EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 02013R1304-20180802

Consolidated text: Verordenng (EU) n r. 1304/2013 van het Europees Parlement en van de Raad van 17 december 2013 betreffende het Europees Sociaal Fonds en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1081/2006 van de Raad

ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2013/1304/2018-08-02

02013R1304 — NL — 02.08.2018 — 002.001


Onderstaande tekst dient louter ter informatie en is juridisch niet bindend. De EU-instellingen zijn niet aansprakelijk voor de inhoud. Alleen de besluiten die zijn gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie (te raadplegen in EUR-Lex) zijn authentiek. Deze officiële versies zijn rechtstreeks toegankelijk via de links in dit document

►B

VERORDENNG (EU) Nr. 1304/2013 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN VAN DE RAAD

van 17 december 2013

betreffende het Europees Sociaal Fonds en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1081/2006 van de Raad

(PB L 347 van 20.12.2013, blz. 470)

Gewijzigd bij:

 

 

Publicatieblad

  nr.

blz.

datum

►M1

VERORDENING (EU) 2015/779 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD van 20 mei 2015

  L 126

1

21.5.2015

►M2

VERORDENING (EU, Euratom) 2018/1046 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD van 18 juli 2018

  L 193

1

30.7.2018


Gerectificeerd bij:

►C1

Rectificatie, PB L 330, 3.12.2016, blz.  7 (nr. 1304/2013)




▼B

VERORDENNG (EU) Nr. 1304/2013 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN VAN DE RAAD

van 17 december 2013

betreffende het Europees Sociaal Fonds en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1081/2006 van de Raad



HOOFDSTUK I

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Onderwerp

Deze verordening stelt de opdrachten van het Europees Sociaal Fonds (ESF, met inbegrip van het Jeugdwerkgelegenheidsinitiatief (Youth Employment Initiative -YEI), de reikwijdte van de steunverlening ervan, specifieke bepalingen en de soorten uitgaven die voor bijstand in aanmerking komen vast.

Artikel 2

Opdrachten

1.  Het ESF bevordert hoge niveaus van werkgelegenheid en kwaliteit van banen, verbetert de toegang tot de arbeidsmarkt, ondersteunt de geografische en beroepsmobiliteit van de werknemers en vergemakkelijkt hun aanpassing aan industriële veranderingen en aan veranderingen in productiesystemen die nodig zijn omwille van duurzame ontwikkelingen, bevordert een hoog niveau van onderwijs en opleiding voor iedereen en steunt de aansluiting tussen onderwijs en werk voor jongeren, bestrijdt armoede en vergroot de sociale inclusie, bevordert gendergelijkheid, non-discriminatie en gelijke kansen en draagt aldus bij tot de prioriteiten van de Unie wat de versterking van de economische, sociale en territoriale samenhang betreft.

2.  Het ESF voert de in lid 1 omschreven opdrachten uit door de lidstaten te ondersteunen bij de verwezenlijking van de prioriteiten en de voornaamste doelstellingen van de strategie van de Unie voor slimme, duurzame en inclusieve groei (de "Europa 2020-strategie") en de lidstaten in staat te stellen hun specifieke uitdagingen aan te gaan met betrekking tot de verwezenlijking van de doelstellingen van de Europa 2020-strategie. Het ESF ondersteunt het opzetten en uitvoeren van beleidsmaatregelen en acties in samenhang met zijn opdrachten, rekening houdend met de relevante geïntegreerde richtsnoeren en de relevante landenspecifieke aanbevelingen die zijn vastgesteld overeenkomstig artikel 121, lid 2, en artikel 148, lid 4, VWEU, en waar dienstig op het nationale niveau, de nationale hervormingsprogramma's alsook andere relevante nationale strategieën en verslagen.

3.  Het ESF komt ten goede aan mensen, inclusief kansarmen zoals langdurig werklozen, mensen met een handicap, migranten, etnische minderheden, gemarginaliseerde gemeenschappen en mensen uit alle leeftijdsgroepen die met armoede en sociale uitsluiting worden geconfronteerd. Het ESF verleent ook steun aan werknemers, ondernemingen, met inbegrip van actoren in de sociale economie, en ondernemers, alsook aan systemen en structuren, om de aanpassing daarvan aan nieuwe uitdagingen, waaronder het toenemende tekort aan afgestemde vaardigheden, te vergemakkelijken en om goed bestuur, sociale vooruitgang en de doorvoering van hervormingen, met name op het gebied van het werkgelegenheids-, onderwijs-, opleidings- en sociaal beleid, te bevorderen.

Artikel 3

Reikwijdte van de steunverlening

1.  In het kader van de thematische doelstellingen in artikel 9, eerste alinea, punten 8, 9, 10 en 11, van Verordening (EU) nr. 1303/2013, die overeenkomen met de punten a), b), c) en d) van dit lid, en in overeenstemming met zijn opdrachten verleent het ESF steun aan de volgende investeringsprioriteiten:

a) voor de thematische doelstelling "bevordering van duurzame en kwalitatief hoogstaande werkgelegenheid en ondersteuning van arbeidsmobiliteit":

i) toegang tot werkgelegenheid voor werkzoekenden en niet-actieven, met inbegrip van langdurig werklozen en personen die ver van de arbeidsmarkt af staan, mede door middel van plaatselijke werkgelegenheidsinitiatieven en ondersteuning van de arbeidsmobiliteit;

ii) duurzame integratie op de arbeidsmarkt van jongeren, met name jongeren die geen werk hebben en geen onderwijs of opleiding volgen, daaronder begrepen jongeren die gevaar lopen sociaal buitengesloten te raken en jongeren uit gemarginaliseerde gemeenschappen, inclusief door de tenuitvoerlegging van de jongerengarantie;

iii) werk als zelfstandige, ondernemerschap en oprichting van een eigen bedrijf, met inbegrip van innovatieve micro-, kleine en middelgrote ondernemingen;

iv) gelijkheid van vrouwen en mannen op alle gebied, waaronder toegang tot arbeid,carrièrekansen, het combineren van werk en privéleven en het bevorderen van gelijke beloning voor gelijk werk;

v) aanpassing van werknemers, ondernemingen en ondernemers aan veranderingen;

vi) actief en gezond ouder worden;

vii) modernisering van de arbeidsmarktinstellingen zoals openbare en particuliere diensten voor arbeidsvoorziening, en het beter inspelen op de behoeften van de arbeidsmarkt, waaronder door acties ter vergroting van de transnationale arbeidsmobiliteit alsmede door mobiliteitsregelingen en betere samenwerking tussen instellingen en relevante belanghebbenden;

b) voor de thematische doelstelling "bevordering van sociale inclusie en bestrijding van armoede en discriminatie":

i) actieve inclusie, mede met het oog op bevordering van gelijke kansen en actieve participatie, en het verbeteren van de inzetbaarheid;

ii) sociaal-economische integratie van gemarginaliseerde gemeenschappen zoals de Roma;

iii) bestrijding van alle vormen van discriminatie en bevordering van gelijke kansen;

iv) verbetering van de toegang tot betaalbare, duurzame en hoogwaardige diensten, waaronder gezondheidszorg en sociale diensten van algemeen belang;

v) bevordering van sociaal ondernemerschap en beroepsintegratie in sociale ondernemingen en de sociale en solidaire economie teneinde de toegang tot arbeid te vergemakkelijken;

vi) door de plaatselijke gemeenschappen geleide lokale ontwikkelingsstrategieën;

c) voor de thematische doelstelling "investering in onderwijs, opleiding en beroepsopleiding voor vaardigheden en een leven lang leren":

i) vermindering en voorkoming van de schooluitval en bevordering van de gelijke toegang tot hoogwaardige vroeg- en voorschools, lager en middelbaar onderwijs waaronder formele, niet-formele en informele leertrajecten om weer aansluiting te vinden bij onderwijs en opleiding;

ii) verbetering van de kwaliteit, de doelmatigheid en de toegang tot het hoger en daarmee gelijkwaardig onderwijs met het oog op de verhoging van de participatieniveaus en de leerprestaties, met name voor achterstandsgroepen;

iii) verbetering van gelijke toegang tot een leven lang leren voor alle leeftijdscategorieën in formele, niet-formele en informele settings, vergroting van de kennis, vaardigheden en competenties van de beroepsbevolking en bevordering van flexibele leertrajecten, onder meer door loopbaanbegeleiding en erkenning van verworven competenties;

iv) verbetering van de arbeidsmarktrelevantie van de onderwijs- en opleidingsstelsels, vergemakkelijking van de aansluiting tussen onderwijs en werk en versterking van beroepsonderwijs- en beroepsopleidingssystemen en de kwaliteit daarvan, onder meer door mechanismen voor het anticiperen op vaardigheden, aanpassing van leerplannen en invoering en ontwikkeling van stelsels van leren op de werkplek, waaronder stelsels voor duaal leren en regelingen voor leerlingschap;

d) voor de thematische doelstelling "vergroting van de institutionele capaciteit van overheidsinstanties en belanghebbenden en doelmatig openbaar bestuur":

i) investering in institutionele capaciteit en in de efficiëntie van de overheidsadministratie en overheidsdiensten op nationaal, regionaal en lokaal niveau met het oog op hervormingen, betere regelgeving en goed bestuur.

Deze investeringsprioriteit geldt alleen in lidstaten die in aanmerking komen voor steunverlening uit het Cohesiefonds of in lidstaten die één of meer regio's van NUTS-niveau 2 hebben, als bedoeld in artikel 90, lid 2, onder a), van Verordening (EU) nr. 1303/2013;

ii) capaciteitsopbouw voor alle belanghebbenden die het onderwijs-, levenslangleren-, opleidings-, werkgelegenheids- en sociaal beleid, onder meer via sectorale en territoriale pacten ten uitvoer leggen met het oog op hervormingen op nationaal, regionaal en lokaal niveau.

2.  Op grond van de in lid 1 vermelde investeringsprioriteiten draagt het ESF ook bij aan de andere thematische doelstellingen van artikel 9, eerste alinea, van Verordening (EU) nr. 1303/2013, en wel hoofdzakelijk door:

a) de ondersteuning van de overgang naar een koolstofarme, klimaatbestendige, hulpbronnenefficiënte en uit milieuoogpunt duurzame economie via de verbetering van de onderwijs- en opleidingsstelsels die nodig is voor de aanpassing van de vaardigheden en kwalificaties, de bijscholing van de beroepsbevolking en het creëren van nieuwe banen in sectoren die verband houden met milieu en energie;

b) de verbetering van de toegankelijkheid, het gebruik en de kwaliteit van de informatie- en communicatietechnologieën via de ontwikkeling van digitale geletterdheid en e-leren, investeringen in e-inclusie, e-vaardigheden en bijbehorende ondernemersvaardigheden;

c) versterking van onderzoek, technologische ontwikkeling en innovatie via de ontwikkeling van postuniversitaire studies en ondernemersvaardigheden, de opleiding van onderzoekers, netwerkingactiviteiten en partnerschappen tussen instellingen voor hoger onderwijs, onderzoek- en technologische centra en ondernemingen;

d) vergroting van het concurrentievermogen en blijvende duurzaamheid van kleine en middelgrote ondernemingen via de bevordering van het aanpassingsvermogen van ondernemingen, leidinggevenden en werknemers, grotere investeringen in menselijk kapitaal en ondersteuning voor instellingen die praktijkgerichte beroepsonderwijs of -opleiding aanbieden.

Artikel 4

Samenhang en thematische concentratie

1.  De lidstaten zorgen ervoor dat de in de operationele programma's vastgestelde strategie en acties de nodige samenhang vertonen en afgestemd zijn op de uitdagingen die worden genoemd in hun nationale hervormingsprogramma's alsmede, voor zover relevant, de andere nationale strategieën ter bestrijding van werkloosheid, armoede en sociale uitsluiting, en ook in de relevante aanbevelingen van de Raad die zijn vastgesteld uit hoofde van artikel 148, lid 4, VWEU, om bij te dragen aan de verwezenlijking van de voornaamste doelstellingen van de Europa 2020-strategie inzake werkgelegenheid, onderwijs en vermindering van armoede.

2.  Ten minste 20 % van de totale ESF-middelen in elke lidstaat wordt toegewezen aan de thematische doelstelling "bevordering van sociale inclusie en bestrijding van armoede en discriminatie", als vastgesteld in artikel 9, eerste alinea, punt 9), van Verordening (EU) nr. 1303/2013.

3.  De lidstaten streven een thematische concentratie na overeenkomstig de volgende modaliteiten:

a) voor meer ontwikkelde regio's concentreren de lidstaten ten minste 80 % van de ESF-toewijzing voor elk operationeel programma op maximaal vijf van de in artikel 3, lid 1, vastgestelde investeringsprioriteiten;

b) voor overgangsregio's concentreren de lidstaten ten minste 70 % van de ESF-toewijzing voor elk operationeel programma op maximaal vijf van de in artikel 3, lid 1, vastgestelde investeringsprioriteiten;

c) voor minder ontwikkelde regio's concentreren de lidstaten ten minste 60 % van de ESF-toewijzing voor elk operationeel programma op maximaal vijf van de in artikel 3, lid 1, vastgestelde investeringsprioriteiten.

4.  De in artikel 11, lid 1, bedoelde ►C1  prioriteitsassen ◄ worden buiten de berekening van de in de leden 2 en 3 van dit artikel vermelde percentages gehouden.

Artikel 5

Indicatoren

1.  Gemeenschappelijke output- en resultaatindicatoren, als vervat in bijlage I bij deze verordening, en, voor zover relevant, programmaspecifieke indicatoren worden gebruikt overeenkomstig artikel 27, lid 4, en artikel 96, lid 2, onder b), ii) en iv), van Verordening (EU) nr. 1303/2013. Voor alle investeringsprioriteiten wordt over de output- en resultaatindicatoren gerapporteerd. Over de in bijlage II bij deze verordening aangegeven resultaatindicatoren wordt gerapporteerd overeenkomstig lid 2 van dit artikel. Voor zover van toepassing worden de gegevens uitgesplitst naar geslacht.

▼C1

Voor gemeenschappelijke en programmaspecifieke outputindicatoren wordt de basiswaarde op nul vastgelegd. Wanneer dit relevant is voor de aard van de ondersteunde concrete acties, worden voor deze indicatoren voor 2023 cumulatief gekwantificeerde streefcijfers vastgesteld. De outputindicatoren worden in absolute getallen uitgedrukt.

Voor die gemeenschappelijke en programmaspecifieke resultaatindicatoren waarvoor voor 2023 cumulatief gekwantificeerde streefcijfers zijn vastgesteld, worden de basiswaarden aan de hand van de laatste beschikbare gegevens of andere relevante informatiebronnen bepaald. Programmaspecifieke resultaatindicatoren en daarmee verband houdende streefcijfers kunnen in kwantitatieve of kwalitatieve termen worden uitgedrukt.

2.  In aanvulling op lid 1 worden indicatoren zoals aangegeven in bijlage II bij deze verordening, gebruikt voor alle concrete acties die worden ondersteund in het kader van de in artikel 3, lid 1, onder a), ii), bedoelde investeringsprioriteit voor de tenuitvoerlegging van het YEI. Alle in bijlage II bij deze verordening aangegeven indicatoren worden gekoppeld aan een cumulatief gekwantificeerd streefcijfer voor 2023 en een basiswaarde.

▼B

3.  Tegelijk met de jaarlijkse uitvoeringsverslagen verstrekt de beheersautoriteit elektronisch gestructureerde gegevens voor elke ►C1  prioriteitsas ◄ , uitgesplitst naar investeringsprioriteit. De gegevens worden verstrekt voor de categorieën steunverlening bedoeld in artikel 96, lid 2, onder b) vi), van Verordening (EU) nr. 1303/2013 en de output- en de resultaatindicatoren. In afwijking van artikel 50, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1303/2013 hebben de voor output- en resultaatindicatoren doorgegeven gegevens betrekking op waarden voor gedeeltelijk of geheel uitgevoerde concrete acties.



HOOFDSTUK II

SPECIFIEKE BEPALINGEN VOOR PROGRAMMERING EN UITVOERING

Artikel 6

Betrokkenheid van de partners

1.  De deelneming van de partners als bedoeld in artikel 5 van Verordening (EU) nr. 1303/2013 aan de uitvoering van de operationele programma's kan de vorm aannemen van globale subsidies, als omschreven in artikel 123, lid 7, van Verordening (EU) nr. 1303/2013. In die gevallen wordt in het operationele programma het deel van het operationele programma aangegeven waarop de globale subsidie betrekking heeft, inclusief een indicatieve financiële toewijzing daarvoor vanuit elke ►C1  prioriteitsas ◄ .

2.  Ter aanmoediging van de passende deelname van de sociale partners aan door het ESF ondersteunde acties zorgen de beheersautoriteiten van een operationeel programma in een regio als omschreven in artikel 90, lid 2, onder a) of b), van Verordening (EU) nr. 1303/2013 of in voor steun uit het Cohesiefonds in aanmerking komende lidstaten ervoor dat, al naargelang de behoeften, een passend bedrag aan ESF-middelen wordt toegewezen aan capaciteitsopbouwende activiteiten in de vorm van opleidingen, netwerkingmaatregelen en de versterking van de sociale dialoog, en aan gezamenlijk door de sociale partners uitgevoerde activiteiten.

3.  Ter aanmoediging van de passende deelname aan en de toegang van niet-gouvernementele organisaties tot door het ESF ondersteunde acties, met name op het gebied van sociale inclusie, gendergelijkheid en gelijke kansen, zorgen de beheersautoriteiten van een operationeel programma in een regio als omschreven in artikel 90, lid 2, onder a) of b), van Verordening (EU) nr. 1303/2013 of in voor steun uit het Cohesiefonds in aanmerking komende lidstaten ervoor dat een passend bedrag aan ESF-middelen wordt toegewezen aan de capaciteitsopbouw voor niet-gouvernementele organisaties.

Artikel 7

Bevordering van de gelijkheid van vrouwen en mannen

De lidstaten en de Commissie bevorderen door mainstreaming als bedoeld in artikel 7 van Verordening (EU) nr. 1303/2013 de gelijkheid van vrouwen en mannen bij de voorbereiding, uitvoering, monitoring en evaluatie van de operationele programma's. Via het ESF ondersteunen de lidstaten en de Commissie ook specifieke acties binnen elke investeringsprioriteit als bedoeld in artikel 3, en met name in artikel 3, lid 1, onder a) iv), van deze verordening om de duurzame participatie en vooruitgang van vrouwen op de arbeidsmarkt te vergroten en aldus de feminisering van de armoede te bestrijden, de gendergebaseerde segregatie te verkleinen, genderstereotypen op de arbeidsmarkt en in het onderwijs en de beroepsopleiding te bestrijden, en de combinatie van werk en privéleven voor iedereen alsook een gelijke verdeling van zorgtaken tussen vrouwen en mannen te bevorderen.

Artikel 8

Bevordering van gelijke kansen en non-discriminatie

De lidstaten en de Commissie bevorderen gelijke kansen voor iedereen, zonder discriminatie op grond van geslacht, ras of etnische afkomst, godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele gerichtheid, via mainstreaming van het beginsel van non-discriminatie als bedoeld in artikel 7 van Verordening (EU) nr. 1303/2013. Via het ESF ondersteunen de lidtstaten en de Commissie ook specifieke acties in het kader van een investeringsprioriteit als vastgesteld in artikel 3, met name lid 1, onder b), iii), van deze verordening. Dergelijke acties zijn bedoeld om elke vorm van discriminatie te bestrijden en de toegankelijkheid voor mensen met een handicap te verbeteren, teneinde de integratie in beroepsleven, onderwijs en beroepsopleiding te verbeteren en aldus de sociale inclusie te bevorderen, de ongelijkheden in termen van onderwijsniveau en gezondheidsstatus te verminderen en de overgang van institutionele naar gemeenschapsgebaseerde zorg te vergemakkelijken, in het bijzonder voor degenen die te maken hebben met meervoudige discriminatie.

Artikel 9

Sociale innovatie

1.  Het ESF bevordert de sociale innovatie op alle onder de werkingssfeer van het ESF vallende gebieden, als omschreven in artikel 3 van deze verordening, met name met het oog op het testen, het evalueren en het op grotere schaal toepassen van innovatieve oplossingen, inclusief op plaatselijk of regionaal niveau, voor de aanpak van sociale behoeften, tezamen met de relevante partners, met name de sociale partners.

2.  De lidstaten geven ofwel in hun operationele programma's of in een later stadium tijdens de uitvoering de terreinen voor sociale innovatie aan die aan de specifieke behoeften van de lidstaten beantwoorden.

3.  De Commissie vergemakkelijkt de capaciteitsopbouw voor sociale innovatie, met name door het ondersteunen van wederzijds leren, het oprichten van netwerken en het verspreiden en bevorderen van goede praktijken en methodologieën.

Artikel 10

Transnationale samenwerking

1.  De lidstaten ondersteunen de transnationale samenwerking met het oog op de bevordering van wederzijds leren, waarbij de doeltreffendheid van de door het ESF ondersteunde beleidsmaatregelen wordt verbeterd. Bij een transnationale samenwerking zijn partners van ten minste twee lidstaten betrokken.

2.  In afwijking van lid 1 kunnen lidstaten met één enkel door het ESF gesteund operationeel programma of één enkel door meerdere fondsen gesteund operationeel programma in naar behoren gemotiveerde gevallen en met inachtneming van het proportionaliteitsbeginsel bij uitzondering besluiten transnationale samenwerkingsacties niet te steunen.

3.  De lidstaten kunnen tezamen met de relevante partners de thema's voor transnationale samenwerking kiezen uit een door de Commissie voorgestelde en door het in artikel 25 bedoelde Comité goedgekeurde lijst van gemeenschappelijke thema's of andere aan hun behoeften beantwoordende thema's kiezen.

4.  De Commissie vergemakkelijkt de transnationale samenwerking betreffende de gemeenschappelijke thema's op de in lid 3 bedoelde lijst en, waar zulks dienstig is, andere door de lidstaten gekozen thema's via wederzijds leren en gecoördineerde of gezamenlijke acties. De Commissie zet met name een platform op EU-niveau op om het opzetten van transnationale partnerschappen, de uitwisseling van ervaringen, de capaciteitsopbouw en de netwerking, en de benutting en verspreiding van de relevante resultaten te vergemakkelijken. Bovendien ontwikkelt de Commissie een gecoördineerd uitvoeringskader met gemeenschappelijke subsidiabiliteitscriteria, types en tijdschema's voor acties, en gemeenschappelijke methodologische benaderingen voor monitoring en evaluatie, met het oog op de vergemakkelijking van de transnationale samenwerking.

Artikel 11

Fondsspecifieke bepalingen voor operationele programma's

1.  In afwijking van artikel 96, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1303/2013 kunnen operationele programma's ►C1  prioriteitsassen ◄ vaststellen voor de implementatie van sociale innovatie en transnationale samenwerking, als bedoeld in de artikelen 9 en 10 van deze verordening.

2.  In afwijking van artikel 120, lid 3, van Verordening (EU) nr. 1303/2013 wordt het maximaal medefinancieringspercentage voor een ►C1  prioriteitsas ◄ met tien procentpunten verhoogd, maar tot niet meer dan 100 %, wanneer de gehele ►C1  prioriteitsas ◄ is gewijd aan sociale innovatie of transnationale samenwerking of een combinatie van beide.

3.  Naast de bepaling in artikel 96, lid 3, van Verordening (EU) nr. 1303/2013 stellen de operationele programma's ook de bijdrage van de geplande, door het ESF gesteunde acties vast voor:

a) de thematische doelstellingen, als vermeld in artikel 9, eerste alinea, punten 1) tot en met 7), van Verordening (EU) nr. 1303/2013, zo nodig per ►C1  prioriteitsas ◄ ;

b) sociale innovatie en transnationale samenwerking, als bedoeld in de artikelen 9 en 10 van deze verordening, wanneer zij niet onder een speciale ►C1  prioriteitsas ◄ vallen.

Artikel 12

Specifieke bepalingen inzake de behandeling van bijzondere territoriale kenmerken

1.  Het ESF kan vanuit de plaatselijke gemeenschap geleide, lokale ontwikkelingsstrategieën in stedelijke en landelijke gebieden, als bedoeld in de artikelen 32, 33 en 34 van Verordening (EU) nr. 1303/2013, territoriale pacten en plaatselijke initiatieven voor werkgelegenheid, met inbegrip van werkgelegenheid voor jongeren, onderwijs en sociale inclusie, alsook geïntegreerde territoriale investeringen, als bedoeld in artikel 36 van Verordening (EU) nr. 1303/2013, ondersteunen.

2.  Ter aanvulling van de steunverlening uit het EFRO, als bedoeld in artikel 7 van Verordening (EU) nr. 1301/2013 van het Europees Parlement en de Raad ( 1 ), kan het ESF duurzame stadsontwikkeling ondersteunen via strategieën waarbij geïntegreerde acties worden vastgesteld om de economische, sociale en milieu-uitdagingen aan te pakken waarmee de stedelijke gebieden, aangewezen door de lidstaten conform de in hun respectieve partnerschapsovereenkomsten neergelegde beginselen, te kampen hebben.



HOOFDSTUK III

SPECIFIEKE BEPALINGEN VOOR FINANCIEEL BEHEER

Artikel 13

Subsidiabiliteit van de uitgaven

1.  Het ESF verstrekt steun voor subsidiabele uitgaven die, als bedoeld in artikel 120, lid 2, onder b), van Verordening (EU) nr. 1303/2013 gezamenlijk door werkgevers en werknemers bijgedragen financiële middelen kunnen omvatten.

2.  Het ESF kan steun verlenen voor uitgaven die worden verricht voor concrete acties die plaatsvinden buiten het programmagebied, maar binnen de Unie, mits aan de twee volgende voorwaarden wordt voldaan:

a) de concrete actie komt ten goede aan het programmagebied;

b) de verplichtingen van de autoriteiten voor het operationele programma in verband met beheer, controle en audit betreffende de concrete actie worden nagekomen door de autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor het operationele programma in het kader waarvan die concrete actie wordt gesteund of zij sluiten overeenkomsten met de autoriteiten in de lidstaat waarin de concrete actie wordt uitgevoerd, mits in die lidstaat wordt voldaan aan de verplichtingen in verband met beheer, controle en audit betreffende de concrete actie.

▼M2

Wanneer concrete acties waarop de eerste alinea, onder a), van toepassing is, ook het programmagebied waar ze worden uitgevoerd ten goede komen, worden de uitgaven pro rata aan die programmagebieden toegewezen op basis van objectieve criteria.

▼B

3.  Tot 3 % van het budget van een operationeel programma van het ESF of het onder het ESF vallende gedeelte van een uit meerdere fondsen gefinancierd operationeel programma komen buiten de Unie gemaakte uitgaven voor een bijdrage uit het ESF in aanmerking mits zij de thematische doelstellingen als bedoeld in artikel 3, lid 1, onder a) of c), betreffen en mits het relevante toezichtcomité heeft ingestemd met de desbetreffende concrete actie of soorten concrete acties.

4.  Naast de in artikel 69, lid 3, van Verordening (EU) nr. 1303/2013 bedoelde uitgaven komt de aankoop van infrastructuur, land en vastgoed ook niet in aanmerking voor een bijdrage uit het ESF.

5.  Bijdragen in natura in de vorm van toelagen of lonen, uitbetaald door een derde partij ten behoeve van de deelnemers aan een concrete actie, kunnen in aanmerking komen voor een bijdrage uit het ESF mits de bijdragen in natura zijn gemaakt overeenkomstig de nationale regels, inclusief boekhoudregels, en de door de derde partij gedragen kosten niet overstijgen.

Artikel 14

Vereenvoudigde kostenopties

1.  Naast de in artikel 67 van Verordening (EU) nr. 1303/2013 bedoelde opties kan de Commissie door de lidstaten betaalde uitgaven op basis van door de Commissie vastgestelde standaardschalen van eenheidskosten en vaste bedragen terugbetalen. De op deze basis berekende bedragen worden beschouwd als aan de begunstigden betaalde overheidssteun en als subsidiabele uitgaven voor de toepassing van Verordening (EU) nr. 1303/2013.

Voor de toepassing van de eerste alinea is de Commissie bevoegd overeenkomstig artikel 24 gedelegeerde handelingen vast te stellen betreffende het type van de in aanmerking komende concrete acties, de definities van de standaardschalen van eenheidskosten en vaste bedragen en de maximumbedragen daarvan, die kunnen worden aangepast overeenkomstig de toepasselijke, gezamenlijk overeengekomen methoden, rekening houdend met de gedurende de voorgaande programmeringsperiode verworven ervaring.

Financiële audits hebben uitsluitend tot doel te verifiëren of is voldaan aan de voorwaarden voor terugbetaling door de Commissie op basis van de standaardschalen van eenheidskosten en vaste bedragen.

Wanneer financiering op grond van standaardschalen van eenheidskosten en vaste bedragen in overeenstemming met de eerste alinea wordt gebruikt, kunnen de lidstaten hun eigen boekhoudpraktijken voor de ondersteuning van concrete acties toepassen. Voor de uitvoering van deze verordening en Verordening (EU) nr. 1303/2013 worden die boekhoudpraktijken en de daaruit voortvloeiende bedragen niet onderworpen aan een audit door de auditautoriteit of door de Commissie.

▼M2

-1.  De algemene regels die van toepassing zijn op vereenvoudigde kostenopties in het kader van het ESF zijn vastgelegd in de artikelen 67, 68, 68 bis en 68 ter van Verordening (EU) nr. 1303/2013.

▼M2 —————

▼B

Artikel 15

Financiële instrumenten

Overeenkomstig artikel 37 van Verordening (EU) nr. 1303/2013 kan het ESF onder zijn werkingssfeer vallende acties en beleidsmaatregelen steunen via financiële instrumenten, waaronder microkredieten en garantiefondsen.



HOOFDSTUK IV

WERKGELEGENHEIDSINITIATIEF VOOR JONGEREN

Artikel 16

Werkgelegenheidsinitiatief voor jongeren

Het YEI ondersteunt de bestrijding van jeugdwerkloosheid in de in aanmerking komende regio's van de Unie door middel van bijstand voor acties uit hoofde van artikel 3, lid 1, onder a) ii), van deze verordening. Het is gericht op alle jongeren jonger dan 25 jaar die geen werk hebben en geen onderwijs of opleiding volgen, en die woonachtig zijn in de in aanmerking komende regio's, die niet-actief of werkloos zijn met inbegrip van langdurig werklozen, en ongeacht of zij als werkzoekend geregistreerd staan. Het staat de lidstaten vrij de leeftijdsgrens voor de doelgroep te verhogen tot onder 30 jaar.

Voor de uitvoering van het YEI in 2014-2015 wordt onder "in aanmerking komende regio's" verstaan: regio's van NUTS-niveau 2 met een werkloosheidscijfer voor de leeftijdscategorie 15 tot en met 24 jaar in 2012 van meer dan 25 %, en voor lidstaten waar de jeugdwerkloosheid in 2012 met meer dan 30 % is toegenomen: regio's van NUTS-niveau 2 met een jeugdwerkloosheidscijfer van meer dan 20 % in 2012.

De middelen voor het YEI kunnen voor de jaren 2016-2020 in het kader van de begrotingsprocedure worden verhoogd overeenkomstig artikel 14 van Verordening (EU) nr. 1311/2013. Voor de bepaling van de voor het YEI aanmerking komende regio's voor de periode 2016-2020 wordt de verwijzing naar de gegevens over 2012 in de tweede alinea opgevat als verwijzing naar de meest recente beschikbare jaarlijkse gegevens. De verdeling van de aanvullende middelen door de lidstaten geschiedt volgens dezelfde stappen als de initiële toewijzing overeenkomstig bijlage VIII van Verordening (EU) nr. 1303/2013.

De lidstaten kunnen met instemming van de Commissie besluiten een beperkt bedrag van niet meer dan 10 % van de middelen in het kader van het YEI toe te wijzen aan jongeren in subregio's met een hoog jeugdwerkloosheidspeil die buiten de in aanmerking komende NUTS-niveau 2-regio's vallen.

Artikel 17

Thematische concentratie

Met de specifieke toewijzing voor het YEI wordt geen rekening gehouden bij de berekening van de in artikel 4 bedoelde thematische concentratie.

Artikel 18

Programmering

Het YEI wordt geïntegreerd in de programmering van het ESF uit hoofde van artikel 96 van Verordening (EU) nr. 1303/2013 Waar nodig leggen de lidstaten de regelingen voor de programmering voor het YEI vast in hun respectieve partnerschapsovereenkomst en in hun operationele programma's.

De regelingen voor de programmering kunnen een of meer van de volgende vormen aannemen:

a) een speciaal operationeel programma;

b) een speciale ►C1  prioriteitsas ◄ binnen een operationeel programma;

c) een deel van een of meer ►C1  prioriteitsassen ◄ .

De artikelen 9 en 10 van deze verordening zijn eveneens op het YEI van toepassing.

Artikel 19

Monitoring en evaluatie

1.  In aanvulling op de taken van het toezichtcomité in artikel 110 van Verordening (EU) nr. 1303/2013 zal het toezichtcomité ten minste eenmaal per jaar de tenuitvoerlegging van het YEI in de context van het operationele programma en de ten aanzien van de doelstellingen geboekte vooruitgang onderzoeken.

2.  Het jaarverslag over de uitvoering en het eindverslag bedoeld in artikel 50, leden 1 en 2, van Verordening (EU) nr. 1303/2013 bevatten aanvullende informatie over de tenuitvoerlegging van het Werkgelegenheidsinitiatief voor jongeren. De Commissie doet het Europees Parlement een samenvatting van die verslagen als bedoeld in artikel 53, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1303/2013 toekomen.

De Commissie woont het jaarlijks debat van het Europees Parlement over die verslagen bij.

3.  Te beginnen in april 2015 en vervolgens ieder jaar geeft de managementautoriteit tegelijk met het jaarverslag over de uitvoering bedoeld in artikel 50, leden 1 en 2, van Verordening (EU) nr. 1303/2013, aan de Commissie elektronisch gestructureerde gegevens door voor iedere ►C1  prioriteitsas ◄ of deel daarvan die het YEI ondersteunt. Deze indicatorgegevens hebben betrekking op de waarden voor de in de bijlagen I en II van deze verordening aangegeven indicatoren en indien van toepassing op programmaspecifieke indicatoren. Zij hebben betrekking op gedeeltelijk of geheel uitgevoerde concrete acties.

4.  De jaarverslagen over de uitvoering bedoeld in artikel 50, lid 4, van Verordening (EU) nr. 1303/2013, dan wel, voor zover van toepassing, het in artikel 111, lid 4, van Verordening (EU) nr. 1303/2013 bedoelde voortgangsverslag en het uiterlijk 31 mei 2016 uitgebrachte jaarverslag over de uitvoering geven de voornaamste bevindingen weer van de in lid 6 van dit artikel bedoelde evaluaties. In de verslagen wordt voorts de kwaliteit van de dienstverbanden die zijn aangeboden aan YEI-deelnemers weergegeven en geëvalueerd, met inbegrip van de deelnemers die kansarme jongeren zijn, uit gemarginaliseerde gemeenschappen afkomstig zijn of zonder kwalificatie het onderwijs verlaten. In de verslagen wordt voorts hun vooruitgang in een vervolgopleiding, bij het vinden van duurzaam en fatsoenlijk werk of de overstap naar een leerlingplaats of hoogwaardige stage weergegeven en geëvalueerd.

5.  De in artikel 52 van Verordening (EU) nr. 1303/2013 bedoelde voortgangsverslagen bevatten aanvullende informatie over en een beoordeling van de tenuitvoerlegging van het YEI. De Commissie doet het Europees Parlement een samenvatting van deze verslagen als bedoeld in artikel 53, lid 2, van die verordening toekomen en woont het debat van het Europees Parlement over die verslagen bij.

6.  In de loop van de programmeringsperiode zal ten minste tweemaal een evaluatie plaatsvinden van de doeltreffendheid, de efficiëntie en het effect van de gezamenlijke bijstand van het ESF en van de specifieke toewijzing voor het YEI, met inbegrip van de tenuitvoerlegging van de jongerengarantie.

De eerste evaluatie wordt uiterlijk 31 december 2015 voltooid en de tweede evaluatie uiterlijk 31 december 2018.

Artikel 20

Voorlichting en communicatie

1.  De begunstigden dragen er zorg voor dat deelnemers aan een concrete actie expliciet op de hoogte worden gesteld van de YEI-steun verleend via het ESF en de specifieke YEI-toewijzing.

2.  In alle documenten betreffende de uitvoering van een concrete actie en die ten behoeve van het publiek of de deelnemers worden afgegeven, met name in bewijzen van aanwezigheid of andere certificaten, wordt vermeld dat voor de concrete actie steun is ontvangen in het kader van het YEI.

Artikel 21

Technische bijstand

De lidstaten mogen rekening houden met de specifieke toewijzing voor het YEI bij de berekening van het maximum van het totale bedrag van de middelen dat is toegewezen voor technische bijstand ten behoeve van elke lidstaat.

Artikel 22

Financiële steun

1.  In het besluit van de Commissie tot vaststelling van een operationeel programma wordt voor iedere ►C1  prioriteitsas ◄ het maximale bedrag aan bijstand van de specifieke toewijzing voor het YEI en de dienovereenkomstige steun van het ESF als totaalbedrag en tevens uitgesplitst per categorie regio's vastgelegd. De dienovereenkomstige steun van het ESF is voor iedere ►C1  prioriteitsas ◄ ten minste even groot als de bijstand van de specifieke toewijzing voor het YEI.

2.  Op basis van de in lid 1 bedoelde bedragen legt het in lid 1 bedoelde besluit van de Commissie voor elke ►C1  prioriteitsas ◄ ook de verhouding tussen de categorieën regio's voor de ESF-steun vast.

3.  Wanneer het YEI wordt uitgevoerd via een specifieke ►C1  prioriteitsas ◄ die in aanmerking komende regio's van meer dan één categorie bestrijkt, is wat de ESF-toewijzing betreft het hoogste medefinancieringspercentage van toepassing.

Voor de specifieke toewijzing voor het YEI is de eis van nationale medefinanciering niet van toepassing.

Het algemene medefinancieringspercentage van de ►C1  prioriteitsas ◄ zoals vastgelegd in het in lid 1 bedoelde besluit van de Commissie wordt berekend met inachtneming van het medefinancieringspercentage van de ESF-toewijzing in combinatie met de speciale toewijzing voor het YEI.

▼M1

Artikel 22 bis

Betaling van het aanvullend intitieel voorfinancieringsbedrag voor operationele programma's die door het YEI worden gesteund

1.  In aanvulling op het initiële voorfinancieringsbedrag dat is betaald overeenkomstig artikel 134, lid 1, onder b), van Verordening (EU) nr. 1303/2013, wordt in 2015 een aanvullend initieel voorfinancieringsbedrag uit de specifieke toewijzing voor het YEI betaald voor alle operationele programma's die door het YEI worden gesteund, ongeacht de vorm van de regeling van de programmering volgens artikel 18 van deze verordening, teneinde de initiële voorfinanciering van de specifieke toewijzing voor het YEI te verhogen tot 30 % (het „aanvullend initieel voorfinancieringsbedrag”).

2.  Met het oog op de berekening van het aanvullend initieel voorfinancieringsbedrag, worden de bedragen die worden betaald uit de specifieke toewijzing voor het YEI aan het operationele programma overeenkomstig artikel 134, lid 1, onder b), van Verordening (EU) nr. 1303/2013, afgetrokken.

3.  Een lidstaat die uiterlijk op 23 mei 2016 geen aanvragen voor tussentijdse betaling indient waarin de bijdrage van de Unie uit het YEI ten minste 50 % van het aanvullend initieel voorfinancieringsbedrag bedraagt, betaalt het totaalbedrag van de overeenkomstig lid 1 betaalde aanvullend initieel voorfinancieringsbedrag aan de Commissie terug. De bijdrage uit de specifieke toewijzing voor het YEI aan het betrokken operationele programma mag niet worden aangetast door een dergelijke terugbetaling.

▼B

Artikel 23

Financieel beheer

In aanvulling op artikel 130 van Verordening (EU) nr. 1303/2013 verdeelt de Commissie, wanneer zij tussentijdse betalingen vergoedt en het eindsaldo voor het Werkgelegenheidsinitiatief voor jongeren per ►C1  prioriteitsas ◄ betaalt, de vergoeding uit de begroting van de Unie gelijkelijk over het ESF en de specifieke toewijzing voor het YEI. Wanneer de middelen van de specifieke toewijzing voor het YEI geheel uitgekeerd zijn, wijst de Commissie de resterende vergoedingen uit de begroting van de Unie aan het ESF toe.

De vergoeding uit het ESF wordt door de Commissie volgens de in artikel 22, lid 2, aangegeven verhouding over de categorieën regio's toegewezen.



HOOFDSTUK V

DELEGATIE VAN BEVOEGDHEDEN EN SLOTBEPALINGENDELEGATIE VAN BEVOEGDHEDEN EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 24

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.  De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.  De in artikel 14, lid 1, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen wordt aan de Commissie toegekend met ingang van 21 december 2013 tot en met 31 december 2020.

3.  Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 14, lid 1, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.  Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

5.  Een overeenkomstig artikel 14, lid 1, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

Artikel 25

Comité overeenkomstig artikel 163 VWEU

1.  De Commissie wordt bijgestaan door een comité ("het ESF-Comité") ingesteld bij artikel 163 VWEU.

2.  Het lid van de Commissie dat met het voorzitterschap van het ESF-Comité belast is, kan deze taak aan een hoge ambtenaar van de Commissie delegeren. Het secretariaat van het ESF-Comité wordt verzorgd door de Commissie.

3.  Iedere lidstaat wijst één vertegenwoordiger van de regering, één vertegenwoordiger van de werknemersorganisaties, één vertegenwoordiger van de werkgeversorganisaties alsmede één plaatsvervanger voor ieder lid aan voor een termijn van maximaal zeven jaar. Bij afwezigheid van een lid neemt de plaatsvervanger van rechtswege aan de beraadslagingen deel.

4.  Het ESF-Comité omvat telkens één vertegenwoordiger van de organisaties die de werknemersorganisaties en de werkgeversorganisaties op Unie-niveau vertegenwoordigen.

5.  Het ESF-Comité kan vertegenwoordigers zonder stemrecht van de Europese Investeringsbank en het Europees Investeringsfonds alsook van relevante maatschappelijke organisaties uitnodigen op zijn vergaderingen indien hun aanwezigheid noodzakelijk is vanwege de agenda van de vergadering.

6.  Het ESF-Comité:

a) wordt geraadpleegd over de ontwerpbesluiten van de Commissie betreffende de operationele programma's en de programmering, voor zover daarvoor een bijdrage uit het ESF wordt verleend;

b) wordt geraadpleegd over het geplande gebruik van technische bijstand, voor zover daarvoor een bijdrage uit het ESF wordt verleend, alsook over andere aangelegenheden met gevolgen voor de uitvoering van de strategieën op Unieniveau die relevant zijn voor het ESF;

c) hecht zijn goedkeuring aan de in artikel 10, lid 3, genoemde lijst van gemeenschappelijke thema's voor transnationale samenwerking.

7.  Het ESF-Comité kan advies uitbrengen over:

a) thema's in verband met de ESF-bijdrage aan de uitvoering van de Europa 2020-strategie;

b) thema's in verband met Verordening (EU) nr. 1303/2013 die relevant zijn voor het ESF;

c) andere dan de in lid 6 bedoelde thema's in verband met het ESF die de Commissie aan het comité voorlegt.

8.  De adviezen van het ESF-Comité worden goedgekeurd met absolute meerderheid van de geldig uitgebrachte stemmen en worden ter informatie aan het Europees Parlement toegezonden. De Commissie licht het ESF-Comité in over de wijze waarop zij met zijn adviezen rekening heeft gehouden.

Artikel 26

Overgangsbepalingen

1.  Deze verordening doet geen afbreuk aan de voortzetting of de wijziging, met inbegrip van de volledige of gedeeltelijke intrekking, van bijstandsverlening die door de Commissie is goedgekeurd op grond van Verordening (EG) nr. 1081/2006 of andere wetgeving die op 31 december 2013 op die bijstandsverlening van toepassing is. Die verordening of die andere toepasselijke wetgeving blijven bijgevolg na 31 december 2013 op die bijstandsverlening of de betrokken concrete acties van toepassing.

2.  Aanvragen voor bijstand die voor 1 januari 2014 zijn ingediend of goedgekeurd op grond van van Verordening (EG) nr. 1081/2006 blijven geldig.

Artikel 27

Intrekking

Onverminderd het bepaalde in artikel 26 van deze verordening wordt Verordening (EG) nr. 1081/2006 van de Raad met ingang van 1 januari 2014 ingetrokken.

Verwijzingen naar de ingetrokken verordening gelden als verwijzingen naar deze verordening en worden gelezen volgens de concordantietabel in bijlage III.

Artikel 28

Toetsing

Het Europees Parlement en de Raad bezien deze verordening vóór 31 december 2020 opnieuw, overeenkomstig artikel 164 VWEU.

Artikel 29

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.




BIJLAGE I

Gemeenschappelijke output- en resultaatindicatoren voor ESF-investeringen

▼M2

1)

Gemeenschappelijke outputindicatoren voor de deelnemers

Onder „deelnemers” ( 2 ) worden personen verstaan die direct van een ESF-interventie profiteren, die kunnen worden geïdentificeerd en om hun karakteristieken kunnen worden gevraagd en voor wie specifieke uitgaven worden geoormerkt. Andere personen worden niet ingedeeld als deelnemers. Alle gegevens worden naar geslacht uitgesplitst.

De gemeenschappelijke outputindicatoren voor deelnemers zijn:

 werklozen, onder wie langdurig werklozen*,

 langdurig werklozen*,

 inactieven*,

 inactieven die geen onderwijs of opleiding volgen*,

 werkenden, onder wie zelfstandigen*,

 jonger dan 25 jaar*,

 ouder dan 54 jaar*,

 ouder dan 54 jaar die werkloos zijn, met inbegrip van langdurig werklozen, of die inactief zijn en geen onderwijs of opleiding volgen*,

 met primair (ISCED 1) of lager voortgezet onderwijs (ISCED 2)*,

 met hoger middelbaar (ISCED 3) of postsecundair onderwijs (ISCED 4)*,

 met hoger onderwijs (ISCED 5 tot en met 8)*,

 migranten, deelnemers met een buitenlandse achtergrond, minderheden (waaronder gemarginaliseerde gemeenschappen zoals de Roma)**,

 deelnemers met een handicap**,

 andere kansarmen**.

Het totale aantal deelnemers wordt automatisch berekend op basis van de outputindicatoren.

Die gegevens over de deelnemers aan een door het ESF gesteunde concrete actie worden verstrekt in de jaarverslagen over de uitvoering, als aangegeven in artikel 50, leden 1 en 2, en artikel 111, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1303/2013.

De volgende gegevens over deelnemers zullen b worden verstrekt in de jaarverslagen over de uitvoering, als aangegeven in artikel 50, van Verordening (EU) nr. 1303/2013:

 daklozen of mensen die van de woningmarkt uitgesloten zijn*,

 deelnemers van het platteland* ( 3 )

De gegevens voor die twee indicatoren worden verzameld op basis van een representatieve steekproef van deelnemers binnen elke investeringsprioriteit. De interne validiteit wordt zodanig gegarandeerd dat de gegevens kunnen worden gegeneraliseerd op het niveau van de investeringsprioriteit.

▼B

2)

Gemeenschappelijke outputindicatoren voor entiteiten zijn:

 aantal projecten dat volledig of gedeeltelijk door sociale partners of niet-gouvernementele organisaties wordt uitgevoerd,

 aantal projecten dat op duurzame participatie en vooruitgang van vrouwen op de arbeidsmarkt gericht is,

 aantal projecten dat gericht is op overheidsadministraties of overheidsdiensten op nationaal, regionaal of lokaal niveau,

 aantal ondersteunde micro-, kleine en middelgrote ondernemingen (waaronder coöperatieve ondernemingen en ondernemingen binnen de sociale economie).

Deze gegevens worden verstrekt in de jaarverslagen over de uitvoering, als aangegeven in artikel 50, leden 1 en 2, en artikel 111, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1303/2013.

3)

Gemeenschappelijke onmiddellijkresultaatindicatoren voor de deelnemers zijn:

 inactieve deelnemers die na de deelname op zoek gaan naar werk*,

 deelnemers die na de deelname onderwijs/opleiding volgen*,

 deelnemers die na de deelname een kwalificatie behalen*,

 deelnemers die na de deelname aan het werk zijn, met inbegrip van werk als zelfstandige*,

 kansarme deelnemers die na de deelname op zoek gaan naar werk, onderwijs/opleiding volgen, een kwalificatie hebben behaald, aan het werk zijn, met inbegrip van werk als zelfstandige**.

Deze gegevens worden verstrekt in de jaarverslagen over de uitvoering, als aangegeven in artikel 50, leden 1 en 2, en artikel 111, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1303/2013. Alle gegevens worden naar geslacht uitgesplitst.

4)

Gemeenschappelijke langeretermijn-resultaatindicatoren betreffende de deelnemers zijn:

 deelnemers die zes maanden na de deelname aan het werk zijn, met inbegrip van werk als zelfstandige*,

 deelnemers wier arbeidsmarktsituatie zes maanden na de deelname verbeterd was*,

 deelnemers ouder dan 54 jaar die zes maanden na de deelname aan het werk zijn, met inbegrip van werk als zelfstandige*,

 kansarme deelnemers die zes maanden na de deelname aan het werk zijn, met inbegrip van werk als zelfstandige**.

Deze gegevens worden verstrekt in de jaarverslagen over de uitvoering, als aangegeven in artikel 50, lid 4, van Verordening (EU) nr. 1303/2013. Zij worden verzameld op basis van een representatieve steekproef van deelnemers binnen elke investeringsprioriteit. De interne validiteit van de steekproef wordt zodanig gegarandeerd dat de gegevens kunnen worden gegeneraliseerd op het niveau van de investeringsprioriteit. Alle gegevens worden naar geslacht uitgesplitst.




BIJLAGE II

Resultaatindicatoren voor het YEI

Deze gegevens worden aangeleverd in de jaarverslagen over de uitvoering als aangegeven in artikel 50, leden 1 en 2, van Verordening (EU) nr. 1303/2013 en in het in april 2015 uit te brengen verslag als aangegeven in artikel 19, lid 3, van deze verordening. Alle gegevens worden naar geslacht uitgesplitst.

1)   Gemeenschappelijke indicatoren van onmiddellijke resultaten voor de deelnemers

Onder "deelnemers" ( 4 ) worden personen verstaan die direct van een YEI-interventie profiteren, die kunnen worden geïdentificeerd en wier kenmerken kunnen worden opgevraagd en voor wie specifieke uitgaven worden "geoormerkt".

De indicatoren van onmiddellijke resultaten zijn:

 de aantallen werkloze deelnemers die de door het YEI gesteunde actie voltooid hebben*,

 de aantallen werkloze deelnemers die na de deelname een aanbod van werk, verder onderwijs, een leerlingplaats of een stage ontvangen*,

 de aantallen werkloze deelnemers die na de deelname onderwijs of opleiding volgen, een kwalificatie behalen of werk hebben gevonden, met inbegrip van werk als zelfstandige*,

 de aantallen langdurig werkloze deelnemers die de door het YEI gesteunde actie voltooid hebben*,

 de aantallen langdurig werkloze deelnemers die na de deelname een aanbod van werk, verder onderwijs, een leerlingplaats of een stage ontvangen*,

 de aantallen langdurig werkloze deelnemers die na deelname onderwijs of opleiding volgen, een kwalificatie behalen of werk hebben gevonden, met inbegrip van werk als zelfstandige*,

 de aantallen inactieve en geen onderwijs of opleiding volgende deelnemers die de door het YEI gesteunde actie voltooid hebben*,

 de aantallen inactieve en geen onderwijs of opleiding volgende deelnemers die na de deelname een aanbod van werk, verder onderwijs, een leerlingplaats of een stage ontvangen*,

 de aantallen inactieve en geen onderwijs of opleiding volgende deelnemers die na de deelname onderwijs of opleiding volgen, een kwalificatie behalen of werk hebben gevonden, met inbegrip van werk als zelfstandige*.

2)   Gemeenschappelijke indicatoren van resultaten op langere termijn voor de deelnemers

De indicatoren van resultaten op langere termijn zijn:

 de aantallen deelnemers die binnen zes maanden na de deelname deelnemen aan programma's voor verder onderwijs en opleiding die leiden tot een kwalificatie, een leerlingplaats of een stage*,

 de aantallen deelnemers die binnen zes maanden na de deelname aan het werk zijn*,

 de aantallen deelnemers die binnen zes maanden na de deelname als zelfstandige werken*.

De gegevens voor indicatoren van resultaten op langere termijn worden verzameld op basis van een representatieve steekproef van deelnemers binnen elke investeringsprioriteit. De interne validiteit van de steekproef wordt zodanig gegarandeerd dat de gegevens kunnen worden gegeneraliseerd op het niveau van de investeringsprioriteit.




BIJLAGE III



Concordantietabel

Verordening (EG) nr. 1081/2006van het Europees Parlement en de Raad

Deze verordening

Artikel 1

Artikel 1

Artikel 2

Artikel 2

Artikel 3

Artikel 3

Artikel 4

Artikel 4

 

Artikel 5

Artikel 5

Artikel 6

Artikel 6

Artikel 7

 

Artikel 8

Artikel 7

Artikel 9

Artikel 8

Artikel 10

Artikel 9

Artikel 10

 

Artikel 11

 

Artikel 12

Artikel 11

Artikel 13

 

Artikel 14

 

Artikel 15

 

Artikelen 16 tot 23

 

Artikel 24

 

Artikel 25

Artikel 12

Artikel 26

Artikel 13

Artikel 27

Artikel 14

Artikel 28

Artikel 15

Artikel 29



( 1 ) Verordening (EU) nr. 1301/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 betreffende het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling en specifieke bepalingen met betrekking tot de doelstelling "Investeren in groei en werkgelegenheid" en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 1080/2006 (Zie bladzijde 289 van dit Publicatieblad).

( 2

(+) De managementautoriteiten zetten een systeem op dat de individuele gegevens van elke deelnemer in gecomputeriseerde vorm vastlegt en opslaat overeenkomstig artikel 125, lid 2, onder d), van Verordening (EU) nr. 1303/2013. De door de lidstaten ingevoerde regelingen voor de verwerking van gegevens stroken met Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB L 281 van 23.11.1995, blz. 31), en met name de artikelen 7 en 8.

De onder de met een * aangemerkte indicatoren vermelde gegevens zijn persoonsgegevens overeenkomstig artikel 7 van Richtlijn 95/46/EG. De verwerking daarvan is noodzakelijk om een wettelijke verplichting na te komen waaraan de voor de verwerking verantwoordelijke is onderworpen (artikel 7, onder c), van Richtlijn 95/46/EG). Zie artikel 2 van Richtlijn 95/46/EG voor de definitie van „voor de verwerking verantwoordelijke”.

De onder de met** aangemerkte indicatoren vermelde gegevens zijn een bijzondere categorie van gegevens overeenkomstig artikel 8 van Richtlijn 95/46/EG. Mits passende waarborgen worden geboden, kunnen de lidstaten om redenen van zwaarwegend algemeen belang op grond van het nationaal recht of bij een besluit van de toezichthoudende autoriteit nog andere afwijkingen naast die bedoeld in artikel 8, lid 2, van Richtlijn 95/46/EG vaststellen (artikel 8, lid 4, van Richtlijn 95/46/EG).

( 3

(++) De gegevens worden verzameld op het niveau van kleinere administratieve eenheden (niveau LAU 2), in overeenstemming met Verordening (EG) nr. 1059/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 26 mei 2003 betreffende de opstelling van een gemeenschappelijke nomenclatuur van territoriale eenheden voor de statistiek (NUTS) (PB L 154 van 21.6.2003, blz. 1).

( 4 ) De managementautoriteiten zetten een systeem op waarbij individuele gegevens betreffende deelnemers in gecomputeriseerde vorm worden geregistreerd en opgeslagen in overeenstemming met artikel 125, lid 2, onder d), van Verordening 1303/2013. De door de lidstaten opgezette gegevensverwerkingsregelingen moeten in lijn zijn met de bepalingen van Richtlijn 95/46/EG, met name de artikelen 7 en 8.

De onder de met een * aangemerkte indicatoren vermelde gegevens zijn persoonsgegevens overeenkomstig artikel 7 van Richtlijn 95/46/EG. De verwerking daarvan is noodzakelijk is om de wettelijke verplichting na te komen waaraan de voor de verwerking verantwoordelijke onderworpen is (artikel 7, onder c), van Richtlijn 95/46/EG). Voor de definitie van de voor de verwerking verantwoordelijke zie artikel 2 van Richtlijn 95/46/EG.

De onder de met ** aangemerkte indicatoren vermelde gegevens zijn een bijzondere categorie van gegevens overeenkomstig artikel 8 van Richtlijn 95/46/EG. Mits passende waarborgen worden geboden, kunnen de lidstaten om redenen van zwaarwegend algemeen belang bij nationale wet of bij een besluit van de toezichthoudende autoriteit nog andere afwijkingen naast die bedoeld in artikel 8, lid 2, van Richtlijn 95/46/EG vaststellen (artikel 8, lid 4, van Richtlijn 95/46/EG).

Top