This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 32019L0879
Directive (EU) 2019/879 of the European Parliament and of the Council of 20 May 2019 amending Directive 2014/59/EU as regards the loss-absorbing and recapitalisation capacity of credit institutions and investment firms and Directive 98/26/EC
Richtlijn (EU) 2019/879 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2019 tot wijziging van Richtlijn 2014/59/EU met betrekking tot de verliesabsorptie- en herkapitalisatiecapaciteit van kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en Richtlijn 98/26/EG
Richtlijn (EU) 2019/879 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2019 tot wijziging van Richtlijn 2014/59/EU met betrekking tot de verliesabsorptie- en herkapitalisatiecapaciteit van kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en Richtlijn 98/26/EG
PE/48/2019/REV/1
PB L 150 van 7.6.2019, p. 296–344
(BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, GA, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)
In force: This act has been changed. Current consolidated version: 07/06/2019
7.6.2019 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 150/296 |
RICHTLIJN (EU) 2019/879 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD
van 20 mei 2019
tot wijziging van Richtlijn 2014/59/EU met betrekking tot de verliesabsorptie- en herkapitalisatiecapaciteit van kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en Richtlijn 98/26/EG
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 114,
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,
Gezien het advies van de Europese Centrale Bank (1),
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (2),
Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (3),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Op 9 november 2015 heeft de Raad voor financiële stabiliteit (Financial Stability Board) de "Total Loss-Absorbing Capacity (TLAC) Term Sheet" ("de TLAC-norm") gepubliceerd, die in november 2015 door de G20 werd bekrachtigd. Doel van de TLAC-norm is ervoor te zorgen dat mondiaal systeemrelevante banken, die in het regelgevingskader van de Unie als mondiaal systeemrelevante instellingen ("MSI's") worden gedefinieerd, over de verliesabsorptie- en herkapitalisatiecapaciteit beschikken die nodig is om er voor te zorgen dat, bij en onmiddellijk volgend op afwikkeling, die instellingen kritieke functies kunnen voortzetten zonder dat het geld van de belastingbetaler (overheidsmiddelen) of de financiële stabiliteit in gevaar komt. In haar mededeling van 24 november 2015, getiteld "Naar de voltooiing van de bankenunie", heeft de Commissie toegezegd om tegen eind 2016 met een wetgevingsvoorstel te komen waarmee de TLAC-norm binnen de internationaal overeengekomen termijn van 2019 in Unierecht kan worden omgezet. |
(2) |
Voor de invoering van de TLAC-norm in Unierecht moet rekening worden gehouden met het bestaande instellingspecifieke minimumvereiste voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva (minimum requirement for own funds and eligible liabilities - "MREL"), dat van toepassing is op alle in de Unie gevestigde kredietinstellingen en beleggingsondernemingen (instellingen) alsmede op iedere andere in Richtlijn 2014/59/EU van het Europees Parlement en de Raad (4) bedoelde entiteit (entiteiten). Aangezien de TLAC-norm en het MREL hetzelfde doel nastreven, namelijk ervoor zorgen dat in de Unie gevestigde instellingen en entiteiten voldoende verliesabsorptie- en herkapitalisatiecapaciteit hebben, moeten de twee vereisten complementaire elementen van een gemeenschappelijk kader zijn. Operationeel moet het geharmoniseerde minimumniveau van de TLAC-norm voor MSI's ("minimale TLAC-vereiste") in de wetgeving van de Unie worden ingevoerd via wijzigingen van Verordening (EU) nr. 575/2013 (5), terwijl de instellingspecifieke verhoging voor MSI's en het instellingspecifieke vereiste voor niet-MSI's, dat het MREL wordt genoemd, moeten worden aangepakt door gerichte wijzigingen van Richtlijn 2014/59/EU en Verordening (EU) nr. 806/2014 van het Europees Parlement en de Raad (6). De bepalingen van Richtlijn 2014/59/EU, als gewijzigd bij deze richtlijn, betreffende de verliesabsorptie- en herkapitalisatiecapaciteit van instellingen en entiteiten moeten op een wijze die overeenstemt met die in Verordeningen (EU) nr. 575/2013 en (EU) nr. 806/2014 en Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad (7) worden toegepast. |
(3) |
Het ontbreken van geharmoniseerde regels van de Unie met betrekking tot de invoering van de TLAC-norm in de Unie leidt tot extra kosten en rechtsonzekerheid en bemoeilijkt de toepassing van het instrument van bail-in voor grensoverschrijdende instellingen en entiteiten. Het ontbreken van geharmoniseerde regels van de Unie leidt ook tot vervalsing van de mededinging op de interne markt aangezien de kosten voor instellingen en entiteiten om aan de huidige vereisten en de TLAC-norm te voldoen aanzienlijk kunnen verschillen binnen de Unie. Daarom is het noodzakelijk om deze belemmeringen voor de werking van de interne markt weg te nemen en vervalsing van de mededinging als gevolg van het ontbreken van geharmoniseerde regels van de Unie met betrekking tot de invoering van de TLAC-norm te vermijden. Bijgevolg is artikel 114 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie de passende rechtsgrond voor deze richtlijn. |
(4) |
Overeenkomstig de TLAC-norm moet Richtlijn 2014/59/EU zowel de afwikkelingsstrategie "Single Point of Entry" ("SPE" – één enkel toegangspunt) als de afwikkelingsstrategie "Multiple Points of Entry" ("MPE" – meerdere toegangspunten) blijven erkennen. Bij de SPE-afwikkelingsstrategie wordt slechts één entiteit van de groep, meestal de moederonderneming, afgewikkeld terwijl andere entiteiten van de groep, meestal operationele dochterondernemingen, niet in afwikkeling worden geplaatst maar hun verliezen en herkapitalisatiebehoeften overdragen naar de af te wikkelen entiteit. Bij de MPE-afwikkelingsstrategie zou meer dan één entiteit van de groep kunnen worden afgewikkeld. Een duidelijke identificatie van de af te wikkelen entiteiten, dat wil zeggen de entiteiten waarop afwikkelingsmaatregelen kunnen worden toegepast, tezamen met dochterondernemingen die tot die entiteiten behoren ("af te wikkelen groepen"), is van belang voor een doelmatige toepassing van de gewenste afwikkelingsstrategie. Die identificatie is ook relevant voor het bepalen van de mate waarin instellingen en entiteiten de regels inzake verliesabsorptie- en herkapitalisatiecapaciteit moeten toepassen. Het is daarom noodzakelijk om de begrippen "af te wikkelen entiteit" en "af te wikkelen groep" te introduceren en Richtlijn 2014/59/EU te wijzigen met betrekking tot de planning van de afwikkeling van een groep, om afwikkelingsautoriteiten uitdrukkelijk te verplichten de af te wikkelen entiteiten en af te wikkelen groepen binnen een groep te identificeren en terdege rekening te houden met de gevolgen van een voorgenomen actie binnen de groep met het oog op een doeltreffende afwikkeling van de groep. |
(5) |
De lidstaten moeten ervoor zorgen dat instellingen en entiteiten voldoende verliesabsorptie- en herkapitalisatiecapaciteit hebben opdat de absorptie van verliezen en de herkapitalisatie soepel en snel verlopen met minimale gevolgen voor de belastingbetaler en de financiële stabiliteit. Dat moet worden bereikt door instellingen te verplichten een instellingspecifiek MREL na te leven, als bepaald in Richtlijn 2014/59/EU. |
(6) |
Om de noemers die de verliesabsorptie- en herkapitalisatiecapaciteit van instellingen en entiteiten meten, in overeenstemming te brengen met die welke in de TLAC-norm zijn vastgesteld, moet het MREL worden uitgedrukt als een percentage van de totale risicoblootstelling en van de totale blootstellingsmaatstaf van de betrokken instelling of entiteit, en instellingen of entiteiten moeten tegelijkertijd voldoen aan de niveaus die uit de twee berekeningen voortkomen. |
(7) |
Om langetermijnplanning voor de uitgifte van instrumenten te bevorderen en zekerheid te bieden met betrekking tot de nodige buffers, moeten de markten tijdig duidelijkheid krijgen over de criteria waaraan instrumenten moeten voldoen om als TLAC- of MREL-in aanmerking komende passiva te worden erkend. |
(8) |
Met het oog op een gelijk speelveld voor instellingen en entiteiten die in de Unie zijn gevestigd, ook op mondiaal niveau, moeten de criteria waaraan bail-inbare passiva moeten voldoen om in aanmerking te komen voor het MREL, nauw worden afgestemd op die welke in Verordening (EU) nr. 575/2013 zijn vastgesteld voor het minimale TLAC-vereiste, maar met toepassing van de aanvullende aanpassingen en vereisten die in deze richtlijn worden geïntroduceerd. Met name moeten bepaalde schuldinstrumenten met een verankerd derivaatelement, zoals bepaalde gestructureerde obligaties ("structured notes"), onder bepaalde voorwaarden in aanmerking komen voor het MREL voor zover ze een op een vooraf bekende vervaldag terug te betalen vaste of stijgende hoofdsom hebben terwijl slechts een extra rendement aan dat derivaatelement gekoppeld is en afhankelijk is van de prestaties van een referentieactief. Gelet op die voorwaarden zouden die schuldinstrumenten bij afwikkeling zeer verliesabsorberend en gemakkelijk bail-inbaar moeten zijn. Het feit dat het eigen vermogen waarover instellingen of entiteiten beschikken, de eigenvermogensvereisten overstijgt, mag op zich niet van invloed zijn op beslissingen betreffende de bepaling van het MREL. Bovendien moeten instellingen en entiteiten aan elk deel van hun MREL kunnen voldoen met eigen vermogen. |
(9) |
De passiva die worden gebruikt om aan het MREL te voldoen, omvatten in beginsel alle passiva die voortvloeien uit vorderingen van gewone concurrente schuldeisers (niet-achtergestelde passiva), tenzij ze niet voldoen aan in deze richtlijn bepaalde specifieke criteria om in aanmerking te komen. Om de afwikkelbaarheid van instellingen en entiteiten te verbeteren door een doeltreffend gebruik van het instrument van bail-in, moeten afwikkelingsautoriteiten kunnen eisen dat met eigen vermogen en andere achtergestelde passiva aan het MREL wordt voldaan, vooral als er duidelijke aanwijzingen zijn dat door een bail-in getroffen schuldeisers bij afwikkeling waarschijnlijk verliezen zullen lijden die groter zouden zijn dan de verliezen die ze in een normale insolventieprocedure zouden lijden. De afwikkelingsautoriteiten moeten beoordelen of het nodig is om instellingen en entiteiten ertoe te verplichten dat zij met eigen vermogen en andere achtergestelde passiva aan het MREL voldoen indien de hoeveelheid passiva die van de toepassing van het instrument van bail-in zijn uitgesloten, een zekere drempel bereikt binnen een categorie passiva die voor het MREL in aanmerking komende passiva omvat. Instellingen en entiteiten moeten met eigen vermogen en andere achtergestelde passiva aan het MREL voldoen, voor zover dat nodig is om te voorkomen dat schuldeisers bij afwikkeling grotere verliezen zouden lijden dan die welke zij in een normale insolventieprocedure zouden lijden. |
(10) |
Een door afwikkelingsautoriteiten gevraagde achterstelling van schuldinstrumenten voor het MREL mag geen afbreuk doen aan de mogelijkheid om deels met niet-achtergestelde schuldinstrumenten aan het minimale TLAC-vereiste te voldoen overeenkomstig Verordening (EU) nr. 575/2013, zoals toegestaan door de TLAC-norm. Ten aanzien van af te wikkelen entiteiten van MSI's, af te wikkelen entiteiten van af te wikkelen groepen met activa boven 100 miljard EUR (top-tier banken), en voor af te wikkelen entiteiten van bepaalde kleinere af te wikkelen groepen die in geval van falen waarschijnlijk een systeemrisico opleveren, gelet op het overwicht van deposito's en het ontbreken van schuldinstrumenten in het financieringsmodel, de beperkte toegang tot de kapitaalmarkten voor in aanmerking komende passiva en de mate waarin gesteund wordt op tier 1-kernkapitaal voor het voldoen aan het MREL, moeten de afwikkelingsautoriteiten kunnen eisen dat aan een deel van het MREL dat gelijk is aan het niveau van verliesabsorptie en herkapitalisatie bedoeld in artikel 27, lid 7, van Verordening (EU) nr. 806/2014 als gewijzigd bij deze verordening wordt voldaan met eigen vermogen en andere achtergestelde passiva, waaronder eigen vermogen dat is gebruikt om te voldoen aan het in Richtlijn 2013/36/EU bepaalde gecombineerde buffervereiste. |
(11) |
Op verzoek van een af te wikkelen entiteit moeten afwikkelingsautoriteiten het vereiste deel van het MREL dat met eigen vermogen en andere achtergestelde passiva moet worden voldaan, kunnen verminderen tot een niveau dat overeenkomt met het gedeelte van de vermindering dat toegestaan is op grond van artikel 72 ter, lid 3, van Verordening (EU) nr. 575/2013 in verband met het in die verordening bepaalde TLAC-minimumvereiste. Afwikkelingsautoriteiten moeten overeenkomstig het evenredigheidsbeginsel kunnen eisen dat met eigen vermogen en andere achtergestelde passiva aan het MREL wordt voldaan, voor zover het algemeen niveau van de nodige achtergestelde passiva in de vorm van eigen vermogen en in aanmerking komende passivabestanddelen die voortvloeien uit de verplichting van instellingen en entiteiten om te voldoen aan het TLAC-minimumvereiste, het MREL en, indien van toepassing, het gecombineerde buffervereiste overeenkomstig Richtlijn 2013/36/EU, het niveau van verliesabsorptie en herkapitalisatie bedoeld in artikel 37, lid 10, en artikel 44, lid 5, van Richtlijn 2014/59/EU, zoals gewijzigd bij deze richtlijn, of, indien dat hoger is, de formule die in deze verordening wordt vastgelegd op basis van de prudentiële vereisten van pijler 1 en pijler 2 en het gecombineerde buffervereiste niet overschrijdt. |
(12) |
Voor specifieke top-tier banken moeten de afwikkelingsautoriteiten, onder door de afwikkelingsautoriteit te bepalen voorwaarden, het niveau van het minimumvereiste voor achterstelling beperken tot een bepaalde drempel, mede rekening houdend met het mogelijke risico dat het bedrijfsmodel van die instellingen daardoor onevenredig wordt beïnvloed. Die beperking mag geen afbreuk doen aan de mogelijkheid om een achterstellingsvereiste boven deze grens vast te leggen door middel van het vereiste van achterstelling uit hoofde van pijler 2, mede onder de op pijler 2 toepasselijke voorwaarden, op basis van alternatieve criteria, namelijk belemmeringen voor de afwikkelbaarheid, of de haalbaarheid en geloofwaardigheid van de afwikkelingsstrategie, of het risicoprofiel van de instelling. |
(13) |
Het MREL moet instellingen en entiteiten in staat stellen om de verwachte verliezen bij afwikkeling of op het moment van niet-levensvatbaarheid, naargelang het geval, op te vangen, en om na de uitvoering van de in het afwikkelingsplan opgenomen maatregelen of na de afwikkeling van de af te wikkelen groep te herkapitaliseren. De afwikkelingsautoriteiten moeten, op basis van de door hen gekozen afwikkelingsstrategie, het opgelegde niveau van het MREL naar behoren rechtvaardigen en moet dat niveau zonder onnodige vertraging evalueren om rekening te houden met eventuele wijzigingen in het niveau van het in artikel 104 bis van Richtlijn 2013/36/EU bedoelde vereiste. Als zodanig moet het opgelegde niveau van het MREL gelijk zijn aan de som van het bedrag van de bij afwikkeling verwachte verliezen die overeenkomen met de eigenvermogensvereisten van de instelling of entiteit en het herkapitalisatiebedrag dat de instelling of entiteit in staat stelt na afwikkeling of na de uitoefening van de afschrijvings- of omzettingsbevoegdheden aan haar eigenvermogensvereisten te voldoen als voorwaarde om haar activiteiten onder de gekozen afwikkelingsstrategie te mogen uitoefenen. De afwikkelingsautoriteit moet de herkapitalisatiebedragen naar boven of naar beneden bijstellen voor eventuele wijzigingen die voortvloeien uit de in het afwikkelingsplan vastgestelde maatregelen. |
(14) |
De afwikkelingsautoriteit moet in staat zijn het herkapitalisatiebedrag te verhogen opdat de markt voldoende vertrouwen heeft in de instelling of entiteit nadat de in het afwikkelingsplan vastgestelde maatregelen zijn uitgevoerd. Het vereiste niveau van de marktvertrouwenbuffer moet de instelling of entiteit in staat stellen gedurende een passende termijn aan de vergunningsvoorwaarden te blijven voldoen, zodat de instelling of entiteit onder meer haar kosten in verband met de herstructurering van haar activiteiten na afwikkeling kan dekken en voldoende marktvertrouwen kan behouden. De marktvertrouwenbuffer moet worden vastgesteld onder verwijzing naar een deel van het gecombineerde buffervereiste uit hoofde van Richtlijn 2013/36/EU. De afwikkelingsautoriteiten moeten het niveau van de marktvertrouwenbuffer naar beneden bijstellen indien een lager niveau volstaat om voldoende marktvertrouwen te waarborgen, of moet dat niveau naar boven bijstellen indien een hoger niveau noodzakelijk is om te verzekeren dat de entiteit, na de in het afwikkelingsplan vastgestelde maatregelen gedurende een passende periode aan de vergunningsvoorwaarden blijft voldoen, en om voldoende marktvertrouwen te behouden. |
(15) |
Overeenkomstig Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/1075 van de Commissie (8) moeten de afwikkelingsautoriteiten de beleggersbasis van de MREL-instrumenten van een individuele instelling of entiteit onderzoeken. Indien een aanzienlijk deel van de MREL-instrumenten van een instelling wordt aangehouden door niet-professionele beleggers die mogelijkerwijs niet naar behoren werden gewezen op de relevante risico's, zou dit op zich een belemmering voor de afwikkelbaarheid vormen. Daarnaast kunnen, indien een groot deel van de MREL-instrumenten van een instelling of entiteit door andere instellingen of entiteiten wordt aangehouden, de systemische gevolgen van een afschrijving of omzetting een belemmering voor de afwikkelbaarheid vormen. Indien een afwikkelingsautoriteit een belemmering voor de afwikkelbaarheid, die gevolg is van de omvang en de aard van een bepaalde beleggersbasis vaststelt, moet zij een instelling of entiteit kunnen aanbevelen die belemmering aan te pakken. |
(16) |
Om ervoor te zorgen dat niet-professionele beleggers niet buitensporig investeren in bepaalde schuldinstrumenten die in aanmerking komen voor het MREL, moeten de lidstaten erop toezien dat het minimumdenominatiebedrag van zulke instrumenten relatief hoog is of dat de investering in zulke instrumenten geen buitensporig aandeel in de portefeuille van de belegger vertegenwoordigt. Dit vereiste mag slechts van toepassing zijn op instrumenten die zijn uitgegeven na de datum van omzetting van deze richtlijn. Dit vereiste wordt onvoldoende gedekt door Richtlijn 2014/65/EU en moet derhalve kunnen worden afgedwongen op grond van Richtlijn 2014/59/EU, zonder afbreuk te doen aan de voorschriften voor beleggersbescherming waarin Richtlijn 2014/65/EU voorziet. Indien afwikkelingsautoriteiten bij de uitoefening van hun taken bewijzen van mogelijke inbreuken op Richtlijn 2014/65/EU vinden, moeten zij vertrouwelijke informatie met autoriteiten voor marktgedrag kunnen uitwisselen met het oog op de handhaving van die richtlijn. Daarnaast moeten de lidstaten ook de handel in en de verkoop van bepaalde andere instrumenten ten aanzien van bepaalde beleggers verder kunnen beperken. |
(17) |
Om hun afwikkelbaarheid te verbeteren, moeten afwikkelingsautoriteiten MSI's een instellingspecifiek MREL kunnen opleggen naast het in Verordening (EU) nr. 575/2013 vastgestelde minimale TLAC-vereiste. Dat instellingspecifieke MREL moet worden opgelegd als het minimale TLAC-vereiste niet volstaat om verliezen te absorberen en een MSI te herkapitaliseren onder de gekozen afwikkelingsstrategie. |
(18) |
Bij het bepalen van het niveau van het MREL moeten afwikkelingsautoriteiten rekening houden met de systeemrelevantie van een instelling of entiteit en de mogelijke nadelige gevolgen van haar falen voor de financiële stabiliteit. Afwikkelingsautoriteiten moeten rekening houden met de noodzaak van een gelijk speelveld voor de MSI's en andere vergelijkbare instellingen of entiteiten met systeemrelevantie binnen de Unie. Bijgevolg mag het MREL van instellingen of entiteiten die niet als MSI's zijn aangemerkt maar waarvan de systeemrelevantie binnen de Unie vergelijkbaar is met die van MSI's niet onevenredig afwijken van het niveau en de samenstelling van het voor MSI's algemeen vastgestelde MREL. |
(19) |
Overeenkomstig Verordening (EU) nr. 575/2013 mogen instellingen of entiteiten die als af te wikkelen entiteiten zijn aangemerkt, alleen op het geconsolideerde niveau van de af te wikkelen groep aan het MREL worden onderworpen. Dit betekent dat af te wikkelen entiteiten, om aan het MREL te voldoen, moeten worden verplicht om in aanmerking komende instrumenten en bestanddelen uit te geven aan externe schuldeisers die bij de bail-in betrokken zouden worden mocht de af te wikkelen entiteit in afwikkeling gaan. |
(20) |
Instellingen of entiteiten die geen af te wikkelen entiteiten zijn, moeten op individueel niveau aan het MREL voldoen. Aan de verliesabsorptie- en herkapitalisatiebehoeften van die instellingen of entiteiten moet over het algemeen door hun respectieve af te wikkelen entiteiten worden voldaan via de directe of indirecte verwerving door die af te wikkelen entiteiten van eigenvermogensinstrumenten en in aanmerking komende passiva-instrumenten die door die instellingen of entiteiten zijn uitgegeven, en door hun afschrijving of omzetting in eigendomsinstrumenten op het ogenblik dat die instellingen of entiteiten niet langer levensvatbaar zijn. Als zodanig moet het MREL dat van toepassing is op instellingen of entiteiten die geen af te wikkelen entiteiten zijn, worden toegepast samen en in overeenstemming met de vereisten die op af te wikkelen entiteiten van toepassing zijn. Dat moet afwikkelingsautoriteiten in staat stellen een af te wikkelen groep af te wikkelen zonder bepaalde van haar dochterondernemingen in afwikkeling te plaatsen, waardoor potentieel marktverstorende effecten worden vermeden. De toepassing van het MREL op instellingen die geen af te wikkelen entiteiten zijn, moet in overeenstemming zijn met de gekozen afwikkelingsstrategie; ze mag met name de eigendomsrelatie tussen instellingen en hun af te wikkelen groep na herkapitalisatie van die instellingen niet wijzigen. |
(21) |
Indien zowel de af te wikkelen entiteit als de moederonderneming en haar dochterondernemingen in dezelfde lidstaat zijn gevestigd en deel uitmaken van dezelfde af te wikkelen groep, moet de afwikkelingsautoriteit kunnen afzien van de toepassing van het MREL dat geldt voor die dochterondernemingen die geen af te wikkelen entiteiten zijn, of hen in staat stellen aan het MREL te voldoen via door zekerheden gedekte garanties tussen de moederonderneming en haar dochterondernemingen, die kunnen worden geactiveerd wanneer is voldaan aan de tijdsvoorwaarden die overeenkomen met die welke de afschrijving of omzetting van in aanmerking komende passiva mogelijk maken. De zekerheid ter dekking van de garantie moet zeer liquide zijn en een minimaal markt- en kredietrisico hebben. |
(22) |
In Verordening (EU) nr. 575/2013 is bepaald dat de bevoegde autoriteiten kredietinstellingen die blijvend aangesloten zijn bij een centraal orgaan ("coöperatieve netwerken") ontheffing kunnen verlenen van bepaalde solvabiliteits- en liquiditeitsvereisten, indien aan bepaalde voorwaarden is voldaan. Om rekening te houden met de specifieke kenmerken van dergelijke coöperatieve netwerken moeten afwikkelingsautoriteiten ook ontheffing van het MREL die van toepassing is op dergelijke kredietinstellingen en het centrale orgaan onder soortgelijke voorwaarden als die van Verordening (EU) nr. 575/2013, kunnen verlenen indien kredietinstellingen en het centrale orgaan in dezelfde lidstaat gevestigd zijn. Afwikkelingsautoriteiten moeten kredietinstellingen en het centrale orgaan tevens, als een geheel kunnen behandelen bij de beoordeling van de afwikkelingsvoorwaarden, afhankelijk van de kenmerken van het solidariteitsmechanisme. Afwikkelingsautoriteiten moeten de naleving van het externe MREL door de af te wikkelen groep als geheel op verschillende manieren kunnen waarborgen, afhankelijk van de kenmerken van het solidariteitsmechanisme van elke groep, door in aanmerking komende passiva mee te tellen van entiteiten die, overeenkomstig het afwikkelingsplan, er door de afwikkelingsautoriteiten toe worden verplicht instrumenten die in aanmerking komen voor het MREL, buiten de af te wikkelen groep uit te geven. |
(23) |
Om te zorgen voor passende niveaus van het MREL voor afwikkelingsdoeleinden moeten de autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor het vaststellen van het niveau van het MREL de afwikkelingsautoriteit van de af te wikkelen entiteit, de afwikkelingsautoriteit op groepsniveau (zijnde de afwikkelingsautoriteit van de uiteindelijke moederonderneming) en de afwikkelingsautoriteiten van andere entiteiten van de af te wikkelen groep zijn. Geschillen tussen autoriteiten moeten onder de bevoegdheid van de Europese Bankautoriteit (EBA) vallen op grond van Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees Parlement en de Raad (9), met inachtneming van de in deze richtlijn vastgestelde voorwaarden en beperkingen. |
(24) |
De bevoegde autoriteiten en de afwikkelingsautoriteiten moeten inbreuken op het minimale TLAC-vereiste en op het MREL op passende wijze aanpakken en verhelpen. Aangezien de niet-naleving van die vereisten een belemmering kan vormen voor de afwikkelbaarheid van de instelling of groep, moeten de bestaande procedures om belemmeringen voor de afwikkelbaarheid weg te nemen worden ingekort om elke niet-naleving van de vereisten doelmatig aan te pakken. Afwikkelingsautoriteiten moeten instellingen of entiteiten ook kunnen verplichten om de looptijdprofielen van in aanmerking komende instrumenten en bestanddelen te wijzigen en om plannen op te stellen en uit te voeren om het niveau van die vereisten te herstellen. Afwikkelingsautoriteiten moeten tevens bepaalde uitkeringen kunnen verbieden, indien zij van oordeel zijn dat een instelling of entiteit niet voldoet aan het gecombineerde buffervereiste van Richtlijn 2013/36/EU ingeval deze naast het MREL in aanmerking worden genomen. |
(25) |
Om de transparante toepassing van het MREL te garanderen, moeten instellingen en entiteiten hun MREL, de niveaus van in aanmerking komende en bail-inbare passiva alsmede de samenstelling van die passiva, met inbegrip van hun looptijdprofiel en rang in een normale insolventieprocedure, aan hun bevoegde autoriteiten en afwikkelingsautoriteiten rapporteren en regelmatig openbaar maken. Voor instellingen of entiteiten die onderworpen zijn aan het TLAC-minimumvereiste, moet de frequentie van rapportage aan de toezichthouder en openbaarmaking van het instellingspecifieke MREL zoals bepaald in deze richtlijn, consistent zijn met die van Verordening (EU) nr. 575/2013 voor het TLAC-minimumvereiste. Hoewel volledige of gedeeltelijke vrijstellingen van rapportage- en openbaarmakingsverplichtingen in bepaalde, in deze richtlijn gespecificeerde gevallen moeten worden toegestaan voor nader bepaalde instellingen of entiteiten, mogen deze vrijstellingen de afwikkelingsautoriteiten niet beperken in hun bevoegdheid om informatie op te vragen met het oog op het uitoefenen van hun taken op grond van Richtlijn 2014/59/EU zoals gewijzigd bij deze richtlijn. |
(26) |
Het vereiste om contractuele erkenning van de gevolgen van het instrument van bail-in op te nemen in overeenkomsten of instrumenten die passiva creëren die onder het recht van derde landen vallen, moet ertoe leiden dat de procedure voor de toepassing van bail-in op die passiva in geval van afwikkeling wordt vergemakkelijkt en verbeterd. Contractuele regelingen kunnen, indien ze op de juiste wijze worden opgesteld en op grote schaal worden overgenomen, een werkbare oplossing bieden in gevallen van grensoverschrijdende afwikkeling totdat een wettelijke aanpak op grond van het Unierecht wordt ontwikkeld of prikkels worden ontwikkeld om het recht van een lidstaat voor overeenkomsten te kiezen en totdat in alle rechtsgebieden van derde landen kaders voor wettelijke erkenning worden vastgesteld om effectieve grensoverschrijdende afwikkeling mogelijk te maken. Zelfs als er kaders voor wettelijke erkenning zijn, dienen contractuele erkenningsregelingen ertoe bij te dragen schuldeisers onder contractuele regelingen die niet onder het recht van een lidstaat vallen meer bewust te maken van mogelijke afwikkelingsmaatregelen ten aanzien van instellingen of entiteiten die onder het Unierecht vallen. Er kunnen echter gevallen zijn waarin het voor instellingen of entiteiten onuitvoerbaar is om die contractuele bepalingen op te nemen in overeenkomsten of instrumenten die bepaalde passiva creëren, met name passiva die niet uitgesloten zijn van het instrument van bail-in op grond van Richtlijn 2014/59/EU, gedekte deposito's of eigenvermogensinstrumenten. Het kan onder bepaalde omstandigheden bijvoorbeeld onuitvoerbaar worden geacht contractuele erkenningsbepalingen op te nemen in overeenkomsten die passiva creëren indien het naar het recht van het derde land voor een instelling of entiteit illegaal is om contractuele erkenningsbepalingen op te nemen in overeenkomsten of instrumenten die passiva creëren waarop het recht van dat derde land van toepassing is, indien een instelling of entiteit op individueel niveau niet bevoegd is de contractuele voorwaarden te wijzigen die zijn opgelegd door internationale protocollen of zijn gebaseerd op internationaal overeengekomen normen, of indien de passiva die onderworpen zouden zijn aan het contractuele erkenningsvereiste, afhankelijk is van een contractbreuk of voortvloeit uit garanties, tegengaranties of andere bij handelsfinanciering gebruikte instrumenten. Indien de tegenpartij echter weigert gebonden te zijn door een contractuele bepaling tot erkenning van bail-in mag dit niet als zodanig als een reden van onuitvoerbaarheid worden beschouwd. De EBA moet ontwerpen van technische reguleringsnormen opstellen die door de Commissie overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 moeten worden vastgesteld om de gevallen van onuitvoerbaarheid meer nauwkeurig in kaart te brengen. Bij de toepassing van die technische reguleringsnormen en rekening houdend met de specifieke kenmerken van de betrokken markt, dient de afwikkelingsautoriteit, ingeval zij zulks noodzakelijk acht, aan te geven voor welke categorieën passiva er redenen van onuitvoerbaarheid zouden kunnen zijn. In dat verband moet het aan een instelling of een entiteit zijn om te bepalen of het opnemen van een bepaling tot erkenning van bail-in in een overeenkomst of categorie overeenkomsten onuitvoerbaar is. Instellingen en entiteiten moeten de afwikkelingsautoriteiten regelmatig de meest recente ontwikkelingen melden, om hen op de hoogte te houden van vorderingen bij de uitvoering van de contractuele erkenningsbepalingen. In dit verband moeten de instellingen en entiteiten aangeven voor welke overeenkomsten of categorie overeenkomsten de opname van een bepaling tot erkenning van bail-in onuitvoerbaar is, en die beoordeling motiveren. Afwikkelingsautoriteiten moeten binnen een redelijke termijn een beoordeling verrichten van de vaststelling door een instelling of een entiteit dat het onuitvoerbaar is contractuele erkenningsbepalingen in overeenkomsten die passiva creëren op te nemen, en maatregelen nemen voor het aanpakken van alle onjuiste beoordelingen en belemmeringen voor afwikkelbaarheid als gevolg van het feit dat contractuele erkenningsbepalingen niet zijn opgenomen. Instellingen en entiteiten moeten bereid zijn om op verzoek van de afwikkelingsautoriteit hun vaststelling te verantwoorden. Daarnaast mogen verplichtingen ten aanzien waarvan de betreffende contractuele bepalingen niet zijn opgenomen, niet in aanmerking komen voor het MREL, om te voorkomen dat de afwikkelbaarheid van instellingen en entiteiten wordt aangetast. |
(27) |
Het is nuttig en noodzakelijk om de bevoegdheid van afwikkelingsautoriteiten om gedurende een beperkte periode bepaalde contractuele verplichtingen van instellingen en entiteiten op te schorten, aan te passen. Met name moet het mogelijk zijn voor een afwikkelingsautoriteit die bevoegdheid uit te oefenen voordat een instelling of een entiteit in afwikkeling wordt geplaatst, vanaf het moment waarop wordt vastgesteld dat de instelling of entiteit faalt of waarschijnlijk zal falen indien er niet onmiddellijk een maatregel van de particuliere sector voorhanden is die, naar het oordeel van de afwikkelingsautoriteit, het falen van de instelling of entiteit binnen een redelijke termijn zou voorkomen, en indien de toepassing van die bevoegdheid noodzakelijk wordt geacht een verdere verslechtering van de financiële toestand van de instelling of entiteit te voorkomen. In dit verband moeten de afwikkelingsautoriteiten die bevoegdheid kunnen uitoefenen indien zij geen genoegen nemen met een voorgestelde maatregel van de particuliere sector die onmiddellijk voorhanden is. De bevoegdheid om bepaalde contractuele verplichtingen op te schorten, zou afwikkelingsautoriteiten ook in staat kunnen stellen om te bepalen of een afwikkelingsmaatregel in het algemeen belang is, het meest geschikte afwikkelingsinstrument te kiezen of te zorgen voor de doeltreffende toepassing van een of meer afwikkelingsinstrumenten. De duur van de opschorting moet worden beperkt tot maximaal twee werkdagen. De opschorting zou tot dat maximum kunnen blijven gelden nadat het besluit tot afwikkeling is genomen. |
(28) |
Om ervoor te zorgen dat de bevoegdheid tot het opschorten van bepaalde contractuele verplichtingen op een evenredige manier wordt gebruikt, moeten de afwikkelingsautoriteiten de mogelijkheid hebben om rekening te houden met de omstandigheden van elk geval en om de reikwijdte van de opschorting te bepalen. Voorts moeten zij bepaalde betalingen - met name, maar niet uitsluitend, administratieve uitgaven van de betrokken instelling of entiteit - per geval kunnen toestaan. Het moet tevens mogelijk zijn om de bevoegdheid tot opschorting ten aanzien van in aanmerking komende deposito's toe te passen. De afwikkelingsautoriteiten moeten echter zorgvuldig nagaan of de toepassing van die bevoegdheid voor bepaalde in aanmerking komende deposito's, met name gedekte deposito's die worden aangehouden door natuurlijke personen en micro-ondernemingen en kleine en middelgrote ondernemingen, wenselijk is, en moeten het risico beoordelen of de toepassing van een opschorting op dergelijke deposito's de werking van de financiële markten ernstig zou verstoren. Indien de bevoegdheid om bepaalde contractuele verplichtingen op te schorten, wordt uitgeoefend ten aanzien van gedekte deposito's, mogen die deposito's niet worden beschouwd als onbeschikbaar voor de toepassing van Richtlijn 2014/49/EU van het Europees Parlement en de Raad (10). Teneinde ervoor te zorgen dat deposanten gedurende de periode van opschorting niet in financiële moeilijkheden raken, moeten de lidstaten kunnen bepalen dat zij per dag een bepaald bedrag mogen opnemen. |
(29) |
Tijdens de periode van de opschorting moeten de afwikkelingsautoriteiten ook rekening houden, onder meer op basis van het afwikkelingsplan voor de instelling of entiteit, met de mogelijkheid dat de instelling of entiteit uiteindelijk niet in afwikkeling wordt geplaatst, maar in plaats daarvan conform het nationale recht wordt geliquideerd. In dergelijke gevallen moeten de afwikkelingsautoriteiten de regelingen treffen die zij dienstig achten om tot toereikende coördinatie met de betrokken nationale autoriteiten te komen en ervoor te zorgen dat de opschorting geen afbreuk doet aan de effectiviteit van het liquidatieproces. |
(30) |
De bevoegdheid om betalings- of leveringsverplichtingen op te schorten mag niet gelden voor verplichtingen jegens systemen of exploitanten van systemen die zijn aangewezen krachtens Richtlijn 98/26/EG, jegens centrale banken, jegens erkende centrale tegenpartijen (CTP's) of jegens CTP's uit derde landen die door de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor effecten en markten) (ESMA) zijn erkend. Richtlijn 98/26/EG beperkt het risico dat aan deelname aan betalings- en effectenafwikkelingssystemen is verbonden, met name door de verstoring ten gevolge van de insolventie van een deelnemer in een dergelijk systeem te beperken. Om ervoor te zorgen dat deze bescherming ook in crisissituaties naar behoren werkt en dat de exploitanten van betalings- en effectenafwikkelingssystemen en andere marktdeelnemers over de nodige zekerheid blijven beschikken, mag Richtlijn 2014/59/EU worden gewijzigd om te bepalen dat een crisispreventiemaatregel, een opschorting van de verplichting uit hoofde van artikel 33 bis of crisisbeheersingsmaatregel op zich niet als een insolventieprocedure in de zin van Richtlijn 98/26/EG mag worden beschouwd, mits de materiële verplichtingen uit hoofde van het contract verder worden nagekomen. Niets in Richtlijn 2014/59/EU mag echter afbreuk doen aan de werking van een in Richtlijn 98/26/EG aangewezen systeem of aan het recht op zakelijke zekerheden dat door die richtlijn wordt gegarandeerd. |
(31) |
Een kernelement voor doeltreffende afwikkeling is ervoor te zorgen dat, zodra instellingen of entiteiten als bedoeld in artikel 1, lid 1, punt b), c), of d), van Richtlijn 2014/59/EU in afwikkeling gaan, hun tegenpartijen in financiële contracten hun posities niet kunnen beëindigen enkel en alleen omdat die instellingen of entiteiten in afwikkeling zijn gegaan. Voorts moeten afwikkelingsautoriteiten de bevoegdheid hebben om betalings- of leveringsverplichtingen op grond van een contract met een instelling in afwikkeling op te schorten en om de rechten van tegenpartijen om financiële contracten voortijdig, versneld of anderszins te beëindigen, voor een beperkte periode te beperken. Die vereisten zijn niet rechtstreeks van toepassing op onder het recht van een derde land vallende contracten. Bij ontstentenis van een wettelijk kader voor grensoverschrijdende erkenning, moeten de lidstaten de instellingen en entiteiten als bedoeld in artikel 1, lid 1, punten b), c) en d), van Richtlijn 2014/59/EU verplichten om in de betreffende financiële contracten een beding op te nemen waarin wordt erkend dat de afwikkelingsautoriteiten ten aanzien van het contract bevoegdheden tot opschorting van bepaalde betalings- of leveringsverplichtingen, tot beperking van de afdwinging van zekerheidsrechten of tot tijdelijke opschorting van beëindigingsrechten kunnen uitoefenen en gebonden zijn aan de vereisten van artikel 68 alsof het financiële contract werd beheerst door het recht van de betrokken lidstaat. In een dergelijke verplichting moet worden voorzien voor zover het contract binnen de werkingssfeer van die bepalingen valt. Derhalve geldt de verplichting tot opname van het contractueel beding in het kader van de artikelen 33 bis, 69, 70 en 71 van Richtlijn 2014/59/EU als gewijzigd door deze richtlijn, bijvoorbeeld niet voor contracten met centrale tegenpartijen of exploitanten van systemen die met het oog op de toepassing van Richtlijn 98/26/EG zijn aangewezen, aangezien de afwikkelingsautoriteiten de bij die artikelen vastgestelde bevoegdheden niet hebben met betrekking tot deze contracten, ook al vallen zij onder het recht van de betrokken lidstaat. |
(32) |
De uitsluiting van specifieke passiva van instellingen of entiteiten van de toepassing van het instrument van bail-in of van de bevoegdheid om bepaalde betalings- of leveringsverplichtingen op te schorten, de afdwinging van zekerheidsrechten te beperken of de beëindigingsrechten zoals voorzien in Richtlijn 2014/59/EU tijdelijk op te schorten, moet ook van toepassing zijn op passiva met betrekking tot in de Unie gevestigde CTP's en op door de ESMA erkende CTP's uit derde landen. |
(33) |
Om te verzekeren dat termen die in diverse rechtsinstrumenten worden gebruikt door iedereen op dezelfde manier worden geïnterpreteerd, is het aangewezen om de bij Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad (11) geïntroduceerde definities en begrippen met betrekking tot "centrale tegenpartij" of "CTP" en "deelnemer" op te nemen in Richtlijn 98/26/EG. |
(34) |
Richtlijn 98/26/EG beperkt het risico dat is verbonden aan de deelname van instellingen en andere entiteiten aan betalings- en effectenafwikkelingssystemen, met name door de verstoring ten gevolge van de insolventie van een deelnemer in een dergelijk systeem te beperken. In overweging (7) van die richtlijn wordt verduidelijkt dat de lidstaten de bepalingen van die richtlijn mogen toepassen op hun binnenlandse instellingen die rechtstreeks deelnemen in systemen waarop het recht van een derde land van toepassing is, alsmede op zakelijke zekerheden die in verband met de deelname in dergelijke systemen worden gesteld. Gezien de mondiale omvang van en activiteiten binnen sommige systemen waarop het recht van een derde land van toepassing is en de verhoogde deelname van in de Unie gevestigde entiteiten in dergelijke systemen, dient de Commissie te evalueren hoe de lidstaten de in overweging (7) van die richtlijn voorgenomen mogelijkheid toepassen en te beoordelen of die richtlijn verder moet worden gewijzigd met betrekking tot dergelijke systemen. |
(35) |
Teneinde de bevoegdheden ter beperking, afschrijving of omzetting van eigenvermogensbestanddelen daadwerkelijk te kunnen uitoefenen zonder afbreuk te doen aan de waarborgen voor schuldeisers waarin deze richtlijn voorziet, moeten de lidstaten ervoor zorgen dat vorderingen die voortvloeien uit eigenvermogensbestanddelen, in normale insolventieprocedures onder alle andere achtergestelde vorderingen worden gerangschikt. Instrumenten die slechts gedeeltelijk worden erkend als eigen vermogen, moeten toch voor het volledige bedrag worden behandeld als vorderingen die voortvloeien uit eigen vermogen. Een gedeeltelijke erkenning kan bijvoorbeeld het resultaat zijn van de toepassing van grandfatheringbepalingen waardoor een instrument gedeeltelijk wordt afgestoten, of van de toepassing van de afschrijvingskalender die in Verordening (EU) nr. 575/2013 is vastgelegd voor tier 2-instrumenten. |
(36) |
Aangezien de doelstellingen van deze Richtlijn, namelijk de vaststelling van eenvormige regels inzake het herstel- en afwikkelingskader voor instellingen en entiteiten, niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt en derhalve vanwege de omvang van het optreden beter op het niveau van de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie maatregelen nemen in overeenstemming met het subsidiariteitsbeginsel zoals neergelegd in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie. Overeenkomstig het in dat artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om die doelstelling te verwezenlijken. |
(37) |
Om de lidstaten voldoende tijd te geven voor de omzetting en toepassing van deze richtlijn in hun nationale wetgeving, moeten zij daarvoor achttien maanden vanaf de datum van inwerkingtreding krijgen. De bepalingen van deze richtlijn betreffende de openbaarmaking moeten echter met ingang van 1 januari 2024 worden toegepast, opdat instellingen en entiteiten in de hele Unie een passende termijn krijgen om op ordelijke wijze het vereiste MREL-niveau te halen, |
HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:
Artikel 1
Wijzigingen van Richtlijn 2014/59/EU
Richtlijn 2014/59/EU wordt als volgt gewijzigd:
1) |
In artikel 2 wordt lid 1 als volgt gewijzigd:
|
2) |
Artikel 10 wordt als volgt gewijzigd:
|
3) |
Artikel 12 wordt als volgt gewijzigd:
|
4) |
Artikel 13 wordt als volgt gewijzigd:
|
5) |
Artikel 16 wordt als volgt gewijzigd:
|
6) |
Het volgende artikel wordt ingevoegd: "Artikel 16 bis Bevoegdheid tot het verbieden van bepaalde uitkeringen 1. Indien een entiteit zich in een situatie bevindt waarin zij voldoet aan het gecombineerde buffervereiste, wanneer dit vereiste in beschouwing wordt genomen naast elk van de vereisten als bedoeld in artikel 141 bis, lid 1, punten a), b) en c), van Richtlijn 2013/36/EU, maar niet aan het gecombineerde buffervereiste voldoet wanneer het in beschouwing wordt genomen naast de in de artikelen 45 quater en 45 quinquies van deze richtlijn bedoelde vereisten als berekend overeenkomstig artikel 45, lid 2, punt a) van deze richtlijn, is de afwikkelingsautoriteit van die entiteit bevoegd, overeenkomstig leden 2 en 3 van dit artikel, een entiteit te verbieden uitkeringen, voor een bedrag dat hoger is dan het maximaal uitkeerbare bedrag voor het minimumvereiste voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva ("M-MDA"), berekend overeenkomstig lid 4 van dit artikel, te verrichten door:
Indien een entiteit zich in de in de eerste alinea bedoelde situatie bevindt, meldt zij dat onverwijld aan de afwikkelingsautoriteit. 2. In de in lid 1 bedoelde situatie beoordeelt de afwikkelingsautoriteit van de entiteit, na raadpleging van de bevoegde autoriteit, zonder onnodige vertraging of zij de in lid 1 bedoelde bevoegdheid zal uitoefenen, waarbij zij rekening houdt met alle volgende elementen:
Zolang de entiteit zich in de in lid 1 bedoelde situatie bevindt, beoordeelt de afwikkelingsautoriteit op zijn minst iedere maand opnieuw of zij de in lid 1 bedoelde bevoegdheid uitoefent. 3. Indien de afwikkelingsautoriteit vaststelt dat de entiteit zich negen maanden nadat de entiteit de in lid 1 bedoelde situatie heeft gemeld, nog steeds in die situatie bevindt, oefent de afwikkelingsautoriteit, na raadpleging van de bevoegde autoriteit, de in lid 1 bedoelde bevoegdheid uit, behalve indien de afwikkelingsautoriteit na een beoordeling vaststelt dat ten minste twee van de volgende voorwaarden vervuld zijn:
Indien de in de eerste alinea bedoelde uitzondering van toepassing is, brengt de afwikkelingsautoriteit haar besluit ter kennis van de bevoegde autoriteit en licht zij haar oordeel schriftelijk toe. De afwikkelingsautoriteit beoordeelt elke maand opnieuw of de in de eerste alinea genoemde uitzondering van toepassing is. 4. Het "M-MDA" wordt berekend door de overeenkomstig lid 5 berekende som te vermenigvuldigen met de overeenkomstig lid 6 bepaalde factor. Het "M-MDA" wordt verminderd met ieder bedrag dat voortvloeit uit elk van de in lid 1, punt a), b) of c), bedoelde handelingen. 5. De overeenkomstig lid 4 te vermenigvuldigen som bestaat uit:
6. De in lid 4 bedoelde factor wordt als volgt bepaald:
De ondergrens en de bovengrens van elk kwartiel van het gecombineerde buffervereiste worden als volgt berekend:
waarbij "Qn" = het volgnummer van het desbetreffende kwartiel.". |
7) |
Artikel 17 wordt als volgt gewijzigd:
|
8) |
In artikel 18 worden de leden 1 tot en met 7 vervangen door: "1. Na raadpleging van het toezichtscollege en de afwikkelingsautoriteiten in de rechtsgebieden waar significante bijkantoren gevestigd zijn, voor zover relevant voor het significante bijkantoor, neemt de afwikkelingsautoriteit op groepsniveau samen met de afwikkelingsautoriteiten van dochterondernemingen de krachtens artikel 16 vereiste beoordeling in het afwikkelingscollege in acht, en neemt zij alle redelijke maatregelen om tot een gezamenlijk besluit te komen over de toepassing van de overeenkomstig artikel 17, lid 4, vastgestelde maatregelen met betrekking tot alle af te wikkelen entiteiten en hun dochterondernemingen die in artikel 1, lid 1, bedoelde entiteiten zijn en deel uitmaken van de groep. 2. De afwikkelingsautoriteit op groepsniveau stelt – in samenwerking met de consoliderende toezichthouder en de EBA overeenkomstig artikel 25, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1093/2010 – een verslag op en dient dit in bij de EU-moederonderneming, bij de afwikkelingsautoriteiten van dochterondernemingen, die het doorzenden aan de dochterondernemingen die onder hun bevoegdheid vallen, en bij de afwikkelingsautoriteiten van rechtsgebieden waar significante bijkantoren gevestigd zijn. Het verslag wordt opgesteld na raadpleging van de bevoegde autoriteiten en bevat een analyse van de wezenlijke belemmeringen voor de doeltreffende toepassing van de afwikkelingsinstrumenten en de uitoefening van de afwikkelingsbevoegdheden met betrekking tot de groep en ook tot af te wikkelen groepen indien een groep uit meer dan één af te wikkelen groep bestaat. In het verslag wordt de impact op het bedrijfsmodel van de groep overwogen en worden de maatregelen aanbevolen die volgens de afwikkelingsautoriteit op groepsniveau nodig of passend zijn om deze belemmeringen weg te nemen. Indien een belemmering voor de afwikkelbaarheid van de groep te wijten is aan een in artikel 17, lid 3, tweede alinea, bedoelde situatie van een entiteit van de groep, brengt de afwikkelingsautoriteit op groepsniveau haar beoordeling van die belemmering ter kennis van de EU-moederonderneming na raadpleging van de afwikkelingsautoriteit van de af te wikkelen entiteit en de afwikkelingsautoriteiten van haar dochterinstellingen. 3. Binnen vier maanden na de datum van ontvangst van het verslag kan de EU-moederonderneming opmerkingen indienen en aan de afwikkelingsautoriteit op groepsniveau alternatieve maatregelen voorstellen om de in het verslag genoemde belemmeringen weg te nemen. Indien de in het verslag vastgestelde belemmeringen te wijten zijn aan een situatie waarin een in artikel 17, lid 3, tweede alinea, van deze richtlijn bedoelde entiteit van de groep zich bevindt, stelt de EU-moederonderneming, binnen twee weken na de datum van ontvangst van een overeenkomstig lid 2, tweede alinea, van dit artikel gedane kennisgeving, aan de afwikkelingsautoriteit op groepsniveau mogelijke maatregelen alsmede het tijdpad ter uitvoering ervan voor, teneinde te waarborgen dat de entiteit van de groep voldoet aan de vereisten als bedoeld in artikel 45 sexies of artikel 45 septies van deze richtlijn, uitgedrukt als een percentage van het totaal van de risicoposten, berekend overeenkomstig artikel 92, lid 3, van Verordening (EU) nr. 575/2013 en, waar van toepassing, het gecombineerde buffervereiste, alsmede aan de vereisten, bedoeld in artikel 45 sexies en artikel 45 septies van deze richtlijn, uitgedrukt als een percentage van de totale blootstellingsmaatstaf als bedoeld in artikel 429 en artikel 429 bis van Verordening (EU) nr. 575/2013. In het tijdpad voor de uitvoering van de in de tweede alinea voorgestelde maatregelen wordt rekening gehouden met de redenen voor de wezenlijke belemmering. Na raadpleging van de bevoegde autoriteit oordeelt de afwikkelingsautoriteit of de wezenlijke belemmering met deze maatregelen daadwerkelijk wordt aangepakt of weggenomen. 4. De afwikkelingsautoriteit op groepsniveau deelt elke door de EU-moederonderneming voorgestelde maatregel mee aan de consoliderende toezichthouder, de EBA, de afwikkelingsautoriteiten van de dochterondernemingen en de afwikkelingsautoriteiten in de rechtsgebieden waar significante bijkantoren gevestigd zijn, voor zover relevant voor het significante bijkantoor. Na raadpleging van de bevoegde autoriteiten en de afwikkelingsautoriteiten in de rechtsgebieden waar significante bijkantoren gevestigd zijn, doen de afwikkelingsautoriteiten op groepsniveau en de afwikkelingsautoriteiten van de dochterondernemingen alles wat in hun vermogen ligt om binnen het afwikkelingscollege tot een gezamenlijk besluit te komen met betrekking tot de vaststelling van de wezenlijke belemmeringen en, indien nodig, de beoordeling van de door de EU-moederonderneming voorgestelde maatregelen alsmede de door de autoriteiten geëiste maatregelen om de belemmeringen aan te pakken of weg te nemen, waarbij rekening gehouden wordt met de mogelijke gevolgen van de maatregelen in alle lidstaten waar de groep actief is. 5. Het gezamenlijke besluit wordt genomen binnen vier maanden na de indiening van opmerkingen door de EU-moederonderneming. Indien de EU-moederonderneming geen opmerkingen heeft ingediend, wordt het gezamenlijke besluit genomen binnen één maand vanaf het verstrijken van de in lid 3, eerste alinea, bedoelde periode van vier maanden. Het gezamenlijke besluit met betrekking tot de belemmering voor de afwikkelbaarheid als gevolg van een in artikel 17, lid 3, tweede alinea, bedoelde situatie wordt genomen binnen twee weken na de indiening van opmerkingen door de EU-moederonderneming overeenkomstig lid 3 van dit artikel. Het gezamenlijke besluit wordt gemotiveerd en opgenomen in een document dat door de afwikkelingsautoriteit op groepsniveau aan de EU-moederonderneming wordt verstrekt. De EBA kan, op verzoek van een afwikkelingsautoriteit, overeenkomstig artikel 31, tweede alinea, punt c), van Verordening (EU) nr. 1093/2010 de afwikkelingsautoriteiten helpen bij het bereiken van een gezamenlijk besluit. 6. Indien binnen de in lid 5 bedoelde betrokken periode geen gezamenlijk besluit is genomen, neemt de afwikkelingsautoriteit op groepsniveau zelf een besluit over de passende maatregelen die overeenkomstig artikel 17, lid 4, op groepsniveau moeten worden genomen. Het besluit wordt volledig gemotiveerd en houdt rekening met de standpunten en voorbehouden van andere afwikkelingsautoriteiten. Het besluit wordt door de afwikkelingsautoriteit op groepsniveau aan de EU-moederonderneming verstrekt. Indien een afwikkelingsautoriteit aan het eind van de in lid 5 van dit artikel bedoelde betrokken periode een in lid 9 van dit artikel vermelde zaak aan de EBA heeft voorgelegd overeenkomstig artikel 19 van Verordening (EU) nr. 1093/2010, stelt de afwikkelingsautoriteit op groepsniveau haar besluit uit, wacht zij een eventueel door de EBA overeenkomstig artikel 19, lid 3, van die verordening genomen besluit af en neemt zij haar besluit in overeenstemming met het besluit van de EBA. De in lid 5 van dit artikel bedoelde betrokken periode wordt beschouwd als verzoeningsfase in de zin van Verordening (EU) nr. 1093/2010. De EBA neemt binnen één maand een besluit. De zaak wordt niet meer aan de EBA voorgelegd na het einde van de in lid 5 van dit artikel bedoelde betrokken periode of nadat een gezamenlijk besluit is genomen. Indien de EBA niet tot een besluit komt, is het besluit van de afwikkelingsautoriteit op groepsniveau van toepassing. 6 bis. Indien binnen de in lid 5 van dit artikel bedoelde betrokken periode geen gezamenlijk besluit is genomen, neemt de afwikkelingsautoriteit van de betrokken af te wikkelen entiteit zelf een besluit over de passende maatregelen die overeenkomstig artikel 17, lid 4, op het niveau van de af te wikkelen groep moeten worden genomen. Het in de eerste alinea bedoelde besluit wordt volledig gemotiveerd en houdt rekening met de standpunten en voorbehouden van de afwikkelingsautoriteiten van andere entiteiten van dezelfde af te wikkelen groep en de afwikkelingsautoriteit op groepsniveau. Het besluit wordt de af te wikkelen entiteit ter kennis gebracht door de bevoegde afwikkelingsautoriteit. Indien een afwikkelingsautoriteit aan het eind van de in lid 5 van dit artikel bedoelde betrokken periode een in lid 9 van dit artikel vermelde zaak aan de EBA heeft voorgelegd overeenkomstig artikel 19 van Verordening (EU) nr. 1093/2010, stelt de afwikkelingsautoriteit van de af te wikkelen entiteit haar besluit uit, wacht zij een eventueel door de EBA overeenkomstig artikel 19, lid 3, van die verordening genomen besluit af en neemt zij haar besluit in overeenstemming met het besluit van de EBA. De in lid 5 van dit artikel bedoelde betrokken periode wordt beschouwd als verzoeningsfase in de zin van Verordening (EU) nr. 1093/2010. De EBA neemt binnen één maand een besluit. De zaak wordt niet meer aan de EBA voorgelegd na het einde van de in lid 5 van dit artikel bedoelde betrokken periode of nadat een gezamenlijk besluit is genomen. Indien de EBA niet tot een besluit komt, is het besluit van de afwikkelingsautoriteit van de af te wikkelen entiteit van toepassing. 7. Bij ontstentenis van een gezamenlijk besluit nemen de afwikkelingsautoriteiten van de dochterondernemingen die geen af te wikkelen entiteiten zijn zelf een besluit over de passende maatregelen die de dochterondernemingen overeenkomstig artikel 17, lid 4, op individueel niveau moeten nemen. Het besluit wordt volledig gemotiveerd en houdt rekening met de standpunten en voorbehouden van de andere afwikkelingsautoriteiten. Het besluit wordt verstrekt aan de betrokken dochteronderneming en aan de af te wikkelen entiteit van dezelfde af te wikkelen groep, aan de afwikkelingsautoriteit van die af te wikkelen entiteit en, indien verschillend, aan de afwikkelingsautoriteit op groepsniveau. Indien een afwikkelingsautoriteit aan het eind van de in lid 5 van dit artikel bedoelde betrokken periode een in lid 9 van dit artikel vermelde zaak aan de EBA heeft voorgelegd overeenkomstig artikel 19 van Verordening (EU) nr. 1093/2010, stelt de afwikkelingsautoriteit van de dochteronderneming haar besluit uit, wacht zij een eventueel door de EBA overeenkomstig artikel 19, lid 3, van die verordening genomen besluit af en neemt zij haar besluit in overeenstemming met het besluit van de EBA. De in lid 5 van dit artikel bedoelde betrokken periode wordt beschouwd als verzoeningsfase in de zin van Verordening (EU) nr. 1093/2010. De EBA neemt haar besluit binnen één maand. De zaak wordt niet meer aan de EBA voorgelegd na het einde van de in lid 5 van dit artikel bedoelde betrokken periode of nadat een gezamenlijk besluit is genomen. Indien de EBA niet tot een besluit komt, is het besluit van de afwikkelingsautoriteit van de dochteronderneming van toepassing.". |
9) |
In artikel 32, lid 1, wordt punt b) vervangen door:
|
10) |
De volgende artikelen worden ingevoegd: "Artikel 32 bis Afwikkelingsvoorwaarden ten aanzien van een centraal orgaan en kredietinstellingen die blijvend aangesloten zijn bij een centraal orgaan De lidstaten zorgen ervoor dat de afwikkelingsautoriteiten een afwikkelingsmaatregel kunnen nemen ten aanzien van een centraal orgaan en alle daarbij blijvend aangesloten kredietinstellingen die deel uitmaken van dezelfde af te wikkelen groep, indien die af te wikkelen groep als geheel voldoet aan de in artikel 32, lid 1, gestelde voorwaarden. Artikel 32 ter Insolventieprocedures ten aanzien van instellingen en entiteiten die niet aan een afwikkelingsmaatregel onderworpen zijn De lidstaten zorgen ervoor dat een instelling of een entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, punt b), c) of d), ten aanzien waarvan de afwikkelingsautoriteit oordeelt dat aan de voorwaarden van artikel 32, lid 1, punten a) en b), is voldaan, maar dat een afwikkelingsmaatregel niet in het algemeen belang overeenkomstig artikel 32, lid 1, punt c), zou zijn, op ordelijke wijze wordt geliquideerd overeenkomstig het toepasselijk nationaal recht.". |
11) |
In artikel 33 worden de leden 2, 3 en 4 vervangen door: "2. De lidstaten zorgen ervoor dat afwikkelingsautoriteiten een afwikkelingsmaatregel nemen ten aanzien van een in artikel 1, lid 1, punt c) of d), bedoelde entiteit indien die entiteit aan de in artikel 32, lid 1, gestelde voorwaarden voldoet. 3. Indien de dochterinstellingen van een gemengde holding direct of indirect in handen zijn van een financiële tussenholding, bepaalt het afwikkelingsplan dat de financiële tussenholding als een af te wikkelen entiteit wordt aangemerkt en zorgen de lidstaten ervoor dat ten aanzien van de financiële tussenholding afwikkelingsmaatregelen gericht op de afwikkeling van de groep worden genomen. De lidstaten zorgen ervoor dat de afwikkelingsautoriteiten ten aanzien van de gemengde holding geen op de groep gerichte afwikkelingsmaatregelen nemen. 4. Onder voorbehoud van lid 3 van dit artikel en niettegenstaande het feit dat een in artikel 1, lid 1, punt c) of d), bedoelde entiteit niet aan de in artikel 32, lid 1, gestelde voorwaarden voldoet, kunnen afwikkelingsautoriteiten ten aanzien van een in artikel 1, lid 1, punt c) of d), bedoelde entiteit afwikkelingsmaatregelen nemen indien aan alle volgende voorwaarden is voldaan:
|
12) |
Het volgende artikel wordt ingevoegd: "Artikel 33 bis Bevoegdheid tot opschorting van bepaalde verplichtingen 1. De lidstaten zorgen ervoor dat afwikkelingsautoriteiten, na raadpleging van de bevoegde autoriteiten, die tijdig antwoorden, de bevoegdheid hebben om betalings- of leveringsverplichtingen uit hoofde van elke overeenkomst waarbij een in artikel 1, lid 1, punt b), c) of d), bedoelde instelling of entiteit partij is, op te schorten indien aan alle volgende voorwaarden is voldaan:
2. De in lid 1 van dit artikel bedoelde bevoegdheid is niet van toepassing op betalings- of leveringsverplichtingen ten aanzien van:
De afwikkelingsautoriteiten bepalen de reikwijdte van de in lid 1 van dit artikel bedoelde bevoegdheid, rekening houdend met de omstandigheden van elk geval. De afwikkelingsautoriteiten gaan met name zorgvuldig na of de uitbreiding van de opschorting naar in aanmerking komende deposito's in de zin van artikel 2, lid 1, punt 4), van Richtlijn 2014/49/EU, met name gedekte deposito's die worden aangehouden door natuurlijke personen en micro-ondernemingen en kleine en middelgrote ondernemingen, gepast is. 3. De lidstaten kunnen bepalen dat, indien de bevoegdheid tot opschorting van betalings- of leveringsverplichtingen wordt uitgeoefend ten aanzien van in aanmerking komende deposito's, de afwikkelingsautoriteiten ervoor zorgen dat deposanten toegang hebben tot een passend bedrag per dag van deze deposito's. 4. De periode van opschorting overeenkomstig lid 1 is zo kort mogelijk en niet langer dan de minimumperiode die door de afwikkelingsautoriteit noodzakelijk wordt geacht voor de in lid 1, punten c) en d), genoemde doeleinden, en duurt in ieder geval niet langer dan de tijdspanne vanaf de bekendmaking van een bericht tot opschorting uit hoofde van lid 8 tot middernacht in de lidstaat van de afwikkelingsautoriteit van de instelling of entiteit aan het eind van de werkdag die volgt op de dag van de bekendmaking. Na afloop van de in de eerste alinea genoemde periode van opschorting, is de opschorting niet langer van kracht. 5. Bij de uitoefening van de in lid 1 van dit artikel bedoelde bevoegdheid houden de afwikkelingsautoriteiten rekening met de gevolgen die de uitoefening van die bevoegdheid kan hebben voor het ordelijke functioneren van de financiële markten en houden zij rekening met de bestaande nationale regels, alsook met de toezichts- en rechterlijke bevoegdheden, ter vrijwaring van de rechten van de schuldeisers en de gelijke behandeling van schuldeisers in normale insolventieprocedures. Afwikkelingsautoriteiten houden met name rekening met de mogelijke toepassing van nationale insolventieprocedures op de instelling of entiteit als gevolg van de vaststelling in artikel 32, lid 1, punt c), en treffen de regelingen die zij passend achten voor een adequate coördinatie met de nationale administratieve of rechterlijke instanties. 6. Indien betalings- of leveringsverplichtingen uit hoofde van een contract op grond van lid 1 worden opgeschort, worden de uit hoofde van dat contract voor de tegenpartijen geldende betalings- of leveringsverplichtingen voor dezelfde periode opgeschort. 7. Een betalings- of leveringsverplichting die tijdens de periode van opschorting zou moeten worden nagekomen, moet onmiddellijk na het verstrijken van die periode worden nagekomen. 8. De lidstaten zorgen ervoor dat de afwikkelingsautoriteiten de in artikel 1, lid 1, punt b), c) of d) bedoelde instelling of entiteit en de in artikel 83, lid 2, punten a) tot en met h), bedoelde autoriteiten onverwijld ervan op de hoogte brengen wanneer zij de in lid 1 van dit artikel bedoelde bevoegdheid uitoefenen nadat op grond van artikel 32, lid 1, punt a), is vastgesteld dat de instelling faalt of waarschijnlijk zal falen, en voordat het afwikkelingsbesluit wordt genomen. De afwikkelingsautoriteit maakt de maatregel of het instrument door middel waarvan de verplichtingen uit hoofde van dit artikel worden opgeschort en de voorwaarden voor en de periode van opschorting via de in artikel 83, lid 4, bedoelde middelen bekend of zorgt voor de bekendmaking. 9. Dit artikel geldt onverminderd de bepalingen in het nationaal recht van de lidstaten waarbij bevoegdheden tot het opschorten van betalings- of leveringsverplichtingen van de in lid 1 van dit artikel bedoelde instellingen en entiteiten worden verleend voordat uit hoofde van artikel 32, lid 1, punt a), is vastgesteld dat die instellingen of entiteiten falen of waarschijnlijk zullen falen, of tot het opschorten van betalings- of leveringsverplichtingen van instellingen of entiteiten die volgens een normale insolventieprocedure moeten worden geliquideerd, en de in dit artikel bepaalde omvang en duur overschrijden. Dergelijke bevoegdheden worden overeenkomstig de in het toepasselijk nationaal recht bepaalde omvang, duur en voorwaarden uitgeoefend. De in dit artikel bepaalde voorwaarden laten de voorwaarden in verband met die bevoegdheid tot opschorting van betalings- of leveringsverplichtingen onverlet. 10. De lidstaten zorgen ervoor dat wanneer een afwikkelingsautoriteit de bevoegdheid tot het opschorten van betalings- of leveringsverplichtingen ten aanzien van een instelling of entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, punt b), c) of d), uitoefent uit hoofde van lid 1 van dit artikel, de afwikkelingsautoriteit ook gedurende die opschorting de bevoegdheid kan uitoefenen om:
11. Indien een afwikkelingsautoriteit, nadat overeenkomstig artikel 32, lid 1, punt a), is vastgesteld dat een instelling of entiteit faalt of waarschijnlijk zal falen, de bevoegdheid tot opschorting van betalings- of leveringsverplichtingen heeft uitgeoefend in de in de leden 1 of 10 van dit artikel bedoelde omstandigheden, en indien vervolgens ten aanzien van die instelling of entiteit afwikkelingsmaatregelen worden genomen, ziet de afwikkelingsautoriteit af van uitoefening van haar bevoegdheden uit hoofde van artikel 69, lid 1, artikel 70, lid 1, of artikel 71, lid 1, ten aanzien van die instelling of entiteit.". |
13) |
Artikel 36 wordt als volgt gewijzigd:
|
14) |
Artikel 37 wordt als volgt gewijzigd:
|
15) |
Artikel 44 wordt als volgt gewijzigd:
|
16) |
Het volgende artikel wordt ingevoegd: "Artikel 44 bis Verkoop van achtergestelde in aanmerking komende passiva aan niet-professionele cliënten 1. De lidstaten zorgen ervoor dat een verkoper van in aanmerking komende passiva die voldoen aan alle voorwaarden, bedoeld in artikel 72 bis van Verordening (EU) nr. 575/2013, met uitzondering van artikel 72 bis, lid 1, punt b), en artikel 72 ter, leden 3, 4, en 5, van die verordening, zulke passiva alleen aan een niet-professionele cliënt als gedefinieerd in artikel 4, lid 1, punt 11, van Richtlijn 2014/65/EU verkoopt, indien aan alle volgende voorwaarden is voldaan:
Niettegenstaande de eerste alinea kunnen de lidstaten bepalen dat de in de punten a), b), en c), van die alinea gestelde voorwaarden van toepassing zijn op verkopers van andere instrumenten die als eigen vermogen of bail-inbare passiva zijn aangemerkt. 2. Indien aan de in lid 1 gestelde voorwaarden is voldaan en de portefeuille van financiële instrumenten van die niet-professionele cliënt op het tijdstip van aankoop niet meer dan 500 000 EUR bedraagt, zorgt de verkoper er op basis van de overeenkomstig lid 3 door de niet-professionele cliënt verstrekte informatie voor dat op het tijdstip van aankoop aan beide onderstaande voorwaarden is voldaan:
3. De niet-professionele cliënt verstrekt de verkoper accurate informatie over zijn portefeuille van financiële instrumenten, met inbegrip van beleggingen in lid 1 bedoelde passiva. 4. Voor de toepassing van de leden 2 en 3 vallen kasdeposito's en financiële instrumenten binnen de portefeuille van financiële instrumenten van de niet-professionele cliënt, maar vallen in onderpand gegeven financiële instrumenten daarbuiten. 5. Onverminderd artikel 25 van Richtlijn 2014/65/EU, en in afwijking van de vereisten van de leden 1 tot en met 4 van dit artikel, kunnen de lidstaten een minimumdenominatiebedrag van ten minste 50 000 EUR bepalen voor in lid 1 bedoelde passiva, rekening houdend met de marktvoorwaarden en -praktijken van die lidstaat en met bestaande maatregelen ter bescherming van de consument binnen het rechtsgebied van die lidstaat. 6. Indien de waarde van de totale activa van in artikel 1, lid 1, bedoelde entiteiten die in een lidstaat zijn gevestigd en waarvoor het in artikel 45 sexies bedoelde vereiste geldt, niet meer dan 50 miljard EUR bedraagt, kan die lidstaat, in afwijking van de in de leden 1 tot en met 5 van dit artikel bedoelde vereisten, alleen het in lid 2, punt b), van dit artikel, bedoelde vereiste toepassen. 7. De lidstaten zijn niet verplicht dit artikel toe te passen op in lid 1 bedoelde passiva die zijn uitgegeven vóór 28 december 2020.". |
17) |
Artikel 45 wordt vervangen door de volgende artikelen: "Artikel 45 Toepassing en berekening van het minimumvereiste voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva 1. De lidstaten zorgen ervoor dat de in artikel 1, lid 1, punten b), c) en d) bedoelde instellingen en entiteiten te allen tijde voldoen aan de vereisten voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva indien vereist door en overeenkomstig dit artikel en de artikelen 45 bis tot en met 45 decies. 2. Het in lid 1 van dit artikel bedoelde vereiste wordt overeenkomstig artikel 45 quater, lid 3, 5, of 7, voor zover van toepassing, berekend als het bedrag van het eigen vermogen en de in aanmerking komende passiva en uitgedrukt als percentage van:
Artikel 45 bis Vrijstelling van het minimumvereiste voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva 1. Niettegenstaande artikel 45 stellen afwikkelingsautoriteiten door gedekte obligaties gefinancierde instellingen voor hypothecair krediet die volgens het nationaal recht geen deposito's mogen ontvangen, vrij van het vereiste in artikel 45, lid 1, mits aan elk van de volgende voorwaarden is voldaan:
2. Instellingen die van het in artikel 45, lid 1, neergelegde vereiste zijn vrijgesteld, mogen geen deel uitmaken van de in artikel 45 sexies, lid 1, bedoelde consolidatie. Artikel 45 ter In aanmerking komende passiva voor af te wikkelen entiteiten 1. Passiva worden alleen in het bedrag van het eigen vermogen en de in aanmerking komende passiva van af te wikkelen entiteiten opgenomen als ze aan de voorwaarden van de volgende artikelen van Verordening (EU) nr. 575/2013 voldoen:
In afwijking van de eerste alinea van dit lid worden, wanneer in deze richtlijn wordt verwezen naar de vereisten in artikel 92 bis of artikel 92 ter van Verordening (EU) nr. 575/2013 voor de toepassing van die artikelen als in aanmerking komende passiva beschouwd, die welke voldoen aan de omschrijving in artikel 72 duodecies van die verordening en zijn vastgesteld overeenkomstig titel I, deel twee, hoofdstuk 5 bis, van die verordening. 2. Passiva die voortvloeien uit schuldinstrumenten met verankerde derivaten, zoals gestructureerde obligaties ("structured notes"), die voldoen aan de voorwaarden van lid 1, eerste alinea, met uitzondering van artikel 72 bis, lid 2, punt l), van Verordening (EU) nr. 575/2013, worden alleen in het bedrag van het eigen vermogen en de in aanmerking komende passiva opgenomen indien aan één van de volgende voorwaarden is voldaan:
In de eerste alinea bedoelde schuldinstrumenten, met inbegrip van hun verankerde derivaten, zijn niet onderworpen aan een verrekeningsovereenkomst en de waardering van dergelijke instrumenten is niet onderworpen aan artikel 49, lid 3. Van de in de eerste alinea bedoelde passiva wordt alleen het deel van het passivum dat overeenkomt met de in punt a) van die alinea bedoelde hoofdsom of het in punt b) van die alinea bedoelde vaste of stijgende bedrag opgenomen in het bedrag van het eigen vermogen en de in aanmerking komende passiva. 3. Indien passiva door een in de Unie gevestigde en van dezelfde af te wikkelen groep als de af te wikkelen entiteit deel uitmakende dochteronderneming zijn uitgegeven aan een bestaande aandeelhouder die niet van dezelfde af te wikkelen groep deel uitmaakt, worden die passiva opgenomen in het bedrag van het eigen vermogen en de in aanmerking komende passiva van die af te wikkelen entiteit, mits aan elk van de volgende voorwaarden is voldaan:
4. Onverminderd het minimumvereiste in artikel 45 quater, lid 5, of artikel 45 quinquies, lid 1, punt a), zorgen de afwikkelingsautoriteiten ervoor dat af te wikkelen entiteiten die MSI's zijn of onder artikel 45 quater, lid 5 of lid 6, vallen, aan een deel van het in artikel 45 sexies bedoelde vereiste, gelijk aan 8 % van de totale passiva, met inbegrip van het eigen vermogen, voldoen met gebruik van eigen vermogen, achtergestelde in aanmerking komende instrumenten, of met in lid 3 van dit artikel bedoelde passiva. De afwikkelingsautoriteit kan toestaan dat af te wikkelen entiteiten die MSI's zijn of onder artikel 45 quater, lid 5 of lid 6, vallen, aan een niveau dat lager ligt dan 8 % van de totale passiva, eigen vermogen inbegrepen, maar hoger dan het bedrag dat resulteert uit de toepassing van de formule (1-(X1/X2)) x 8 % van de totale passiva, eigen vermogen inbegrepen, voldoen met gebruik van eigen vermogen, achtergestelde in aanmerking komende instrumenten, of met in lid 3 van dit artikel bedoelde passiva, mits aan alle in artikel 72 ter, lid 3 van Verordening (EU) nr. 575/2013 vastgelegde voorwaarden wordt voldaan, gelet op de krachtens artikel 72 ter, lid 3, van die verordening toegestane vermindering:
Indien de toepassing van de eerste alinea van dit lid voor af te wikkelen entiteiten die onder artikel 45 quater, lid 5, vallen, leidt tot een vereiste van meer dan 27 % van het totaal van de risicoposten, beperkt de afwikkelingsautoriteit, voor de betrokken af te wikkelen entiteit, het deel van het in artikel 45 sexies bedoelde vereiste waaraan wordt voldaan met gebruik van eigen vermogen, achtergestelde in aanmerking komende instrumenten, of met in lid 3 van dit artikel bedoelde passiva, tot een bedrag dat gelijk is aan 27 % van het totaal van de risicoposten, indien de afwikkelingsautoriteit tot het oordeel is gekomen dat:
Bij de in de tweede alinea bedoelde beoordeling moet de afwikkelingsautoriteit ook rekening houden met het risico van onevenredige gevolgen voor het bedrijfsmodel van de betrokken af te wikkelen entiteit. Op af te wikkelen entiteiten die onder artikel 45 quater, lid 6, vallen, is de tweede alinea van dit lid niet van toepassing. 5. Ten aanzien van af te wikkelen entiteiten die geen MSI's zijn en niet onder artikel 45 quater, lid 5 of lid 6, vallen, kan de afwikkelingsautoriteit besluiten dat aan een deel van het in artikel 45 sexies bedoelde vereiste, tot het hoogste bedrag van ofwel 8 % van de totale passiva, met inbegrip van het eigen vermogen, van de entiteit ofwel de in lid 7 bedoelde formule, moet worden voldaan met gebruik van eigen vermogen, achtergestelde in aanmerking komende instrumenten, of met in lid 3 van dit artikel bedoelde passiva, mits aan de volgende voorwaarden is voldaan:
Indien de afwikkelingsautoriteit vaststelt dat, binnen een categorie van passiva die in aanmerking komende passiva omvat, het bedrag van de passiva die worden uitgesloten of redelijk waarschijnlijk worden uitgesloten van de toepassing van afschrijvings- en omzettingsbevoegdheden overeenkomstig artikel 44, lid 2, of artikel 44, lid 3, hoger is dan 10 % van die categorie, beoordeelt de afwikkelingsautoriteit het in de eerste alinea, punt b), van dit lid bedoelde risico. 6. Voor de toepassing van de leden 4, 5 en 7 vormen uit derivaten voortvloeiende passiva een onderdeel van de totale passiva op de basis dat de salderingsrechten van tegenpartijen volledig worden erkend. Het eigen vermogen van een af te wikkelen entiteit dat wordt gebruikt om te voldoen aan het gecombineerde buffervereiste komt in aanmerking om te voldoen aan de in de leden 4, 5 en 7 bedoelde vereisten. 7. In afwijking van lid 4 van dit artikel kan de afwikkelingsautoriteit besluiten dat af te wikkelen entiteiten die MSI's zijn of onder artikel 45 quater, lid 5 of lid 6, van deze richtlijn vallen, aan het in artikel 45 sexies van deze richtlijn bedoelde vereiste moeten voldoen met gebruik van eigen vermogen, achtergestelde in aanmerking komende instrumenten, of met in lid 3 van dit artikel bedoelde passiva, voor zover, uit hoofde van de verplichting van de af te wikkelen entiteit om te voldoen aan de gecombineerde buffervereisten en de in artikel 92 bis van Verordening (EU) nr. 575/2013, artikel 45 quater, lid 5, en artikel 45 sexies, van deze richtlijn bedoelde vereisten, de som van dat eigen vermogen, die instrumenten en passiva niet hoger is dan het hoogste bedrag van ofwel:
8. De afwikkelingsautoriteiten kunnen de in lid 7 van dit artikel bedoelde bevoegdheid uitoefenen ten aanzien van af te wikkelen entiteiten die MSI's zijn of onder artikel 45 quater, lid 5 of lid 6, vallen en die aan één van de in de tweede alinea van dit lid bepaalde voorwaarden voldoen, tot een limiet van 30 % van de totale hoeveelheid van alle af te wikkelen entiteiten die MSI's zijn of onder artikel 45 quater, lid 5 of lid 6, vallen waarvoor de afwikkelingsautoriteit het in artikel 45 sexies bedoelde vereiste bepaalt. De voorwaarden worden door de afwikkelingsautoriteiten in overweging genomen als volgt:
Voor de toepassing van de in de eerste en de tweede alinea bedoelde percentages rondt de afwikkelingsautoriteit het uit de berekening resulterende cijfer naar boven toe tot het dichtstbijzijnde gehele getal. De lidstaten mogen, rekening houdend met de bijzondere kenmerken van hun nationale banksector, daaronder met name begrepen het aantal af te wikkelen entiteiten die MSI's zijn of onder artikel 45 quater, lid 5 of lid 6, vallen waarvoor de nationale afwikkelingsautoriteit het in artikel 45 sexies bedoelde vereiste bepaalt, het in de eerste alinea bedoelde percentage vastleggen op een hoger niveau dan 30 %. 9. Na raadpleging van de bevoegde autoriteit neemt de afwikkelingsautoriteit de in lid 5 of lid 7 bedoelde besluiten. Bij het nemen van die besluiten houdt de afwikkelingsautoriteit tevens rekening met:
Artikel 45 quater Vaststelling van het minimumvereiste voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva 1. Het in artikel 45, lid 1, bedoelde vereiste wordt door de afwikkelingsautoriteit vastgesteld, na raadpleging van de bevoegde autoriteit, op basis van de volgende criteria:
2. Indien in het afwikkelingsplan is bepaald dat afwikkelingsmaatregelen moeten worden genomen of dat de bevoegdheid om relevante kapitaalinstrumenten en in aanmerking komende passiva af te schrijven of om te zetten overeenkomstig artikel 59 moeten worden uitgeoefend overeenkomstig het in artikel 10, lid 3, bedoelde relevante scenario, is het in artikel 45, lid 1, bedoelde vereiste gelijk aan een bedrag dat volstaat om te verzekeren dat:
Indien in het afwikkelingsplan is bepaald dat de entiteit moet worden geliquideerd volgens een normale insolventieprocedure of een andere gelijkwaardige nationale procedure, beoordeelt de afwikkelingsautoriteit of het gerechtvaardigd is het in artikel 45, lid 1, bedoelde vereiste voor die entiteit te beperken zodat het niet hoger ligt dan een bedrag dat volstaat om verliezen te absorberen overeenkomstig punt a) van de eerste alinea. Bij de beoordeling door de afwikkelingsautoriteit wordt met name de in de tweede alinea bedoelde beperking geëvalueerd wat betreft eventuele gevolgen voor de financiële stabiliteit en het risico op besmetting van het financiële stelsel. 3. Voor af te wikkelen entiteiten is het in lid 2, eerste alinea, bedoelde bedrag het volgende:
Voor de toepassing van punt a) van artikel 45, lid 2, wordt het in artikel 45, lid 1, bedoelde vereiste in procenten uitgedrukt als het overeenkomstig punt a) van de eerste alinea van dit lid berekende bedrag, gedeeld door het totaal van de risicoposten. Voor de toepassing van punt b) van artikel 45, lid 2, wordt het in artikel 45, lid 1, bedoelde vereiste in procenten uitgedrukt als het overeenkomstig punt b) van de eerste alinea van dit lid berekende bedrag, gedeeld door de totale blootstellingsmaatstaf. Bij het vaststellen van het vereiste op individuele basis als bedoeld in de eerste alinea, punt b), van dit lid, houdt de afwikkelingsautoriteit rekening met de vereisten, bedoeld in artikel 37, lid 10, en artikel 44, leden 5 en 8. Bij het vaststellen van de in de voorgaande alinea's bedoelde herkapitalisatiebedragen,
De afwikkelingsautoriteit heeft de mogelijkheid het in de eerste alinea, punt a), ii), bedoelde vereiste te verhogen met een passend bedrag dat nodig is om te waarborgen dat, na afwikkeling, de entiteit voldoende marktvertrouwen kan behouden voor een toereikende periode van ten hoogste één jaar. Indien de zesde alinea van dit lid van toepassing is, is het in die alinea bedoelde bedrag gelijk aan het gecombineerde buffervereiste dat van toepassing moet zijn na de toepassing van de afwikkelingsinstrumenten, verminderd met het in punt 6), onder a), van artikel 128 van Richtlijn 2013/36/EU bedoelde bedrag. Het in de zesde alinea van dit lid bedoelde bedrag wordt naar beneden bijgesteld indien de afwikkelingsautoriteit, na raadpleging van de bevoegde autoriteit, besluit dat het haalbaar en geloofwaardig zou zijn dat een lager bedrag volstaat om, na uitvoering van de afwikkelingsstrategie, het marktvertrouwen te behouden en ervoor te zorgen dat instelling of entiteit bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) en d), zowel kritieke economische functies blijft vervullen als toegang heeft tot financiering zonder dat een beroep wordt gedaan op andere buitengewone openbare financiële steun dan bijdragen uit hoofde van afwikkelingsfinancieringsregelingen een beroep te doen, overeenkomstig artikel 44, leden 5 en 8 en artikel 101, lid 2. Dat bedrag wordt naar boven bijgesteld indien de afwikkelingsautoriteit, na raadpleging van de bevoegde autoriteit, besluit dat een hoger bedrag noodzakelijk is om voor een toereikende periode van ten hoogste één jaar het marktvertrouwen te behouden en ervoor te zorgen dat dat de instelling of entiteit bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) en d), zowel kritieke economische functies blijft vervullen als toegang heeft tot financiering zonder dat een beroep wordt gedaan op andere buitengewone openbare financiële steun dan bijdragen uit hoofde van afwikkelingsfinancieringsregelingen een beroep te doen, overeenkomstig artikel 44, leden 5 en 8, en artikel 101, lid 2. 4. De EBA ontwikkelt ontwerpen van technische reguleringsnormen tot nadere bepaling van de door afwikkelingsautoriteiten te gebruiken methode voor het ramen van het in artikel 104 bis bedoelde vereiste van Richtlijn 2013/36/EU en het gecombineerde buffervereiste voor af te wikkelen entiteiten op het geconsolideerde niveau van de af te wikkelen groep, ingeval de af te wikkelen groep niet onderworpen is aan die vereisten uit hoofde van die richtlijn. De EBA dient die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 28 december 2019 bij de Commissie in. Aan de Commissie wordt de bevoegdheid overgedragen om de in de eerste alinea van dit lid bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010. 5. Voor af te wikkelen entiteiten die niet onder artikel 92 bis van Verordening (EU) nr. 575/2013 vallen en die deel uitmaken van een af te wikkelen groep waarvan de totale activa meer dan 100 miljard EUR bedragen, is het niveau van het in lid 3 van dit artikel bedoelde vereiste ten minste gelijk aan:
In afwijking van artikel 45 ter voldoen de in de eerste alinea van dit lid bedoelde af te wikkelen entiteiten aan het in de eerste alinea van dit lid bedoelde vereiste, dat gelijk is aan 13,5 % indien berekend overeenkomstig artikel 45, lid 2, punt a), en 5 % indien berekend overeenkomstig artikel 45, lid 2, punt b), met gebruik van eigen vermogen, achtergestelde in aanmerking komende instrumenten, of met in artikel 45 ter, lid 3, van deze richtlijn bedoelde passiva. 6. Een afwikkelingsautoriteit kan, na raadpleging van de bevoegde autoriteiten, besluiten het in lid 5 van dit artikel vastgestelde vereiste toe te passen op een af te wikkelen entiteit die niet onder artikel 92 bis van Verordening (EU) nr. 575/2013 valt en die deel uitmaakt van een af te wikkelen groep waarvan de totale activa minder dan 100 miljard EUR bedragen en die volgens de afwikkelingsautoriteit redelijk waarschijnlijk een systeemrisico oplevert in het geval van diens falen. Bij het nemen van een in de eerste alinea van dit lid bedoeld besluit houdt een afwikkelingsautoriteit rekening met:
Het ontbreken van een besluit op grond van de eerste alinea van dit lid laat een besluit uit hoofde van artikel 45 ter, lid 5, onverlet. 7. Voor entiteiten die zelf geen af te wikkelen entiteiten zijn, is het in lid 2, eerste alinea, bedoelde bedrag het volgende:
Voor de toepassing van punt a) van artikel 45, lid 2, wordt het in artikel 45, lid 1, bedoelde vereiste in procenten uitgedrukt als het overeenkomstig punt a) van de eerste alinea van dit lid berekende bedrag, gedeeld door het totaal van de risicoposten. Voor de toepassing van artikel 45, lid 2, punt b), wordt het in artikel 45, lid 1, bedoelde vereiste in procenten uitgedrukt als het overeenkomstig punt b) van de eerste alinea van dit lid berekende bedrag, gedeeld door de totale blootstellingsmaatstaf. Bij het vaststellen van het vereiste op individuele basis als bedoeld in punt b) van de eerste alinea van dit lid houdt de afwikkelingsautoriteit rekening met de vereisten, bedoeld in artikel 37, lid 10, en artikel 44, leden 5 en 8. Bij het vaststellen van de in de voorgaande alinea's bedoelde herkapitalisatiebedragen,
De afwikkelingsautoriteit heeft de mogelijkheid p, het in de eerste alinea, punt a), onder ii), van dit lid bedoelde vereiste te verhogen met een passend bedrag dat nodig is om te waarborgen dat de entiteit, na de uitoefening van de bevoegdheid tot afschrijving of omzetting van relevante kapitaalinstrumenten en in aanmerking komende passiva overeenkomstig artikel 59, voldoende marktvertrouwen kan behouden voor een toereikende periode van ten hoogste één jaar. Indien de zesde alinea van dit lid van toepassing is, is het in die alinea bedoelde bedrag gelijk aan het gecombineerde buffervereiste als bedoeld in artikel 128, punt 6), van Richtlijn 2013/36/EU, dat van toepassing moet zijn na de uitoefening van de in artikel 59 van deze richtlijn bedoelde bevoegdheid of na de afwikkeling van de af te wikkelen groep verminderd met het in punt 6, onder a) van artikel 128 van Richtlijn 2013/36/EU bedoelde bedrag. Het in de zesde alinea van dit lid bedoelde bedrag wordt naar beneden bijgesteld indien de afwikkelingsautoriteit na raadpleging van de bevoegde autoriteit besluit dat het haalbaar en geloofwaardig zou zijn dat een lager bedrag volstaat om, na het uitoefenen van de in artikel 59 bedoelde bevoegdheid of na de afwikkeling van de af te wikkelen groep, het marktvertrouwen te waarborgen en ervoor te zorgen dat de instelling of entiteit bedoeld in artikel 1, lid 1, punten b), c) en d), zowel kritieke functies blijft vervullen als toegang heeft tot financiering zonder dat een beroep wordt gedaan op andere buitengewone openbare financiële steun dan bijdragen uit hoofde van afwikkelingsfinancieringsregelingen een beroep te doen, overeenkomstig artikel 44, leden 5 en 8 en artikel 101, lid 2. Dat bedrag wordt naar boven bijgesteld indien de afwikkelingsautoriteit, na raadpleging van de bevoegde autoriteit, besluit dat een hoger bedrag noodzakelijk is om voor een toereikende periode van ten hoogste één jaar voldoende marktvertrouwen te behouden en ervoor te zorgen dat de instelling of entiteit bedoeld in artikel 1, lid 1, punten b), c) en d), zowel kritieke functies blijft vervullen als toegang heeft tot financiering zonder dat een beroep wordt gedaan op andere buitengewone openbare financiële steun dan bijdragen uit hoofde van afwikkelingsfinancieringsregelingen een beroep te doen, overeenkomstig artikel 44, leden 5 en 8, en artikel 101, lid 2. 8. Indien de afwikkelingsautoriteit verwacht dat bepaalde categorieën van in aanmerking komende passiva met een redelijke waarschijnlijkheid geheel of gedeeltelijk van een bail-in zullen worden uitgesloten op grond van artikel 44, lid 3, of mogelijk volledig aan een ontvanger worden overgedragen bij een gedeeltelijke overdracht, wordt aan het in artikel 45, lid 1, bedoelde vereiste voldaan met gebruik van eigen vermogen of andere in aanmerking komende passiva die volstaan om:
9. Een besluit van de afwikkelingsautoriteit om op grond van dit artikel een minimumvereiste voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva op te leggen, bevat een motivering van dat besluit, met inbegrip van een volledige beoordeling van de in de leden 2 tot en met 8 van dit artikel bedoelde elementen, en wordt zonder onnodige vertraging geëvalueerd door de afwikkelingsautoriteit om rekening te houden met eventuele veranderingen in het niveau van het vereiste als bedoeld in artikel 104 bis van Richtlijn 2013/36/EU. 10. Voor de toepassing van de leden 3 en 7 van dit artikel worden de kapitaalvereisten geïnterpreteerd in overeenstemming met de toepassing door de bevoegde autoriteit van de overgangsbepalingen die zijn neergelegd in deel tien, titel I, hoofdstukken 1, 2 en 4 van Verordening (EU) nr. 575/2013 en in de bepalingen van de nationale wetgeving waarbij de door die verordening aan de bevoegde autoriteiten verleende opties worden uitgeoefend. Artikel 45 quinquies Bepaling van het minimumvereiste voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva voor af te wikkelen entiteiten van MSI's en dochterondernemingen van wezenlijk belang van niet-EU MSI's in de Unie 1. Het in artikel 45, lid 1, bedoelde vereiste voor een af te wikkelen entiteit die een MSI of een deel van een MSI is, bestaat uit het volgende:
2. Het in artikel 45, lid 1, bedoelde vereiste voor een dochteronderneming van wezenlijk belang van een niet-EU MSI in de Unie, bestaat uit:
3. De afwikkelingsautoriteit legt een in lid 1, punt b), en lid 2, punt b), bedoeld aanvullend vereiste voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva uitsluitend op:
4. Voor de toepassing van artikel 45 nonies, lid 2, berekenen de betrokken afwikkelingsautoriteiten, indien twee of meer MSI-entiteiten die tot dezelfde MSI behoren af te wikkelen entiteiten zijn, het in lid 3 bedoelde bedrag:
5. Een besluit van de afwikkelingsautoriteit om op grond van lid 1, punt b), of lid 2, punt b, van dit artikel een aanvullend vereiste voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva op te leggen, bevat een motivering van dat besluit, met inbegrip van een volledige beoordeling van de in lid 3 van dit artikel bedoelde elementen, en wordt zonder onnodige vertraging geëvalueerd door de afwikkelingsautoriteit om rekening te houden met eventuele veranderingen in het niveau van het vereiste als bedoeld in artikel 104 bis van Richtlijn 2013/36/EU dat op de af te wikkelen groep of de dochteronderneming van wezenlijk belang van een niet-EU MSI in de Unie van toepassing is. Artikel 45 sexies Toepassing van het minimumvereiste voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva op af te wikkelen entiteiten 1. Af te wikkelen entiteiten voldoen op geconsolideerde basis op het niveau van de af te wikkelen groep aan de in de artikelen 45 ter tot en met 45 quinquies neergelegde vereisten. 2. De afwikkelingsautoriteit bepaalt het in artikel 45, lid 1, bedoelde vereiste voor een af te wikkelen entiteit op het geconsolideerde niveau van de af te wikkelen groep overeenkomstig artikel 45 nonies op basis van de in de artikelen 45 ter tot en met 45 quinquies neergelegde vereisten en op basis van de vraag of de in derde landen gevestigde dochterondernemingen van de groep volgens het afwikkelingsplan afzonderlijk moeten worden afgewikkeld. 3. Voor overeenkomstig artikel 2, lid 1, punt 83 ter, onder b), aangewezen af te wikkelen groepen, besluit de betrokken afwikkelingsautoriteit, afhankelijk van de kenmerken van het solidariteitsmechanisme en de voorkeursafwikkelingsstrategie, welke entiteiten van de af te wikkelen groep aan artikel 45 quater, leden 3 en 5, en artikel 45 quinquies, lid 1, moeten voldoen om ervoor te zorgen dat de af te wikkelen groep in haar geheel voldoet aan de leden 1 en 2 van dit artikel, en hoe dergelijke entiteiten dat dienen te doen overeenkomstig het afwikkelingsplan. Artikel 45 septies Toepassing van het minimumvereiste voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva op entiteiten die zelf geen af te wikkelen entiteiten zijn 1. Instellingen die dochterondernemingen van een af te wikkelen entiteit of een entiteit van een derde land zijn maar zelf geen af te wikkelen entiteiten zijn, voldoen op individuele basis aan de in artikel 45 quater neergelegde vereisten. Een afwikkelingsautoriteit kan, na raadpleging van de bevoegde autoriteit, besluiten om het in dit artikel neergelegde vereiste toe te passen op een in artikel 1, lid 1, punt b), c) of d) bedoelde entiteit die een dochteronderneming van een af te wikkelen entiteit is maar zelf geen af te wikkelen entiteit is. In afwijking van de eerste alinea van dit lid voldoen EU-moederondernemingen die zelf geen af te wikkelen entiteiten zijn, maar die dochterondernemingen van entiteiten van derde landen zijn, op geconsolideerde basis aan de in de artikelen 45 quater en 45 quinquies neergelegde vereisten. Voor overeenkomstig artikel 2, lid 1, punt 83 ter, onder b), aangewezen af te wikkelen groepen, voldoen blijvend bij een centraal orgaan aangesloten kredietinstellingen, maar die zelf geen af te wikkelen entiteiten zijn, een centraal orgaan dat zelf geen af te wikkelen entiteit is, en af te wikkelen entiteiten die niet onder een vereiste uit hoofde van artikel 45 sexies, lid 3, vallen, op individuele basis aan artikel 45 quater, lid 7. Het in artikel 45, lid 1, bedoelde vereiste voor een in dit lid bedoelde entiteit wordt bepaald overeenkomstig de artikelen 45 nonies en 89, waar toepasselijk, en op basis van de in artikel 45 quater neergelegde vereisten. 2. Aan het in artikel 45, lid 1, bedoelde vereiste voor in lid 1 van dit artikel bedoelde entiteiten wordt voldaan met een of meer van de volgende elementen:
3. De afwikkelingsautoriteit van een dochteronderneming die geen af te wikkelen entiteit is, kan afzien van de toepassing van dit artikel op die dochteronderneming indien:
4. De afwikkelingsautoriteit van een dochteronderneming die geen af te wikkelen entiteit is, kan afzien van de toepassing van dit artikel op die dochteronderneming indien:
5. Indien de in lid 3, punten a) en b), neergelegde voorwaarden zijn vervuld, kan de afwikkelingsautoriteit van een dochteronderneming toestaan dat aan het in artikel 45, lid 1, bedoelde vereiste geheel of gedeeltelijk wordt voldaan met een door de af te wikkelen entiteit verstrekte garantie, die aan de volgende voorwaarden voldoet:
Voor de toepassing van de eerste alinea, punt g), verstrekt de af te wikkelen entiteit op verzoek van de afwikkelingsautoriteit een onafhankelijk schriftelijk en met redenen omkleed juridisch advies of toont ze anderszins op een bevredigende wijze aan dat er geen wettelijke, regelgevende of operationele belemmeringen zijn voor de overdracht van de zekerheid van de af te wikkelen entiteit aan de betrokken dochteronderneming. 6. De EBA ontwikkelt ontwerpen van technische reguleringsnormen tot nadere bepaling van de methoden om te voorkomen dat voor de toepassing van dit artikel erkende instrumenten die indirect geheel of gedeeltelijk bij de af te wikkelen entiteit zijn geplaatst, de vlotte uitvoering van de afwikkelingsstrategie hinderen. Dergelijke methoden moeten met name zorgen voor de passende overdracht van verliezen naar de af te wikkelen entiteit en de passende overdracht van kapitaal van de af te wikkelen entiteit naar entiteiten die deel uitmaken van de af te wikkelen groep maar zelf geen af te wikkelen entiteiten zijn, en voorzien in een mechanisme om te voorkomen dat in aanmerking komende instrumenten die voor de toepassing van dit artikel zijn erkend, dubbel worden geteld. Zij behelzen een aftrekregeling of een even solide benadering en zij waarborgen aan entiteiten die zelf niet de af te wikkelen entiteit zijn, een resultaat dat gelijkwaardig is aan dat van een volledige directe plaatsing bij de af te wikkelen entiteit van in aanmerking komende instrumenten die voor de toepassing van dit artikel zijn erkend. De EBA dient die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 28 december 2019 bij de Commissie in. Aan de Commissie wordt de bevoegdheid overgedragen om de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010. Artikel 45 octies Ontheffing voor een centraal orgaan en kredietinstellingen die blijvend aangesloten zijn bij een centraal orgaan De afwikkelingsautoriteit kan een centraal orgaan of een kredietinstelling dat of die blijvend bij een centraal orgaan is aangesloten, geheel of gedeeltelijk ontheffing verlenen van de toepassing van artikel 45 septies indien aan alle volgende voorwaarden is voldaan:
Artikel 45 nonies Procedure voor het bepalen van het minimumvereiste voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva 1. De afwikkelingsautoriteit van de af te wikkelen entiteit, de afwikkelingsautoriteit op groepsniveau indien deze verschilt van de eerstgenoemde, en de afwikkelingsautoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de dochterondernemingen van een af te wikkelen groep waarop het in artikel 45 septies bedoelde vereiste op individuele basis van toepassing is, zullen alles doen wat in hun vermogen ligt om tot een gezamenlijk besluit te komen over:
Het gezamenlijke besluit verzekert de naleving van de artikelen 45 sexies en 45 septies en wordt volledig gemotiveerd en wordt verstrekt aan:
In het op grond van dit artikel genomen gezamenlijke besluit kan worden bepaald dat, indien zulks in overeenstemming is met de afwikkelingsstrategie en de af te wikkelen entiteit niet voldoende instrumenten direct of indirect heeft aangekocht die aan artikel 45 septies, lid 2, beantwoorden, de dochteronderneming overeenkomstig artikel 45 septies, lid 2, gedeeltelijk aan de in artikel 45 quater, lid 7, bedoelde vereisten voldoet met instrumenten die zijn uitgegeven aan en gekocht door entiteiten die geen deel uitmaken van de af te wikkelen groep. 2. Indien twee of meer MSI-entiteiten die tot dezelfde MSI behoren af te wikkelen entiteiten zijn, bespreken de in lid 1 bedoelde afwikkelingsautoriteiten en, indien passend en in overeenstemming met de afwikkelingsstrategie van de MSI's, maken ze afspraken over de toepassing van artikel 72 sexies van Verordening (EU) nr. 575/2013 en een eventuele aanpassing om het verschil tussen de som van de in artikel 45 quinquies, lid 4, punt a), en artikel 12 van Verordening (EU) nr. 575/2013 bedoelde bedragen voor individuele af te wikkelen entiteiten en de som van de in artikel 45 quinquies, lid 4, punt b), en artikel 12 van Verordening (EU) nr. 575/2013 bedoelde bedragen tot een minimum te beperken of te elimineren. Een dergelijke aanpassing kan onder voorbehoud van het volgende worden toegepast:
De som van de in artikel 45 quinquies, lid 4, punt a), van deze richtlijn en artikel 12 van Verordening (EU) nr. 575/2013 bedoelde bedragen voor individuele af te wikkelen entiteiten mag niet lager zijn dan de som van de in artikel 45 quinquies, lid 4, punt b), van deze richtlijn en artikel 12 van Verordening (EU) nr. 575/2013 bedoelde bedragen. 3. Indien er niet binnen vier maanden een gezamenlijk besluit wordt genomen, wordt een besluit genomen overeenkomstig de leden 4, 5 en 6. 4. Indien niet binnen vier maanden een gezamenlijk besluit wordt genomen wegens een meningsverschil met betrekking tot een geconsolideerd vereiste voor de af te wikkelen groep als bedoeld in artikel 45 sexies, neemt de afwikkelingsautoriteit van de af te wikkelen entiteit een besluit over dat vereiste na terdege rekening te hebben gehouden met:
Indien een van de betrokken afwikkelingsautoriteiten aan het eind van de periode van vier maanden de zaak overeenkomstig artikel 19 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 aan de EBA heeft voorgelegd, stelt de afwikkelingsautoriteit van de af te wikkelen entiteit haar besluit uit, wacht zij een eventueel door de EBA overeenkomstig artikel 19, lid 3, van die verordening genomen besluit af en neemt zij haar besluit in overeenstemming met het besluit van de EBA. De EBA houdt bij het nemen van haar besluit rekening met de punten a) en b) van de eerste alinea. De periode van vier maanden wordt beschouwd als verzoeningsfase in de zin van Verordening (EU) nr. 1093/2010. De EBA neemt haar besluit binnen één maand. De zaak wordt niet meer aan de EBA voorgelegd na afloop van de periode van vier maanden of nadat een gezamenlijk besluit is genomen. Indien de EBA niet binnen één maand tot een besluit komt, nadat de zaak aan haar is voorgelegd, is het besluit van de afwikkelingsautoriteit van de af te wikkelen entiteit van toepassing. 5. Indien niet binnen vier maanden een gezamenlijk besluit wordt genomen wegens een meningsverschil met betrekking tot het in artikel 45 septies bedoelde niveau van het vereiste dat op individuele basis op een entiteit van een af te wikkelen groep moet worden toegepast, wordt het besluit genomen door de afwikkelingsautoriteit van die entiteit, mits aan alle volgende voorwaarden is voldaan:
Indien de afwikkelingsautoriteit van de af te wikkelen entiteit of de afwikkelingsautoriteit op groepsniveau aan het eind van de periode van vier maanden de zaak overeenkomstig artikel 19 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 aan de EBA heeft voorgelegd, stellen de afwikkelingsautoriteiten die bevoegd zijn voor de dochterondernemingen op individuele basis hun besluit uit, wachten zij het eventueel door de EBA overeenkomstig artikel 19, lid 3, van die verordening genomen besluit af en nemen zij hun besluit in overeenstemming met het besluit van de EBA. De EBA houdt bij het nemen van zijn besluit rekening met de punten a) en b) van de eerste alinea. De periode van vier maanden wordt beschouwd als verzoeningsfase in de zin van Verordening (EU) nr. 1093/2010. De EBA neemt haar besluit binnen één maand. De zaak wordt niet meer aan de EBA voorgelegd na afloop van de periode van vier maanden of nadat een gezamenlijk besluit is genomen. De afwikkelingsautoriteit van de af te wikkelen entiteit of de afwikkelingsautoriteit op groepsniveau legt de zaak niet voor bindende bemiddeling aan de EBA voor indien het niveau dat is vastgesteld door de afwikkelingsautoriteit van de dochteronderneming:
Indien de EBA niet binnen één maand tot een besluit komt, nadat de zaak aan haar is voorgelegd, zijn de besluiten van de afwikkelingsautoriteiten van de dochterondernemingen van toepassing. Het gezamenlijke besluit en alle besluiten die bij ontstentenis van een gezamenlijk besluit zijn genomen, worden regelmatig geëvalueerd en indien nodig geactualiseerd. 6. Indien er niet binnen vier maanden een gezamenlijk besluit wordt genomen wegens een meningsverschil met betrekking tot de hoogte van het geconsolideerde vereiste voor de af te wikkelen groep en de hoogte van de op individuele basis op de entiteiten van de af te wikkelen groep toe te passen vereiste, geldt het volgende:
7. Het in lid 1 bedoelde gezamenlijke besluit en alle besluiten die de in de leden 4, 5 en 6 bedoelde afwikkelingsautoriteiten bij ontstentenis van een gezamenlijk besluit hebben genomen, zijn bindend voor de betrokken afwikkelingsautoriteiten. Het gezamenlijke besluit en alle besluiten die bij ontstentenis van een gezamenlijk besluit zijn genomen, worden regelmatig geëvalueerd en indien nodig geactualiseerd. 8. In afstemming met de bevoegde autoriteiten verlangen de afwikkelingsautoriteiten dat, en verifiëren ze of, de entiteiten voldoen aan het in artikel 45, lid 1, bedoelde vereiste en nemen ze elk besluit op grond van dit artikel parallel met het opstellen en bijhouden van afwikkelingsplannen. Artikel 45 decies Rapportage over het vereiste aan de toezichthouder en openbaarmaking van het vereiste 1. De in artikel 1, lid 1, bedoelde entiteiten waarop het in artikel 45, lid 1, bedoelde vereiste van toepassing is, rapporteren aan hun bevoegde autoriteiten en afwikkelingsautoriteiten over het volgende:
De verplichting om verslag uit te brengen over de in punt b) van de eerste alinea van dit lid bedoelde bedragen aan andere bail-inbare passiva is niet van toepassing op entiteiten die op de datum van de rapportage van die informatie bedragen aan eigen vermogen en in aanmerking komende passiva aanhouden die, minstens 150 % bedragen van het in artikel 45, lid 1, bedoelde vereiste, als berekend overeenkomstig punt a) van de eerste alinea van dit lid. 2. De in lid 1 bedoelde entiteiten rapporteren:
De in lid 1 bedoelde entiteiten rapporteren echter de in lid 1 bedoelde informatie frequenter indien de bevoegde autoriteit of de afwikkelingsautoriteit daarom verzoekt. 3. De in lid 1 bedoelde entiteiten maken de volgende informatie ten minste jaarlijks publiek beschikbaar:
4. De leden 1 en 3 van dit artikel gelden niet voor entiteiten waarvan het afwikkelingsplan bepaalt dat de entiteit moet worden geliquideerd volgens de normale insolventieprocedure. 5. De EBA ontwikkelt ontwerpen van technische uitvoeringsnormen tot nadere bepaling van de eenvormige rapportagemodellen, instructies en methoden voor het gebruik van de modellen, de frequentie en de rapportagedata, definities en IT-oplossingen voor de in de leden 1 en 2 bedoelde toezichtsrapportage. Die ontwerpen van technische uitvoeringsnormen vermelden een gestandaardiseerde manier om informatie te verstrekken over de in lid 1, punt c), bedoelde rangorde van bestanddelen van toepassing in nationale insolventieprocedures in elke lidstaat. Voor instellingen of entiteiten bedoeld in artikel 1, lid 1, punten b), c) en d), van deze richtlijn, die onderworpen zijn aan artikel 92 bis en 92 ter van Verordening (EU) nr. 575/2013 worden deze ontwerpen van technische uitvoeringsnormen, in voorkomend geval, afgestemd op de technische uitvoeringsnormen die zijn vastgesteld overeenkomstig artikel 430 van die verordening. De EBA dient die technische uitvoeringsnormen uiterlijk op 28 juni 2020 in bij de Commissie. De Commissie wordt de bevoegdheid verleend om de in de eerste alinea bedoelde technische uitvoeringsnormen vast te stellen overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1093/2010. 6. De EBA ontwikkelt ontwerpen van technische uitvoeringsnormen tot nadere bepaling van de eenvormige openbaarmakingsformats, de frequentie en de aanverwante instructies voor het verrichten van de krachtens lid 3 vereiste openbaarmakingen. Die eenvormige openbaarmakingsformats verschaffen voldoende brede en vergelijkbare informatie voor het beoordelen van de risicoprofielen van entiteiten in de zin van artikel 1, lid 1, en de mate waarin zij voldoen aan het toepasselijke vereiste, bedoeld in artikel 45 sexies of artikel 45 septies. De openbaarmakingsformats hebben in voorkomend geval de vorm van tabellen. Voor instellingen of entiteiten bedoeld in artikel 1, lid 1, punten b), c) en d), van deze richtlijn, die onderworpen zijn aan artikel 92 bis en 92 ter van Verordening (EU) nr. 575/2013 worden deze ontwerpen van technische uitvoeringsnormen, in voorkomend geval, afgestemd op de technische uitvoeringsnormen die zijn vastgesteld overeenkomstig artikel 434 bis van die verordening. De EBA dient die technische uitvoeringsnormen uiterlijk op 28 juni 2020 in bij de Commissie. De Commissie wordt de bevoegdheid verleend om de in de eerste alinea bedoelde technische uitvoeringsnormen vast te stellen overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1093/2010. 7. Indien afwikkelingsmaatregelen zijn uitgevoerd of de in artikel 59 bedoelde afschrijvings- of omzettingsbevoegdheden zijn uitgeoefend, gelden de in lid 3 bedoelde openbaarmakingsvereisten vanaf de in artikel 45 quaterdecies bedoelde datum waarop aan de vereisten van artikel 45 sexies of artikel 45 septies moet zijn voldaan. Artikel 45 undecies Rapportage aan de EBA 1. De afwikkelingsautoriteiten stellen de EBA in kennis van het minimumvereiste voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva dat voor elke entiteit overeenkomstig artikel 45 sexies of artikel 45 septies in hun rechtsgebied is vastgesteld. 2. De EBA ontwikkelt ontwerpen van technische uitvoeringsnormen tot nadere bepaling van eenvormige rapportagemodellen, instructies en methoden voor het gebruik van die modellen, frequentie en data van de rapportage, definities en IT-oplossingen voor de identificatie en doorgifte van informatie door afwikkelingsautoriteiten, in overleg met de bevoegde autoriteiten, aan de EBA voor de toepassing van lid 1. De EBA dient die ontwerpen van technische uitvoeringsnormen uiterlijk op 28 juni 2020 in bij de Commissie. De Commissie wordt de bevoegdheid verleend om de in de eerste alinea bedoelde technische uitvoeringsnormen vast te stellen overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1093/2010. Artikel 45 duodecies Schendingen van het minimumvereiste voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva 1. Elke schending van het in artikel 45 sexies of artikel 45 septies bedoelde minimumvereiste voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva wordt door de bevoegde autoriteiten aangepakt met behulp van ten minste één van het volgende:
De betrokken autoriteiten kunnen ook beoordelen of de instelling of entiteit bedoeld in artikel 1, lid 1, punten b), c) en d), faalt of waarschijnlijk zal falen, overeenkomstig artikel 32, artikel 32 bis of artikel 33, naar gelang het geval. 2. De afwikkelingsautoriteiten en bevoegde autoriteiten raadplegen elkaar wanneer ze hun respectieve in lid 1 bedoelde bevoegdheden uitoefenen. Artikel 45 terdecies Rapporten 1. In samenwerking met de bevoegde autoriteiten en afwikkelingsautoriteiten dient de EBA bij de Commissie jaarlijks een rapport in waarin ten minste het volgende wordt beoordeeld:
2. Naast het jaarlijkse verslag als bepaald in lid 1 dient de EBA elke drie jaar bij de Commissie een rapport in met een beoordeling van:
3. Het in lid 1 bedoelde rapport wordt uiterlijk op 30 september van het kalenderjaar dat volgt op het laatste jaar waarop het verslag betrekking heeft, bij de Commissie ingediend. Het eerste rapport wordt uiterlijk op 30 september van het jaar na de toepassingsdatum van deze richtlijn bij de Commissie ingediend. Het in lid 2 bedoelde rapport heeft betrekking op drie kalenderjaren en wordt uiterlijk op 31 december van het kalenderjaar dat volgt op het laatste jaar waarop het verslag betrekking heeft, bij de Commissie ingediend. Het eerste verslag wordt uiterlijk op 31 december 2022 bij de Commissie ingediend. Artikel 45 quaterdecies Overgangsregelingen en regelingen na afwikkeling 1. In afwijking van artikel 45, lid 1, bepalen de afwikkelingsautoriteiten geschikte overgangsperiodes voor instellingen of entiteiten als bedoeld in artikel 1, lid 1, punten b), c) en d), om te voldoen aan de vereisten in artikel 45 sexies of artikel 45 septies, of aan vereisten die uit de toepassing van artikel 45 ter, lid 4, lid 5 of lid 7, naargelang het geval, voortvloeien. Instellingen en entiteiten voldoen uiterlijk op 1 januari 2024 aan de vereisten in artikel 45 sexies of artikel 45 septies of aan vereisten die voortvloeien uit de toepassing van artikel 45 ter, lid 4, lid 5 of lid 7,. De afwikkelingsautoriteit bepaalt tussentijdse streefniveaus voor de vereisten in artikel 45 sexies of artikel 45 septies of voor vereisten die voortvloeien uit de toepassing van artikel 45 ter, lid 4, lid 5 of lid 7, naargelang het geval, waaraan instellingen of entiteiten als bedoeld in artikel 1, lid 1, punten b), c) en d), op 1 januari 2022 moet voldoen. Die tussentijdse streefniveaus zorgen in de regel voor een lineaire opbouw van eigen vermogen en in aanmerking komende passiva naar het vereiste toe. De afwikkelingsautoriteit kan, indien naar behoren gerechtvaardigd en passend op basis van de in lid 7 bedoelde criteria, voorzien in een overgangsperiode die na 1 januari 2024 verstrijkt, waarbij rekening wordt gehouden met het volgende:
2. Af te wikkelen entiteiten voldoen uiterlijk op 1 januari 2022 aan het minimumniveau van de in artikel 45 quater, lid 5 of lid 6, bedoelde vereisten. 3. De minimumniveaus van de in artikel 45 quater, leden 5 en 6, bedoelde vereisten is niet van toepassing binnen de periode van twee jaar die volgt op de datum waarop:
4. De vereisten, bedoeld in artikel 45 ter, leden 4 en 7, alsmede artikel 45 quater, leden 5 en 6, naargelang het geval, gelden niet binnen de periode van drie jaar die volgt op de datum waarop de af te wikkelen entiteit of de groep waartoe de af te wikkelen entiteit behoort, als MSI is aangemerkt, of de datum vanaf welke de af te wikkelen entiteit zich in de in artikel 45 quater, lid 5 of lid 6, bedoelde situatie bevindt. 5. In afwijking van artikel 45, lid 1, bepalen de afwikkelingsautoriteiten een geschikte overgangsperiode om te voldoen aan de vereisten van artikel 45 sexies of artikel 45 septies, of aan een vereiste die voortvloeit uit de toepassing van artikel 45 ter, lid 4, lid 5 of lid 7, naargelang het geval, voor instellingen of entiteiten, bedoeld in artikel 1, lid 1, punten b), c) en d), ten aanzien waarvan de afwikkelingsinstrumenten of de bevoegdheid tot afschrijving of omzetting bedoeld in artikel 59 zijn toegepast. 6. Voor de toepassing van de leden 1 tot en met 5 delen de afwikkelingsautoriteiten de instelling of entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, punten b), c) en d), een gepland minimumvereiste voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva mee voor elke periode van 12 maanden gedurende de overgangsperiode, teneinde een geleidelijke opbouw van haar verliesabsorptie- en herkapitalisatiecapaciteit te faciliteren. Aan het eind van de overgangsperiode is het minimumvereiste voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva gelijk aan het bedrag dat is vastgesteld op grond van artikel 45 ter, lid 4, lid 5 of lid 7, artikel 45 quater, lid 5 of lid 6, artikel 45 sexies of artikel 45 septies, naargelang het geval. 7. Bij het bepalen van de overgangsperiodes houden de afwikkelingsautoriteiten rekening met:
8. Onder voorbehoud van lid 1 belet niets de afwikkelingsautoriteiten de overgangsperiode of een gepland minimumvereiste voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva als meegedeeld krachtens lid 6 later te herzien.". |
18) |
In artikel 46 worden de woorden "in aanmerking komende passiva" vervangen door de woorden "bail-inbare passiva". |
19) |
In artikel 47, lid 1, punt b), onder ii), worden de woorden "in aanmerking komende passiva" vervangen door de woorden "bail-inbare passiva". |
20) |
Artikel 48 wordt als volgt gewijzigd:
|
21) |
Artikel 55 wordt vervangen door: "Artikel 55 Contractuele erkenning van bail-in 1. De lidstaten verplichten de in artikel 1, lid 1, punt b), c) of d), bedoelde instellingen en entiteiten om een contractuele bepaling op te nemen waarin de schuldeiser of partij bij de overeenkomst of het instrument waarmee passiva tot stand komen, erkent dat die passiva aan de afschrijvings- en omzettingsbevoegdheden kunnen worden onderworpen, en ermee instemt gebonden te zijn aan elke verlaging van de hoofdsom of het uitstaande verschuldigde bedrag, omzetting of intrekking die resulteert uit de uitoefening van deze bevoegdheden door een afwikkelingsautoriteit, mits die passiva aan elk van de volgende voorwaarden voldoen:
De afwikkelingsautoriteiten kunnen besluiten dat de verplichting bedoeld in de eerste alinea van dit lid niet van toepassing is op instellingen of entiteiten waarvoor het vereiste op grond van artikel 45, lid 1, gelijk is aan het verliesabsorptiebedrag als gedefinieerd in artikel 45 quater, lid 2, punt a), mits passiva die voldoen aan de in de eerste alinea, punten a) tot en met d) bedoelde voorwaarden, en ten aanzien waarvan het in die alinea bedoelde contractuele beding niet is opgenomen, niet voor dit vereiste worden meegerekend. De eerste alinea is niet van toepassing indien de afwikkelingsautoriteit van een lidstaat vaststelt dat de in de eerste alinea bedoelde verplichtingen of instrumenten onderworpen kunnen zijn aan de afschrijvings- en omzettingsbevoegdheden van de afwikkelingsautoriteit van een lidstaat krachtens het recht van het derde land of een met dat derde land gesloten bindende overeenkomst. 2. De lidstaten zorgen ervoor dat indien een instelling of entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, punt b), c) of d), tot de vaststelling komt dat het juridisch of anderszins onuitvoerbaar is om een overeenkomstig lid 1 vereist beding op te nemen in de voor betrokken passiva geldende contractuele bepalingen, stelt die instelling of entiteit de afwikkelingsautoriteit daarvan in kennis, samen met de vermelding van de categorie passiva en de rechtvaardiging van die vaststelling. De instelling of entiteit verstrekt de afwikkelingsautoriteit alle informatie waarom de afwikkelingsautoriteit binnen een redelijke termijn na ontvangst van de in deze alinea bedoelde kennisgeving verzoekt, zodat de afwikkelingsautoriteit kan beoordelen welke gevolgen die kennisgeving heeft op de afwikkelbaarheid van die instelling of entiteit. De lidstaten zorgen ervoor dat in geval van een kennisgeving op grond van de eerste alinea van dit lid de verplichting om een overeenkomstig lid 1 vereist beding in de contractuele bepalingen op te nemen, automatisch wordt opgeschort zodra de afwikkelingsautoriteit de kennisgeving heeft ontvangen. Indien de afwikkelingsautoriteit concludeert dat het niet juridisch of anderszins onuitvoerbaar is om een overeenkomstig lid 1 vereist beding op te nemen in de voor een betrokken verplichting geldende contractuele bepalingen, eist zij, rekening houdend met de plicht om de afwikkelbaarheid van de instelling of entiteit te waarborgen, dat een dergelijk contractueel beding binnen een redelijke termijn na de kennisgeving overeenkomstig de eerste alinea wordt opgenomen. De afwikkelingsautoriteit mag daarnaast eisen dat de instelling of entiteit haar praktijken inzake de toepassing van de vrijstelling van de contractuele erkenning van bail-in wijzigt. De in de eerste alinea van dit lid bedoelde passiva omvatten geen aanvullend-tier 1-instrumenten, tier 2-instrumenten en schuldinstrumenten als bedoeld in artikel 2, lid 1, punt 48), ii), indien die instrumenten ongedekte passiva zijn. Bovendien zijn de in de eerste alinea van dit lid bedoelde passiva van een hogere rang dan de in de artikel 108, lid 2, punten a), b) en c), en artikel 108, lid 3, bedoelde passiva. Indien de afwikkelingsautoriteit, wanneer zij overeenkomstig de artikelen 15 en 16 de afwikkelbaarheid van een instelling of entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, punt b), c) of d), beoordeelt, of op ongeacht welk ander tijdstip vaststelt dat binnen een categorie verplichtingen die in aanmerking komende passiva omvat, het bedrag aan passiva zonder het in lid 1 bedoelde contractueel beding, samen met de passiva die zijn uitgesloten van de toepassing van het instrument van bail-in overeenkomstig artikel 44, lid 2, of die waarschijnlijk zullen worden uitgesloten overeenkomstig artikel 44, lid 3, meer bedraagt dan 10 % van die categorie, beoordeelt zij onmiddellijk welke gevolgen dit bijzondere feit heeft voor de afwikkelbaarheid van die instelling of entiteit, onder meer de gevolgen voor de afwikkelbaarheid die voortvloeien uit het risico op inbreuken op de in artikel 73 geregelde waarborgen voor schuldeisers bij de uitoefening van afschrijvings- en omzettingsbevoegdheden op in aanmerking komende passiva. Indien de afwikkelingsautoriteit op basis van de in de vijfde alinea van dit lid bedoelde beoordeling concludeert dat de passiva die overeenkomstig de eerste alinea niet de in de lid 1 bedoelde contractuele bepaling bevatten, een substantiële belemmering voor de afwikkelbaarheid vormen, past zij de in artikel 17 bepaalde bevoegdheden zodanig toe dat de belemmering voor de afwikkelbaarheid wordt weggenomen. De passiva waarvoor de in artikel 1, lid 1, punt b), c) of d), bedoelde instelling of entiteit nalaat het overeenkomstig lid 1 van dit artikel vereiste beding in de contractuele bepalingen op te nemen of waarvoor dat vereiste overeenkomstig dit lid niet geldt, worden niet meegerekend voor het minimumvereiste voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva. 3. De lidstaten zorgen ervoor dat de afwikkelingsautoriteiten de in artikel 1, lid 1, punten b), c) en d), bedoelde instellingen en entiteiten kunnen verplichten om aan de autoriteiten een juridisch advies overleggen over de juridische afdwingbaarheid en doeltreffendheid van de in lid 1 van dit artikel bedoelde contractueel beding. 4. Indien een in artikel 1, lid 1, punt b), c) of d), bedoelde instelling of entiteit in de contractuele bepalingen met betrekking tot een relevant passivum geen contractueel beding opneemt zoals vereist overeenkomstig dit artikel, lid 1, belet dat de afwikkelingsautoriteit niet om met betrekking tot dat passivum de afschrijvings- en omzettingsbevoegdheid uit te oefenen. 5. De EBA stelt ontwerpen van technische reguleringsnormen op om de lijst van passiva waarvoor de in lid 1 vermelde uitzondering geldt en de inhoud van het krachtens dat lid vereiste contractueel beding nader te bepalen, rekening houdend met de verschillende bedrijfsmodellen van instellingen. De EBA dient die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 3 juli 2015 in bij de Commissie. Aan de Commissie wordt de bevoegdheid overgedragen om de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010. 6. De EBA ontwikkelt ontwerpen van technische reguleringsnormen tot nadere bepaling van:
De EBA dient die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 28 juni 2020 bij de Commissie in. Aan de Commissie wordt de bevoegdheid overgedragen om de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010. 7. De afwikkelingsautoriteit vermeldt, indien zij dat noodzakelijk acht, de categorieën passiva ten aanzien waarvan een instelling of entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, punt b), c) of d), tot de vaststelling kan komen dat het juridisch of anderszins onuitvoerbaar is om het in lid 1 van dit artikel bedoelde contractueel beding op te nemen op basis van de ten gevolge van de toepassing van lid 6 nader bepaalde voorwaarden. 8. De EBA stelt, met het oog op de toepassing van lid 2, ontwerpen van technische uitvoeringsnormen op tot nadere bepaling van eenvormige formats en modellen voor de kennisgeving aan de afwikkelingsautoriteiten. De EBA dient die ontwerpen van technische uitvoeringsnormen uiterlijk op 28 juni 2020 bij de Commissie in. De Commissie wordt de bevoegdheid verleend om de in de eerste alinea van dit lid bedoelde technische uitvoeringsnormen vast te stellen overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1093/2010.". |
22) |
In titel IV wordt de titel van hoofdstuk V vervangen door: "Afschrijving of omzetting van kapitaalinstrumenten en in aanmerking komende passiva". |
23) |
Artikel 59 wordt als volgt gewijzigd:
|
24) |
Artikel 60 wordt als volgt gewijzigd:
|
25) |
Aan artikel 61, lid 3, wordt de volgende alinea toegevoegd: "Indien de relevante kapitaalinstrumenten of de in artikel 59, lid 1 bis, van deze richtlijn bedoelde in aanmerking komende passiva worden erkend voor het vervullen van het in artikel 45 septies, lid 1, van deze richtlijn bedoelde vereiste, is de autoriteit die verantwoordelijk is voor het doen van de in artikel 59, lid 3, van deze richtlijn bedoelde vaststelling de geëigende autoriteit van de lidstaat waar overeenkomstig titel III van Richtlijn 2013/36/EU aan de instelling of de entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, punt b), c) of d), van deze richtlijn, een vergunning is verleend.". |
26) |
Artikel 62 wordt als volgt gewijzigd:
|
27) |
In artikel 62, lid 1, punten e), f) en j), worden de woorden "in aanmerking komende passiva" vervangen door de woorden "bail-inbare passiva". |
28) |
In artikel 66, lid 4, worden de woorden "in aanmerking komende passiva" vervangen door de woorden "bail-inbare passiva". |
29) |
Artikel 68 wordt als volgt gewijzigd:
|
30) |
Artikel 69 wordt als volgt gewijzigd:
|
31) |
In artikel 70 wordt lid 2 vervangen door: "2. Afwikkelingsautoriteiten oefenen de in lid 1 van dit artikel bedoelde bevoegdheid niet uit ten aanzien van:
|
32) |
In artikel 71 wordt lid 3 vervangen door: "3. Een opschorting op grond van lid 1 of lid 2 is niet van toepassing op:
|
33) |
Het volgende artikel wordt ingevoegd: "Artikel 71 bis Contractuele erkenning van bevoegdheden in verband met de opschorting van de afwikkeling 1. De lidstaten verplichten de in artikel 1, lid 1, punten b, c), en d), bedoelde instellingen en entiteiten om in ieder financieel contract dat onder het recht van een derde land valt, een contractuele bepaling op te nemen waarbij de partijen erkennen dat het financieel contract onderworpen kan zijn aan de uitoefening van bevoegdheden door de afwikkelingsautoriteit met het oog op het opschorten of beperken van rechten en verplichtingen uit hoofde van de artikelen 33 bis, 69, 70 en 71, en erkennen dat zij gebonden zijn aan de vereisten van artikel 68. 2. De lidstaten kunnen ook eisen dat EU-moederondernemingen ervoor zorgen dat hun dochterondernemingen in derde landen in de in lid 1 bedoelde financiële contracten bepalingen opnemen die uitsluiten dat de uitoefening door de afwikkelingsautoriteit van de bevoegdheid tot opschorting of tot beperking van rechten en verplichtingen van de EU-moederonderneming overeenkomstig lid 1, een geldige reden vormt voor vroegtijdige beëindiging, opschorting, wijziging, verrekening, uitoefening van rechten op saldering of tenuitvoerlegging van zekerheidsrechten met betrekking tot die contracten. Het vereiste in de eerste alinea kan gelden ten aanzien van dochterondernemingen in derde landen die:
3. Lid 1 geldt voor elk financieel contract dat:
4. Indien een instelling of entiteit de krachtens lid 1 van dit artikel vereiste contractuele bepaling niet opneemt, belet dat de afwikkelingsautoriteit niet de in de artikelen 33 bis, 68, 69, 70 of 71 bedoelde bevoegdheden toe te passen met betrekking tot dat financiële contract. 5. De EBA stelt ontwerpen van technische reguleringsnormen op om de inhoud van de krachtens lid 1 vereiste bepaling nader te bepalen, rekening houdend met de verschillende bedrijfsmodellen van instellingen en entiteiten. De EBA dient die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 28 juni 2020 bij de Commissie in. Aan de Commissie wordt de bevoegdheid overgedragen om de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010.". |
34) |
Artikel 88 wordt als volgt gewijzigd:
|
35) |
Artikel 89 wordt vervangen door: "Artikel 89 Europese afwikkelingscolleges 1. Indien een instelling van een derde land of een moederonderneming van een derde land in de Unie gevestigde dochterondernemingen of EU-moederondernemingen heeft die in twee of meer lidstaten zijn gevestigd, of twee of meer EU-bijkantoren die door twee of meer lidstaten als significant worden beschouwd, richten de afwikkelingsautoriteiten van de lidstaten waar deze entiteiten zijn gevestigd of waar die significante bijkantoren zich bevinden, een enkel Europees afwikkelingscollege op. 2. Het in lid 1 van dit artikel bedoelde Europese afwikkelingscollege vervult de functies en voert de taken uit die in artikel 88 zijn vermeld met betrekking tot de in lid 1 van dit artikel bedoelde entiteiten en, voor zover die taken relevant zijn, hun bijkantoren. Een van de in de eerste alinea van dit lid bedoelde taken is het vaststellen van het in de artikelen 45 tot en met 45 nonies bedoelde vereiste. Bij het vaststellen van het in de artikelen 45 tot en met 45 nonies bedoelde vereiste houden de leden van het Europees afwikkelingscollege, in voorkomend geval, rekening met de mondiale afwikkelingsstrategie die door de autoriteiten van derde landen is goedgekeurd. Indien in de Unie gevestigde dochterondernemingen of een EU-moederonderneming en haar dochterinstellingen volgens de mondiale afwikkelingsstrategie geen af te wikkelen entiteiten zijn en de leden van het Europees afwikkelingscollege het eens zijn met die strategie, voldoen in de Unie gevestigde dochterondernemingen of, op geconsolideerde basis, de EU-moederonderneming aan het vereiste van artikel 45 septies, lid 1, door de in artikel 45 septies, lid 2, punten a) en b), bedoelde instrumenten uit te geven aan hun uiteindelijke in een derde land gevestigde moederonderneming of aan de in datzelfde derde land gevestigde dochterondernemingen van die uiteindelijke moederonderneming of aan andere entiteiten overeenkomstig de voorwaarden van artikel 45 septies, lid 2, punt a), onder i), en punt b), onder ii). 3. Indien slechts één EU-moederonderneming alle EU-dochterondernemingen van een instelling van een derde land of moederonderneming van een derde land bezit, wordt het Europees afwikkelingscollege voorgezeten door de afwikkelingsautoriteit van de lidstaat waar de EU-moederonderneming is gevestigd. Indien de eerste alinea niet van toepassing is, wordt het Europees afwikkelingscollege voorgezeten door de afwikkelingsautoriteit van een EU-moederonderneming of een EU-dochteronderneming met het hoogste totaalbedrag aan in haar balans opgenomen activa. 4. De lidstaten kunnen, indien alle betrokken partijen daarmee instemmen, afzien van het vereiste om een Europees afwikkelingscollege op te richten indien een andere groep of een ander college dezelfde functies vervult en dezelfde taken uitvoert die in dit artikel zijn vermeld en voldoet aan alle in dit artikel en in artikel 90 vastgelegde voorwaarden en procedures, met inbegrip van die welke betrekking hebben op het lidmaatschap van en de deelname aan Europese afwikkelingscolleges. In een dergelijk geval worden alle verwijzingen naar Europese afwikkelingscolleges in deze richtlijn ook beschouwd als verwijzingen naar deze andere groepen of colleges. 5. Onder voorbehoud van de leden 3 en 4 van dit artikel functioneert het Europees afwikkelingscollege voor het overige overeenkomstig artikel 88.". |
36) |
In deel B, punt 6), en deel C, punt 17), van de bijlage worden de woorden "in aanmerking komende passiva" vervangen door de woorden "bail-inbare passiva". |
Artikel 2
Wijzigingen van Richtlijn 98/26/EG
Richtlijn 98/26/EG wordt als volgt gewijzigd:
1) |
Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:
|
2) |
Het volgende artikel wordt ingevoegd: "Artikel 12 bis Uiterlijk op 28 juni 2021 evalueert de Commissie hoe de lidstaten deze richtlijn toepassen op hun binnenlandse instellingen die rechtstreeks deelnemen aan systemen die onder het recht van een derde land vallen, alsmede op zakelijke zekerheden die in verband met deelname aan dergelijke systemen worden gesteld. De Commissie gaat met name na of deze richtlijn nog moet worden gewijzigd in verband met systemen die onder het recht van een derde land vallen. De Commissie dient hierover bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in, eventueel vergezeld van voorstellen tot herziening van deze richtlijn.". |
Artikel 3
Omzetting
1. De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 28 december 2020 aan deze richtlijn te voldoen. Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onverwijld mee.
De lidstaten passen die bepalingen toe vanaf de datum van inwerkingtreding ervan in hun intern recht, en uiterlijk op 28 december 2020.
De lidstaten passen artikel 1, punt 17, van deze richtlijn, wat betreft artikel 45 decies, lid 3, van Richtlijn 2014/59/EU, toe met ingang van 1 januari 2024. Indien de afwikkelingsautoriteit overeenkomstig artikel 45 quaterdecies, lid 1, van Richtlijn 2014/59/EU een uiterste termijn voor de naleving heeft vastgesteld die na 1 januari 2024 verstrijkt, komt de toepassingsdatum van artikel 1, punt 17, van deze richtlijn, wat betreft artikel 45 decies, lid 3, overeen met de uiterste datum voor naleving.
2. Wanneer de lidstaten de in lid 1 bedoelde bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële publicatie ervan naar deze richtlijn verwezen. De lidstaten bepalen hoe naar deze bepalingen wordt verwezen.
3. De lidstaten delen de Commissie en de EBA de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mee die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.
Artikel 4
Inwerkingtreding
Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Artikel 5
Adressaten
Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.
Gedaan te Brussel, 20 mei 2019.
Voor het Europees Parlement
De voorzitter
A. TAJANI
Voor de Raad
De voorzitter
G. CIAMBA
(1) PB C 34 van 31.1.2018, blz. 17.
(2) PB C 209 van 30.6.2017, blz. 36.
(3) Standpunt van het Europees Parlement van 16 april 2019 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 14 mei 2019.
(4) Richtlijn 2014/59/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende de totstandbrenging van een kader voor het herstel en de afwikkeling van kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Richtlijn 82/891/EEG van de Raad en de Richtlijnen 2001/24/EG, 2002/47/EG, 2004/25/EG, 2005/56/EG, 2007/36/EG, 2011/35/EU, 2012/30/EU en 2013/36/EU en de Verordeningen (EU) nr. 1093/2010 en (EU) nr. 648/2012, van het Europees Parlement en de Raad (PB L 173 van 12.6.2014, blz. 190).
(5) Verordening (EU) Nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 (PB L 176 van 27.6.2013, blz. 1).
(6) Verordening (EU) nr. 806/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 15 juli 2014 tot vaststelling van eenvormige regels en een eenvormige procedure voor de afwikkeling van kredietinstellingen en bepaalde beleggingsondernemingen in het kader van een gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme en een gemeenschappelijk afwikkelingsfonds en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1093/2010 (PB L 225 van 30.7.2014, blz. 1).
(7) Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende toegang tot het bedrijf van kredietinstellingen en het prudentieel toezicht op kredietinstellingen en beleggingsondernemingen, tot wijziging van Richtlijn 2002/87/EG en tot intrekking van de Richtlijnen 2006/48/EG en 2006/49/EG (PB L 176 van 27.6.2013, blz. 338).
(8) Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/1075 van de Commissie van 23 maart 2016 houdende aanvulling van Richtlijn 2014/59/EU van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot technische reguleringsnormen ter specificatie van de inhoud van herstelplannen, afwikkelingsplannen en groepsafwikkelingsplannen, de minimumcriteria die de bevoegde autoriteiten moeten beoordelen met betrekking tot herstelplannen en groepsherstelplannen, de voorwaarden voor financiële steun binnen de groep, de voorwaarden voor onafhankelijke taxateurs, de contractuele erkenning van afschrijvings- en omzettingsbevoegdheden, de procedures en de inhoud van de kennisgevingsvereisten en van de kennisgeving van opschorting en de operationele werking van de afwikkelingscolleges (PB L 184 van 8.7.2016, blz. 1).
(9) Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/78/EG van de Commissie (PB L 331 van 15.12.2010, blz. 12).
(10) Richtlijn 2014/49/EU van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 inzake depositogarantiestelsels (PB L 173 van 12.6.2014, blz. 149).
(11) Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende otc-derivaten, centrale tegenpartijen en transactieregisters (PB L 201 van 27.7.2012, blz. 1).