instelling, een ander orgaan of een andere instantie van de Unie worden doorgegeven, zijn zowel de verwerkingsverantwoordelijke als de ontvanger verantwoordelijk voor de rechtmatigheid van de doorgifte.

    Het EOM gaat de bevoegdheid van de andere instelling, het andere orgaan of de andere instantie van de Unie na en geeft een voorlopig oordeel over de noodzaak van de doorgifte van de operationele persoonsgegevens. Bij twijfel over de noodzaak vraagt het EOM de ontvanger om nadere toelichting.

    De andere instelling, het andere orgaan of de andere instantie van de Unie draagt er zorg voor dat de noodzaak van de doorgifte van de gegevens achteraf kan worden geverifieerd.

    3.  
    De andere instelling, het andere orgaan of de andere instantie van de Unie verwerkt de operationele persoonsgegevens uitsluitend voor de doeleinden waarvoor ze werden doorgegeven.

    Artikel 55

    Verwerking van bijzondere categorieën van operationele persoonsgegevens

    1.  
    Verwerking van operationele persoonsgegevens waaruit ras of etnische afkomst, politieke opvattingen, religieuze of levensbeschouwelijke overtuigingen, of het lidmaatschap van een vakbond blijkt, en verwerking van genetische gegevens, biometrische gegevens met het oog op de unieke identificatie van een natuurlijke persoon, operationele persoonsgegevens over gezondheid of operationele persoonsgegevens over seksueel gedrag of seksuele gerichtheid van een natuurlijke persoon zijn slechts toegelaten wanneer zij strikt noodzakelijk zijn voor de onderzoeken van het EOM, en geschieden met inachtneming van passende waarborgen voor de rechten en vrijheden van de betrokkene, en uitsluitend indien die gegevens andere reeds door het EOM verwerkte operationele persoonsgegevens aanvullen.
    2.  
    De functionaris voor gegevensbescherming wordt onmiddellijk in kennis gesteld van de toepassing van dit artikel.

    Artikel 56

    Geautomatiseerde individuele besluitvorming, waaronder profilering

    De betrokkene heeft het recht niet te worden onderworpen aan een uitsluitend op geautomatiseerde verwerking, waaronder profilering, gebaseerd besluit van het EOM waaraan voor hem rechtsgevolgen zijn verbonden of dat hem anderszins in aanmerkelijke mate treft.

    Artikel 57

    Communicatie en nadere regels voor de uitoefening van de rechten van de betrokkene

    1.  
    Het EOM neemt redelijke maatregelen om de betrokkene de in artikel 58 bedoelde informatie te verstrekken. Het doet iedere mededeling in verband met de artikelen 56, 59 tot en met 62, en 75 betreffende verwerking aan de betrokkene in een beknopte, begrijpelijke en gemakkelijk toegankelijke vorm, en in duidelijke en eenvoudige taal. De informatie wordt met passende, waaronder elektronische, middelen verstrekt. In de regel verstrekt de verwerkingsverantwoordelijke de informatie in dezelfde vorm als de vorm van het verzoek.
    2.  
    Het EOM faciliteert de uitoefening van de rechten van de betrokkene uit hoofde van de artikelen 58 tot en met 62.
    3.  
    Het EOM stelt de betrokkene zonder onnodige vertraging, en in elk geval uiterlijk drie maanden na ontvangst van diens verzoek, schriftelijk in kennis van het gevolg dat aan zijn verzoek is gegeven.
    4.  

    Het EOM schrijft voor dat het verstrekken van de informatie bedoeld in artikel 58, en het verstrekken van de communicatie of het treffen van de maatregelen bedoeld in de artikelen 56, 59 tot en met 62, en 75 kosteloos geschieden. Indien verzoeken van een betrokkene kennelijk ongegrond of buitensporig zijn, met name vanwege hun herhaalde karakter, mag het EOM ofwel:

    a) 

    een redelijke vergoeding aanrekenen voor de administratieve kosten van het verstrekken van de gevraagde informatie of communicatie en het treffen van de gevraagde maatregelen, of

    b) 

    weigeren gevolg te geven aan het verzoek.

    Het is aan het EOM om de kennelijk ongegronde of buitensporige aard van het verzoek aan te tonen.

    5.  
    Indien het EOM redenen heeft om te twijfelen aan de identiteit van de natuurlijke persoon die een in artikel 59 of 61 bedoeld verzoek doet, kan het verzoeken om aanvullende informatie die noodzakelijk is ter bevestiging van de identiteit van de betrokkene.

    Artikel 58

    Aan de betrokkene ter beschikking gestelde of verstrekte informatie

    1.  

    Het EOM stelt de betrokkene ten minste de volgende informatie ter beschikking:

    a) 

    de identiteit en de contactgegevens van het EOM;

    b) 

    de contactgegevens van de functionaris voor gegevensbescherming;

    c) 

    de doeleinden van de verwerking waarvoor de operationele persoonsgegevens zijn bestemd;

    d) 

    het bestaan van het recht een klacht in te dienen bij de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming, en diens contactgegevens;

    e) 

    het bestaan van het recht het EOM te verzoeken om toegang tot en verbetering of wissing van hem betreffende operationele persoonsgegevens, en beperking van de verwerking van operationele persoonsgegevens betreffende de betrokkene.

    2.  

    In aanvulling op de in lid 1 bedoelde informatie verstrekt het EOM de betrokkene in specifieke gevallen de volgende verdere informatie om hem in staat te stellen zijn rechten uit te oefenen:

    a) 

    de rechtsgrond van de verwerking;

    b) 

    de periode gedurende welke de operationele persoonsgegevens zullen worden opgeslagen, of indien dat niet mogelijk is, de criteria om die termijn te bepalen;

    c) 

    in voorkomend geval, de categorieën van ontvangers van de operationele persoonsgegevens, ook in derde landen of internationale organisaties;

    d) 

    indien noodzakelijk, extra informatie, in het bijzonder wanneer de operationele persoonsgegevens zonder medeweten van de betrokkene worden verzameld.

    3.  

    Het EOM kan de verstrekking van de in lid 2 bedoelde informatie aan de betrokkene uitstellen, beperken of achterwege laten, voor zover en zolang een dergelijke maatregel in een democratische samenleving, met inachtneming van de grondrechten en de legitieme belangen van de natuurlijke persoon in kwestie, een noodzakelijke en evenredige maatregel is om:

    a) 

    belemmering van officiële of gerechtelijke onderzoeken of procedures te voorkomen;

    b) 

    nadelige gevolgen voor de voorkoming, de opsporing, het onderzoek of de strafvervolging van strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van straffen te voorkomen;

    c) 

    de openbare veiligheid van de lidstaten van de Europese Unie te beschermen;

    d) 

    de nationale veiligheid van de lidstaten van de Europese Unie te beschermen;

    e) 

    de rechten en vrijheden van anderen te beschermen.

    Artikel 59

    Recht van inzage van de betrokkene

    De betrokkene heeft het recht om van het EOM uitsluitsel te verkrijgen over de vraag of hem betreffende operationele persoonsgegevens al dan niet worden verwerkt en, wanneer dat het geval is, om inzage te verkrijgen van die operationele persoonsgegevens en van de volgende informatie:

    a) 

    de doeleinden van en de rechtsgrond voor de verwerking;

    b) 

    de betrokken categorieën operationele persoonsgegevens;

    c) 

    de ontvangers of categorieën ontvangers aan wie de operationele persoonsgegevens zijn meegedeeld, met name ontvangers in derde landen of internationale organisaties;

    d) 

    indien mogelijk, de periode gedurende welke de operationele persoonsgegevens naar verwachting zullen worden opgeslagen, of indien dat niet mogelijk is, de gebruikte criteria om die termijn te bepalen;

    e) 

    dat hij het recht heeft van het EOM verbetering of wissing van hem betreffende persoonsgegevens of beperking van verwerking van hem betreffende persoonsgegevens te verlangen;

    f) 

    dat hij het recht heeft een klacht in te dienen bij de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming, en diens contactgegevens;

    g) 

    de operationele persoonsgegevens die worden verwerkt, en alle beschikbare informatie over de oorsprong van die gegevens.

    Artikel 60

    Beperking van het recht op inzage

    1.  

    Het EOM kan het inzagerecht van de betrokkene geheel of gedeeltelijk beperken, voor zover en zolang die volledige of gedeeltelijke beperking in een democratische samenleving, met inachtneming van de grondrechten en legitieme belangen van de natuurlijke persoon in kwestie, een noodzakelijke en evenredige maatregel is om:

    a) 

    belemmering van officiële of gerechtelijke onderzoeken of procedures te voorkomen;

    b) 

    nadelige gevolgen voor de voorkoming, de opsporing, het onderzoek of de vervolging van strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van straffen te voorkomen;

    c) 

    de openbare veiligheid van de lidstaten van de Europese Unie te beschermen;

    d) 

    de nationale veiligheid van de lidstaten van de Europese Unie te beschermen;

    e) 

    de rechten en vrijheden van anderen te beschermen.

    2.  
    Als de verstrekking van deze informatie het doel van lid 1 zou ondermijnen, stelt het EOM de betrokkene er alleen van in kennis dat het de nodige controles heeft verricht, zonder aanwijzingen te geven waaruit deze laatste kan opmaken of hem betreffende operationele persoonsgegevens al dan niet worden verwerkt door het EOM.

    Het EOM licht de betrokkene in over de mogelijkheid om tegen het besluit van het EOM een klacht in te dienen bij de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming of beroep in te stellen bij het Hof van Justitie.

    3.  
    Het EOM documenteert de feitelijke of juridische redenen die aan het besluit ten grondslag liggen. Deze informatie wordt desgevraagd aan de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming verstrekt.

    Artikel 61

    Recht op verbetering of wissing van operationele persoonsgegevens en beperking van de verwerking

    1.  
    De betrokkene heeft het recht om van het EOM zonder onnodige vertraging verbetering van hem betreffende onjuiste operationele persoonsgegevens te verkrijgen. Met inachtneming van de doeleinden van de verwerking heeft de betrokkene het recht onvolledige operationele persoonsgegevens te laten aanvullen, onder meer door een aanvullende verklaring te verstrekken.
    2.  
    Het EOM wist zonder onnodige vertraging operationele persoonsgegevens, en de betrokkene heeft het recht om van het EOM te verkrijgen dat hem betreffende operationele persoonsgegevens zonder onnodige vertraging worden gewist, wanneer de verwerking een schending vormt van de artikelen 47, 49 of 55, of wanneer operationele persoonsgegevens moeten worden gewist om te voldoen aan een wettelijke verplichting die op het EOM rust.
    3.  

    In plaats van gegevens te wissen, beperkt het EOM de verwerking indien:

    a) 

    de juistheid van de operationele persoonsgegevens door de betrokkene wordt betwist en de juistheid of onjuistheid niet kan worden geverifieerd, of

    b) 

    de operationele persoonsgegevens als bewijsmateriaal moeten worden bewaard.

    Wanneer de verwerking op grond van punt a) van de eerste alinea wordt beperkt, informeert het EOM de betrokkene alvorens de beperkingen op de verwerking op te heffen.

    4.  
    Wanneer de verwerking op grond van lid 3 is beperkt, worden operationele persoonsgegevens, met uitzondering van de opslag ervan, slechts verwerkt ter bescherming van de rechten van de betrokkene of een andere natuurlijke of rechtspersoon die partij is bij de procedure van het EOM, of voor de doeleinden van lid 3, onder b).
    5.  

    Het EOM stelt de betrokkene schriftelijk in kennis van een eventuele weigering tot verbetering of wissing van operationele persoonsgegevens of een beperking van de verwerking, en van de redenen voor die weigering. Het EOM kan de verplichting tot het verstrekken van die informatie geheel of gedeeltelijk beperken, voor zover een dergelijke beperking in een democratische samenleving, met inachtneming van de grondrechten en legitieme belangen van de natuurlijke persoon in kwestie, een noodzakelijke en evenredige maatregel is om:

    a) 

    belemmering van officiële of gerechtelijke onderzoeken of procedures te voorkomen;

    b) 

    nadelige gevolgen voor de voorkoming, de opsporing, het onderzoek of de vervolging van strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van straffen te voorkomen;

    c) 

    de openbare veiligheid van de lidstaten van de Europese Unie te beschermen;

    d) 

    de nationale veiligheid van de lidstaten van de Europese Unie te beschermen;

    e) 

    de rechten en vrijheden van anderen te beschermen.

    Het EOM licht de betrokkene in over de mogelijkheid om tegen het besluit van het EOM een klacht in te dienen bij de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming of beroep in te stellen bij het Hof van Justitie.

    6.  
    Het EOM deelt de verbetering van de onjuiste operationele persoonsgegevens mee aan de bevoegde autoriteit waarvan de onjuiste operationele persoonsgegevens afkomstig zijn.
    7.  
    Wanneer operationele persoonsgegevens zijn verbeterd of gewist, of wanneer de verwerking ervan is beperkt, overeenkomstig de leden 1, 2 en 3, stelt het EOM de ontvangers daarvan in kennis, en deelt het hun mee dat zij de operationele persoonsgegevens dienen te rectificeren of te wissen dan wel de verwerking van de operationele persoonsgegevens onder hun verantwoordelijkheid dienen te beperken.

    Artikel 62

    Uitoefening van rechten door de betrokkene en controle door de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming

    1.  
    In de gevallen bedoeld in artikel 58, lid 3, artikel 60, lid 2, en artikel 61, lid 5, kunnen de rechten van de betrokkene ook worden uitgeoefend via de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming.
    2.  
    Het EOM stelt de betrokkene in kennis van de mogelijkheid om overeenkomstig lid 1 zijn rechten uit te oefenen via de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming.
    3.  
    Wanneer het in lid 1 bedoelde recht wordt uitgeoefend, stelt de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming de betrokkene er ten minste van in kennis dat hij alle noodzakelijke controles of een evaluatie heeft uitgevoerd. De Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming informeert de betrokkene tevens over zijn recht om tegen het besluit van de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming beroep in te stellen bij het Hof van Justitie.

    Artikel 63

    Verplichtingen van het EOM

    1.  
    Rekening houdend met de aard, de omvang, de context en de doeleinden van de verwerking, alsook met de qua waarschijnlijkheid en ernst uiteenlopende risico’s voor de rechten en vrijheden van natuurlijke personen, treft het EOM passende technische en organisatorische maatregelen om te waarborgen en te kunnen aantonen dat de verwerking in overeenstemming met deze verordening wordt uitgevoerd. Die maatregelen worden geëvalueerd en indien nodig geactualiseerd.
    2.  
    Indien zulks in verhouding staat tot de verwerkingsactiviteiten, omvatten de in lid 1 bedoelde maatregelen een passend gegevensbeschermingsbeleid dat door het EOM wordt uitgevoerd.

    Artikel 64

    Gezamenlijke verwerkingsverantwoordelijken

    1.  
    Indien het EOM samen met één of meer verwerkingsverantwoordelijken gezamenlijk de doeleinden en middelen van de verwerking bepaalt, zijn zij gezamenlijke verwerkingsverantwoordelijken. Zij stellen op transparante wijze hun respectieve verantwoordelijkheden voor de nakoming van hun verplichtingen inzake gegevensbescherming vast, met name met betrekking tot de uitoefening van de rechten van de betrokkene en hun respectieve verplichtingen om de informatie te verstrekken, door middel van een onderlinge regeling, tenzij, en voor zover, de respectieve verantwoordelijkheden van de verwerkingsverantwoordelijken zijn vastgesteld bij het Unierecht of het recht van een lidstaat van de Europese Unie dat op de verwerkingsverantwoordelijken van toepassing is. In de regeling kan een contactpunt voor betrokkenen worden aangewezen.
    2.  
    Uit de in lid 1 bedoelde regeling blijkt duidelijk welke rol de gezamenlijke verwerkingsverantwoordelijken respectievelijk vervullen, en wat hun respectieve verhouding met de betrokkenen is. De wezenlijke inhoud van de regeling wordt aan de betrokkene beschikbaar gesteld.
    3.  
    Ongeacht de voorwaarden van de in lid 1 bedoelde regeling kan de betrokkene zijn rechten uit hoofde van deze verordening met betrekking tot en jegens iedere verwerkingsverantwoordelijke uitoefenen.

    Artikel 65

    Verwerkers

    1.  
    Wanneer een verwerking namens het EOM wordt verricht, doet het EOM uitsluitend een beroep op verwerkers die afdoende garanties met betrekking tot het toepassen van passende technische en organisatorische maatregelen bieden opdat de verwerking aan de vereisten van deze verordening voldoet en de bescherming van de rechten van de betrokkene is gewaarborgd.
    2.  
    De verwerker neemt geen andere verwerker in dienst zonder voorafgaande specifieke of algemene schriftelijke toestemming van het EOM. In het geval van algemene schriftelijke toestemming licht de verwerker het EOM in over beoogde veranderingen inzake de werving of vervanging van andere verwerkers, waarbij de verwerkingsverantwoordelijke de mogelijkheid heeft tegen deze veranderingen bezwaar te maken.
    3.  

    De verwerking door een verwerker wordt geregeld in een overeenkomst of andere rechtshandeling krachtens het Unierecht of het recht van een lidstaat van de Europese Unie die de verwerker ten aanzien van het EOM bindt, en waarin het onderwerp en de duur van de verwerking, de aard en het doel van de verwerking, het soort operationele persoonsgegevens en de categorieën betrokkenen, en de rechten en verplichtingen van het EOM worden omschreven. Die overeenkomst of andere rechtshandeling bepaalt met name dat de verwerker:

    a) 

    uitsluitend volgens de instructies van de verwerkingsverantwoordelijke handelt;

    b) 

    waarborgt dat de tot het verwerken van de operationele persoonsgegevens gemachtigden zich ertoe hebben verbonden vertrouwelijkheid in acht te nemen of door een passende wettelijke verplichting van vertrouwelijkheid zijn gebonden;

    c) 

    de verwerkingsverantwoordelijke met alle geschikte middelen bijstaat om naleving van de bepalingen betreffende de rechten van de betrokkene te verzekeren;

    d) 

    na afloop van de verwerkingsdiensten, naargelang van de keuze van het EOM, alle operationele persoonsgegevens wist of deze aan het EOM terugbezorgt, en bestaande kopieën verwijdert, tenzij opslag van de operationele persoonsgegevens volgens het Unierecht of het recht van een lidstaat van de Europese Unie is verplicht;

    e) 

    het EOM alle informatie ter beschikking stelt die nodig is om de nakoming van de in dit artikel neergelegde verplichtingen aan te tonen;

    f) 

    aan de in de leden 2 en 3 bedoelde voorwaarden voor indienstneming van een andere verwerker voldoet.

    4.  
    De in lid 3 bedoelde overeenkomst of andere rechtshandeling is in schriftelijke vorm, daaronder begrepen in elektronische vorm, opgesteld.
    5.  
    Indien een verwerker in strijd met deze verordening de doeleinden en middelen van een verwerking bepaalt, wordt die verwerker met betrekking tot die verwerking als de verwerkingsverantwoordelijke beschouwd.

    Artikel 66

    Verwerking onder gezag van de verwerkingsverantwoordelijke of de verwerker

    De verwerker en eenieder die onder het gezag van het EOM of van de verwerker handelt en toegang heeft tot operationele persoonsgegevens, verwerkt deze uitsluitend in opdracht van het EOM, tenzij hij volgens het Unierecht of het recht van een lidstaat van de Europese Unie tot de verwerking gehouden is.

    Artikel 67

    Gegevensbescherming door ontwerp en door standaardinstellingen

    1.  
    Het EOM gaat, rekening houdend met de stand van de techniek, de uitvoeringskosten en de aard, de reikwijdte, de context en de doeleinden van de verwerking, alsmede met de qua waarschijnlijkheid en ernst uiteenlopende risico’s voor de rechten en vrijheden van natuurlijke personen, die aan de verwerking zijn verbonden, zowel bij de bepaling van de verwerkingsmiddelen als bij de verwerking zelf, over tot het nemen van passende technische en organisatorische maatregelen, zoals pseudonimisering, die zijn opgesteld met als doel de gegevensbeschermingsbeginselen, zoals gegevensminimalisatie, op een doeltreffende manier uit te voeren en de nodige waarborgen in de verwerking in te bouwen ter naleving van de voorschriften van deze verordening en ter bescherming van de rechten van de betrokkenen.
    2.  
    Het EOM treft passende technische en organisatorische maatregelen om ervoor te zorgen dat in beginsel alleen operationele persoonsgegevens worden verwerkt die toereikend, ter zake dienend en niet bovenmatig zijn in verhouding tot het doeleinde waarvoor zij worden verwerkt. Die verplichting geldt voor de hoeveelheid verzamelde operationele persoonsgegevens, de mate waarin zij worden verwerkt, de termijn waarvoor zij worden opgeslagen en de toegankelijkheid daarvan. Deze maatregelen zorgen er met name voor dat operationele persoonsgegevens in beginsel niet zonder menselijke tussenkomst voor een onbeperkt aantal natuurlijke personen toegankelijk worden gemaakt.

    Artikel 68

    Registers van categorieën verwerkingsactiviteiten

    1.  

    Het EOM houdt een register bij van alle categorieën verwerkingsactiviteiten die onder zijn verantwoordelijkheid plaatsvinden. Dat register bevat alle volgende gegevens:

    a) 

    de contactgegevens van het EOM en de naam en de contactgegevens van de functionaris voor gegevensbescherming;

    b) 

    de verwerkingsdoeleinden;

    c) 

    een beschrijving van de categorieën betrokkenen en van de categorieën operationele persoonsgegevens;

    d) 

    de categorieën ontvangers aan wie de operationele persoonsgegevens zijn of zullen worden verstrekt, onder meer ontvangers in derde landen of internationale organisaties;

    e) 

    indien van toepassing, doorgiften van operationele persoonsgegevens aan een derde land of een internationale organisatie, met vermelding van de naam van dat derde land of internationale organisatie;

    f) 

    indien mogelijk, de beoogde termijnen waarbinnen de verschillende categorieën gegevens moeten worden gewist;

    g) 

    indien mogelijk, een algemene beschrijving van de technische en organisatorische beveiligingsmaatregelen als bedoeld in artikel 73.

    2.  
    Het in lid 1 bedoelde register is in schriftelijke vorm, daaronder begrepen in elektronische vorm, opgesteld.
    3.  
    Het EOM stelt het register op verzoek beschikbaar aan de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming.

    Artikel 69

    Bijhouden van logbestanden met betrekking tot geautomatiseerde verwerking

    1.  
    Het EOM houdt logbestanden bij voor elk van de volgende verwerkingsactiviteiten in geautomatiseerde verwerkingssystemen: verzameling, wijziging, raadpleging, bekendmaking onder meer in de vorm van doorgiften, met elkaar in verband brengen en wissing van operationele persoonsgegevens die voor operationele doeleinden zijn gebruikt. De logbestanden van raadpleging en bekendmaking maken het mogelijk de redenen voor, en de datum en het tijdstip van die handelingen te achterhalen, alsook de identiteit van de persoon die operationele persoonsgegevens heeft geraadpleegd of bekendgemaakt, en voor zover mogelijk de identiteit van de ontvangers van die operationele persoonsgegevens.
    2.  
    De logbestanden worden uitsluitend gebruikt om te controleren of de verwerking rechtmatig is, voor interne controles, ter waarborging van de integriteit en de beveiliging van de operationele persoonsgegevens en voor strafrechtelijke procedures. Tenzij die logbestanden nodig zijn voor een lopende controle, worden ze na drie jaar verwijderd.
    3.  
    Het EOM stelt de logbestanden op verzoek beschikbaar aan de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming.

    Artikel 70

    Samenwerking met de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming

    Bij de uitoefening van zijn taken werkt het EOM op verzoek samen met de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming.

    Artikel 71

    Effectbeoordeling van gegevensbescherming

    1.  
    Wanneer een soort verwerking, in het bijzonder een verwerking waarbij nieuwe technologieën worden gebruikt, gelet op de aard, de omvang, de context en de doeleinden daarvan, waarschijnlijk een hoog risico inhoudt voor de rechten en vrijheden van natuurlijke personen, voert het EOM vóór de verwerking een beoordeling uit van het effect van de beoogde verwerkingsactiviteiten op de bescherming van operationele persoonsgegevens.
    2.  
    De in lid 1 bedoelde beoordeling bevat ten minste een algemene beschrijving van de beoogde verwerkingen, een beoordeling van de risico’s voor de rechten en vrijheden van de betrokkenen, de beoogde maatregelen ter beperking van de risico’s, de voorzorgsmaatregelen, de beveiligingsmaatregelen en de mechanismen die zijn ingesteld om de operationele persoonsgegevens te beschermen en aan te tonen dat aan deze verordening is voldaan, met inachtneming van de rechten en legitieme belangen van de betrokkenen en andere betrokken personen.

    Artikel 72

    Voorafgaande raadpleging van de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming

    1.  

    Het EOM raadpleegt de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming voordat de verwerking van persoonsgegevens in een nieuw bestand zal worden opgenomen, wanneer:

    a) 

    uit een gegevensbeschermingseffectbeoordeling krachtens artikel 71 blijkt dat de verwerking een hoog risico zou opleveren indien het EOM geen maatregelen neemt om het risico te beperken, of

    b) 

    de soort verwerking, in het bijzonder een verwerking waarbij nieuwe technologieën, mechanismen of procedures worden gebruikt, een hoog risico inhoudt voor de rechten en vrijheden van betrokkenen.

    2.  
    De Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming kan een lijst opstellen van de verwerkingsactiviteiten waarvoor overeenkomstig lid 1 voorafgaande raadpleging moet plaatsvinden.
    3.  
    Het EOM verstrekt de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming de gegevensbeschermingseffectbeoordeling uit hoofde van artikel 71 en, desgevraagd, alle andere informatie op grond waarvan de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming de conformiteit van de verwerking en met name de risico’s voor de bescherming van de operationele persoonsgegevens van de betrokkene en de betrokken waarborgen kan beoordelen.
    4.  
    Indien de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming van oordeel is dat de in lid 1 bedoelde voorgenomen verwerking inbreuk zou maken op deze verordening, met name indien het EOM het risico onvoldoende heeft onderkend of beperkt, geeft de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming binnen een maximumtermijn van zes weken na de ontvangst van het verzoek om raadpleging conform zijn bevoegdheden uit hoofde van artikel 85 schriftelijk advies aan het EOM. Die termijn kan, naargelang van de complexiteit van de voorgenomen verwerking, met een maand worden verlengd. De Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming stelt het EOM binnen een maand na ontvangst van het verzoek om raadpleging in kennis van een eventuele verlenging, samen met de redenen voor de vertraging.

    Artikel 73

    Beveiliging van de verwerking van operationele persoonsgegevens

    1.  
    Het EOM treft, rekening houdend met de stand van de techniek, de uitvoeringskosten en de aard, de omvang, de context en het doel van de verwerking alsook met de qua waarschijnlijkheid en ernst uiteenlopende risico’s voor de rechten en vrijheden van natuurlijke personen, passende technische en organisatorische maatregelen om een op het risico afgestemd beveiligingsniveau te waarborgen, met name met betrekking tot de in artikel 55 bedoelde verwerking van bijzondere categorieën van operationele persoonsgegevens.
    2.  

    Ten aanzien van geautomatiseerde verwerking treft het EOM, na een beoordeling van het risico, maatregelen om:

    a) 

    te verhinderen dat onbevoegden toegang krijgen tot gegevensverwerkingsapparatuur (controle op de toegang tot de apparatuur);

    b) 

    te verhinderen dat onbevoegden de gegevensdragers lezen, kopiëren, wijzigen of verwijderen (controle op de gegevensdragers);

    c) 

    te verhinderen dat onbevoegden gegevens invoeren of opgeslagen operationele persoonsgegevens inzien, wijzigen of verwijderen (opslagcontrole);

    d) 

    te verhinderen dat onbevoegden geautomatiseerde verwerkingssystemen gebruiken met behulp van datatransmissieapparatuur (gebruikerscontrole);

    e) 

    ervoor te zorgen dat personen die bevoegd zijn om een geautomatiseerd verwerkingssysteem te gebruiken, uitsluitend toegang hebben tot de operationele persoonsgegevens waarop hun toegangsbevoegdheid betrekking heeft (controle op de toegang tot de gegevens);

    f) 

    ervoor te zorgen dat kan worden nagegaan en vastgesteld aan welke organen operationele persoonsgegevens zijn of kunnen worden doorgezonden of beschikbaar gesteld met behulp van datatransmissie (transmissiecontrole);

    g) 

    ervoor te zorgen dat later kan worden nagegaan en vastgesteld welke operationele gegevens wanneer en door wie in geautomatiseerde gegevensverwerkingssystemen zijn ingevoerd (invoercontrole);

    h) 

    te verhinderen dat onbevoegden operationele persoonsgegevens lezen, kopiëren, wijzigen of verwijderen bij de doorgifte van operationele persoonsgegevens of het vervoer van gegevensdragers (transportcontrole);

    i) 

    ervoor te zorgen dat de geïnstalleerde systemen in geval van storing opnieuw kunnen worden ingezet (herstel);

    j) 

    ervoor te zorgen dat de functies van het systeem werken, dat eventuele functionele storingen worden gesignaleerd (betrouwbaarheid) en dat opgeslagen operationele persoonsgegevens niet kunnen worden beschadigd door het verkeerd functioneren van het systeem (integriteit).

    Artikel 74

    Melding van een inbreuk in verband met persoonsgegevens aan de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming

    1.  
    Indien een inbreuk in verband met persoonsgegevens heeft plaatsgevonden, meldt het EOM deze zonder onnodige vertraging en, indien mogelijk, uiterlijk 72 uur nadat het er kennis van heeft genomen, aan de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming, tenzij het niet waarschijnlijk is dat de inbreuk in verband met persoonsgegevens een risico inhoudt voor de rechten en vrijheden van natuurlijke personen. Indien de melding aan de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming niet binnen 72 uur plaatsvindt, gaat zij vergezeld van een motivering voor de vertraging.
    2.  

    In de in lid 1 bedoelde melding wordt ten minste het volgende omschreven of meegedeeld:

    a) 

    de aard van de inbreuk in verband met persoonsgegevens, waar mogelijk onder vermelding van de categorieën van betrokkenen en persoonsgegevensregisters in kwestie en, bij benadering, het aantal betrokkenen en persoonsgegevensregisters in kwestie;

    b) 

    de naam en de contactgegevens van de functionaris voor gegevensbescherming;

    c) 

    de waarschijnlijke gevolgen van de inbreuk in verband met persoonsgegevens;

    d) 

    de maatregelen die het EOM heeft voorgesteld of genomen om de inbreuk in verband met persoonsgegevens aan te pakken, waaronder, in voorkomend geval, de maatregelen ter beperking van de eventuele nadelige gevolgen daarvan.

    3.  
    Indien en voor zover het niet mogelijk is om alle in lid 2 bedoelde informatie gelijktijdig te verstrekken, kan de informatie zonder onnodige vertraging in stappen worden verstrekt.
    4.  
    Het EOM documenteert alle in lid 1 bedoelde inbreuken in verband met persoonsgegevens, met inbegrip van de feiten in verband met de inbreuk ter zake van persoonsgegevens, de gevolgen daarvan en de genomen corrigerende maatregelen. Die documentatie stelt de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming in staat de naleving van dit artikel te controleren.
    5.  
    Indien de inbreuk in verband met persoonsgegevens betrekking heeft op persoonsgegevens die door of aan een andere verwerkingsverantwoordelijke zijn doorgegeven, deelt het EOM de in lid 3 bedoelde informatie zonder onnodige vertraging aan die verwerkingsverantwoordelijke mee.

    Artikel 75

    Mededeling van een inbreuk in verband met persoonsgegevens aan de betrokkene

    1.  
    Indien de inbreuk in verband met persoonsgegevens waarschijnlijk een hoog risico inhoudt voor de rechten en vrijheden van natuurlijke personen, deelt het EOM de betrokkene de inbreuk in verband met persoonsgegevens zonder onnodige vertraging mee.
    2.  
    De in lid 1 van dit artikel bedoelde mededeling aan de betrokkene bevat een omschrijving, in duidelijke en eenvoudige taal, van de aard van de inbreuk in verband met persoonsgegevens en ten minste de in artikel 74, lid 2, onder b), c) en d), bedoelde gegevens en aanbevelingen.
    3.  

    De in lid 1 bedoelde mededeling aan de betrokkene is niet vereist wanneer een van de volgende voorwaarden is vervuld:

    a) 

    het EOM heeft passende technische en organisatorische beschermingsmaatregelen genomen en deze maatregelen zijn toegepast op de persoonsgegevens waarop de inbreuk in verband met persoonsgegevens betrekking heeft, met name die welke de persoonsgegevens onbegrijpelijk maken voor onbevoegden, zoals versleuteling;

    b) 

    het EOM heeft achteraf maatregelen genomen om ervoor te zorgen dat het in lid 1 bedoelde hoge risico voor de rechten en vrijheden van betrokkenen zich waarschijnlijk niet meer zal voordoen;

    c) 

    de mededeling zou een onevenredige inspanning vergen. In dat geval komt er in de plaats daarvan een openbare mededeling of een soortgelijke maatregel waarbij betrokkenen even doeltreffend worden geïnformeerd.

    4.  
    Indien het EOM de inbreuk in verband met persoonsgegevens nog niet aan de betrokkene heeft gemeld, kan de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming, na beraad over de kans dat de inbreuk in verband met persoonsgegevens een hoog risico met zich meebrengt, het EOM daartoe verplichten of besluiten dat aan een van de in lid 3 bedoelde voorwaarden is voldaan.
    5.  
    De in lid 1 van dit artikel bedoelde mededeling aan de betrokkene kan worden uitgesteld, beperkt of achterwege gelaten onder de voorwaarden en om de redenen bedoeld in artikel 60, lid 3.

    Artikel 76

    Geautoriseerde toegang tot operationele persoonsgegevens binnen het EOM

    Alleen de Europees hoofdaanklager, de Europese aanklagers, de gedelegeerde Europese aanklagers en geautoriseerd personeel dat hen bijstaat, mogen ter vervulling van hun taken en binnen de bij deze verordening gestelde grenzen toegang hebben tot de door het EOM verwerkte operationele persoonsgegevens.

    Artikel 77

    Aanwijzing van de functionaris voor gegevensbescherming

    1.  
    Het college wijst op basis van een voorstel van de Europees hoofdaanklager een functionaris voor gegevensbescherming aan. De functionaris voor gegevensbescherming is een personeelslid dat specifiek voor dat doel wordt benoemd. Bij de uitoefening van zijn taken treedt de functionaris voor gegevensbescherming onafhankelijk op en mag hij geen enkele instructie krijgen.
    2.  
    De functionaris voor gegevensbescherming wordt gekozen op grond van zijn professionele kwaliteiten en, in het bijzonder, zijn deskundigheid op het gebied van de wetgeving en de praktijk inzake gegevensbescherming en zijn vermogen de in deze verordening, met name in artikel 79, bedoelde taken te vervullen.
    3.  
    De keuze van de functionaris voor gegevensbescherming mag niet kunnen uitlopen op een belangenconflict tussen zijn taak als functionaris voor gegevensbescherming en andere officiële taken, met name ten aanzien van de toepassing van deze verordening.
    4.  
    De functionaris voor gegevensbescherming wordt benoemd voor een termijn van vier jaar en kan worden herbenoemd, maar de totale duur van zijn ambtstermijn, mag niet meer dan acht jaar bedragen. Indien de functionaris voor gegevensbescherming niet langer aan de voorwaarden voor de uitoefening van zijn taken voldoet, kan hij door het college alleen met instemming van de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming als functionaris voor gegevensbescherming worden ontslagen.
    5.  
    Het EOM maakt de contactgegevens van de functionaris voor gegevensbescherming bekend en deelt deze mee aan de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming.

    Artikel 78

    Positie van de functionaris voor gegevensbescherming

    1.  
    Het EOM zorgt ervoor dat de functionaris voor gegevensbescherming goed en tijdig betrokken wordt bij alle aangelegenheden die verband houden met de bescherming van persoonsgegevens.
    2.  
    Het EOM ondersteunt de functionaris voor gegevensbescherming bij de vervulling van de in artikel 79 bedoelde taken door hem toegang te verschaffen tot persoonsgegevens en verwerkingsactiviteiten en door hem de benodigde middelen ter beschikking te stellen voor het vervullen van deze taken en het op peil houden van zijn deskundigheid.
    3.  
    Het EOM zorgt ervoor dat de functionaris voor gegevensbescherming geen instructies krijgt met betrekking tot de uitvoering van die taken. De functionaris voor gegevensbescherming wordt door het college niet ontslagen of gestraft voor de uitvoering van zijn taken. De functionaris voor gegevensbescherming brengt rechtstreeks verslag uit aan de Europees hoofdaanklager.
    4.  
    Betrokkenen kunnen met de functionaris voor gegevensbescherming contact opnemen over alle aangelegenheden die verband houden met de verwerking van hun gegevens en met de uitoefening van hun rechten uit hoofde van deze verordening en van Verordening (EG) nr. 45/2001.
    5.  
    Het college stelt uitvoeringsvoorschriften betreffende de functionaris voor gegevensbescherming vast. Deze uitvoeringsvoorschriften hebben met name betrekking op de selectieprocedure voor het ambt van functionaris voor gegevensbescherming en het ontslag, de taken, de verplichtingen en bevoegdheden en de waarborgen voor de onafhankelijkheid van de functionaris voor gegevensbescherming.
    6.  
    Het EOM verschaft de functionaris voor gegevensbescherming het personeel en de middelen die hij nodig heeft voor de uitvoering van zijn taken.
    7.  
    De functionaris voor gegevensbescherming en zijn personeel zijn gehouden tot de geheimhoudingsplicht conform artikel 108.

    Artikel 79

    Taken van de functionaris voor gegevensbescherming

    1.  

    De functionaris voor gegevensbescherming heeft met name de volgende taken met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens:

    a) 

    er op onafhankelijke wijze op toezien dat het EOM de bepalingen inzake gegevensbescherming van deze verordening, Verordening (EG) nr. 45/2001 en de toepasselijke bepalingen inzake gegevensbescherming in het reglement van orde van het EOM naleeft. Daaronder valt tevens het toezicht op naleving van deze verordening, van andere EU- of nationale gegevensbeschermingsbepalingen en van het beleid van het EOM met betrekking tot de bescherming van persoonsgegevens, met inbegrip van de toewijzing van verantwoordelijkheden, bewustmaking en opleiding van het bij de verwerking betrokken personeel, en de betreffende audits;

    b) 

    het EOM en het personeel dat gegevens verwerkt, informeren en adviseren over hun verplichtingen uit hoofde van deze verordening en andere EU- of nationale gegevensbeschermingsbepalingen;

    c) 

    desgevraagd advies verstrekken met betrekking tot de effectbeoordeling van gegevensbescherming en toezien op de uitvoering daarvan overeenkomstig artikel 71;

    d) 

    ervoor zorgen dat er overeenkomstig de in het reglement van orde van het EOM neer te leggen bepalingen een register van de doorgifte en ontvangst van persoonsgegevens wordt bijgehouden;

    e) 

    samenwerken met de personeelsleden van het EOM die verantwoordelijk zijn voor procedures, opleiding en advies op het gebied van gegevensverwerking;

    f) 

    samenwerken met de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming;

    g) 

    ervoor zorgen dat betrokkenen in kennis worden gesteld van hun rechten op grond van deze verordening;

    h) 

    optreden als contactpunt voor de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming; inzake met verwerking verband houdende aangelegenheden, met inbegrip van de in artikel 72 bedoelde voorafgaande raadpleging, en, waar passend, overleg plegen over enige andere aangelegenheid;

    i) 

    een jaarverslag opstellen en dit voorleggen aan de Europees hoofdaanklager en de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming.

    2.  
    De functionaris voor gegevensbescherming vervult de functies die bij Verordening (EG) nr. 45/2001 met betrekking tot administratieve persoonsgegevens zijn vastgelegd.
    3.  
    Voor zover nodig voor de verrichting van hun taken hebben de functionaris voor gegevensbescherming en de personeelsleden van het EOM die de functionaris voor gegevensverwerking bijstaan bij het verrichten van taken, toegang tot de door het EOM verwerkte persoonsgegevens en tot de gebouwen van het EOM.
    4.  
    Indien de functionaris voor gegevensbescherming van oordeel is dat de bepalingen van Verordening (EG) nr. 45/2001 met betrekking tot de verwerking van administratieve persoonsgegevens of de bepalingen van deze verordening met betrekking tot de verwerking van operationele persoonsgegevens niet worden nageleefd, stelt hij de Europees hoofdaanklager hiervan in kennis, met het verzoek deze situatie van niet-naleving binnen een bepaalde termijn op te lossen. Indien de Europees hoofdaanklager deze situatie van niet-naleving niet binnen de gestelde termijn oplost, legt de functionaris voor gegevensbescherming de zaak voor aan de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming.

    Artikel 80

    Algemene beginselen inzake doorgifte van operationele persoonsgegevens

    1.  

    Het EOM kan, met inachtneming van de andere bepalingen van deze verordening, met name artikel 53, operationele persoonsgegevens slechts doorgeven aan een derde land of een internationale organisatie, indien de voorwaarden van de artikelen 80 tot en met 83 zijn vervuld, met name:

    a) 

    de doorgifte is noodzakelijk voor de uitvoering van de taken van het EOM;

    b) 

    de operationele persoonsgegevens worden doorgegeven aan een verwerkingsverantwoordelijke in een derde land of een internationale organisatie die een bevoegde autoriteit is voor de in artikel 104 bedoelde doeleinden;

    c) 

    indien de overeenkomstig dit artikel door te geven operationele persoonsgegevens door een lidstaat van de Europese Unie aan het EOM zijn toegezonden of ter beschikking gesteld, verzoekt dit laatste voor die doorgifte om voorafgaande toestemming van de betrokken bevoegde autoriteit overeenkomstig haar nationale wetgeving, tenzij die lidstaat van de Europese Unie de toestemming voor die doorgifte in algemene zin dan wel behoudens specifieke voorwaarden heeft verleend;

    d) 

    de Commissie heeft uit hoofde van artikel 81 besloten dat het derde land of de internationale organisatie in kwestie een passend beschermingsniveau waarborgt, of er bestaan, bij ontstentenis van een dergelijk adequaatheidsbesluit, passende waarborgen — of deze worden geboden — op grond van artikel 82, of er zijn, bij ontstentenis van zowel een adequaatheidsbesluit als passende waarborgen, afwijkingen voor specifieke situaties van toepassing uit hoofde van artikel 83, en

    e) 

    in het geval van een verdere doorgifte aan een ander derde land of een andere internationale organisatie door een derde land of een internationale organisatie, verplicht het EOM het derde land of de internationale organisatie ertoe om zijn voorafgaande toestemming te verzoeken voor de verdere doorgifte, die het EOM slechts kan verlenen nadat het alle relevante factoren terdege in aanmerking heeft genomen, waaronder de ernst van het strafbare feit, het doel waarvoor de operationele persoonsgegevens oorspronkelijk waren doorgegeven en het niveau van persoonsgegevensbescherming in het derde land of de internationale organisatie waaraan de operationele persoonsgegevens verder worden doorgegeven.

    2.  
    Het EOM kan slechts operationele persoonsgegevens zonder voorafgaande toestemming door een lidstaat van de Europese Unie overeenkomstig lid 1, onder c), doorgeven indien de doorgifte van operationele persoonsgegevens noodzakelijk is met het oog op de voorkoming van een acute en ernstige bedreiging van de openbare veiligheid van een lidstaat van de Europese Unie of een derde land of voor de fundamentele belangen van een lidstaat van de Europese Unie, en voorafgaande toestemming niet tijdig kan worden verkregen. De voor het geven van voorafgaande toestemming verantwoordelijke autoriteit wordt onverwijld in kennis gesteld.
    3.  
    Het is de lidstaten van de Europese Unie en de instellingen, organen en instanties van de Unie verboden van het EOM ontvangen operationele persoonsgegevens door te geven aan een derde land of een internationale organisatie. Dit geldt niet wanneer het EOM, na alle relevante factoren terdege in aanmerking te hebben genomen, waaronder de ernst van het strafbare feit, het doel waarvoor de operationele persoonsgegevens oorspronkelijk waren doorgegeven en het niveau van persoonsgegevensbescherming in het derde land of de internationale organisatie waaraan de operationele persoonsgegevens verder worden doorgegeven, toestemming voor die doorgifte heeft verleend. De verplichting om voorafgaande toestemming van het EOM te verzoeken geldt niet ten aanzien van zaken die overeenkomstig artikel 34 naar de bevoegde nationale autoriteiten zijn verwezen.
    4.  
    De artikelen 80 tot en met 83 worden toegepast om ervoor te zorgen dat het door deze verordening en door het Unierecht gewaarborgde beschermingsniveau voor natuurlijke personen niet wordt ondermijnd.

    Artikel 81

    Doorgiften op basis van adequaatheidsbesluiten

    Het EOM kan operationele persoonsgegevens doorgeven aan een derde land of een internationale organisatie wanneer de Commissie overeenkomstig artikel 36 van Richtlijn (EU) 2016/680 heeft besloten dat het derde land, een gebied of een of meer nader bepaalde sectoren in dat derde land, of de internationale organisatie in kwestie een passend beschermingsniveau waarborgt.

    Artikel 82

    Doorgiften mits er voldoende waarborgen zijn

    1.  

    Bij ontstentenis van een adequaatheidsbesluit kan het EOM operationele persoonsgegevens slechts doorgeven aan een derde land of een internationale organisatie indien:

    a) 

    in een juridisch bindend instrument wordt voorzien in passende waarborgen voor de bescherming van operationele persoonsgegevens, of

    b) 

    het EOM alle omstandigheden in verband met de doorgifte van operationele persoonsgegevens heeft beoordeeld en heeft geconcludeerd dat er passende waarborgen bestaan voor de bescherming van operationele persoonsgegevens.

    2.  
    Het EOM stelt de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming in kennis van de categorieën van doorgiften op grond van lid 1, onder b).
    3.  
    Indien een doorgifte op lid 1, onder b), is gebaseerd, wordt deze doorgifte gedocumenteerd en wordt de documentatie desgevraagd ter beschikking van de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming gesteld, met inbegrip van de datum en tijd van doorgifte, informatie over de ontvangende bevoegde autoriteit, de reden voor de doorgifte en de doorgegeven operationele persoonsgegevens zelf.

    Artikel 83

    Afwijkingen voor specifieke situaties

    1.  

    Bij ontstentenis van een adequaatheidsbesluit, of van voldoende waarborgen uit hoofde van artikel 82, kan het EOM operationele persoonsgegevens slechts doorgeven aan een derde land of een internationale organisatie indien de doorgifte noodzakelijk is:

    a) 

    om de vitale belangen van de betrokkene of van een andere persoon te beschermen;

    b) 

    om de legitieme belangen van de betrokkene te beschermen;

    c) 

    om een onmiddellijke en ernstige bedreiging van de openbare veiligheid van een lidstaat van de Europese Unie of een derde land te voorkomen, of

    d) 

    in individuele gevallen voor de uitvoering van de taken van het EOM, tenzij het EOM bepaalt dat de grondrechten en fundamentele vrijheden van de betrokkene zwaarder wegen dan het algemeen belang van de doorgifte.

    2.  
    Indien een doorgifte op lid 1 is gebaseerd, wordt deze doorgifte gedocumenteerd en wordt de documentatie desgevraagd ter beschikking van de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming gesteld, met inbegrip van de datum en tijd van doorgifte en informatie over de ontvangende bevoegde autoriteit, de reden voor de doorgifte en de doorgegeven operationele persoonsgegevens zelf.

    Artikel 84

    Doorgiften van operationele persoonsgegevens aan ontvangers in derde landen

    1.  

    In afwijking van artikel 80, lid 1, onder b), en onverminderd internationale overeenkomsten als bedoeld in lid 2 van dit artikel, kan het EOM, in afzonderlijke en specifieke gevallen, slechts operationele persoonsgegevens rechtstreeks aan ontvangers in derde landen doorgeven indien aan de overige bepalingen van dit hoofdstuk en aan alle onderstaande voorwaarden is voldaan:

    a) 

    de doorgifte is strikt noodzakelijk voor de uitvoering van zijn in deze verordening omschreven taken, ter verwezenlijking van de doeleinden van artikel 49, lid 1;

    b) 

    het EOM bepaalt dat er geen grondrechten en fundamentele vrijheden van de betrokkene zijn die zwaarder wegen dan het openbaar belang dat de doorgifte in dat specifieke geval noodzakelijk maakt;

    c) 

    het EOM is van oordeel dat de doorgifte aan een autoriteit die in het derde land bevoegd is voor de in artikel 49, lid 1, bedoelde doeleinden, ondoeltreffend of ongeschikt is, met name omdat de gegevens niet tijdig kunnen worden doorgegeven;

    d) 

    de autoriteit die in het derde land bevoegd is voor de in artikel 49, lid 1, bedoelde doeleinden wordt zonder onnodige vertraging op de hoogte gebracht, tenzij dit ondoeltreffend of ongeschikt is;

    e) 

    het EOM licht de ontvanger in over het nader bepaalde doeleinde of de nader bepaalde doeleinden waarvoor de operationele persoonsgegevens bij uitsluiting door laatstgenoemde mogen worden verwerkt, op voorwaarde dat deze verwerking noodzakelijk is.

    2.  
    Een internationale overeenkomst als bedoeld in lid 1 is een van kracht zijnde bilaterale of multilaterale internationale overeenkomst tussen de Unie en derde landen op het gebied van justitiële samenwerking in strafzaken en politiële samenwerking.
    3.  
    Indien een doorgifte op lid 1 is gebaseerd, wordt deze doorgifte gedocumenteerd en moet de documentatie desgevraagd ter beschikking van de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming worden gesteld, met inbegrip van de datum en tijd van doorgifte, informatie over de ontvangende bevoegde autoriteit, de reden voor de doorgifte en de doorgegeven operationele persoonsgegevens zelf.

    Artikel 85

    Toezicht door de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming

    1.  
    De Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming is belast met het toezicht op en het verzekeren van de toepassing van de bepalingen van deze verordening betreffende de bescherming van de grondrechten en de fundamentele vrijheden van natuurlijke personen in verband met de verwerking van operationele persoonsgegevens door het EOM, alsmede voor het verstrekken van advies aan het EOM en aan de betrokkenen inzake de verwerking van operationele persoonsgegevens. Daartoe vervult de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming de bij lid 2 van dit artikel opgedragen taken, oefent hij de bij lid 3 van dit artikel verleende bevoegdheden uit en werkt hij overeenkomstig artikel 87 samen met de nationale toezichthoudende autoriteiten.
    2.  

    De Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming is op grond van deze verordening belast met de volgende taken:

    a) 

    hij neemt kennis van en onderzoekt klachten, en deelt de betrokkenen binnen een redelijke termijn het resultaat van zijn onderzoek mee;

    b) 

    hij stelt op eigen initiatief of op basis van klachten onderzoeken in, en stelt de betrokkenen binnen een redelijke termijn in kennis van het resultaat;

    c) 

    hij ziet toe op en zorgt voor de toepassing door het EOM van de bepalingen van deze verordening betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van operationele persoonsgegevens;

    d) 

    hij adviseert het EOM, op eigen initiatief of in het kader van een raadpleging, in verband met alle aangelegenheden betreffende de verwerking van operationele persoonsgegevens, met name alvorens het interne voorschriften betreffende de bescherming van de grondrechten en de fundamentele vrijheden in verband met de verwerking van operationele persoonsgegevens opstelt.

    3.  

    De Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming kan uit hoofde van deze verordening:

    a) 

    betrokkenen adviseren bij de uitoefening van hun rechten;

    b) 

    in het geval van een vermeende inbreuk op de bepalingen betreffende de verwerking van operationele persoonsgegevens, de zaak voorleggen aan het EOM en, in voorkomend geval, voorstellen doen om een einde te maken aan de inbreuk en de betrokkenen beter te beschermen;

    c) 

    het EOM raadplegen wanneer verzoeken om uitoefening van bepaalde rechten in verband met operationele persoonsgegevens in strijd met de artikelen 56 tot en met 62 zijn geweigerd;

    d) 

    de zaak aan het EOM voorleggen;

    e) 

    het EOM belasten met de verbetering, beperking of wissing van operationele persoonsgegevens die door het EOM in strijd met de bepalingen betreffende de verwerking van operationele persoonsgegevens zijn verwerkt, alsmede met de kennisgeving hiervan aan derden aan wie deze gegevens zijn bekendgemaakt, op voorwaarde dat dit de door het EOM geleide onderzoeken en strafvervolgingen niet in de weg staat;

    f) 

    de zaak aan het Hof van Justitie voorleggen overeenkomstig de in de Verdragen vastgestelde voorwaarden;

    g) 

    tussenkomen in vorderingen die bij het Hof van Justitie aanhangig zijn gemaakt.

    4.  
    De Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming heeft, voor zover dit nodig is voor de uitvoering van zijn taken, toegang tot de door het EOM verwerkte operationele persoonsgegevens en tot de gebouwen van het EOM.
    5.  
    De Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming stelt een jaarverslag op over het toezicht op het EOM.

    Artikel 86

    Beroepsgeheim van de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming

    Ten aanzien van de vertrouwelijke informatie die hun bij de vervulling van officiële taken ter kennis is gekomen, geldt voor de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming en zijn personeel zowel tijdens de uitoefening van hun ambt als daarna het beroepsgeheim.

    Artikel 87

    Samenwerking tussen de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming en de nationale toezichthoudende autoriteiten

    1.  
    De Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming werkt nauw samen met de nationale toezichthoudende autoriteiten bij specifieke aangelegenheden waarvoor nationale betrokkenheid vereist is, met name ingeval de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming of een nationale toezichthoudende autoriteit grote verschillen tussen praktijken van de lidstaten van de Europese Unie of een potentieel onrechtmatige doorgifte van gegevens via de kanalen van het EOM constateert, of in het kader van vragen van een of meer nationale toezichthoudende autoriteiten over de uitvoering en de uitlegging van deze verordening.
    2.  
    In de in lid 1 genoemde gevallen kunnen de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming en de nationale toezichthoudende autoriteiten die bevoegd zijn voor het toezicht op gegevensbescherming, elk binnen hun eigen bevoegdheden, relevante informatie uitwisselen, en elkaar bijstaan in de uitvoering van audits en inspecties, problemen bij de uitlegging of toepassing van deze verordening behandelen, zich buigen over problemen bij de uitoefening van het onafhankelijk toezicht of bij de uitoefening van de rechten van betrokkenen, geharmoniseerde voorstellen voor gemeenschappelijke oplossingen voor problemen doen, en de aandacht op gegevensbeschermingsrechten vestigen, voor zover noodzakelijk.
    3.  
    Het bij Verordening (EU) 2016/679 ingestelde Europees Comité voor gegevensbescherming verricht tevens de in artikel 51 van Richtlijn (EU) 2016/680 vastgestelde taken in verband met onder deze verordening vallende aangelegenheden, met name die welke worden bedoeld in de leden 1 en 2 van dit artikel.

    Artikel 88

    Recht om een klacht in te dienen bij de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming

    1.  
    Iedere betrokkene heeft het recht een klacht in te dienen bij de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming, indien de betrokkene van mening is dat de verwerking van hem betreffende operationele persoonsgegevens door het EOM inbreuk maakt op deze verordening.
    2.  
    De betrokkene wordt door de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming op de hoogte gebracht van de voortgang en het resultaat van de klacht, alsook van de mogelijkheid van beroep bij de rechter uit hoofde van artikel 89.

    Artikel 89

    Recht om op te komen tegen een beslissing van de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming

    Bij het Hof van Justitie kan tegen beslissingen van de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming beroep worden ingesteld.



    HOOFDSTUK IX

    FINANCIËLE BEPALINGEN EN BEPALINGEN INZAKE PERSONEEL



    AFDELING 1

    Financiële bepalingen

    Artikel 90

    Financiële actoren

    1.  
    De Europees hoofdaanklager is belast met het opstellen van besluiten over het opstellen van de begroting en het ter goedkeuring voorleggen ervan aan het college.
    2.  
    De administratief directeur is als begrotingsverantwoordelijke belast met het uitvoeren van de begroting van het EOM.

    Artikel 91

    Begroting

    1.  
    De Europees hoofdaanklager stelt ramingen op van de ontvangsten en uitgaven van het EOM voor elk begrotingsjaar, dat samenvalt met het kalenderjaar, op basis van een voorstel dat is opgesteld door de administratief directeur. Deze ramingen worden opgenomen in de begroting van het EOM.
    2.  
    De ontvangsten en uitgaven van het EOM moeten in evenwicht zijn.
    3.  

    Behoudens andere inkomsten omvatten de ontvangsten van het EOM:

    a) 

    een bijdrage van de Unie die wordt opgenomen in de algemene begroting van de Europese Unie, onverminderd de leden 7 en 8;

    b) 

    vergoedingen voor publicaties en andere door het EOM verrichte diensten.

    4.  
    Tot de uitgaven van het EOM behoren de bezoldiging van de Europees hoofdaanklager, de Europese aanklagers, de gedelegeerd Europese aanklagers, de administratief directeur en het personeel van het EOM, de uitgaven voor administratie en infrastructuur en de operationele uitgaven.
    5.  
    Wanneer de gedelegeerd Europese aanklagers handelen in het kader van het EOM, worden de met deze taken gepaard gaande uitgaven van de gedelegeerd Europese aanklagers beschouwd als operationele uitgaven van het EOM.

    Tot de operationele uitgaven van het EOM behoren in beginsel niet de kosten in verband met onderzoeksmaatregelen die door de bevoegde nationale autoriteiten worden uitgevoerd of de kosten van rechtsbijstand. Wel behoren daartoe, binnen de begroting van het EOM, bepaalde kosten in verband met de onderzoeks- en strafvervolgingsactiviteiten van het EOM zoals bepaald in lid 6.

    Onder de operationele uitgaven vallen ook het opzetten van een casemanagementsysteem, opleiding, missies en vertalingen die nodig zijn voor de interne werking van het EOM, zoals vertalingen voor de permanente kamer.

    6.  
    Indien een uitzonderlijk dure onderzoeksmaatregel wordt uitgevoerd namens het EOM, kunnen de gedelegeerd Europese aanklagers, op eigen initiatief of op gemotiveerd verzoek van de bevoegde nationale autoriteiten, de permanente kamer raadplegen over de vraag of de kosten van de onderzoeksmaatregel deels kunnen worden betaald door het EOM. Een dergelijke raadpleging mag het onderzoek niet vertragen.

    De permanente kamer kan dan, na raadpleging van de administratief directeur en op basis van evenredigheid van de maatregel die in de specifieke omstandigheden is uitgevoerd en de buitengewone aard van de kosten die dit met zich brengt, besluiten het verzoek te aanvaarden of te weigeren, overeenkomstig de regels voor de beoordeling van deze criteria die moeten worden vastgelegd in het reglement van orde van het EOM. De administratief directeur neemt vervolgens een besluit over het bedrag van de subsidie die zal worden toegekend op basis van de beschikbare financiële middelen. De administratief directeur stelt de behandelende gedelegeerd Europese aanklager onverwijld in kennis van zijn besluit over het bedrag.

    7.  
    Overeenkomstig artikel 332 VWEU worden de in de leden 4 en 5 van dit artikel bedoelde uitgaven van het EOM gedragen door de lidstaten. De lidstaten van de Europese Unie die niet deelnemen aan nauwere samenwerking bij de instelling van het EOM krijgen een aanpassing overeenkomstig artikel 11 van Verordening (EU, Euratom) nr. 609/2014 ( 6 ).
    8.  
    Lid 7 is niet van toepassing op de administratieve kosten van de instellingen van de Unie die voortvloeien uit de uitvoering van de nauwere samenwerking bij de instelling van het EOM.

    Artikel 92

    Vaststelling van de begroting

    1.  
    Elk jaar stelt de Europees hoofdaanklager een voorlopige ontwerpraming op van de ontvangsten en uitgaven van het EOM voor het volgende begrotingsjaar, op basis van een voorstel dat is opgesteld door de administratief directeur. De Europees hoofdaanklager zendt de voorlopige ontwerpraming ter goedkeuring aan het college.
    2.  
    De voorlopige ontwerpraming van de ontvangsten en uitgaven van het EOM wordt elk jaar uiterlijk 31 januari aan de Commissie toegezonden. Het EOM zendt de Commissie elk jaar uiterlijk 31 maart een definitieve ontwerpraming toe, die tevens een ontwerp van personeelsformatie bevat.
    3.  
    De Commissie zendt de raming, samen met het ontwerp van algemene begroting van de Unie, toe aan het Europees Parlement en de Raad (de begrotingsautoriteit).
    4.  
    Op basis van de raming neemt de Commissie de geraamde bedragen die zij nodig acht voor de personeelsformatie alsook de bijdrage ten laste van de algemene begroting op in het ontwerp van algemene begroting van de Unie, dat zij overeenkomstig de artikelen 313 en 314 VWEU voorlegt aan de begrotingsautoriteit.
    5.  
    De begrotingsautoriteit keurt de kredieten voor de bijdrage uit de algemene begroting van de Unie aan het EOM goed.
    6.  
    De begrotingsautoriteit stelt de personeelsformatie van het EOM vast.
    7.  
    Het college stelt op voorstel van de Europees hoofdaanklager de begroting van het EOM vast. De begroting wordt definitief na de definitieve vaststelling van de algemene begroting van de Unie. Indien nodig wordt de begroting aangepast volgens dezelfde procedure als voor de vaststelling van de oorspronkelijke begroting.
    8.  
    Op bouwprojecten die aanzienlijke gevolgen kunnen hebben voor de begroting van het EOM, zijn de bepalingen van artikel 88 van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1271/2013 ( 7 ) van de Commissie van toepassing.

    Artikel 93

    Uitvoering van de begroting

    1.  
    De administratief directeur voert als verantwoordelijke binnen het EOM de begroting uit onder zijn eigen verantwoordelijkheid en binnen de in de begroting gestelde grenzen.
    2.  
    De administratief directeur zendt de begrotingsautoriteit jaarlijks alle relevante informatie over de resultaten van evaluatieprocedures toe.

    Artikel 94

    Indiening van de rekeningen en kwijting

    1.  
    De rekenplichtige van het EOM dient uiterlijk 1 maart van het volgende begrotingsjaar (jaar N+1) de voorlopige rekeningen van het begrotingsjaar (jaar N) in bij de rekenplichtige van de Commissie en bij de Rekenkamer.
    2.  
    Het EOM zendt het verslag over het budgettaire en financiële beheer uiterlijk 31 maart van het volgende begrotingsjaar toe aan het Europees Parlement, de Raad en de Rekenkamer.
    3.  
    Uiterlijk 31 maart van het jaar dat volgt op het afgesloten begrotingsjaar zendt de rekenplichtige van de Commissie de voorlopige rekeningen van het EOM na consolidatie met de rekeningen van de Commissie toe aan de Rekenkamer.
    4.  
    Overeenkomstig artikel 148, lid 1, van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 maakt de Rekenkamer haar opmerkingen over de voorlopige rekeningen van het EOM uiterlijk 1 juni van het volgende jaar bekend.
    5.  
    Na ontvangst van de opmerkingen van de Rekenkamer over de voorlopige rekeningen van het EOM overeenkomstig artikel 148 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 maakt de rekenplichtige van het EOM de definitieve rekeningen op onder zijn eigen verantwoordelijkheid en vervolgens dient hij ze bij het college in voor advies.
    6.  
    De rekenplichtige van het EOM zendt de definitieve rekeningen en het advies van het college als bedoeld in lid 5 uiterlijk 1 juli van het jaar dat volgt op het afgesloten begrotingsjaar toe aan het Europees Parlement, aan de Raad, aan de Commissie en aan de Rekenkamer.
    7.  
    De definitieve rekeningen van het EOM worden uiterlijk 15 november van het jaar volgend op elk begrotingsjaar bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.
    8.  
    De administratief directeur dient uiterlijk 30 september van het jaar volgend op elk begrotingsjaar een antwoord op de opmerkingen van de Rekenkamer in bij deze instelling. De administratief directeur zendt het antwoord ook toe aan de Commissie.
    9.  
    De administratief directeur verstrekt het Europees Parlement op verzoek alle inlichtingen die nodig zijn voor het goede verloop van de kwijtingsprocedure voor het betrokken begrotingsjaar, overeenkomstig artikel 109, lid 3, van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1271/2013.
    10.  
    Vóór 15 mei van het jaar N+2 verleent het Europees Parlement op aanbeveling van de Raad, die met gekwalificeerde meerderheid besluit, de administratief directeur kwijting voor de uitvoering van de begroting van het begrotingsjaar N.

    Artikel 95

    Financiële regels

    De Europees hoofdaanklager stelt het ontwerp van financiële regels van toepassing op het EOM op, op basis van een voorstel van de administratief directeur. Deze regels worden vastgesteld door het college, na raadpleging van de Commissie. De financiële regels mogen slechts afwijken van die welke vervat zijn in Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1271/2013 indien dit een specifieke vereiste is in verband met de activiteiten van het EOM en de Commissie vooraf toestemming heeft verleend.



    AFDELING 2

    Bepalingen betreffende het personeel

    Artikel 96

    Algemene bepalingen

    1.  
    Het Statuut, de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden, en de voorschriften die in overleg zijn vastgesteld door de instellingen van de Unie ten behoeve van de uitvoering van dit Statuut en de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden, zijn van toepassing op de Europees hoofdaanklager en de Europese aanklagers, de gedelegeerd Europese aanklagers, de administratief directeur en de personeelsleden van het EOM, tenzij in deze verordening anders wordt bepaald.

    De Europees hoofdaanklager en de Europese aanklagers worden aangesteld als tijdelijke functionarissen van het EOM op grond van artikel 2, onder a), van de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden.

    2.  
    De personeelsleden van het EOM worden geworven volgens de verordeningen en regelingen die van toepassing zijn op de ambtenaren en andere personeelsleden van de Europese Unie.
    3.  
    De bevoegdheden die het Statuut toekent aan het tot aanstelling bevoegde gezag en de bevoegdheden tot het sluiten van arbeidsovereenkomsten, toegekend door de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden, worden door het college uitgeoefend. Het college mag deze bevoegdheden delegeren aan de administratief directeur met betrekking tot de personeelsleden van het EOM. De in dit lid bedoelde delegatie van bevoegdheden heeft geen betrekking op de Europees hoofdaanklager, de Europese aanklagers, de gedelegeerd Europese aanklagers of de administratief directeur.
    4.  
    Het college stelt de toepasselijke regels voor het uitvoeren van het Statuut en de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden vast overeenkomstig artikel 110 van het Statuut. Het college neemt in het programmeringsdocument ook een programmering van de personele middelen op.
    5.  
    Op het EOM en zijn personeelsleden is het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie van toepassing.
    6.  
    Gedelegeerd Europese aanklagers worden aangesteld als bijzonder adviseur overeenkomstig de artikelen 5, 123 en 124 van de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden. De bevoegde nationale autoriteiten faciliteren de uitoefening van de taken van de gedelegeerd Europese aanklagers uit hoofde van deze verordening en onthouden zich van elke handeling of beleidsmaatregel die hun status of loopbaan binnen het nationale strafvervolgingssysteem kan schaden. Met name verschaffen de bevoegde nationale autoriteiten de gedelegeerd Europese aanklagers de middelen en de apparatuur die nodig zijn voor de uitoefening van hun taken uit hoofde van deze verordening en waarborgen zij dat deze aanklagers volledig deel uitmaken van de nationale strafvervolgingsinstanties. Er dient te worden gezorgd voor toereikende regelingen die maken dat rechten van de gedelegeerd Europese aanklagers met betrekking tot sociale zekerheid, pensioen en verzekering volgens het nationale stelsel gehandhaafd blijven. Voorts dient ervoor te worden gezorgd dat de totale bezoldiging van een gedelegeerd Europese aanklager niet lager is dan de bezoldiging die hij zou krijgen als hij nationaal aanklager was gebleven. De algemene arbeidsvoorwaarden en arbeidsomstandigheden van de gedelegeerd Europese aanklagers vallen onder de verantwoordelijkheid van de bevoegde nationale justitiële autoriteiten.
    7.  
    De Europese aanklagers en de gedelegeerd Europese aanklagers ontvangen bij de uitoefening van hun onderzoeks- en strafvervolgingsbevoegdheden geen andere bevelen, richtlijnen of instructies dan die waarin deze verordening uitdrukkelijk voorziet, als bepaald in artikel 6.

    Artikel 97

    Tijdelijke functionarissen en arbeidscontractanten

    1.  
    Aan de tijdelijke functionarissen die in de instellingen, organen of instanties van de Unie in dienst zijn op grond van artikel 2, onder a), van de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden en die door het EOM in dienst worden genomen op grond van een overeenkomst die is gesloten uiterlijk één jaar nadat het EOM operationeel is geworden, overeenkomstig het in artikel 120, lid 2, bedoelde besluit, worden overeenkomsten geboden die vallen onder artikel 2, onder f), van de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden; alle andere voorwaarden van de overeenkomst blijven evenwel ongewijzigd, onverminderd de verplichtingen uit hoofde van de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden. Deze tijdelijke functionarissen worden geacht hun gehele loopbaan te hebben vervuld bij het EOM.
    2.  
    Aan de arbeidscontractanten die in de instellingen van de Unie in dienst zijn op grond van artikel 3 bis of 3 ter van de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden en die door het EOM in dienst worden genomen op grond van een overeenkomst die is gesloten uiterlijk één jaar nadat het EOM operationeel is geworden, overeenkomstig het in artikel 120, lid 2, bedoelde besluit, worden overeenkomsten geboden die vallen onder artikel 3 bis van de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden; alle andere voorwaarden van de overeenkomst blijven evenwel ongewijzigd. Deze arbeidscontractanten worden geacht hun gehele loopbaan te hebben volbracht bij het EOM.
    3.  
    Aan de tijdelijke functionarissen en arbeidscontractanten die in de organen of instanties van de Unie in dienst zijn op grond van respectievelijk artikel 2, onder f), en artikel 3 bis van de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden en die door het EOM in dienst worden genomen op grond van een overeenkomst die is gesloten uiterlijk één jaar nadat het EOM operationeel is geworden, overeenkomstig het in artikel 120, lid 2, bedoelde besluit, worden overeenkomsten op grond van dezelfde voorwaarden geboden. Deze tijdelijke functionarissen en arbeidscontractanten worden geacht hun gehele loopbaan te hebben volbracht bij het EOM.

    Artikel 98

    Gedetacheerde nationale deskundigen en andere personeelsleden

    1.  
    Het EOM mag, behalve op zijn eigen personeel, een beroep doen op gedetacheerde nationale deskundigen en andere personen die ter beschikking van het EOM worden gesteld, maar er niet in dienst zijn. Wat betreft de uitvoering van de taken die betrekking hebben op de functies van het EOM, ressorteren de gedetacheerde nationale deskundigen onder de Europees hoofdaanklager.
    2.  
    Het college stelt een besluit vast met de voorschriften voor de detachering bij het EOM van nationale deskundigen of andere personen die ter beschikking van het EOM worden gesteld maar er niet in dienst zijn.



    HOOFDSTUK X

    BEPALINGEN INZAKE DE BETREKKINGEN VAN HET EOM EN ZIJN PARTNERS

    Artikel 99

    Gemeenschappelijke bepalingen

    1.  
    Voor zover noodzakelijk voor de verrichting van zijn taken mag het EOM samenwerkingsverbanden aangaan en onderhouden met instellingen, organen en instanties van de Unie overeenkomstig de respectieve doelstellingen ervan, en met autoriteiten van de lidstaten van de Europese Unie die niet deelnemen aan nauwere samenwerking bij de instelling van het EOM, autoriteiten van derde landen en internationale organisaties.
    2.  
    Voor zover relevant voor de verrichting van zijn taken mag het EOM overeenkomstig artikel 111 rechtstreeks alle informatie uitwisselen met de in lid 1 bedoelde entiteiten, tenzij in deze verordening anders is bepaald.
    3.  
    Voor de in de leden 1 en 2 bepaalde doeleinden kan het EOM werkafspraken met de in de lid 1 bedoelde entiteiten maken. Deze werkafspraken zijn van technische en/of operationele aard, en strekken er in het bijzonder toe de samenwerking en de uitwisseling van informatie tussen de betrokken partijen te vergemakkelijken. De werkafspraken vormen geen grondslag voor het toestaan van de uitwisseling van persoonsgegevens en zijn niet juridisch bindend voor de Unie of de lidstaten.

    Artikel 100

    Betrekkingen met Eurojust

    1.  
    Het EOM creëert en onderhoudt een nauwe band met Eurojust, die gebaseerd is op samenwerking binnen hun respectieve taakopdrachten en de ontwikkeling van de in dit artikel beschreven operationele, administratieve en bestuurlijke band tussen beide organen. Daartoe komen de Europees hoofdaanklager en de voorzitter van Eurojust regelmatig bijeen om kwesties van gemeenschappelijk belang te bespreken.
    2.  

    In operationele aangelegenheden mag het EOM Eurojust bij zijn activiteiten inzake grensoverschrijdende zaken betrekken, onder meer door:

    a) 

    informatie over zijn onderzoek, met inbegrip van persoonsgegevens, te delen als bedoeld in de bepalingen ter zake in deze verordening;

    b) 

    Eurojust of zijn bevoegde nationale lid/leden te vragen om ondersteuning bij de toezending van zijn besluiten of verzoeken om wederzijdse rechtshulp aan, en de uitvoering daarvan in zowel lidstaten van de Europese Unie die wel bij Eurojust betrokken zijn, maar niet deelnemen aan de instelling van het EOM, als derde landen.

    3.  
    Het EOM krijgt op basis van een hit/no hit-systeem indirect toegang tot informatie in het casemanagementsysteem van Eurojust. Telkens wanneer een match wordt gevonden tussen gegevens die het EOM in het casemanagementsysteem heeft ingevoerd en die waarover Eurojust beschikt, wordt het feit dat er een match is, meegedeeld aan zowel Eurojust en het EOM als aan de lidstaat van de Europese Unie die de betrokken gegevens aan Eurojust heeft verstrekt. Het EOM neemt de nodige maatregelen om Eurojust op basis van een hit/no hit-systeem toegang te geven tot informatie in zijn casemanagementsysteem.
    4.  
    Het EOM mag gebruikmaken van de administratieve ondersteuning en middelen van Eurojust. Daartoe mag Eurojust diensten van gezamenlijk belang aan het EOM verlenen. De bijzonderheden worden vastgelegd door middel van een regeling.

    Artikel 101

    Betrekkingen met OLAF

    1.  
    Het EOM ontwikkelt en onderhoudt een nauwe band met OLAF gebaseerd op samenwerking binnen hun respectieve taakopdrachten en op informatie-uitwisseling. Doel van die band is in het bijzonder ervoor te zorgen dat, om de financiële belangen van de Unie te beschermen, alle beschikbare middelen worden ingezet met behulp van aanvullend werk en steun van OLAF voor het EOM.
    2.  
    Onverminderd de acties als bedoeld in lid 3 stelt OLAF, indien het EOM een strafrechtelijk onderzoek verricht overeenkomstig deze verordening, geen parallel administratief onderzoek in met betrekking tot dezelfde feiten.
    3.  

    Het EOM mag in de loop van een door het EOM gevoerd onderzoek OLAF, overeenkomstig het mandaat van OLAF, om steun of aanvullend werk bij de activiteiten van het EOM vragen, met name door:

    a) 

    informatie en analyses (ook forensische) te verstrekken en deskundigheid en operationele ondersteuning te bieden;

    b) 

    de coördinatie van specifieke acties van de bevoegde nationale bestuurlijke autoriteiten en organen van de Unie te faciliteren;

    c) 

    administratieve onderzoeken te verrichten.

    4.  
    Het EOM mag, om OLAF in staat te stellen passende administratieve maatregelen te overwegen overeenkomstig zijn mandaat, OLAF relevante informatie doorgeven over zaken waarin het EOM heeft besloten geen onderzoek uit te voeren of een zaak heeft geseponeerd.
    5.  
    Het EOM krijgt op basis van een hit/no hit-systeem indirect toegang tot informatie in het casemanagementsysteem van OLAF. Telkens wanneer een match wordt gevonden tussen gegevens die het EOM in het casemanagementsysteem heeft ingevoerd en die waarover OLAF beschikt, worden zowel OLAF als het EOM hiervan op de hoogte gebracht. Het EOM neemt de nodige maatregelen om OLAF op basis van een hit/no hit-systeem toegang te geven tot informatie in zijn casemanagementsysteem.

    Artikel 102

    Betrekkingen met Europol

    1.  
    Het EOM creëert en onderhoudt een nauwe band met Europol. Hiertoe maken zij een werkafspraak waarin hun samenwerking nader wordt geregeld.
    2.  
    Indien zulks nodig is voor een onderzoek, kan het EOM op verzoek relevante informatie verkrijgen waarover Europol beschikt betreffende elk strafbaar feit dat onder zijn bevoegdheid valt, en kan het EOM Europol tevens verzoeken om analytische ondersteuning bij een bepaald onderzoek dat het verricht.

    Artikel 103

    Betrekkingen met andere instellingen, organen en instanties van de Unie

    1.  
    Het EOM creëert en onderhoudt een samenwerkingsverband met de Commissie teneinde de financiële belangen van de Unie te beschermen. Hiertoe sluiten zij een overeenkomst waarin hun samenwerking nader wordt geregeld.
    2.  

    Zonder afbreuk te doen aan de correcte uitvoering en het vertrouwelijke karakter van zijn eigen onderzoeken, verstrekt het EOM onverwijld de betrokken instellingen, organen of instanties van de Unie en andere slachtoffers voldoende informatie om hen in staat te stellen de nodige maatregelen te nemen, in het bijzonder:

    a) 

    administratieve maatregelen zoals voorzorgsmaatregelen om de financiële belangen van de Unie in dit verband te beschermen. Het EOM kan instellingen, organen en instanties van de Unie specifieke maatregelen aanbevelen;

    b) 

    zich burgerlijke partij stellen in de procedures;

    c) 

    maatregelen teneinde aan de Uniebegroting verschuldigde bedragen administratief terug te vorderen, of tuchtmaatregelen.

    Artikel 104

    Betrekkingen met derde landen en internationale organisaties

    1.  
    De in artikel 99, lid 3, bedoelde werkafspraken met autoriteiten van derde landen en internationale organisaties kunnen met name betrekking hebben op de uitwisseling van strategische informatie en de detachering van verbindingsambtenaren bij het EOM.
    2.  
    Het EOM kan ter bevordering van de samenwerking naargelang van de operationele behoeften van het EOM, met instemming van de betrokken bevoegde autoriteiten contactpunten in derde landen aanwijzen.
    3.  
    Internationale overeenkomsten met een of meer derde landen die de Unie heeft gesloten of waartoe de Unie is toegetreden overeenkomstig artikel 218 VWEU, op gebieden die onder de bevoegdheid van het EOM vallen, bijvoorbeeld internationale overeenkomsten inzake samenwerking in strafzaken tussen het EOM en deze derde landen, zijn bindend voor het EOM.
    4.  
    Bij gebreke van een overeenkomst uit hoofde van lid 3 en indien dit krachtens de toepasselijke multilaterale internationale overeenkomsten is toegestaan en het derde land ermee instemt, erkennen de lidstaten het EOM als bevoegde autoriteit voor de toepassing van door hen gesloten internationale overeenkomsten op het gebied van wederzijdse rechtshulp in strafzaken, en, in voorkomend geval, melden zij het als zodanig aan, onder meer, waar nodig en mogelijk, door middel van een wijziging van die overeenkomsten.

    De lidstaten kunnen het EOM ook aangeven als bevoegde autoriteit voor de toepassing van andere door hen gesloten internationale overeenkomsten op het gebied van wederzijdse rechtshulp in strafzaken, onder meer door middel van een wijziging van die overeenkomsten.

    5.  
    Bij gebreke van een overeenkomst uit hoofde van lid 3 van dit artikel of van een erkenning uit hoofde van lid 4 van dit artikel, kan de behandelende gedelegeerd Europese aanklager overeenkomstig artikel 13, lid 1, gebruikmaken van de bevoegdheden van nationaal aanklager van zijn lidstaat om, op basis van door die lidstaat gesloten internationale overeenkomsten of van toepasselijke nationale wetgeving en, indien nodig, via de bevoegde nationale autoriteiten, de autoriteiten van derde landen om rechtshulp in strafzaken te verzoeken. In dat geval stelt de gedelegeerd Europese aanklager de autoriteiten van derde landen op de hoogte van het feit dat het op die basis verzamelde bewijsmateriaal door het EOM voor de doeleinden van deze verordening zal worden gebruikt, en tracht hij in voorkomend geval de toestemming van die autoriteiten daarvoor te verkrijgen. In ieder geval wordt het derde land in kennis gesteld van het feit dat de uiteindelijke ontvanger van het antwoord op het verzoek het EOM is.

    Indien het EOM zijn functies niet kan uitoefenen op basis van een toepasselijke internationale overeenkomst als bedoeld in lid 3 of lid 4 van dit artikel, kan het de autoriteiten van derde landen in een bepaalde zaak en binnen de grenzen van zijn materiële bevoegdheid ook om rechtshulp in strafzaken verzoeken. Het EOM leeft daarbij de voorwaarden na die door die autoriteiten kunnen worden opgelegd met betrekking tot het gebruik van de informatie die zij op die basis hebben verstrekt.

    6.  
    Onder voorbehoud van andere bepalingen van deze verordening kan het EOM op verzoek de bevoegde autoriteiten van derde landen of internationale organisaties met het oog op onderzoeken of het gebruik als bewijsmateriaal in strafonderzoeken informatie of bewijsmateriaal verstrekken die, respectievelijk dat reeds in het bezit is van het EOM. Na de permanente kamer te hebben geraadpleegd neemt de behandelende gedelegeerd Europese aanklager een besluit over een dergelijke overdracht van informatie of bewijsmateriaal overeenkomstig het nationaal recht van zijn lidstaat en deze verordening.
    7.  
    Indien een verzoek om uitlevering van een persoon nodig is, kan de behandelende gedelegeerd Europese aanklager de bevoegde autoriteit van zijn lidstaat verzoeken een uitleveringsverzoek te doen overeenkomstig de toepasselijke verdragen en/of het toepasselijke nationaal recht.

    Artikel 105

    Betrekkingen met lidstaten van de Europese Unie die niet deelnemen aan nauwere samenwerking bij de instelling van het EOM

    1.  
    De in artikel 99, lid 3, bedoelde werkafspraken met autoriteiten van de lidstaten van de Europese Unie die niet deelnemen aan nauwere samenwerking bij de instelling van het EOM kunnen met name betrekking hebben op de uitwisseling van strategische informatie en de detachering van verbindingsambtenaren bij het EOM.
    2.  
    Het EOM kan ter bevordering van de samenwerking conform de operationele behoeften van het EOM, met instemming van de betrokken bevoegde autoriteiten contactpunten aanwijzen in de lidstaten van de Europese Unie die niet deelnemen aan nauwere samenwerking bij de instelling van het EOM.
    3.  
    Bij gebreke van een rechtsinstrument inzake samenwerking in strafzaken en uitlevering tussen het EOM en de bevoegde autoriteiten van de lidstaten van de Europese Unie die niet deelnemen aan nauwere samenwerking bij de instelling van het EOM, zorgen de lidstaten voor kennisgeving dat het EOM de bevoegde autoriteit is voor de uitvoering van de toepasselijke handelingen van de Unie op het gebied van justitiële samenwerking in strafzaken met betrekking tot zaken die onder de bevoegdheid van het EOM vallen, in het kader van hun betrekkingen met lidstaten van de Europese Unie die niet deelnemen aan nauwere samenwerking bij de instelling van het EOM.



    HOOFDSTUK XI

    ALGEMENE BEPALINGEN

    Artikel 106

    Juridische status en operationele voorwaarden

    1.  
    In elk van de lidstaten heeft het EOM de handelingsbevoegdheid die bij de nationale wetgeving aan rechtspersonen wordt toegekend.
    2.  
    De nodige afspraken voor de accommodatie voor het EOM in Luxemburg en de faciliteiten die door Luxemburg ter beschikking worden gesteld alsook de specifieke regels die in die lidstaat van toepassing zijn op de leden van het college, de administratief directeur en de personeelsleden van het EOM, en op hun gezinsleden, worden uiterlijk op de datum waarop het EOM zijn overeenkomstig artikel 120, lid 2, bepaalde taken op het gebied van onderzoek en strafvervolging opneemt, vastgelegd in een zetelovereenkomst die moet worden gesloten tussen het EOM en Luxemburg.

    Artikel 107

    Talenregeling

    1.  
    Verordening (EEG) nr. 1/58 van de Raad ( 8 ) is van toepassing op de handelingen bedoeld in de artikelen 21 en 114 van deze verordening.
    2.  
    Het college neemt met een tweederde meerderheid van zijn leden een besluit over de interne talenregeling van het EOM.
    3.  
    Het vertaalwerk dat vereist is voor het administratief functioneren van het EOM op centraal niveau, wordt uitgevoerd door het Vertaalbureau voor de organen van de Europese Unie, tenzij vanwege de urgentie een andere oplossing wordt gekozen. De gedelegeerd Europese aanklagers nemen een besluit over de wijze waarop de vertalingen ten behoeve van onderzoeken worden gemaakt, overeenkomstig het toepasselijke nationale recht.

    Artikel 108

    Vertrouwelijkheid en beroepsgeheim

    1.  
    Voor de leden van het college, de administratief directeur en de personeelsleden van het EOM, de gedetacheerde nationale deskundigen en andere personen die ter beschikking van het EOM worden gesteld maar er niet in dienst zijn, en de gedelegeerd Europese aanklagers geldt een geheimhoudingsplicht overeenkomstig de wetgeving van de Unie met betrekking tot alle informatie waarover het EOM beschikt.
    2.  
    Voor elke andere persoon die op nationaal niveau betrokken is of assisteert bij de uitoefening van de taken van het EOM geldt een geheimhoudingsplicht overeenkomstig het toepasselijke nationale recht.
    3.  
    De geheimhoudingsplicht blijft ook na de beëindiging van de functie, het dienstverband of de activiteiten gelden voor de in de leden 1 en 2 bedoelde personen.
    4.  
    De geheimhoudingsplicht geldt, overeenkomstig de toepasselijke nationale of Uniewetgeving, voor alle informatie die het EOM ontvangt, tenzij die informatie reeds rechtmatig openbaar is gemaakt.
    5.  
    Voor elk onderzoek dat op gezag van het EOM wordt gevoerd, gelden de regels inzake het beroepsgeheim die zijn vastgelegd in de toepasselijke wetgeving van de Unie. De personen die betrokken zijn of assisteren bij de uitoefening van de taken van het EOM zijn gebonden aan het beroepsgeheim in de zin van het toepasselijke nationale recht.

    Artikel 109

    Transparantie

    1.  
    Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad ( 9 ) is van toepassing op andere documenten dan onderzoeksdossiers, met inbegrip van de overeenkomstig artikel 45 van deze verordening bewaarde elektronische afbeeldingen van deze dossiers.
    2.  
    De Europees hoofdaanklager stelt binnen zes maanden nadat het EOM is ingesteld, een voorstel voor gedetailleerde voorschriften inzake de toepassing van dit artikel op. Dit voorstel wordt door het college vastgesteld.
    3.  
    Tegen besluiten die door het EOM worden genomen op grond van artikel 8 van Verordening (EG) nr. 1049/2001 kan een klacht worden ingediend bij de Europese Ombudsman of een procedure worden ingesteld bij het Hof van Justitie, overeenkomstig de voorwaarden vastgelegd in respectievelijk artikel 228 en artikel 263 VWEU.

    Artikel 110

    OLAF en de Rekenkamer

    1.  
    Teneinde de bestrijding van fraude, corruptie en andere onwettige activiteiten krachtens Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 te vereenvoudigen, treedt het EOM uiterlijk zes maanden na de door de Commissie overeenkomstig artikel 120, lid 2, vast te stellen datum van toepassing van deze verordening, toe tot het Interinstitutioneel Akkoord van 25 mei 1999 betreffende de interne onderzoeken verricht door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) ( 10 ) en stelt het op basis van het model in de bijlage bij dat akkoord passende voorschriften vast voor de Europees hoofdaanklager, de Europese aanklagers, de administratief directeur en de personeelsleden van het EOM, de gedetacheerde nationale deskundigen en andere personen die ter beschikking van het EOM worden gesteld maar er niet in dienst zijn, en de gedelegeerd Europese aanklagers.
    2.  
    De Rekenkamer is bevoegd om bij alle contractanten en subcontractanten die van het EOM EU-middelen hebben ontvangen, documentcontrole en controles ter plaatse te verrichten.
    3.  
    Overeenkomstig de bepalingen en procedures van Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 en Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad ( 11 ) kan OLAF onderzoeken uitvoeren, waaronder controles en inspecties ter plaatse, om vast te stellen of er in verband met uitgaven die door het EOM worden gefinancierd, sprake is van onregelmatigheden waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad.
    4.  
    Onverminderd de leden 1, 2 en 3 worden in werkafspraken met organen van de Unie, autoriteiten van derde landen en internationale organisaties en in overeenkomsten van het EOM bepalingen opgenomen die de Rekenkamer en OLAF uitdrukkelijk de bevoegdheid verlenen dergelijke controles en onderzoeken te verrichten overeenkomstig hun respectieve bevoegdheden.

    Artikel 111

    Regels inzake de bescherming van gevoelige niet-gerubriceerde en gerubriceerde informatie

    1.  
    Het EOM stelt interne voorschriften inzake de bescherming van gevoelige niet-gerubriceerde informatie vast, onder meer inzake het tot stand brengen en verwerken van die informatie bij het EOM.
    2.  
    Het EOM stelt interne voorschriften inzake de bescherming van gerubriceerde EU-informatie vast die in overeenstemming zijn met Besluit 2013/488/EU van de Raad ( 12 ), teneinde een gelijkwaardig beschermingsniveau voor die informatie te waarborgen.

    Artikel 112

    Administratief onderzoek

    De administratieve activiteiten van het EOM kunnen worden onderzocht door de Europese Ombudsman overeenkomstig artikel 228 VWEU.

    Artikel 113

    Algemene aansprakelijkheidsregeling

    1.  
    De contractuele aansprakelijkheid van het EOM wordt beheerst door het recht dat van toepassing is op de betrokken overeenkomst.
    2.  
    Het Hof van Justitie is bevoegd om uitspraak te doen krachtens arbitrale bedingen in de door het EOM gesloten overeenkomsten.
    3.  
    In geval van niet-contractuele aansprakelijkheid vergoedt het EOM, overeenkomstig de gemeenschappelijke rechtsbeginselen van de lidstaten van de Europese Unie elke door het EOM of zijn personeelsleden bij de uitoefening van hun functie veroorzaakte schade die aan hen toe te rekenen is.
    4.  
    Lid 3 is ook van toepassing op de door een gedelegeerd Europese aanklager in de uitoefening van zijn functie veroorzaakte schade.
    5.  
    Het Hof van Justitie heeft rechtsmacht voor geschillen over de vergoeding van de in lid 3 bedoelde schade.
    6.  
    Welke nationale rechter van de lidstaten van de Europese Unie bevoegd is voor de behandeling van geschillen betreffende de in dit artikel bedoelde contractuele aansprakelijkheid van het EOM, wordt vastgesteld op basis van Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad ( 13 ).
    7.  
    De persoonlijke aansprakelijkheid van de personeelsleden van het EOM wordt beheerst door de toepasselijke bepalingen van het Statuut en de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden.

    Artikel 114

    Uitvoeringsvoorschriften en programmeringsdocumenten

    Het college stelt, op voorstel van de Europees hoofdaanklager, met name de volgende documenten vast:

    a) 

    jaarlijks, het programmeringsdocument met een jaarlijkse en meerjarige programmering voor het EOM;

    b) 

    een fraudebestrijdingsstrategie die in verhouding staat tot de frauderisico’s, rekening houdend met de kosten-batenverhouding van de uit te voeren maatregelen;

    c) 

    regels inzake de arbeidsvoorwaarden, prestatiecriteria, professionele ontoereikendheid, rechten en verplichtingen van de gedelegeerd Europese aanklagers, alsook regels voor de preventie en het beheer van belangenconflicten;

    d) 

    regels inzake de toepassing van Verordening (EG) nr. 1049/2001 bij de activiteiten van het EOM;

    e) 

    de in artikel 24, lid 8, van Verordening (EG) nr. 45/2001 bedoelde uitvoeringsvoorschriften.

    Artikel 115

    Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

    1.  
    De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
    2.  
    De bevoegdheid om de in artikel 49, lid 3, bedoelde gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt de Commissie met ingang van 20 november 2017 voor onbepaalde tijd toegekend.
    3.  
    Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 49, lid 3, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Een besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
    4.  
    Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016 zijn neergelegd.
    5.  
    Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
    6.  
    Een overeenkomstig artikel 49, lid 3, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad vóór het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn kan op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden worden verlengd.

    Artikel 116

    Spoedprocedure

    1.  
    Een overeenkomstig dit artikel vastgestelde gedelegeerde handeling treedt onverwijld in werking en is van toepassing zolang geen bezwaar wordt gemaakt overeenkomstig lid 2. In de kennisgeving van een gedelegeerde handeling aan het Europees Parlement en de Raad wordt vermeld om welke redenen de spoedprocedure wordt aangewend.
    2.  
    Het Europees Parlement of de Raad kan overeenkomstig de in artikel 115, lid 5, bedoelde procedure bezwaar maken tegen een gedelegeerde handeling. In dat geval trekt de Commissie de handeling onmiddellijk in na de kennisgeving van het besluit waarbij het Europees Parlement of de Raad bezwaar maakt.

    Artikel 117

    Kennisgevingen

    Elke lidstaat wijst de autoriteiten aan die bevoegd zijn voor de uitvoering van deze verordening. Informatie over de aangewezen autoriteiten wordt, evenals eventuele latere wijzigingen daarvan, tegelijkertijd meegedeeld aan de Europees hoofdaanklager, de Raad en de Commissie. Tevens stellen de lidstaten het EOM in kennis van een uitgebreide lijst van de bepalingen van het nationaal materieel strafrecht die van toepassing zijn op de in Richtlijn (EU) 2017/1371 omschreven strafbare feiten, alsook van alle andere relevante nationale wetgeving. Het EOM zorgt ervoor dat de door middel van deze lijsten ontvangen informatie openbaar wordt gemaakt. Voorts stellen de lidstaten die overeenkomstig artikel 30, lid 3, voornemens zijn de toepassing van artikel 30, lid 1, onder e) en f), te beperken tot specifieke ernstige strafbare feiten, het EOM in kennis van een lijst van die strafbare feiten.

    Artikel 118

    Herziening van de regels betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door het EOM

    In het kader van de aanpassing van Verordening (EG) nr. 45/2001 overeenkomstig artikel 2, lid 3, en artikel 98 van Verordening (EU) 2016/679 herziet de Commissie de in deze verordening vervatte bepalingen betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door het EOM. In voorkomend geval dient de Commissie een wetgevingsvoorstel in met het oog op wijziging of intrekking van deze bepalingen.

    Artikel 119

    Evaluatieclausule

    1.  
    Uiterlijk vijf jaar na de door de Commissie overeenkomstig artikel 120, lid 2, vast te stellen datum en daarna elke vijf jaar geeft de Commissie de opdracht deze verordening te evalueren en dient zij een evaluatieverslag in over de uitvoering en de gevolgen ervan, alsmede over de doeltreffendheid en doelmatigheid van het EOM en zijn werkmethoden. De Commissie zendt het evaluatieverslag samen met haar conclusies toe aan het Europees Parlement, de Raad en de nationale parlementen. De resultaten van de evaluatie worden openbaar gemaakt.
    2.  
    De Commissie dient wetgevingsvoorstellen in bij het Europees Parlement en de Raad indien zij concludeert dat het noodzakelijk is te kunnen beschikken over aanvullende of meer gedetailleerde regels met betrekking tot de opzet van het EOM, zijn functies of de voor zijn activiteiten, waaronder grensoverschrijdende onderzoeken, geldende procedures.

    Artikel 120

    Inwerkingtreding

    1.  
    Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
    2.  
    Het EOM oefent zijn bevoegdheid uit met betrekking tot feiten die onder zijn bevoegdheid vallen en die na de datum van inwerkingtreding van deze verordening zijn gepleegd.

    Het EOM neemt de taken op het gebied van onderzoek en strafvervolging op die het bij deze verordening zijn opgedragen, op een datum die op voorstel van de Europees hoofdaanklager bij besluit van de Commissie wordt vastgesteld zodra het EOM is opgericht. Het besluit van de Commissie wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

    De door de Commissie vast te stellen datum is niet eerder dan drie jaar na de inwerkingtreding van deze verordening.

    Ten aanzien van de lidstaten die deelnemen aan de nauwere samenwerking op grond van een besluit dat is vastgesteld overeenkomstig artikel 331, lid 1, tweede of derde alinea, VWEU, is deze verordening van toepassing met ingang van de in dat besluit genoemde datum.

    Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in de lidstaten overeenkomstig de Verdragen.

    ▼M1




    BIJLAGE

    Categorieën betrokkenen en categorieën operationele persoonsgegevens als bedoeld in artikel 49, lid 3

    A.    Categorieën betrokkenen van wie operationele persoonsgegevens in de index mogen worden verwerkt:

    a) 

    verdachten of beklaagden tegen wie een strafprocedure van het EOM loopt;

    b) 

    personen die na de strafprocedure van het EOM zijn veroordeeld;

    c) 

    natuurlijke personen die onder de bevoegdheid van het EOM vallende strafbare feiten hebben gemeld of die slachtoffer zijn van dergelijke feiten;

    d) 

    personen die contact hebben of banden onderhouden met een onder a) of b) bedoelde persoon.

    B.    Categorieën operationele persoonsgegevens die betrekking hebben op de in deel A, punten a) en b), bedoelde categorieën betrokkenen en in de index mogen worden verwerkt:

    a) 

    naam, meisjesnaam, voornamen en eventuele bijnamen of valse namen;

    b) 

    geboortedatum en -plaats;

    c) 

    nationaliteit;

    d) 

    geslacht;

    e) 

    woonplaats, beroep en verblijfplaats van de betrokkene;

    f) 

    socialezekerheidsnummers, ID-codes, rijbewijzen, identificatiedocumenten, paspoortgegevens, douanenummer en fiscaal identificatienummer;

    g) 

    de beschrijving en de aard van de vermeende strafbare feiten, de datum waarop zij werden gepleegd en de strafrechtelijke kwalificatie;

    h) 

    informatie betreffende rechtspersonen die verband houdt met geïdentificeerde of identificeerbare individuen tegen wie een onderzoek van het EOM loopt;

    i) 

    de verdenking van lidmaatschap van een criminele organisatie;

    j) 

    nadere gegevens van rekeningen bij banken en andere financiële instellingen;

    k) 

    telefoonnummers, SIM-kaartnummers, e-mailadressen, IP-adressen, en accountnamen en gebruikersnamen die op onlineplatforms worden gebruikt;

    l) 

    gegevens uit kentekenregisters;

    m) 

    identificeerbare activa die eigendom zijn van of gebruikt worden door de persoon, zoals cryptoactiva en onroerend goed.

    C.    Categorieën operationele persoonsgegevens die betrekking hebben op de in deel A, punt c), bedoelde categorieën betrokkenen en in de index mogen worden verwerkt, beperkt tot wat noodzakelijk en evenredig is om het EOM in staat te stellen zijn taken op het gebied van onderzoek en strafvervolging uit te voeren:

    a) 

    naam, meisjesnaam, voornamen en eventuele bijnamen of valse namen;

    b) 

    geboortedatum en -plaats;

    c) 

    nationaliteit;

    d) 

    geslacht;

    e) 

    woonplaats, beroep en verblijfplaats van de betrokkene;

    f) 

    ID-codes, identificatiedocumenten en paspoortgegevens;

    g) 

    de beschrijving en de aard van de strafbare feiten waarbij de persoon was betrokken of die door de persoon zijn gemeld, de datum waarop zij werden gepleegd en de strafrechtelijke kwalificatie;

    D.    Categorieën operationele persoonsgegevens die betrekking hebben op de in deel A, punt d), bedoelde categorieën betrokkenen en in de index mogen worden verwerkt, beperkt tot wat noodzakelijk en evenredig is om het EOM in staat te stellen zijn taken op het gebied van onderzoek en strafvervolging uit te voeren:

    a) 

    naam, meisjesnaam, voornamen en eventuele bijnamen of valse namen;

    b) 

    geboortedatum en -plaats;

    c) 

    nationaliteit;

    d) 

    geslacht;

    e) 

    woonplaats, beroep en verblijfplaats van de betrokkene;

    f) 

    ID-codes, identificatiedocumenten en paspoortgegevens.



    ( 1 ) Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) (PB L 119 van 4.5.2016, blz. 1).

    ( 2 ) Richtlijn 2002/58/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 juli 2002 betreffende de verwerking van persoonsgegevens en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer in de sector elektronische communicatie (PB L 201 van 31.7.2002, blz. 37).

    ( 3 ) Kaderbesluit 2002/584/JBZ van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten (PB L 190 van 18.7.2002, blz. 1).

    ( 4 ) Richtlijn 2014/42/EU van het Europees Parlement en de Raad van 3 april 2014 betreffende de bevriezing en confiscatie van hulpmiddelen en opbrengsten van misdrijven in de Europese Unie (PB L 127 van 29.4.2014, blz. 39).

    ( 5 ) Besluit 2008/976/JBZ van de Raad van 16 december 2008 betreffende het Europees justitieel netwerk (PB L 348 van 24.12.2008, blz. 130).

    ( 6 ) Verordening (EU, Euratom) nr. 609/2014 van de Raad van 26 mei 2014 betreffende de regels en procedures voor de terbeschikkingstelling van de traditionele eigen middelen, de btw- en de bni-middelen, en betreffende de maatregelen om in de behoefte aan kasmiddelen te voorzien (PB L 168 van 7.6.2014, blz. 39).

    ( 7 ) Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1271/2013 van de Commissie van 30 september 2013 houdende de financiële kaderregeling van de organen, bedoeld in artikel 208 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 328 van 7.12.2013, blz. 42).

    ( 8 ) Verordening (EEG) nr. 1/58 van de Raad tot regeling van het taalgebruik in de Europese Economische Gemeenschap (PB 17 van 6.10.1958, blz. 385).

    ( 9 ) Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (PB L 145 van 31.5.2001, blz. 43).

    ( 10 ) Interinstitutioneel Akkoord van 25 mei 1999 tussen het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Commissie van de Europese Gemeenschappen betreffende de interne onderzoeken verricht door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) (PB L 136 van 31.5.1999, blz. 15).

    ( 11 ) Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad van 11 november 1996 betreffende de controles en verificaties ter plaatse die door de Commissie worden uitgevoerd ter bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen tegen fraudes en andere onregelmatigheden (PB L 292 van 15.11.1996, blz. 2).

    ( 12 ) Besluit 2013/488/EU van de Raad van 23 september 2013 betreffende de beveiligingsvoorschriften voor de bescherming van gerubriceerde EU-informatie (PB L 274 van 15.10.2013, blz. 1).

    ( 13 ) Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (PB L 351 van 20.12.2012, blz. 1).

    Top