This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 02011L0092-20140515
Directive 2011/92/EU of the European Parliament and of the Council of 13 December 2011 on the assessment of the effects of certain public and private projects on the environment (codification) (Text with EEA relevance)
Consolidated text: Richtlijn 2011/92/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten (codificatie) (Voor de EER relevante tekst)
Richtlijn 2011/92/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten (codificatie) (Voor de EER relevante tekst)
2011L0092 — NL — 15.05.2014 — 001.003
Dit document vormt slechts een documentatiehulpmiddel en verschijnt buiten de verantwoordelijkheid van de instellingen
RICHTLIJN 2011/92/EU VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD van 13 december 2011 betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten (codificatie) (PB L 026 van 28.1.2012, blz. 1) |
Gewijzigd bij:
|
|
Publicatieblad |
||
No |
page |
date |
||
L 124 |
1 |
25.4.2014 |
Gerectificeerd bij:
RICHTLIJN 2011/92/EU VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD
van 13 december 2011
betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten
(codificatie)
(Voor de EER relevante tekst)
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 192, lid 1,
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité ( 1 ),
Na raadpleging van het Comité van de Regio's,
Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure ( 2 ),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Richtlijn 85/337/EEG van de Raad van 27 juni 1985 betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten ( 3 ) is herhaaldelijk en ingrijpend gewijzigd ( 4 ). Ter wille van de duidelijkheid en een rationele ordening van de tekst dient tot codificatie van deze richtlijn te worden overgegaan. |
(2) |
Ingevolge artikel 191 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie berust het milieubeleid van de Unie op het voorzorgsbeginsel en op het beginsel van preventief handelen, alsmede op de beginselen dat milieuaantastingen bij voorrang aan de bron dienen te worden bestreden en dat de vervuiler betaalt. In alle technische plannings- en beslissingsprocessen dient in een zo vroeg mogelijk stadium rekening te worden gehouden met de gevolgen voor het milieu. |
(3) |
Het lijkt noodzakelijk dat de beginselen van de milieueffectbeoordeling worden geharmoniseerd, met name ten aanzien van de vraag welke projecten aan milieueffectbeoordeling moeten worden onderworpen, de voornaamste verplichtingen van de opdrachtgevers en de inhoud van de milieueffectbeoordeling. De lidstaten kunnen ter bescherming van het milieu strengere voorschriften vaststellen. |
(4) |
Het blijkt anderzijds noodzakelijk één van de doelstellingen van de Unie op het gebied van de bescherming van het milieu en de kwaliteit van het bestaan te verwezenlijken. |
(5) |
De milieuwetgeving van de Unie omvat bepalingen die autoriteiten en andere instanties in staat stellen om beslissingen te nemen die aanmerkelijke gevolgen voor het milieu alsmede voor persoonlijke gezondheid en welzijn kunnen hebben. |
(6) |
Er moeten algemene beginselen voor de milieueffectbeoordeling worden vastgesteld ter aanvulling op en ter coördinatie van de vergunningsprocedures voor particuliere en openbare projecten die mogelijk aanzienlijke gevolgen voor het milieu hebben. |
(7) |
Voor openbare en particuliere projecten die aanzienlijke milieueffecten kunnen hebben dient alleen een vergunning te worden verleend na een beoordeling van de aanzienlijke milieueffecten die deze projecten kunnen hebben. Die beoordeling dient plaats te vinden aan de hand van passende informatie die verstrekt wordt door de opdrachtgever en eventueel wordt aangevuld door de autoriteiten en door het publiek voor wie het project gevolgen zou kunnen hebben. |
(8) |
Projecten van bepaalde categorieën hebben aanzienlijke gevolgen voor het milieu en die projecten moeten in beginsel aan een systematische milieueffectbeoordeling worden onderworpen. |
(9) |
Projecten van andere categorieën hebben niet noodzakelijkerwijs in alle gevallen aanzienlijke gevolgen voor het milieu en die projecten moeten aan een beoordeling worden onderworpen wanneer de lidstaten menen dat zij aanzienlijke milieueffecten kunnen hebben. |
(10) |
De lidstaten kunnen drempelwaarden of criteria vaststellen om te bepalen welke van die projecten op grond van de omvang van hun milieueffecten moeten worden beoordeeld. Van de lidstaten zal niet worden geëist dat zij projecten die onder die drempelwaarden blijven of buiten deze criteria vallen stuk voor stuk bestuderen. |
(11) |
Bij de vaststelling van deze drempelwaarden of criteria of bij het stuk voor stuk bestuderen van projecten om te bepalen welke van die projecten op grond van de omvang van hun milieueffecten moeten worden beoordeeld, dienen de lidstaten rekening te houden met de relevante selectiecriteria in deze richtlijn. De lidstaten komen volgens het subsidiariteitsbeginsel het meest in aanmerking om die criteria in de praktijk toe te passen. |
(12) |
Bij projecten die aan een beoordeling worden onderworpen moet ten minste een bepaalde minimuminformatie over het project en de gevolgen ervan worden verstrekt. |
(13) |
Het is dienstig een procedure in te voeren via welke de opdrachtgever van de bevoegde overheidsinstanties kan vernemen waarover en in welke mate er informatie met het oog op de beoordeling dient te worden uitgewerkt en te worden verstrekt. De lidstaten kunnen de opdrachtgever in het kader van die procedure verzoeken om onder andere alternatieven te geven voor de projecten waarvoor hij van plan is een aanvraag in te dienen. |
(14) |
De milieueffecten van een project moeten worden beoordeeld teneinde rekening te houden met het streven de gezondheid van de mens te beschermen, via een beter milieu bij te dragen aan de kwaliteit van het bestaan, toe te zien op de instandhouding van de diversiteit van de soorten, en het reproductievermogen van het ecosysteem als fundamentele grondslag van het leven in stand te houden. |
(15) |
Het is gewenst aangescherpte voorschriften vast te stellen betreffende milieueffectrapportage in grensoverschrijdend verband teneinde rekening te houden met de ontwikkelingen op internationaal niveau. De Europese Gemeenschap heeft op 25 februari 1991 het Verdrag inzake milieueffectrapportage in grensoverschrijdend verband ondertekend en op 24 juni 1997 geratificeerd. |
(16) |
Werkelijke inspraak bij het nemen van beslissingen biedt het publiek de gelegenheid zijn mening en bezorgdheid die van belang kunnen zijn voor die beslissingen, te uiten en stelt de besluitvormers in staat daarmee rekening te houden, hetgeen de verantwoording en de transparantie van de besluitvorming vergroot en bijdraagt tot de bewustheid bij het publiek van milieuvraagstukken en steun aan de genomen beslissingen. |
(17) |
Inspraak, waaronder inspraak van verenigingen, organisaties en groepen, in het bijzonder niet-gouvernementele organisaties die de milieubescherming bevorderen, moet derhalve worden aangemoedigd, onder meer door het stimuleren van scholing van het publiek op milieugebied. |
(18) |
De Europese Gemeenschap heeft het Verdrag van de VN/ECE betreffende toegang tot informatie, inspraak in besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden (het Verdrag van Aarhus) op 25 juni 1998 ondertekend en op 17 februari 2005 geratificeerd. |
(19) |
Een van de doelstellingen van het Verdrag van Aarhus is het waarborgen van rechten inzake inspraak in besluitvorming in milieuaangelegenheden teneinde bij te dragen tot de bescherming van het recht in een milieu te leven dat passend is voor persoonlijke gezondheid en welzijn. |
(20) |
Artikel 6 van het Verdrag van Aarhus voorziet in inspraak in besluiten over specifieke in bijlage I bij dat Verdrag vermelde activiteiten en betreffende niet vermelde activiteiten welke aanzienlijke effecten op het milieu kunnen hebben. |
(21) |
Artikel 9, leden 2 en 4, van het Verdrag van Aarhus regelt de toegang tot gerechtelijke of andere procedures voor het bestrijden van de materiële en formele rechtmatigheid van de besluiten, het handelen of het nalaten vallende onder de inspraakbepalingen van artikel 6 van dat verdrag. |
(22) |
Deze richtlijn dient echter niet te worden toegepast op projecten die in detail worden aangenomen middels een specifieke nationale wet, aangezien de doelstellingen die met deze richtlijn worden nagestreefd, waaronder het verstrekken van informatie, dan via de wetgevingsprocedure worden bereikt. |
(23) |
Het kan voorts in uitzonderlijke gevallen passend blijken voor een specifiek project vrijstelling te verlenen van de in deze richtlijn voorgeschreven beoordelingsprocedures, mits de Commissie en het betrokken publiek hieromtrent naar behoren worden geïnformeerd. |
(24) |
Aangezien de doelstellingen van deze richtlijn onvoldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt en derhalve, wegens de omvang en de gevolgen van het optreden, beter op het niveau van de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in dat artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om die doelstellingen te verwezenlijken. |
(25) |
Deze richtlijn dient de verplichtingen van de lidstaten met betrekking tot de in bijlage V, deel B, genoemde termijnen voor omzetting in nationaal recht van de aldaar genoemde richtlijnen onverlet te laten, |
HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:
Artikel 1
1. Deze richtlijn is van toepassing op de milieueffectbeoordeling van openbare en particuliere projecten die aanzienlijke gevolgen voor het milieu kunnen hebben.
2. In deze richtlijn wordt verstaan onder:
a) |
„project” : — de uitvoering van bouwwerken of de totstandbrenging van andere installaties of werken, — andere ingrepen in natuurlijk milieu of landschap, inclusief de ingrepen voor de ontginning van bodemschatten; |
b) |
„opdrachtgever” : de aanvrager van een vergunning voor een particulier project of de overheidsinstantie die het initiatief tot een project neemt; |
c) |
„vergunning” : het besluit van de bevoegde instantie of instanties waardoor de opdrachtgever het recht verkrijgt om het project uit te voeren; |
d) |
„publiek” : één of meer natuurlijke personen of rechtspersonen en, in overeenstemming met de nationale wetgeving of praktijk, hun verenigingen, organisaties of groepen; |
e) |
„betrokken publiek” : het publiek dat gevolgen ondervindt of waarschijnlijk ondervindt van of belanghebbende is bij de in artikel 2, lid 2, bedoelde milieubesluitvormingsprocedures. Voor de toepassing van deze omschrijving worden niet-gouvernementele organisaties die zich voor milieubescherming inzetten en voldoen aan de eisen van nationaal recht, geacht belanghebbende te zijn; |
f) |
„bevoegde instantie” of „bevoegde instanties” : de instantie of instanties die de lidstaten aanwijzen om de taken uit te voeren, die uit deze richtlijn voortvloeien; |
g) |
„milieueffectbeoordeling” : een proces bestaande uit: i) de voorbereiding van een milieueffectbeoordelingsrapport door de opdrachtgever, zoals bedoeld in artikel 5, leden 1 en 2; ii) de uitvoering van raadplegingen zoals bedoeld in artikel 6 en, voor zover relevant, artikel 7; iii) het onderzoek door de bevoegde instantie van de in het milieueffectbeoordelingsrapport gepresenteerde informatie en in voorkomend geval van alle aanvullende informatie die door de opdrachtgever wordt verstrekt overeenkomstig artikel 5, lid 3, en van alle via de raadplegingen op grond van de artikelen 6 en 7, ontvangen relevante informatie; iv) de gemotiveerde conclusie van de bevoegde instantie inzake de aanzienlijke effecten van het project op het milieu, waarbij rekening wordt gehouden met de resultaten van het onderzoek als bedoeld onder iii), en, indien van toepassing, haar eigen aanvullende onderzoek, en v) de integratie van de gemotiveerde conclusie van de bevoegde instantie in een van de besluiten als bedoeld in artikel 8 bis. |
3. Indien hun nationale wetgeving in die mogelijkheid voorziet, kunnen de lidstaten per geval besluiten deze richtlijn niet toe te passen op projecten, of projectonderdelen, die uitsluitend bestemd zijn voor defensie, dan wel op projecten die uitsluitend de respons op civiele noodsituaties tot doel hebben, indien zij oordelen dat toepassing in die gevallen nadelige gevolgen zou hebben voor deze doeleinden.
▼M1 —————
Artikel 2
1. De lidstaten treffen de nodige maatregelen om te verzekeren dat een vergunning vereist is voor projecten die een aanzienlijk milieueffect kunnen hebben, onder meer gezien hun aard, omvang of ligging, en dat een beoordeling van hun effecten op het milieu plaatsvindt alvorens een vergunning wordt verleend. Deze projecten worden omschreven in artikel 4.
2. De milieueffectbeoordeling kan worden geïntegreerd in de bestaande procedures van de lidstaten voor het verlenen van vergunningen voor projecten of, bij gebreke hiervan, in andere procedures of in de procedures die moeten worden ingesteld om aan de doelstellingen van deze richtlijn te voldoen.
3. In het geval van projecten waarvoor de verplichting om een beoordeling van de milieueffecten uit te voeren gelijktijdig voortvloeit uit zowel deze richtlijn als uit Richtlijn 92/43/EEG van de Raad ( 5 ) en/of Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad ( 6 ), waarborgen de lidstaten dat er, waar het aangewezen is, wordt voorzien in gecoördineerde en/of gemeenschappelijke procedures die aan de vereisten van de bovengenoemde toepasselijke wetgeving van de Unie voldoen.
In het geval van projecten waarvoor de verplichting om een beoordeling van de milieueffecten uit te voeren voortvloeit uit zowel deze richtlijn als andere wetgeving van de Unie dan de in de eerste alinea genoemde richtlijnen, kunnen de lidstaten in gecoördineerde en/of gemeenschappelijke procedures voorzien.
Bij de gecoördineerde procedure als bedoeld in de eerste en de tweede alinea streven de lidstaten ernaar dat ze de verschillende op grond van de toepasselijke wetgeving van de Unie vereiste afzonderlijke beoordelingen van de milieueffecten van een bepaald project coördineren door hiervoor een instantie aan te wijzen, zonder afbreuk te doen aan eventuele andersluidende bepalingen in andere toepasselijke wetgeving van de Unie.
In het kader van de gemeenschappelijke procedure als bedoeld in de eerste en de tweede alinea streven de lidstaten ernaar dat ze één beoordeling van de milieueffecten van een bepaald project uitvoeren, zoals vereist door de toepasselijke wetgeving van de Unie, onverminderd eventuele andersluidende bepalingen in andere toepasselijke wetgeving van de Unie.
De Commissie verstrekt richtsnoeren inzake de instelling van gecoördineerde of gemeenschappelijke procedures voor projecten die gelijktijdig worden onderworpen aan beoordelingen in het kader van zowel deze richtlijn als de Richtlijnen 92/43/EEG, 2000/60/EG, 2009/147/EG of 2010/75/EU.
4. Onverminderd de bepalingen van artikel 7 kunnen de lidstaten in uitzonderlijke gevallen voor een bepaald project vrijstelling verlenen van de bepalingen van deze richtlijn, indien de toepassing van deze bepalingen nadelige gevolgen zou hebben voor het doel van het project, mits aan de doelstellingen van deze richtlijn wordt voldaan.
In dit geval:
a) gaan de lidstaten na of er geen andere vorm van beoordeling geschikt is;
b) stellen zij de gegevens die zijn verzameld door andere vormen van beoordeling zoals bedoeld onder a), alsmede de gegevens over en de redenen van de vrijstelling ter beschikking van het betrokken publiek;
c) stellen zij de Commissie, voordat de vergunning wordt verleend, op de hoogte van de redenen waarom de vrijstelling is verleend en verschaffen zij haar alle informatie die zij waar dat van toepassing is ter beschikking van hun eigen onderdanen stellen.
De Commissie zendt de ontvangen documenten onmiddellijk door aan de andere lidstaten.
De Commissie brengt elk jaar bij het Europees Parlement en de Raad verslag uit over de toepassing van dit lid.
5. Onverminderd artikel 7 kunnen de lidstaten in gevallen waarin een project middels een specifieke nationale wet wordt aangenomen, dat project vrijstelling verlenen van de bepalingen inzake openbare raadpleging zoals vastgelegd in deze richtlijn, mits aan de doelstellingen van deze richtlijn wordt voldaan.
De lidstaten stellen de Commissie om de twee jaar na 16 mei 2017 in kennis van elk geval waarin zij de in de eerste alinea bedoelde vrijstelling hebben toegepast.
Artikel 3
1. Bij de milieueffectbeoordeling worden de directe en indirecte aanzienlijke effecten van een project per geval op passende wijze geïdentificeerd, beschreven en beoordeeld op de volgende factoren:
a) de bevolking en de menselijke gezondheid;
b) de biodiversiteit, met bijzondere aandacht voor op grond van Richtlijn 92/43/EEG en Richtlijn 2009/147/EG beschermde soorten en habitats;
c) land, bodem, water, lucht en klimaat;
d) materiële goederen, het cultureel erfgoed en het landschap;
e) de samenhang tussen de onder a) tot en met d) genoemde factoren.
2. De in lid 1 bedoelde effecten op de factoren die zijn beschreven in de eerste alinea omvatten de verwachte effecten die voortvloeien uit de kwetsbaarheid van het project voor risico's op zware ongevallen en/of rampen die relevant zijn voor het project in kwestie.
Artikel 4
1. Onder voorbehoud van artikel 2, lid 4, worden de in bijlage I genoemde projecten onderworpen aan een beoordeling overeenkomstig de artikelen 5 tot en met 10.
2. Onder voorbehoud van artikel 2, lid 4, bepalen de lidstaten voor de in bijlage II genoemde projecten of het project al dan niet moet worden onderworpen aan een beoordeling overeenkomstig de artikelen 5 tot en met 10, zulks:
a) door middel van een onderzoek per geval,
of
b) aan de hand van door de lidstaten vastgestelde drempelwaarden of criteria.
De lidstaten kunnen besluiten om beide onder a) en b) genoemde procedures toe te passen.
3. Wanneer een onderzoek per geval wordt uitgevoerd of drempelwaarden of criteria worden vastgesteld met het oog op lid 2, moet met de relevante, in bijlage III vastgestelde selectiecriteria rekening worden gehouden. De lidstaten kunnen drempelwaarden of criteria vaststellen om te bepalen wanneer projecten niet hoeven te worden onderworpen aan het besluit op grond van de leden 4 en 5, en evenmin aan een milieueffectbeoordeling, en/of drempelwaarden of criteria vaststellen om te bepalen wanneer projecten in elk geval worden onderworpen aan een milieueffectbeoordeling, maar niet aan een besluit op grond van de leden 4 en 5.
4. Wanneer de lidstaten beslissen een besluit te vereisen voor in bijlage II genoemde projecten, verstrekt de opdrachtgever informatie over de kenmerken van het project en over de waarschijnlijk aanzienlijke effecten daarvan op het milieu. De gedetailleerde lijst van de te verstrekken informatie is vastgesteld in bijlage IIA. De opdrachtgever houdt, voor zover relevant, rekening met de beschikbare resultaten van andere relevante beoordelingen van de milieueffecten, die zijn gedaan op grond van andere wetgeving van de Unie dan deze richtlijn. De opdrachtgever kan tevens een beschrijving verstrekken van kenmerken van het project en/of van de geplande maatregelen om te vermijden of te voorkomen wat anders wellicht aanzienlijke nadelige milieueffecten zouden zijn geweest.
5. De bevoegde instantie neemt haar besluit op basis van de door de opdrachtgever overeenkomstig lid 4 verstrekte informatie waarbij zij, voor zover relevant, rekening houdt met de resultaten van voorafgaande controles of op grond van andere milieuwetgeving van de Unie dan deze richtlijn uitgevoerde beoordelingen van de effecten op het milieu. Het besluit wordt openbaar gemaakt en:
a) bevat, indien besloten wordt dat het project aan een milieueffectbeoordeling moet worden onderworpen, de belangrijkste redenen waarom het project aan een dergelijke beoordeling moet worden onderworpen, waarbij verwezen wordt naar de relevante criteria van bijlage III, of
b) bevat, indien besloten wordt dat het project niet aan een milieueffectbeoordeling hoeft te worden onderworpen, de belangrijkste redenen waarom het project niet aan een dergelijke beoordeling hoeft te worden onderworpen, waarbij verwezen wordt naar de relevante criteria van de lijst van bijlage III, en, indien de opdrachtgever deze heeft voorgesteld, kenmerken van het project en/of geplande maatregelen om te vermijden of te voorkomen wat anders wellicht aanzienlijke nadelige milieueffecten zouden zijn geweest.
6. De lidstaten zorgen ervoor dat de bevoegde instantie haar besluit zo snel mogelijk neemt, en uiterlijk binnen een termijn van 90 dagen na de datum waarop de opdrachtgever alle op grond van lid 4 vereiste informatie heeft ingediend. In uitzonderlijke gevallen, bijvoorbeeld afhankelijk van de aard, de complexiteit, de locatie of de omvang van het project, kan de bevoegde instantie die termijn verlengen; in dat geval deelt zij de opdrachtgever schriftelijk mee welke redenen aan de basis liggen van de termijnverlenging en op welke datum een besluit wordt verwacht.
Artikel 5
1. Wanneer een milieueffectbeoordeling is vereist, dient de opdrachtgever een milieueffectbeoordelingsrapport op te stellen en in te dienen. De door de opdrachtgever te verstrekken informatie bevat ten minste:
a) een beschrijving van het project met informatie over de locatie, het ontwerp, de omvang en andere relevante kenmerken van het project;
b) een beschrijving van de waarschijnlijk aanzienlijke milieueffecten van het project;
c) een beschrijving van de kenmerken van het project en/of de geplande maatregelen om de waarschijnlijk aanzienlijke nadelige milieueffecten te vermijden, te voorkomen of te beperken en, indien mogelijk, te compenseren;
d) een beschrijving van de redelijke alternatieven die de opdrachtgever heeft onderzocht, die relevant zijn voor het project en de specifieke kenmerken ervan, met opgave van de belangrijkste motieven voor de gekozen optie, in het licht van de milieueffecten van het project;
e) een niet-technische samenvatting van de onder a) tot en met d) bedoelde gegevens, en
f) alle in bijlage IV bedoelde aanvullende informatie die van belang is voor de specifieke kenmerken van een bepaald project of projecttype en voor de milieuaspecten die hierdoor kunnen worden beïnvloed.
Wanneer er een advies wordt uitgebracht op grond van lid 2, is het milieueffectbeoordelingsrapport gebaseerd op dat advies en bevat de informatie die redelijkerwijs mag worden vereist om tot een gemotiveerde conclusie over de aanzienlijke milieueffecten van het project te komen, waarbij rekening wordt gehouden met de bestaande kennis en beoordelingsmethodes. Om overlappingen van beoordelingen te voorkomen, houdt de opdrachtgever bij het opstellen van het milieueffectbeoordelingsrapport rekening met de beschikbare resultaten van andere op grond van nationale of Uniewetgeving uitgevoerde relevante beoordelingen.
2. Op verzoek van de opdrachtgever brengt de bevoegde instantie, met inachtneming van de door de opdrachtgever verstrekte informatie, met name over de specifieke kenmerken van het project (inclusief de locatie en de technische capaciteit ervan) en over de te verwachten milieueffecten ervan, een advies uit over de reikwijdte en het detailleringsniveau van de door de opdrachtgever in het milieueffectbeoordelingsrapport op te nemen informatie overeenkomstig lid 1 van dit artikel. De bevoegde instantie raadpleegt de in artikel 6, lid 1, bedoelde instanties voordat zij haar advies uitbrengt.
De lidstaten kunnen de bevoegde instanties er tevens toe verplichten een advies als bedoeld in de eerste alinea, te verstrekken, ongeacht of de opdrachtgever daarom verzoekt.
3. Om de volledigheid en kwaliteit van het milieueffectbeoordelingsrapport te waarborgen, dient:
a) de opdrachtgever te waarborgen dat het milieueffectbeoordelingsrapport wordt opgesteld door bekwame deskundigen;
b) de bevoegde instantie te waarborgen dat zij beschikt over, of indien nodig toegang heeft tot, voldoende expertise om het milieueffectbeoordelingsrapport te onderzoeken, en
c) de bevoegde instantie indien nodig de opdrachtgever om aanvullende informatie te verzoeken, overeenkomstig bijlage IV, die rechtstreeks ter zake doend is om te komen tot de gemotiveerde conclusie inzake de aanzienlijke milieueffecten van het project.
4. Zo nodig zorgen de lidstaten ervoor dat instanties die over relevante informatie beschikken, in het bijzonder gelet op artikel 3, deze informatie ter beschikking stellen aan de opdrachtgever.
Artikel 6
1. De lidstaten treffen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de instanties die op grond van hun specifieke verantwoordelijkheden op milieugebied of op grond van hun lokale of regionale bevoegdheden met het project te maken kunnen krijgen, de gelegenheid krijgen om advies uit te brengen over de door de opdrachtgever verstrekte informatie en over de aanvraag om een vergunning, waarbij in voorkomend geval rekening wordt gehouden met de in artikel 8 bis, lid 3, genoemde gevallen. Daartoe wijzen de lidstaten in het algemeen of per geval de te raadplegen instanties aan. Deze instanties worden in kennis gesteld van de krachtens artikel 5 verzamelde informatie. Nadere regelingen betreffende deze raadplegingen worden door de lidstaten vastgesteld.
2. Om te zorgen dat het betrokken publiek daadwerkelijk inspraak krijgt in de besluitvormingsprocedure, wordt het publiek in een vroegtijdig stadium van de in artikel 2, lid 2, bedoelde milieubesluitvormingsprocedures en ten laatste zodra er redelijkerwijs informatie kan worden verstrekt, langs elektronische weg en via openbare bekendmakingen of andere passende middelen op de hoogte gebracht van de volgende kwesties:
a) de aanvraag om een vergunning;
b) het feit dat het project aan een milieueffectbeoordelingsprocedure is onderworpen en, voor zover relevant, het feit dat artikel 7 van toepassing is;
c) nadere gegevens betreffende de bevoegde instanties die verantwoordelijk zijn voor de besluitvorming, die waarbij relevante informatie kan worden verkregen, die waaraan opmerkingen of vragen kunnen worden voorgelegd en nadere gegevens betreffende de termijnen voor het toezenden van opmerkingen of vragen;
d) de aard van de eventuele besluiten of, indien van toepassing, van het ontwerpbesluit;
e) een indicatie van de beschikbaarheid van de ingevolge artikel 5 verzamelde informatie;
f) tijd, plaats en wijze van verstrekking van de relevante informatie;
g) nadere gegevens inzake de regelingen voor inspraak die ingevolge lid 5 van dit artikel zijn vastgesteld.
3. De lidstaten zorgen ervoor dat het volgende binnen een redelijke termijn aan het betrokken publiek ter beschikking wordt gesteld:
a) de ingevolge artikel 5 verzamelde informatie;
b) in overeenstemming met de nationale wetgeving, de voornaamste rapporten en adviezen die aan de bevoegde instanties zijn uitgebracht op het tijdstip waarop het betrokken publiek wordt geïnformeerd in overeenstemming met lid 2;
c) overeenkomstig de bepalingen van Richtlijn 2003/4/EG van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2003 inzake de toegang van het publiek tot milieu-informatie ( 7 ), andere informatie dan de in lid 2 bedoelde die relevant is voor het besluit overeenkomstig artikel 8 van deze richtlijn en die pas beschikbaar wordt nadat het betrokken publiek overeenkomstig lid 2 van dit artikel is geïnformeerd.
4. Het betrokken publiek dient in een vroeg stadium reële mogelijkheden tot inspraak in de in artikel 2, lid 2, bedoelde milieubesluitvormingsprocedures te krijgen en heeft daartoe het recht, wanneer alle opties open zijn, opmerkingen en meningen kenbaar te maken aan de bevoegde instantie(s) voordat het besluit over de vergunningsaanvraag wordt genomen.
5. De nadere regelingen voor het informeren van het publiek, bijvoorbeeld met aanplakbiljetten binnen een bepaalde omtrek of publicatie in lokale kranten, en voor de raadpleging van het betrokken publiek, bijvoorbeeld schriftelijk of met een openbare enquête, worden vastgesteld door de lidstaten. De lidstaten treffen de nodige maatregelen om te waarborgen dat de relevante informatie langs elektronische weg beschikbaar wordt gesteld aan het publiek, ten minste via een centraal portaal of gemakkelijk toegankelijke toegangspunten, op het geschikte bestuursniveau.
6. Er wordt voor de verschillende fasen in redelijke termijnen voorzien met voldoende tijd om:
a) de in lid 1 bedoelde instanties en het publiek te informeren, en
b) het betrokken publiek en de in lid 1 bedoelde instanties de gelegenheid te bieden zich voor te bereiden en daadwerkelijk deel te nemen aan de milieubesluitvorming als bedoeld in dit artikel.
7. De termijn waarbinnen het betrokken publiek wordt geraadpleegd over het in artikel 5, lid 1, bedoelde milieueffectbeoordelingsrapport bedraagt ten minste 30 dagen.
Artikel 7
1. Wanneer een lidstaat constateert dat een project vermoedelijk aanzienlijke milieueffecten zal hebben in een andere lidstaat of wanneer een lidstaat waarvan het milieu vermoedelijk aanzienlijke effecten zal ondervinden, hierom verzoekt, doet de lidstaat op het grondgebied waarvan men het project wil uitvoeren, de andere lidstaat zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk wanneer hij zijn eigen publiek informeert, onder meer toekomen:
a) een beschrijving van het project, met alle beschikbare informatie over het mogelijke grensoverschrijdende effect ervan;
b) informatie over de aard van de beslissing die kan worden genomen.
De lidstaat op het grondgebied waarvan men het project wil uitvoeren geeft de andere lidstaat een redelijke termijn om kenbaar te maken of hij wenst deel te nemen aan de in artikel 2, lid 2, bedoelde milieubesluitvormingsprocedures; tevens kan hij de in lid 2 van dit artikel bedoelde informatie verstrekken.
2. Wanneer een lidstaat die krachtens lid 1 informatie ontvangt, aangeeft dat hij voornemens is aan de in artikel 2, lid 2, bedoelde milieubesluitvormingsprocedures deel te nemen, zendt de lidstaat op het grondgebied waarvan men het project wil uitvoeren, voor zover hij dit nog niet heeft gedaan, de betrokken lidstaat de informatie toe die krachtens artikel 6, lid 2, moet worden verstrekt en die krachtens artikel 6, lid 3, onder a) en b), ter beschikking moet worden gesteld.
3. Ieder van de betrokken lidstaten zorgt er tevens voor, voor zover het hem betreft, dat:
a) de in de leden 1 en 2 bedoelde informatie binnen een redelijke termijn ter beschikking wordt gesteld van de in artikel 6, lid 1, bedoelde instanties en van het betrokken publiek op het grondgebied van de lidstaat die vermoedelijk aanzienlijke effecten zal ondervinden; en
b) de in artikel 6, lid 1, bedoelde instanties en het betrokken publiek voordat een vergunning voor het project wordt verleend, de gelegenheid krijgen binnen een redelijke termijn advies over de verstrekte informatie uit te brengen aan de bevoegde instantie van de lidstaat op het grondgebied waarvan men het project wil uitvoeren.
4. De betrokken lidstaten plegen overleg over onder andere de potentiële grensoverschrijdende effecten van het project en de maatregelen die worden overwogen om die effecten te beperken of teniet te doen, en komen een redelijke termijn overeen waarbinnen het overleg moet plaatsvinden.
Dergelijke raadplegingen kunnen via een passende gemeenschappelijke instantie worden uitgevoerd.
5. De nadere regelingen voor de toepassing van de leden 1 tot en met 4 van dit artikel, met inbegrip van de vaststelling van de raadplegingstermijnen, worden bepaald door de betrokken lidstaten op basis van de in artikel 6, leden 5 tot 7, bedoelde regelingen en termijnen en moeten het betrokken publiek op het grondgebied van de getroffen lidstaat reële inspraakmogelijkheden verschaffen in de milieubesluitvormingsprocedures als bedoeld in artikel 2, lid 2, voor het project.
Artikel 8
De resultaten van de raadplegingen en de krachtens de artikelen 5 tot 7 verzamelde informatie worden in het kader van de vergunningsprocedure terdege in aanmerking genomen.
Artikel 8 bis
1. Het besluit om een vergunning te verlenen bevat ten minste de volgende informatie:
a) de in artikel 1, lid 2, onder g), iv), bedoelde gemotiveerde conclusie;
b) alle aan het besluit gekoppelde milieuvoorwaarden, alsmede een beschrijving van alle kenmerken van het project en/of de geplande maatregelen om aanzienlijke nadelige effecten op het milieu te vermijden, te voorkomen of te beperken en, indien mogelijk, te compenseren en, in voorkomend geval, monitoringmaatregelen.
2. Het besluit om een vergunning te weigeren omvat de belangrijkste redenen voor de weigering.
3. Wanneer een lidstaat gebruikmaakt van de in artikel 2, lid 2, bedoelde procedures andere dan de vergunningsprocedures, worden de vereisten van de leden 1 en 2 van dit artikel, in voorkomend geval, geacht te zijn vervuld wanneer een in deze procedures genomen besluit de in die leden bedoelde informatie bevat en er mechanismen zijn vastgesteld die de vervulling van de vereisten van lid 6 van dit artikel mogelijk maken.
4. In overeenstemming met de in lid 1, onder b), bedoelde vereisten, zorgen de lidstaten ervoor dat de kenmerken van het project en/of de geplande maatregelen om aanzienlijke nadelige milieueffecten te vermijden, te voorkomen of te beperken en, indien mogelijk, te compenseren, door de opdrachtgever worden uitgevoerd, en dat de procedures voor de monitoring van de aanzienlijke nadelige milieueffecten worden vastgesteld.
Het soort parameters dat wordt gemonitord en de looptijd van de monitoring moeten evenredig zijn met de aard, de locatie en de omvang van het project en met het belang van de milieueffecten.
Indien passend kan gebruik worden gemaakt van bestaande monitoringregelingen op grond van andere wetgeving van de Unie dan deze richtlijn en van nationale wetgeving, teneinde overlapping van monitoring te vermijden.
5. De lidstaten zorgen ervoor dat de bevoegde instantie alle in de leden 1 tot en met 3 bedoelde besluiten binnen een redelijke termijn neemt.
6. De bevoegde instantie moet er van worden overtuigd dat de in artikel 1, lid 2, onder g), iv), bedoelde gemotiveerde conclusie, of een van de in lid 3 van dit artikel bedoelde besluiten, nog steeds actueel is bij het nemen van een besluit over het verlenen van een vergunning. Hiertoe kunnen de lidstaten termijnen vaststellen voor de geldigheid van de in artikel 1, lid 2, onder g), iv), bedoelde gemotiveerde conclusie of een van de in lid 3 van dit artikel bedoelde besluiten.
Artikel 9
1. Wanneer een beslissing over het verlenen of weigeren van een vergunning is genomen, brengen de bevoegde instantie(s) het betrokken publiek en de in artikel 6, lid 1, bedoelde instanties, overeenkomstig de nationale procedures daarvan onverwijld op de hoogte en zorgen zij ervoor dat de volgende informatie ter beschikking van het publiek en de in artikel 6, lid 1, bedoelde instanties wordt gesteld, waarbij in voorkomend geval rekening wordt gehouden met de in artikel 8 bis, lid 3, bedoelde gevallen:
a) de inhoud van de beslissing en de eventuele voorwaarden die daaraan zijn gekoppeld zoals bedoeld in artikel 8 bis, leden 1 en 2;
b) de voornaamste redenen en overwegingen waarop de beslissing is gebaseerd, met inbegrip van informatie over de inspraakprocedure. Dit omvat tevens de samenvatting van de resultaten van de raadplegingen en krachtens de artikelen 5 tot 7 ingewonnen informatie en de wijze waarop deze zijn meegenomen of op een of andere manier behandeld, met name de van de in artikel 7 bedoelde getroffen lidstaat ontvangen opmerkingen.
2. De bevoegde instantie of instanties brengen elke lidstaat die overeenkomstig artikel 7 is geraadpleegd, op de hoogte en doen hem de in lid 1 van dit artikel vermelde informatie toekomen.
De geraadpleegde lidstaten zorgen ervoor dat die informatie op een geschikte wijze ter beschikking wordt gesteld van het betrokken publiek op hun grondgebied.
Artikel 9 bis
De lidstaten zorgen ervoor dat de bevoegde instantie of instanties hun uit deze richtlijn voortvloeiende taken op objectieve wijze vervullen en zich niet bevinden in een situatie die tot een belangenconflict aanleiding geeft.
Indien de bevoegde instantie tevens de opdrachtgever is, brengen de lidstaten in elk geval binnen hun organisatie van administratieve bevoegdheden een passende scheiding aan tussen conflicterende functies bij het uitvoeren van de uit deze richtlijn voortvloeiende taken.
Artikel 10
Onverminderd Richtlijn 2003/4/EG doen de bepalingen van deze richtlijn niet af aan de verplichting van de bevoegde instanties tot inachtneming van de door de nationale wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen en de geldende rechtspraktijk opgelegde beperkingen ter bescherming van het industrieel en het handelsgeheim, met inbegrip van de intellectuele eigendom, en van het openbaar belang.
Wanneer artikel 7 van toepassing is, zijn de toezending van informatie aan een andere lidstaat en de ontvangst van informatie door een andere lidstaat onderworpen aan de beperkingen die gelden in de lidstaat waar het project wordt voorgesteld.
Artikel 10 bis
De lidstaten stellen voorschriften vast inzake de bij overtredingen van ingevolge deze richtlijn vastgestelde nationale bepalingen toe te passen sancties. De aldus vastgestelde sancties zijn doeltreffend, evenredig en afschrikkend.
Artikel 11
1. De lidstaten zorgen ervoor dat, in overeenstemming met het toepasselijke nationale rechtsstelsel, leden van het betrokken publiek die:
a) een voldoende belang hebben, dan wel
b) stellen dat inbreuk is gemaakt op een recht, wanneer het bestuursprocesrecht van een lidstaat dit als voorwaarde stelt,
in beroep kunnen gaan bij een rechtbank of een ander bij wet ingesteld onafhankelijk en onpartijdig orgaan om de materiële of formele rechtmatigheid van enig besluit, handelen of nalaten vallend onder de bepalingen betreffende de inspraak van het publiek van deze richtlijn aan te vechten.
2. De lidstaten bepalen in welk stadium een besluit, handelen of nalaten kan worden aangevochten.
3. Wat een voldoende belang dan wel een inbreuk op een recht vormt, wordt bepaald door de lidstaten in het licht van de doelstelling om het publiek een ruime toegang tot de rechter te verlenen. Te dien einde wordt het belang van een niet-gouvernementele organisatie die voldoet aan de vereisten van artikel 1, lid 2, geacht voldoende te zijn in de zin van lid 1, onder a), van dit artikel. Tevens worden die organisaties geacht rechten te hebben waarop inbreuk kan worden gemaakt in de zin van lid 1, onder b), van dit artikel.
4. De bepalingen van dit artikel sluiten een toetsingsprocedure in eerste instantie bij een bestuursrechtelijke instantie niet uit en doen niet af aan de eis dat de bestuursrechtelijke toetsingsprocedures doorlopen moeten zijn alvorens beroep bij een rechterlijke instantie kan worden ingesteld, wanneer die eis bestaat naar nationaal recht.
Een dergelijke procedure moet eerlijk, billijk en snel zijn en mag niet buitensporig kostbaar zijn.
5. Ter verhoging van de effectiviteit van het bepaalde in dit artikel dragen de lidstaten er zorg voor dat het publiek praktische informatie wordt verstrekt over toegang tot beroepsprocedures bij bestuursrechtelijke en rechterlijke instanties.
Artikel 12
1. De lidstaten en de Commissie wisselen inlichtingen uit over de ervaring die is opgedaan met de toepassing van deze richtlijn.
2. Met name om de zes jaar na 16 mei 2017 stellen de lidstaten de Commissie in kennis, indien dergelijke gegevens beschikbaar zijn, van:
a) het aantal projecten als bedoeld in de bijlagen I en II waarvoor een milieueffectbeoordeling overeenkomstig de artikelen 5 tot en met 10 is uitgevoerd;
b) de verdeling van de milieueffectbeoordelingen op basis van de in de bijlagen I en II vastgestelde projectcategorieën;
c) het aantal projecten als bedoeld in bijlage II waarover een besluit is genomen overeenkomstig artikel 4, lid 2;
d) de gemiddelde duur van het milieueffectbeoordelingsproces;
e) een algemene schatting van de gemiddelde directe kosten van de milieueffectbeoordelingen, met inbegrip van de effecten van de toepassing van deze richtlijn voor het midden- en kleinbedrijf.
3. Aan de hand van deze uitwisseling van inlichtingen legt de Commissie indien noodzakelijk aan het Europees Parlement en de Raad aanvullende voorstellen voor teneinde een voldoende gecoördineerde toepassing van deze richtlijn te garanderen.
Artikel 13
De lidstaten delen de Commissie de tekst van de bepalingen van intern recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.
Artikel 14
Richtlijn 85/337/EEG, zoals gewijzigd bij de in bijlage V, deel A, genoemde richtlijnen, wordt ingetrokken, onverminderd de verplichtingen van de lidstaten met betrekking tot de in bijlage V, deel B, genoemde termijnen voor omzetting in nationaal recht van de aldaar genoemde richtlijnen.
Verwijzingen naar de ingetrokken richtlijn gelden als verwijzingen naar de onderhavige richtlijn en worden gelezen volgens de concordantietabel in bijlage VI.
Artikel 15
Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Artikel 16
Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.
BIJLAGE I
IN ARTIKEL 4, LID 1, BEDOELDE PROJECTEN
1. Raffinaderijen van ruwe aardolie (met uitzondering van de bedrijven die uitsluitend smeermiddelen uit ruwe olie vervaardigen), alsmede installaties voor de vergassing en vloeibaarmaking van ten minste 500 t steenkool of bitumineuze schisten per dag.
2.
a) Thermische centrales en andere verbrandingsinstallaties met een warmtevermogen van ten minste 300 megawatt.
b) Kerncentrales en andere kernreactoren, met inbegrip van de ontmanteling of buitengebruikstelling van dergelijke centrales of reactoren ( 8 ) (met uitzondering van onderzoekinstallaties voor de productie en verwerking van splijt- en kweekstoffen, met een constant vermogen van ten hoogste 1 thermische kW).
3.
a) Installaties voor de opwerking van bestraalde splijtstoffen.
b) Installaties die ontworpen zijn:
i) voor de productie of de verrijking van splijtstoffen,
ii) voor de behandeling van bestraalde splijtstoffen of hoog radioactief afval,
iii) voor de definitieve verwijdering van bestraalde splijtstoffen,
iv) uitsluitend voor de definitieve verwijdering van radioactief afval,
v) uitsluitend voor de (voor meer dan 10 jaar geplande) opslag van bestraalde splijtstoffen of radioactief afval op een andere plaats dan het productieterrein.
4.
a) Geïntegreerde hoogovenbedrijven voor de productie van ruwijzer en staal.
b) Installaties voor de winning van ruwe non-ferrometalen uit erts, concentraat of secundaire grondstoffen met metallurgische, chemische of elektrolytische procedés.
5. Installaties voor de winning van asbest, alsmede voor de behandeling en de verwerking van asbest en asbesthoudende producten: voor producten van asbestcement, met een jaarproductie van meer dan 20 000 t eindproducten, voor remvoeringen, met een jaarproductie van meer dan 50 t eindproducten, alsmede — voor andere toepassingsmogelijkheden van asbest — met een gebruik van meer dan 200 t per jaar.
6. Geïntegreerde chemische installaties, d.w.z. installaties voor de fabricage op industriële schaal van stoffen door chemische omzetting, waarin verscheidene eenheden naast elkaar bestaan en functioneel met elkaar verbonden zijn, bestemd voor de fabricage van:
a) organische basischemicaliën;
b) anorganische basischemicaliën;
c) fosfaat-, stikstof- of kaliumhoudende meststoffen (enkelvoudige of samengestelde meststoffen);
d) basisproducten voor gewasbescherming en van biociden;
e) farmaceutische basisproducten met een chemisch of biologisch procedé;
f) explosieven.
7.
a) Aanleg van spoorlijnen voor spoorverkeer over lange afstand en aanleg van vliegvelden ( 9 ) met een start- en ladingsbaan van ten minste 2 100 m.
b) Aanleg van autosnelwegen en autowegen ( 10 ).
c) Aanleg van nieuwe wegen met vier of meer rijstroken, of verlegging en/of verbreding van bestaande wegen van twee rijstroken of minder tot wegen met vier of meer rijstroken, indien de nieuwe weg, of het verlegde en/of verbrede weggedeelte een ononderbroken lengte van 10 km of meer heeft.
8.
a) Waterwegen en havens voor de binnenscheepvaart voor schepen van meer dan 1 350 t.
b) Zeehandelshavens, met het land verbonden en buiten havens gelegen pieren voor lossen en laden (met uitzondering van pieren voor veerboten) die schepen van meer dan 1 350 t kunnen ontvangen.
9. Afvalverwijderingsinstallaties voor de verbranding, de chemische behandeling zoals gedefinieerd in punt D9 van bijlage I bij Richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 betreffende afvalstoffen ( 11 ) of het storten van gevaarlijke afvalstoffen, zoals gedefinieerd in artikel 3, punt 2, van die richtlijn.
10. Afvalverwijderingsinstallaties voor de verbranding of chemische behandeling zoals gedefinieerd in punt D9 van bijlage I bij Richtlijn 2008/98/EG van ongevaarlijke afvalstoffen met een capaciteit van meer dan 100 t per dag.
11. Werkzaamheden voor het onttrekken of kunstmatig aanvullen van grondwater wanneer het jaarlijkse volume onttrokken of aangevuld water 10 miljoen m3 of meer bedraagt.
12.
a) Projecten voor de overbrenging van water tussen stroomgebieden wanneer deze overbrenging ten doel heeft eventuele waterschaarste te voorkomen en de hoeveelheid overgebracht water meer bedraagt dan 100 miljoen m3 per jaar.
b) In alle andere gevallen, projecten voor de overbrenging van water tussen stroomgebieden wanneer het meerjarig gemiddelde jaardebiet van het bekken waaraan het water wordt onttrokken meer bedraagt dan 2 000 miljoen m3 en de hoeveelheid overgebracht water 5 % van dit debiet overschrijdt.
In beide gevallen is overbrenging van via leidingen aangevoerd drinkwater uitgesloten.
13. Rioolwaterzuiveringsinstallaties met een capaciteit van meer dan 150 000 inwonerequivalenten zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 6, van Richtlijn 91/271/EEG van de Raad van 21 mei 1991 inzake de behandeling van stedelijk afvalwater ( 12 ).
14. Commerciële winning van aardolie en aardgas wanneer de gewonnen hoeveelheid meer dan 500 t aardolie per dag of meer dan 500 000 m3 aardgas per dag bedraagt.
15. Stuwdammen en andere installaties voor het stuwen of permanent opslaan van water, wanneer een nieuwe of extra hoeveelheid water van meer dan 10 miljoen m3 wordt gestuwd of opgeslagen.
16. Pijpleidingen met een diameter van meer dan 800 mm en een lengte van meer dan 40 km:
a) voor het vervoer van gas, olie of chemicaliën;
b) voor het vervoer van kooldioxide(CO2)-stromen ten behoeve van geologische opslag, inclusief de desbetreffende pompstations.
17. Installaties voor intensieve pluimvee- of varkenshouderij met meer dan:
a) 85 000 plaatsen voor mesthoenders, 60 000 plaatsen voor hennen;
b) 3 000 plaatsen voor mestvarkens (van meer dan 30 kg); of
c) 900 plaatsen voor zeugen.
18. Industriële installaties voor de fabricage van:
a) papierpulp uit hout of uit andere vezelstoffen;
b) papier en karton met een productiecapaciteit van meer dan 200 t per dag.
19. Steengroeven en dagbouwmijnen met een terreinoppervlakte van meer dan 25 hectare, of turfwinning met een terreinoppervlakte van meer dan 150 hectare.
20. Aanleg van bovengrondse hoogspanningsleidingen van 220 kV of meer en langer dan 15 km.
21. Installaties voor de opslag van aardolie, petrochemische of chemische producten met een capaciteit van 200 000 t of meer.
22. Opslaglocaties overeenkomstig Richtlijn 2009/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 betreffende de geologische opslag van kooldioxide ( 13 ).
23. Installaties voor het afvangen van CO2-stromen met het oog op geologische opslag overeenkomstig Richtlijn 2009/31/EG afkomstig van onder deze bijlage vallende installaties, of wanneer de totale jaarlijkse afvang van CO2 oploopt tot 1,5 megaton of meer.
24. Wijziging of uitbreiding van in deze bijlage opgenomen projecten, wanneer die wijziging of uitbreiding voldoet aan de in deze bijlage genoemde drempelwaarden, voor zover deze bestaan.
BIJLAGE II
IN ARTIKEL 4, LID 2, BEDOELDE PROJECTEN
1. LANDBOUW, BOSBOUW EN AQUACULTUUR
a) Ruilverkavelingsprojecten.
b) Projecten voor het gebruik van niet in cultuur gebrachte gronden of seminatuurlijke gebieden voor intensieve landbouw.
c) Waterbeheersingsprojecten voor landbouwdoeleinden, met inbegrip van irrigatie- en droogleggingsprojecten.
d) Eerste bebossing en ontbossing met het oog op omschakeling naar een ander bodemgebruik.
e) Intensieve veeteeltbedrijven (voor zover niet in bijlage I opgenomen).
f) Intensieve aquacultuur van vis.
g) ►C1 Landwinning in zee. ◄
2. EXTRACTIEVE BEDRIJVEN
a) Steengroeven, dagbouwmijnen en turfwinning (niet onder bijlage I vallende projecten).
b) Ondergrondse mijnbouw.
c) Winning van mineralen door afbaggering van de zee- of rivierbodem.
d) Diepboringen, met name:
i) geothermische boringen,
ii) boringen in verband met de opslag van kernafval,
iii) boringen voor watervoorziening,
met uitzondering van boringen voor het onderzoek naar de stabiliteit van de grond.
e) Oppervlakte-installaties van bedrijven voor de winning van steenkool, aardolie, aardgas, ertsen en bitumineuze schisten.
3. ENERGIEBEDRIJVEN
a) Industriële installaties voor de productie van elektriciteit, stoom en warm water (niet onder bijlage I vallende projecten).
b) Industriële installaties voor het transport van gas, stoom en warm water; transport van elektrische energie via bovengrondse leidingen (niet onder bijlage I vallende projecten).
c) Bovengrondse opslag van aardgas.
d) Ondergrondse opslag van gasvormige brandstoffen.
e) Bovengrondse opslag van fossiele brandstoffen.
f) Industrieel briketteren van steenkool en bruinkool.
g) Installaties voor de behandeling en de opslag van radioactief afval (niet onder bijlage I vallende projecten).
h) Installaties voor de productie van hydro-elektrische energie.
i) Installaties voor de winning van windenergie voor de energieproductie (windturbineparken).
j) Installaties voor het afvangen van CO2-stromen met het oog op geologische opslag overeenkomstig Richtlijn 2009/31/EG afkomstig van installaties die niet onder bijlage I bij deze richtlijn vallen.
4. PRODUCTIE EN VERWERKING VAN METALEN
a) Installaties voor de productie van ruwijzer of staal (primaire of secundaire smelting), met inbegrip van continugieten.
b) Installaties voor verwerking van ferrometalen door:
i) warmwalsen,
ii) smeden met hamers,
iii) het aanbrengen van deklagen van gesmolten metaal.
c) Smelterijen van ferrometalen.
d) Installaties voor het smelten, met inbegrip van het legeren, van non-ferrometalen, met uitzondering van edele metalen, inclusief terugwinningsproducten (affineren, vormgieten enz.).
e) Installaties voor oppervlaktebehandeling van metalen en plastic materiaal door middel van een elektrolytisch of chemisch procedé.
f) ►C1 Motorvoertuigfabrieken en –assemblagebedrijven en fabricage van motoren van motorvoertuigen. ◄
g) Scheepswerven.
h) Installaties voor de bouw en reparatie van luchtvaartuigen.
i) Spoorwegmaterieelfabrieken.
j) Uitstampen door middel van springstoffen.
k) Installaties voor het roosten en sinteren van ertsen.
5. MINERALE INDUSTRIE
a) Cokesovenbedrijven (droge distillatie van steenkool).
b) Installaties voor de vervaardiging van cement.
c) Installaties voor de winning van asbest en de fabricage van asbestproducten (niet onder bijlage I vallende projecten).
d) Installaties voor de fabricage van glas, met inbegrip van glasvezels.
e) Installaties voor het smelten van minerale stoffen, met inbegrip van installaties voor de fabricage van mineraalvezels.
f) Fabricage van keramische producten door middel van bakken, met name dakpannen, bakstenen, vuurvaste stenen, tegels, aardewerk of porselein.
6. CHEMISCHE INDUSTRIE (NIET ONDER BIJLAGE I VALLENDE PROJECTEN)
a) Behandeling van tussenproducten en vervaardiging van chemicaliën.
b) Productie van bestrijdingsmiddelen en farmaceutische producten, verven en vernissen, elastomeren en peroxiden.
c) Opslagruimten voor aardolie, petrochemische en chemische producten.
7. VOEDINGS- EN GENOTMIDDELENINDUSTRIE
a) Vervaardiging van plantaardige en dierlijke oliën en vetten.
b) Conservenfabrieken voor dierlijke en plantaardige producten.
c) Zuivelfabrieken.
d) Bierbrouwerijen en mouterijen.
e) Suikerwaren- en siroopfabrieken.
f) Installaties voor het slachten van dieren.
g) Zetmeelfabrieken.
h) Vismeel- en visoliefabrieken.
i) Suikerfabrieken.
8. TEXTIEL-, LEDER-, HOUT- EN PAPIERINDUSTRIE
a) Industriële installaties voor de fabricage van papier en karton (niet onder bijlage I vallende projecten).
b) Installaties voor de voorbehandeling (zoals wassen, bleken, merceriseren) of het verven van vezels of textiel.
c) Installaties voor het looien van huiden.
d) Installaties voor het produceren en bewerken van celstof.
9. RUBBERVERWERKENDE INDUSTRIE
Vervaardiging en behandeling van producten op basis van elastomeren.
10. INFRASTRUCTUURPROJECTEN
a) Industrieterreinontwikkeling.
b) Stadsontwikkelingsprojecten, met inbegrip van de bouw van winkelcentra en parkeerterreinen.
c) Aanleg van spoorwegen en faciliteiten voor de overlading tussen vervoerswijzen en van overladingsstations (niet onder bijlage I vallende projecten).
d) Aanleg van vliegvelden (niet onder bijlage I vallende projecten).
e) Aanleg van wegen, havens en haveninstallaties, met inbegrip van visserijhavens (niet onder bijlage I vallende projecten).
f) Aanleg van waterwegen (projecten die niet zijn opgenomen in bijlage I), werken inzake kanalisering en ter beperking van overstromingen (floodrelief werken).
g) Stuwdammen en andere installaties voor het stuwen of voor de lange termijn opslaan van water (niet onder bijlage I vallende projecten).
h) Trams, boven- en ondergrondse spoorwegen, zweefspoor en dergelijke bijzondere constructies, welke uitsluitend of overwegend voor personenvervoer zijn bestemd.
i) Olie- en gaspijpleidingsinstallaties en pijpleidingen voor het vervoer van CO2-stromen ten behoeve van geologische opslag (projecten die niet zijn opgenomen in bijlage I).
j) Aanleg van aquaducten over lange afstand.
k) Kustwerken om erosie te bestrijden en maritieme werken die de kust kunnen wijzigen door de aanleg van onder meer dijken, pieren, havenhoofden, en andere kustverdedigingswerken, met uitzondering van het onderhoud en herstel van deze werken.
l) Niet in bijlage I opgenomen werken voor het onttrekken of kunstmatig aanvullen van grondwater.
m) Niet in bijlage I opgenomen projecten voor de overbrenging van water tussen stroomgebieden.
11. ANDERE PROJECTEN
a) Permanente race- en testbanen voor gemotoriseerde voertuigen.
b) Installaties voor de verwijdering van afval (niet onder bijlage I vallende projecten).
c) Rioolwaterzuiveringsinstallaties (niet onder bijlage I vallende projecten).
d) Slibstortplaatsen.
e) Opslag van schroot, met inbegrip van autowrakken.
f) Testbanken voor motoren, turbines of reactoren.
g) Installaties voor de vervaardiging van kunstmatige minerale vezels.
h) Installaties voor de terugwinning of vernietiging van explosieve stoffen.
i) Vilderijen.
12. TOERISME EN RECREATIE
a) Skihellingen, skiliften, kabelbanen en bijbehorende voorzieningen.
b) Jachthavens.
c) Vakantiedorpen en hotelcomplexen buiten stedelijke zones met bijbehorende voorzieningen.
d) Permanente kampeer- en caravanterreinen.
e) Themaparken.
13. |
a) Wijziging of uitbreiding van projecten opgesomd in bijlage I of in deze bijlage waarvoor reeds een vergunning is afgegeven, die zijn of worden uitgevoerd en die aanzienlijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (niet in bijlage I opgenomen wijziging of uitbreiding). b) Projecten opgesomd in bijlage I die uitsluitend of hoofdzakelijk dienen voor het ontwikkelen en beproeven van nieuwe methoden of producten en die niet langer dan twee jaar worden gebruikt. |
BIJLAGE II.A
IN ARTIKEL 4, LID 4, BEDOELDE INFORMATIE
(DOOR DE OPDRACHTGEVER TE VERSTREKKEN INFORMATIE INZAKE DE IN BIJLAGE II GENOEMDE PROJECTEN)
1. Een beschrijving van het project, met in het bijzonder:
a) een beschrijving van de fysieke kenmerken van het gehele project en, voor zover relevant, van sloopwerken;
b) een beschrijving van de locatie van het project, met bijzondere aandacht voor de kwetsbaarheid van het milieu in de gebieden waarop het project van invloed kan zijn.
2. Een beschrijving van de waarschijnlijk aanzienlijke milieueffecten van het project.
3. Een beschrijving — voor zover er informatie over deze effecten beschikbaar is — van waarschijnlijk aanzienlijke milieueffecten van het project ten gevolge van:
a) de verwachte residuen en emissies en de productie van afvalstoffen, indien van toepassing;
b) het gebruik van natuurlijke hulpbronnen, met name bodem, land, water en biodiversiteit.
4. Voor zover relevant wordt rekening gehouden met de criteria van bijlage III bij het verzamelen van de informatie overeenkomstig de punten 1 tot en met 3.
BIJLAGE III
IN ARTIKEL 4, LID 3, BEDOELDE SELECTIECRITERIA
(CRITERIA OM VAST TE STELLEN OF DE IN BIJLAGE II GENOEMDE PROJECTEN AAN EEN MILIEUEFFECTBEOORDELING MOETEN WORDEN ONDERWORPEN)
1. Kenmerken van de projecten
De kenmerken van de projecten moeten in aanmerking worden genomen, en met name:
a) de omvang en het ontwerp van het gehele project;
b) de cumulatie met andere bestaande en/of goedgekeurde projecten;
c) het gebruik van natuurlijke hulpbronnen, met name land, bodem, water en biodiversiteit;
d) de productie van afvalstoffen;
e) verontreiniging en hinder;
f) het risico van zware ongevallen en/of rampen die relevant zijn voor het project in kwestie, waaronder rampen die worden veroorzaakt door klimaatverandering, in overeenstemming met wetenschappelijke kennis;
g) de risico's voor de menselijke gezondheid (bijvoorbeeld als gevolg van waterverontreiniging of luchtvervuiling).
2. Locatie van de projecten
De kwetsbaarheid van het milieu in de gebieden waarop de projecten van invloed kunnen zijn, moet in aanmerking worden genomen, en met name:
a) het bestaande en goedgekeurde landgebruik;
b) de relatieve rijkdom aan en beschikbaarheid, kwaliteit en regeneratievermogen van natuurlijke hulpbronnen (met inbegrip van bodem, land, water en biodiversiteit) in het gebied en de ondergrond ervan;
c) het opnamevermogen van het natuurlijke milieu, met in het bijzonder aandacht voor de volgende typen gebieden:
i) wetlands, oeverformaties, riviermondingen;
ii) kustgebieden en het mariene milieu;
iii) berg- en bosgebieden;
iv) natuurreservaten en -parken;
v) gebieden die in de nationale wetgeving zijn aangeduid of door die wetgeving worden beschermd; Natura 2000-gebieden die door de lidstaten zijn aangewezen krachtens Richtlijn 92/43/EEG en Richtlijn 2009/147/EG;
vi) gebieden waar de milieukwaliteitsnormen, in de wetgeving van de Unie vastgesteld en relevant voor het project, al niet worden nagekomen of worden beschouwd als niet-nagekomen;
vii) gebieden met een hoge bevolkingsdichtheid;
viii) landschappen en plaatsen van historisch, cultureel of archeologisch belang.
3. Soort en kenmerken van het potentiële effect
De waarschijnlijk aanzienlijke milieueffecten van projecten moeten, in samenhang met de onder punten 1 en 2 van deze bijlage hierboven uiteengezette criteria, in aanmerking worden genomen, met aandacht voor het effect van het project op de in artikel 3, lid 1, uiteengezette factoren, met inachtneming van:
a) de orde van grootte en het ruimtelijk bereik van de effecten (bijvoorbeeld geografisch gebied en omvang van de bevolking die getroffen kan worden);
b) de aard van het effect;
c) het grensoverschrijdend karakter van het effect;
d) de intensiteit en de complexiteit van het effect;
e) de waarschijnlijkheid van het effect;
f) de verwachte aanvang, de duur, de frequentie en de omkeerbaarheid van het effect;
g) de cumulatie van effecten met de effecten van andere bestaande en/of goedgekeurde projecten;
h) de mogelijkheid om de effecten doeltreffend te verminderen.
BIJLAGE IV
INFORMATIE BEDOELD IN ARTIKEL 5, LID 1
(INFORMATIE VOOR HET MILIEUEFFECTBEOORDELINGSRAPPORT)
1. Beschrijving van het project, met in het bijzonder:
a) een beschrijving van de locatie van het project;
b) een beschrijving van de fysieke kenmerken van het gehele project, indien relevant met inbegrip van de vereiste sloopwerken, en de eisen met betrekking tot landgebruik tijdens de bouw- en bedrijfsfasen;
c) een beschrijving van de voornaamste kenmerken van de bedrijfsfase van het project (met name productieprocessen), bijvoorbeeld energievraag en energieverbruik, aard en hoeveelheden van de gebruikte materialen en natuurlijke hulpbronnen (waaronder water, land, bodem en biodiversiteit);
d) een prognose van de soort en de hoeveelheid van de verwachte residuen en emissies (zoals water-, lucht-, bodem- en ondergrondverontreiniging, geluidshinder, trillingen, licht, warmte, straling) en de hoeveelheden en soorten tijdens de bouw- en bedrijfsfasen geproduceerde afvalstoffen.
2. Een beschrijving van de door de opdrachtgever onderzochte redelijke alternatieven (bijvoorbeeld met betrekking tot het projectontwerp, de technologie, locatie, omvang en schaal), die relevant zijn voor het voorgestelde project en de specifieke kenmerken ervan, en een opgave van de belangrijkste redenen voor het selecteren van de gekozen optie, met inbegrip van een vergelijking van de milieueffecten.
3. Een beschrijving van de relevante aspecten van de huidige toestand van het milieu (referentiescenario) en een schets van de mogelijke ontwikkeling daarvan als het project niet wordt uitgevoerd voor zover natuurlijke veranderingen van het referentiescenario redelijkerwijs kunnen worden beoordeeld op basis van de beschikbaarheid van milieu-informatie en wetenschappelijke kennis.
4. Een beschrijving van de in artikel 3, lid 1, uiteengezette factoren waarop het project van aanzienlijke invloed kan zijn: bevolking, menselijke gezondheid, biodiversiteit (bijvoorbeeld fauna en flora), land (bijvoorbeeld ruimtebeslag), bodem (bijvoorbeeld organisch materiaal, erosie, verdichting, afdekking), water (bijvoorbeeld hydromorfologische veranderingen, kwantiteit en kwaliteit), lucht, klimaat (bijvoorbeeld broeikasgasemissies, effecten die van belang zijn voor adaptatie), materiële goederen, cultureel erfgoed, inclusief architectonische en archeologische aspecten, en het landschap.
5. Een beschrijving van de waarschijnlijk aanzienlijke milieueffecten van het project ten gevolge van, onder meer:
a) de bouw en het bestaan van het project, met inbegrip van, voor zover relevant, sloopwerken;
b) het gebruik van natuurlijke hulpbronnen, met name land, bodem, water en biodiversiteit, waarbij zoveel mogelijk rekening wordt gehouden met de duurzame beschikbaarheid van deze hulpbronnen;
c) de uitstoot van verontreinigende stoffen, geluidshinder, trillingen, licht, warmte, straling, het ontstaan van milieuhinder en het verwijderen en terugwinnen van afvalstoffen;
d) de risico's voor de menselijke gezondheid, het cultureel erfgoed of het milieu (bijvoorbeeld door ongevallen of rampen);
e) de cumulatie van effecten met andere bestaande en/of goedgekeurde projecten, waarbij rekening wordt gehouden met alle bestaande milieuproblemen met betrekking tot gebieden die vanuit milieuoogpunt van bijzonder belang zijn en waarop het project van invloed kan zijn, of met het gebruik van natuurlijke hulpbronnen;
f) het effect van het project op het klimaat (bijvoorbeeld de aard en de omvang van emissies van broeikasgassen) en de kwetsbaarheid van het project voor klimaatverandering;
g) de gebruikte technologieën en stoffen.
De beschrijving van de waarschijnlijk aanzienlijke milieueffecten op de in artikel 3, lid 1, gespecificeerde factoren moet betrekking hebben op de directe en, in voorkomend geval, de indirecte, secundaire, cumulatieve en grensoverschrijdende effecten op korte termijn, middellange termijn en lange termijn, permanente en tijdelijke, positieve en negatieve effecten van het project. Bij deze beschrijving moet rekening worden gehouden met de op Unie- of op lidstaatniveau vastgestelde doelstellingen inzake milieubescherming, die relevant zijn voor het project.
6. Een beschrijving van de methoden of bewijsstukken die gebruikt zijn voor de identificatie en de beoordeling van de aanzienlijke milieueffecten, met inbegrip van een overzicht van de moeilijkheden (bijvoorbeeld technische gebreken of ontbrekende kennis) die zijn ondervonden bij het verzamelen van de vereiste informatie en de belangrijkste onzekerheden.
7. Een beschrijving van de geplande maatregelen om alle geïdentificeerde aanzienlijke nadelige milieueffecten te vermijden, te voorkomen, te beperken of zo mogelijk te compenseren en, in voorkomend geval, van eventuele voorgestelde monitoringsregelingen (bijvoorbeeld de voorbereiding van een post project analyse). In deze beschrijving moet worden uitgelegd in welke mate aanzienlijke nadelige milieueffecten worden vermeden, voorkomen, beperkt of gecompenseerd, met betrekking tot zowel de bouwfase als de bedrijfsfase.
8. Een beschrijving van de verwachte aanzienlijke nadelige milieueffecten van het project die voortvloeien uit de kwetsbaarheid van het project voor risico's op zware ongevallen en/of rampen die relevant zijn voor het project in kwestie. Hiertoe kan gebruik worden gemaakt van beschikbare relevante informatie die is verkregen via overeenkomstig de wetgeving van de Unie zoals Richtlijn 2012/18/EU van het Europees Parlement en de Raad ( 14 ) of Richtlijn 2009/71/Euratom van de Raad ( 15 )uitgevoerde risicobeoordelingen of overeenkomstig nationale wetgeving uitgevoerde relevante beoordelingen, mits aan de vereisten van deze richtlijn wordt voldaan. In voorkomend geval moet deze beschrijving de geplande maatregelen ter voorkoming of verzachting van de aanzienlijke nadelige milieueffecten van dergelijke gebeurtenissen omvatten, evenals details inzake paraatheid en voorgenomen reactievermogen bij dergelijke noodsituaties.
9. Een niet-technische samenvatting van de overeenkomstig punten 1 tot en met 8 verstrekte informatie.
10. Een referentielijst waarin de bronnen worden vermeld die zijn gebruikt voor de in het rapport opgenomen beschrijvingen en beoordelingen.
BIJLAGE V
DEEL A
Ingetrokken richtlijn met overzicht van de achtereenvolgende wijzigingen ervan
(bedoeld in artikel 14)
Richtlijn 85/337/EEG van de Raad (PB L 175 van 5.7.1985, blz. 40) |
|
Richtlijn 97/11/EG van de Raad (PB L 73 van 14.3.1997, blz. 5) |
|
Richtlijn 2003/35/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 156 van 25.6.2003, blz. 17) |
uitsluitend artikel 3 |
Richtlijn 2009/31/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 140 van 5.6.2009, blz. 114) |
uitsluitend artikel 31 |
DEEL B
Termijnen voor omzetting in nationaal recht
(bedoeld in artikel 14)
Richtlijn |
Omzettingstermijn |
85/337/EEG |
3 juli 1988 |
97/11/EG |
14 maart 1999 |
2003/35/EG |
25 juni 2005 |
2009/31/EG |
25 juni 2011 |
BIJLAGE VI
Concordantietabel
Richtlijn 85/337/EEG |
De onderhavige richtlijn |
Artikel 1, lid 1 |
Artikel 1, lid 1 |
Artikel 1, lid 2, eerste alinea |
Artikel 1, lid 2, aanhef |
Artikel 1, lid 2, tweede alinea, aanhef |
Artikel 1, lid 2, onder a), aanhef |
Artikel 1, lid 2, tweede alinea, eerste streepje |
Artikel 1, lid 2, onder a), eerste streepje |
Artikel 1, lid 2, tweede alinea, tweede streepje |
Artikel 1, lid 2, onder a), tweede streepje |
Artikel 1, lid 2, derde alinea |
Artikel 1, lid 2, onder b) |
Artikel 1, lid 2, vierde alinea |
Artikel 1, lid 2, onder c) |
Artikel 1, lid 2, vijfde alinea |
Artikel 1, lid 2, onder d) |
Artikel 1, lid 2, zesde alinea |
Artikel 1, lid 2, onder e) |
Artikel 1, lid 3 |
Artikel 1, lid 2, onder f) |
Artikel 1, lid 4 |
Artikel 1, lid 3 |
Artikel 1, lid 5 |
Artikel 1, lid 4 |
Artikel 2, lid 1 |
Artikel 2, lid 1 |
Artikel 2, lid 2 |
Artikel 2, lid 2 |
Artikel 2, lid 2 bis |
Artikel 2, lid 3 |
Artikel 2, lid 3 |
Artikel 2, lid 4 |
Artikel 3, aanhef |
Artikel 3, aanhef |
Artikel 3, eerste streepje |
Artikel 3, onder a) |
Artikel 3, tweede streepje |
Artikel 3, onder b) |
Artikel 3, derde streepje |
Artikel 3, onder c) |
Artikel 3, vierde streepje |
Artikel 3, onder d) |
Artikel 4 |
Artikel 4 |
Artikel 5, lid 1 |
Artikel 5, lid 1 |
Artikel 5, lid 2 |
Artikel 5, lid 2 |
Artikel 5, lid 3, aanhef |
Artikel 5, lid 3, aanhef |
Artikel 5, lid 3, eerste streepje |
Artikel 5, lid 3, onder a) |
Artikel 5, lid 3, tweede streepje |
Artikel 5, lid 3, onder b) |
Artikel 5, lid 3, derde streepje |
Artikel 5, lid 3, onder c) |
Artikel 5, lid 3, vierde streepje |
Artikel 5, lid 3, onder d) |
Artikel 5, lid 3, vijfde streepje |
Artikel 5, lid 3, onder e) |
Artikel 5, lid 4 |
Artikel 5, lid 4 |
Artikel 6 |
Artikel 6 |
Artikel 7, lid 1, aanhef |
Artikel 7, lid 1, eerste alinea, aanhef |
Artikel 7, lid 1, onder a) |
Artikel 7, lid 1, eerste alinea, onder a) |
Artikel 7, lid 1, onder b) |
Artikel 7, lid 1, eerste alinea, onder b) |
Artikel 7, lid 1, slotzin |
Artikel 7, lid 1, tweede alinea |
Artikel 7, leden 2 t/m 5 |
Artikel 7, leden 2 t/m 5 |
Artikel 8 |
Artikel 8 |
Artikel 9, lid 1, aanhef |
Artikel 9, aanhef |
Artikel 9, lid 1, eerste streepje |
Artikel 9, lid 1, onder a) |
Artikel 9, lid 1, tweede streepje |
Artikel 9, lid 1, onder b) |
Artikel 9, lid 1, derde streepje |
Artikel 9, lid 1, onder c) |
Artikel 9, lid 2 |
Artikel 9, lid 2 |
Artikel 10 |
Artikel 10 |
Artikel 10 bis, eerste alinea |
Artikel 11, lid 1 |
Artikel 10 bis, tweede alinea |
Artikel 11, lid 2 |
Artikel 10 bis, derde alinea |
Artikel 11, lid 3 |
Artikel 10 bis, vierde en vijfde alinea |
Artikel 11, lid 4, eerste en tweede alinea |
Artikel 10 bis, zesde alinea |
Artikel 11, lid 5 |
Artikel 11, lid 1 |
Artikel 12, lid 1 |
Artikel 11, lid 2 |
Artikel 12, lid 2 |
Artikel 11, lid 3 |
— |
Artikel 11, lid 4 |
Artikel 12, lid 3 |
Artikel 12, lid 1 |
— |
Artikel 12, lid 2 |
Artikel 13 |
— |
Artikel 14 |
— |
Artikel 15 |
Artikel 14 |
Artikel 16 |
Bijlage I, punt 1 |
Bijlage I, punt 1 |
Bijlage I, punt 2, eerste streepje |
Bijlage I, punt 2, onder a) |
Bijlage I, punt 2, tweede streepje |
Bijlage I, punt 2, onder b) |
Bijlage I, punt 3, onder a) |
Bijlage I, punt 3, onder a) |
Bijlage I, punt 3, onder b), aanhef |
Bijlage I, punt 3, onder b), aanhef |
Bijlage I, punt 3, onder b), eerste streepje |
Bijlage I, punt 3, onder b), i) |
Bijlage I, punt 3, onder b), tweede streepje |
Bijlage I, punt 3, onder b), ii) |
Bijlage I, punt 3, onder b), derde streepje |
Bijlage I, punt 3, onder b), iii) |
Bijlage I, punt 3, onder b), vierde streepje |
Bijlage I, punt 3, onder b), iv) |
Bijlage I, punt 3, onder b), vijfde streepje |
Bijlage I, punt 3, onder b), v) |
Bijlage I, punt 4, eerste streepje |
Bijlage I, punt 4, onder a) |
Bijlage I, punt 4, tweede streepje |
Bijlage I, punt 4, onder b) |
Bijlage I, punt 5 |
Bijlage I, punt 5 |
Bijlage I, punt 6, aanhef |
Bijlage I, punt 6, aanhef |
Bijlage I, punt 6, onder i) |
Bijlage I, punt 6, onder a) |
Bijlage I, punt 6, onder ii) |
Bijlage I, punt 6, onder b) |
Bijlage I, punt 6, onder iii) |
Bijlage I, punt 6, onder c) |
Bijlage I, punt 6, onder iv) |
Bijlage I, punt 6, onder d) |
Bijlage I, punt 6, onder v) |
Bijlage I, punt 6, onder e) |
Bijlage I, punt 6, onder vi) |
Bijlage I, punt 6, onder f) |
Bijlage I, punten 7 t/m 15 |
Bijlage I, punten 7 t/m 15 |
Bijlage I, punt 16, aanhef |
Bijlage I, punt 16, aanhef |
Bijlage I, punt 16, eerste streepje |
Bijlage I, punt 16, onder a) |
Bijlage I, punt 16, tweede streepje |
Bijlage I, punt 16, onder b) |
Bijlage I, punten 17 t/m 21 |
Bijlage I, punten 17 t/m 21 |
Bijlage I, punt 22 |
Bijlage I, punt 24 |
Bijlage I, punt 23 |
Bijlage I, punt 22 |
Bijlage I, punt 24 |
Bijlage I, punt 23 |
Bijlage II, punt 1 |
Bijlage II, punt 1 |
Bijlage II, punt 2, onder a), b) en c) |
Bijlage II, punt 2, onder a), b) en c) |
Bijlage II, punt 2, onder d), aanhef |
Bijlage II, punt 2, onder d), aanhef |
Bijlage II, punt 2, onder d), eerste streepje |
Bijlage II, punt 2, onder d), i) |
Bijlage II, punt 2, onder d), tweede streepje |
Bijlage II, punt 2, onder d), ii) |
Bijlage II, punt 2, onder d), derde streepje |
Bijlage II, punt 2, onder d), iii) |
Bijlage II, punt 2, onder d), slotzin |
Bijlage II, punt 2, onder d), slotzin |
Bijlage II, punt 2, onder e) |
Bijlage II, punt 2, onder e) |
Bijlage II, punten 3 t/m 12 |
Bijlage II, punten 3 t/m 12 |
Bijlage II, punt 13, eerste streepje |
Bijlage II, punt 13, onder a) |
Bijlage II, punt 13, tweede streepje |
Bijlage II, punt 13, onder b) |
Bijlage III, punt 1, aanhef |
Bijlage III, punt 1, aanhef |
Bijlage III, punt 1, eerste streepje |
Bijlage III, punt 1, onder a) |
Bijlage III, punt 1, tweede streepje |
Bijlage III, punt 1, onder b) |
Bijlage III, punt 1, derde streepje |
Bijlage III, punt 1, onder c) |
Bijlage III, punt 1, vierde streepje |
Bijlage III, punt 1, onder d) |
Bijlage III, punt 1, vijfde streepje |
Bijlage III, punt 1, onder e) |
Bijlage III, punt 1, zesde streepje |
Bijlage III, punt 1, onder f) |
Bijlage III, punt 2, aanhef |
Bijlage III, punt 2, aanhef |
Bijlage III, punt 2, eerste streepje |
Bijlage III, punt 2, onder a) |
Bijlage III, punt 2, tweede streepje |
Bijlage III, punt 2, onder b) |
Bijlage III, punt 2, derde streepje, aanhef |
Bijlage III, punt 2, onder c), aanhef |
Bijlage III, punt 2, derde streepje, onder a) |
Bijlage III, punt 2, onder c), i) |
Bijlage III, punt 2, derde streepje, onder b) |
Bijlage III, punt 2, onder c), ii) |
Bijlage III, punt 2, derde streepje, onder c) |
Bijlage III, punt 2, onder c), iii) |
Bijlage III, punt 2, derde streepje, onder d) |
Bijlage III, punt 2, onder c), iv) |
Bijlage III, punt 2, derde streepje, onder e) |
Bijlage III, punt 2, onder c), v) |
Bijlage III, punt 2, derde streepje, onder f) |
Bijlage III, punt 2, onder c), vi) |
Bijlage III, punt 2, derde streepje, onder g) |
Bijlage III, punt 2, onder c), vii) |
Bijlage III, punt 2, derde streepje, onder h) |
Bijlage III, punt 2, onder c), viii) |
Bijlage III, punt 3, aanhef |
Bijlage III, punt 3, aanhef |
Bijlage III, punt 3, eerste streepje |
Bijlage III, punt 3, onder a) |
Bijlage III, punt 3, tweede streepje |
Bijlage III, punt 3, onder b) |
Bijlage III, punt 3, derde streepje |
Bijlage III, punt 3, onder c) |
Bijlage III, punt 3, vierde streepje |
Bijlage III, punt 3, onder d) |
Bijlage III, punt 3, vijfde streepje |
Bijlage III, punt 3, onder e) |
Bijlage IV, punt 1, aanhef |
Bijlage IV, punt 1, aanhef |
Bijlage IV, punt 1, eerste streepje |
Bijlage IV, punt 1, onder a) |
Bijlage IV, punt 1, tweede streepje |
Bijlage IV, punt 1, onder b) |
Bijlage IV, punt 1, derde streepje |
Bijlage IV, punt 1, onder c) |
Bijlage IV, punten 2 en 3 |
Bijlage IV, punten 2 en 3 |
Bijlage IV, punt 4, aanhef |
Bijlage IV, punt 4, eerste alinea, aanhef |
Bijlage IV, punt 4, eerste streepje |
Bijlage IV, punt 4, eerste alinea, onder a) |
Bijlage IV, punt 4, tweede streepje |
Bijlage IV, punt 4, eerste alinea, onder b) |
Bijlage IV, punt 4, derde streepje |
Bijlage IV, punt 4, eerste alinea, onder c) |
Bijlage IV, punt 4, slotzin |
Bijlage IV, punt 5 |
Bijlage IV, punt 5 |
Bijlage IV, punt 6 |
Bijlage IV, punt 6 |
Bijlage IV, punt 7 |
Bijlage IV, punt 7 |
Bijlage IV, punt 8 |
— |
Bijlage V |
— |
Bijlage VI |
( 1 ) PB C 248 van 25.8.2011, blz. 154.
( 2 ) Standpunt van het Europees Parlement van 13 september 2011 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 15 november 2011.
( 3 ) PB L 175 van 5.7.1985, blz. 40.
( 4 ) Zie bijlage VI, deel A.
( 5 ) Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 inzake het behoud van de vogelstand (PB L 20 van 26.1.2010, blz. 7).
( 6 ) Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (PB L 206 van 22.7.1992, blz. 7).
( 7 ) PB L 41 van 14.2.2003, blz. 26.
( 8 ) Kerncentrales en andere kernreactoren houden op zulke installaties te zijn wanneer alle splijtstoffen en ander radioactief besmette elementen permanent van de plaats van installatie zijn verwijderd.
( 9 ) In deze richtlijn wordt onder „vliegveld” verstaan een vliegveld dat beantwoordt aan de definitie van het Verdrag van Chicago van 1944 tot oprichting van de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie (bijlage 14).
( 10 ) In deze richtlijn wordt onder „autoweg” verstaan een weg die beantwoordt aan de definitie van de Europese Overeenkomst inzake internationale hoofdverkeerswegen van 15 november 1975.
( 11 ) PB L 312 van 22.11.2008, blz. 3.
( 12 ) PB L 135 van 30.5.1991, blz. 40.
( 13 ) PB L 140 van 5.6.2009, blz. 114.
( 14 ) Richtlijn 2009/71/Euratom van de Raad van 25 juni 2009 tot vaststelling van een communautair kader voor de nucleaire veiligheid van kerninstallaties (PB L 172 van 2.7.2009, blz. 18).
( 15 ) Richtlijn 2012/18/EU van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende de beheersing van de gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken, houdende wijziging en vervolgens intrekking van Richtlijn 96/82/EG van de Raad (PB L 197 van 24.7.2012, blz. 1).