Tämä asiakirja on ote EUR-Lex-verkkosivustolta
Asiakirja 32018R0825
Regulation (EU) 2018/825 of the European Parliament and of the Council of 30 May 2018 amending Regulation (EU) 2016/1036 on protection against dumped imports from countries not members of the European Union and Regulation (EU) 2016/1037 on protection against subsidised imports from countries not members of the European Union
Verordening (EU) 2018/825 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2018 tot wijziging van Verordening (EU) 2016/1036 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Unie en Verordening (EU) 2016/1037 betreffende bescherming tegen invoer met subsidiëring uit landen die geen lid zijn van de Europese Unie
Verordening (EU) 2018/825 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2018 tot wijziging van Verordening (EU) 2016/1036 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Unie en Verordening (EU) 2016/1037 betreffende bescherming tegen invoer met subsidiëring uit landen die geen lid zijn van de Europese Unie
PE/24/2018/INIT
PB L 143 van 7.6.2018, s. 1—18
(BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, GA, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)
Voimassa
7.6.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 143/1 |
VERORDENING (EU) 2018/825 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD
van 30 mei 2018
tot wijziging van Verordening (EU) 2016/1036 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Unie en Verordening (EU) 2016/1037 betreffende bescherming tegen invoer met subsidiëring uit landen die geen lid zijn van de Europese Unie
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 207, lid 2,
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,
Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (1),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
De gemeenschappelijke regels voor de bescherming tegen invoer met dumping en invoer met subsidie uit landen die geen lid zijn van de Unie zijn vervat in Verordening (EU) 2016/1036 (2) en Verordening (EU) 2016/1037 (3) van het Europees Parlement en de Raad (hierna gezamenlijk „de verordeningen” genoemd). De verordeningen werden aanvankelijk in 1968 vastgesteld en werden voor het laatst aanzienlijk gewijzigd in 1996, na de afsluiting van de Uruguayronde in het kader van de Algemene Overeenkomst inzake tarieven en handel (GATT). Aangezien deze verordeningen sinds 1996 nog een aantal keren waren gewijzigd, hebben de wetgevers besloten ze omwille van de duidelijkheid en de eenvoud te codificeren. |
(2) |
Hoewel de verordeningen inmiddels zijn gewijzigd en gecodificeerd, heeft geen fundamentele evaluatie van hun werking plaatsgevonden. De Commissie heeft het initiatief genomen tot een herziening van de verordeningen om deze onder andere beter te doen aansluiten op de behoeften van het bedrijfsleven aan het begin van de 21e eeuw. |
(3) |
Op grond van die herziening moeten enkele bepalingen van de verordeningen worden gewijzigd om de transparantie en de voorspelbaarheid te verhogen, in doeltreffende maatregelen ter bestrijding van represailles door derde landen te voorzien, de doeltreffendheid en de handhaving van de instrumenten te verbeteren en de onderzoekspraktijk te optimaliseren. Bovendien dienen bepaalde praktijken die in de afgelopen jaren zijn toegepast in de context van onderzoeken betreffende antidumping en compenserende rechten, in de verordeningen te worden opgenomen. |
(4) |
Ter verbetering van de transparantie en de voorspelbaarheid van onderzoeken betreffende antidumping en compenserende rechten dienen de partijen voor wie de instelling van voorlopige antidumping- en compenserende maatregelen gevolgen zal hebben, met name importeurs, ervan op de hoogte te worden gebracht dat die maatregelen ophanden zijn. Bovendien moeten de partijen in het geval van onderzoeken waarbij de instelling van voorlopige maatregelen niet wenselijk is, er ruim op tijd van op de hoogte worden gesteld dat er geen voorlopige maatregelen komen. Om het risico van een aanzienlijke toename van de invoer in de periode van voorafgaande kennisgeving te beperken, moet de Commissie, zo mogelijk, de invoer registreren. Indien registratie van de invoer tijdens de periode van voorafgaande kennisgeving plaatsvindt, moet er rekening mee worden gehouden dat een prospectieve analyse van de daarmee verband houdende risico's nodig is en dat deze omstandigheden de corrigerende werking van de maatregelen waarschijnlijk zullen verminderen. Voorts moet de Commissie meer statistische informatie op het niveau van het geïntegreerd tarief van de Europese Unie (Taric) verzamelen om een goede feitelijke basis voor de analyse van de invoer te hebben. Indien registratie niet mogelijk is en er een aanzienlijke toename van de invoer plaatsvindt tijdens de periode van voorafgaande kennisgeving, moet de Commissie deze extra schade in de schademarge opnemen. |
(5) |
Voordat voorlopige maatregelen worden ingesteld, moeten exporteurs en producenten gedurende korte tijd de gelegenheid krijgen voor de controle van de berekening van hun eigen dumpingmarge of de hoogte van de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidie en van de marge die nodig is om de schade voor de industrie te vergoeden. Eventuele fouten in de berekening kunnen dan vóór de instelling van de maatregelen worden gecorrigeerd. |
(6) |
Om ervoor te zorgen dat de maatregelen ter bestrijding van represailles doeltreffend zijn, moeten producenten in de Unie een beroep op de verordeningen kunnen doen zonder represailles door derde landen te moeten vrezen. De bestaande bepalingen voorzien erin dat in bijzondere omstandigheden een onderzoek kan worden ingesteld zonder dat een klacht is ontvangen, indien voldoende bewijzen voorhanden zijn voor het bestaan van dumping of tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies, en van schade en een oorzakelijk verband daartussen. Tot dergelijke bijzondere omstandigheden moet ook de dreiging met represailles door derde landen worden gerekend. |
(7) |
Wanneer een onderzoek niet op basis van een klacht wordt ingesteld, moet de Commissie de producenten in de Unie verzoeken de nodige informatie te verstrekken opdat het onderzoek doorgang kan vinden, teneinde te waarborgen dat voldoende informatie beschikbaar is om het onderzoek uit te voeren ingeval van dergelijke dreigingen met represailles door derde landen. |
(8) |
Derde landen interveniëren in toenemende mate in de handel in grondstoffen met de bedoeling grondstoffen in die landen te houden ten behoeve van binnenlandse gebruikers verderop in de keten, door bijvoorbeeld uitvoerrechten op te leggen of dubbele prijsstellingssystemen te hanteren. Dergelijke interventies veroorzaken nog meer verstoringen van de handel. Daardoor vormen de kosten van grondstoffen geen afspiegeling van de werking van de normale marktkrachten van vraag en aanbod van een bepaalde grondstof. Als gevolg hiervan wordt producenten in de Unie niet alleen schade berokkend door dumping, maar hebben zij ook te kampen met extra handelsverstoringen ten opzichte van de producenten in derde landen verderop in de keten die zich aan dergelijke praktijken schuldig maken. Om de handel adequaat te beschermen moet bij de bepaling van het niveau van de op te leggen maatregelen naar behoren rekening worden gehouden met deze verstoringen. |
(9) |
De Commissie moet het bestaan van verstoringen van de grondstoffenmarkt verifiëren op basis van de ontvangen klacht en de „inventaris inzake exportbeperkingen voor industriële grondstoffen” van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) of een andere databank van de OESO die deze vervangt en waarin verstoringen van de grondstoffenmarkt worden vastgesteld. |
(10) |
Binnen de Unie zijn tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies in beginsel verboden krachtens artikel 107, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU). Tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies die door derde landen worden verleend, zijn daarom zeer handelsverstorend. De omvang van de door de Commissie goedgekeurde staatssteun is gestaag gedaald. Bij het vaststellen van het niveau van de compenserende maatregelen is het in het algemeen niet langer mogelijk de regel van het laagste recht toe te passen. |
(11) |
Wanneer maatregelen na uitvoering van een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van maatregelen niet worden verlengd omdat is gebleken dat gedurende het onderzoek naar ingeklaarde goederen niet aan de voorwaarden voor handhaving van de maatregelen is voldaan, dienen de gedurende het onderzoek geïnde rechten te worden terugbetaald aan de importeurs. |
(12) |
De Commissie dient, zo nodig, tussentijdse nieuwe onderzoeken te openen in gevallen waarin de bedrijfstak van de Unie meer kosten maakt door hogere sociale en milieunormen. Voorts dient de Commissie ook tussentijdse nieuwe onderzoeken te openen bij gewijzigde omstandigheden in de uitvoerende landen met betrekking tot sociale en milieunormen. Als een land waartegen maatregelen zijn getroffen zich terugtrekt uit multilaterale milieuovereenkomsten en de bijbehorende protocollen waarbij de Unie partij is, of uit de in bijlage I bis bij de verordeningen vermelde Verdragen van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO), kan het tussentijdse nieuwe onderzoek bijvoorbeeld leiden tot de intrekking van de aanvaarding van geldende verbintenissen. De reikwijdte van het nieuwe onderzoek hangt af van de precieze aard van de verandering. Deze tussentijdse nieuwe onderzoeken kunnen ook ambtshalve worden geopend. |
(13) |
De Commissie kan interpretatieve nota's aannemen met daarin algemene richtsnoeren voor mogelijk geïnteresseerde partijen over de toepassing van de verordeningen. Volgens vaste jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie zijn dergelijke nota's niet wettelijk bindend en wijzigen zij de dwingende bepalingen van het recht van de Unie niet. Op basis van de algemene beginselen van gelijke behandeling en gewettigd vertrouwen past de Commissie dergelijke nota's toe, maar zij kan door deze aan te nemen niet afzien van de haar toegekende discretionaire bevoegdheid op het gebied van het gemeenschappelijke handelsbeleid. Voordat zij dergelijke nota's aanneemt, dient de Commissie raadplegingen te houden overeenkomstig artikel 11, lid 3, van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU). Het Parlement en de Raad kunnen hun mening ook te kennen geven. |
(14) |
De bedrijfstak van de Unie mag niet langer op basis van de in de verordeningen vastgestelde toepassingsdrempels worden gedefinieerd. |
(15) |
De Commissie dient ervoor te zorgen dat alle belanghebbenden een zo goed mogelijke toegang tot informatie hebben, door te voorzien in een informatiesysteem waarmee belanghebbenden op de hoogte worden gesteld wanneer er nieuwe niet-vertrouwelijke informatie wordt toegevoegd aan het onderzoeksdossier en door dergelijke informatie toegankelijk te maken voor die belanghebbenden via een internetplatform. |
(16) |
Indien bij een oorspronkelijk onderzoek wordt vastgesteld dat de dumpingmarge of de hoogte van de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidie onder de de-minimisdrempel ligt, moet het onderzoek onmiddellijk worden beëindigd met betrekking tot de betrokken exporteurs; dergelijke exporteurs zullen niet aan daaropvolgende nieuwe onderzoeken worden onderworpen. |
(17) |
De Commissie dient uitsluitend op een aangeboden prijsverbintenis in te gaan als zij er, op grond van een prospectieve analyse, van overtuigd is dat deze het schadelijke gevolg van dumping op doeltreffende wijze wegneemt. |
(18) |
Wanneer aan de voorwaarden is voldaan voor de opening van een onderzoek naar de ontwijking van antidumpingmaatregelen, moet de invoer in elk geval worden onderworpen aan registratie. |
(19) |
De ervaring in verband met onderzoeken naar de ontwijking van antidumpingmaatregelen leert dat in sommige gevallen, hoewel producenten van het betrokken product niet zelf betrokken blijken te zijn bij ontwijkingspraktijken, zij wel verbonden zijn met een producent voor wie de oorspronkelijke maatregelen gelden. In dergelijke gevallen dient de producenten de vrijstelling niet te worden geweigerd uitsluitend op grond van het feit dat zij verbonden zijn met een producent voor wie de oorspronkelijke maatregelen gelden. Daarom moet de voorwaarde worden geschrapt dat producenten van het betrokken product niet verbonden mogen zijn met enige producent voor wie de oorspronkelijke maatregelen gelden, willen zij in aanmerking komen voor vrijstelling van registratie of uitgebreide rechten. Bovendien mag, wanneer de ontwijkingspraktijk in de Unie plaatsvindt, het feit dat importeurs zijn verbonden aan exporteurs voor wie de maatregelen gelden, niet de doorslag geven bij het bepalen of de importeur vrijstelling kan worden verleend. |
(20) |
Wanneer het aantal producenten in de Unie zo groot is dat een steekproef moet worden genomen, moet de steekproef uit alle producenten in de Unie worden samengesteld, en niet alleen uit de producenten die de klacht hebben ingediend. |
(21) |
In het geval van verstoringen van de grondstoffenmarkt als vervat in artikel 7, lid 2 bis, van Verordening (EU) 2016/1036, zoals gewijzigd bij deze verordening, moet de Commissie een toets van het belang van de Unie verrichten zoals bepaald in artikel 7, lid 2 ter, van die verordening. Indien de Commissie bij het bepalen van het niveau van de rechten overeenkomstig artikel 7 van die verordening beslist om artikel 7, lid 2, van die verordening toe te passen, moet zij de toets van het belang van de Unie in overeenstemming met artikel 21 van die verordening uitvoeren op basis van maatregelen die overeenkomstig artikel 7, lid 2, zijn vastgesteld. |
(22) |
Bij de toets van het belang van de Unie dienen alle producenten in de Unie, en niet alleen de producenten die de klacht hebben ingediend, in de gelegenheid te worden gesteld om opmerkingen te maken. |
(23) |
Het jaarverslag van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad betreffende haar tenuitvoerlegging van de verordeningen maakt het mogelijk de handelsbeschermingsinstrumenten regelmatig en tijdig te monitoren. Over dit verslag moet in het Europees Parlement een gedachtewisseling plaatsvinden, waarbij ook over de werking van de handelsbeschermingsinstrumenten moet worden gesproken. De Raad moet over de mogelijkheid beschikken hieraan deel te nemen. |
(24) |
De Commissie dient de toepassing en inning van antidumping- en compenserende rechten uit te breiden tot het continentaal plat van een lidstaat of de door een lidstaat verklaarde exclusieve economische zone overeenkomstig het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee (Unclos), op voorwaarde dat het product waarvoor maatregelen gelden op een van beide plaatsen wordt gebruikt voor de exploratie of exploitatie van de niet-levende natuurlijke hulpbronnen van de zeebodem en de ondergrond, of voor de opwekking van energie uit het water, de stromen en winden, en op voorwaarde dat het product waarvoor maatregelen gelden daar in grote hoeveelheden wordt verbruikt. Het voornemen om de toepassing aldus uit te breiden, moet worden vermeld in het bericht van inleiding van de procedure en moet in het verzoek met voldoende bewijsmateriaal worden ondersteund. Om uniforme voorwaarden voor de uitvoering van deze verordening te waarborgen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend teneinde de regelingen voor de toepassing en de inning van de antidumping- en compenserende rechten te specificeren. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend overeenkomstig Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad (4). |
(25) |
Om de lijst met verstoringen van de grondstoffenmarkt te actualiseren door verdere verstoringen van de grondstoffenmarkt toe te voegen ingeval op basis van de „inventaris inzake exportbeperkingen voor industriële grondstoffen” van de OESO of van welke databank van de OESO dan ook die deze inventaris vervangt, verstoringen van de grondstoffenmarkt worden vastgesteld naast die op de lijst, moet de bevoegdheid om handelingen vast te stellen overeenkomstig artikel 290 VWEU worden overgedragen aan de Commissie wat betreft het wijzigen van de lijst van verstoringen van de grondstoffenmarkt als bedoeld in artikel 7, lid 2 bis, van Verordening (EU) 2016/1036. Om adequaat te reageren op een aanzienlijke toename van de invoer indien deze plaatsvindt in de periode van voorafgaande kennisgeving moet voorts de bevoegdheid om wetgevingshandelingen vast te stellen overeenkomstig artikel 290 VWEU met betrekking tot de verlenging of inkorting van de duur van de periode van voorafgaande kennisgeving, aan de Commissie worden overgedragen. De periode van voorafgaande kennisgeving moet worden ingekort indien de aanzienlijke toename van de invoer plaatsvindt, maar de Commissie niet in staat is deze aan te pakken. Indien echter geen aanzienlijke toename van de invoer heeft plaatsgevonden of indien de Commissie hierop een antwoord heeft, moet de periode van voorafgaande kennisgeving worden verlengd om te zorgen voor voorspelbaarheid voor de marktdeelnemers in de Unie. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot de nodige raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen worden verricht overeenkomstig de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016 (5). Om met name te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen, ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde moment als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de opstelling van gedelegeerde handelingen. |
(26) |
Verordeningen (EU) 2016/1036 en (EU) 2016/1037 moeten daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd, |
HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Verordening (EU) 2016/1036 wordt als volgt gewijzigd:
1) |
In artikel 4, lid 1, wordt de aanhef vervangen door: „1. Voor de toepassing van deze verordening wordt onder „bedrijfstak van de Unie” verstaan de gezamenlijke producenten in de Unie van soortgelijke producten of degenen onder hen wier gezamenlijke productie van de betrokken producten een groot deel van de totale productie van deze producten in de Unie uitmaakt, met dien verstande dat:”. |
2) |
Artikel 5 wordt als volgt gewijzigd:
|
3) |
Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:
|
4) |
Artikel 7 wordt als volgt gewijzigd:
|
5) |
Artikel 8 wordt als volgt gewijzigd:
|
6) |
In artikel 9 worden de leden 3 en 4 vervangen door: „3. Bij een overeenkomstig artikel 5, lid 9, ingeleide procedure wordt de schade normaal als te verwaarlozen beschouwd wanneer de betrokken invoer minder bedraagt dan de in artikel 5, lid 7, aangegeven hoeveelheden. Deze procedure wordt onmiddellijk beëindigd indien wordt vastgesteld dat de dumpingmarge minder dan 2 % bedraagt, uitgedrukt als percentage van de uitvoerprijs. 4. Wanneer uit de definitief vastgestelde feiten blijkt dat er dumping plaatsvindt en dat daardoor schade wordt veroorzaakt, en het in het belang van de Unie is om maatregelen in de zin van artikel 21 te nemen, stelt de Commissie volgens de in artikel 15, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure een definitief antidumpingrecht in. Voor zover voorlopige rechten van kracht zijn, leidt de Commissie deze procedure uiterlijk één maand vóór het vervallen van die rechten in. Het antidumpingrecht mag niet hoger zijn dan de vastgestelde dumpingmarge en dient lager te zijn dan de marge als een dergelijk lager recht toereikend is om een einde te maken aan de schade voor de bedrijfstak van de Unie. De leden 2 bis, 2 ter, 2 quater en 2 quinquies van artikel 7 zijn van overeenkomstige toepassing. Wanneer de Commissie geen invoer heeft geregistreerd, maar bij de vaststelling van definitieve maatregelen uit de analyse van al de informatie waarover zij beschikt, opmaakt dat tijdens de periode van voorafgaande kennisgeving de aan het onderzoek onderworpen invoer aanzienlijk is toegenomen, verrekent zij de extra schade door die verhoging in de schademarge gedurende ten hoogste de in artikel 11, lid 2, bedoelde periode.”. |
7) |
Artikel 11 wordt vervangen door:
|
8) |
Artikel 13 wordt vervangen door:
|
9) |
Artikel 14 wordt als volgt gewijzigd:
|
10) |
Het volgende artikel wordt ingevoegd: „Artikel 14 bis Continentaal plat of de exclusieve economische zone 1. Een antidumpingrecht kan ook worden ingesteld op ieder product ten aanzien waarvan dumping plaatsvindt, dat in significante hoeveelheden naar een kunstmatig eiland, een vaste of drijvende installatie of enige andere structuur op het continentaal plat van een lidstaat of de exclusieve economische zone zoals opgegeven door een lidstaat uit hoofde van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee (Unclos) wordt gebracht, indien dit schade veroorzaakt voor de bedrijfstak van de Unie. De Commissie neemt uitvoeringshandelingen aan tot vaststelling van de voorwaarden voor het ontstaan van deze rechten, van de procedures voor kennisgeving, en aangifte van deze producten, en van de betalingsprocedures voor dergelijke rechten, ook met betrekking tot invordering, terugbetaling en kwijtschelding (douane-instrument). Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 15, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure. 2. De Commissie stelt de in lid 1 bedoelde rechten pas in vanaf de datum waarop het in lid 1 bedoelde douane-instrument operationeel is. De Commissie stelt alle marktdeelnemers er via een afzonderlijke bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie van in kennis dat het douane-instrument operationeel is.”. |
11) |
In artikel 17 worden de leden 1 en 2 vervangen door: „1. Indien het aantal producenten in de Unie, exporteurs of importeurs, productsoorten of transacties groot is, kan het onderzoek worden beperkt tot een redelijk aantal partijen, producten of transacties, door gebruik te maken van statistisch geldige steekproeven op basis van op het tijdstip van de selectie beschikbare gegevens, of tot de grootste representatieve productie-, verkoop- of exporthoeveelheden die binnen de beschikbare tijd redelijkerwijs kunnen worden onderzocht. 2. De definitieve selectie van partijen, productsoorten of transacties ingevolge dit artikel geschiedt door de Commissie. Om de keuze van een representatieve steekproef mogelijk te maken, wordt een steekproef evenwel bij voorkeur gekozen in overleg met en met toestemming van de betrokken partijen, mits deze zich binnen één week na de opening van het onderzoek bij de Commissie aanmelden en voldoende inlichtingen verstrekken.”. |
12) |
Het volgende artikel wordt ingevoegd: „Artikel 19 bis Informatie over voorlopige maatregelen 1. De producenten in de Unie, de importeurs en exporteurs en hun representatieve verenigingen en de vertegenwoordigers van het land van uitvoer kunnen om informatie verzoeken over de beoogde instelling van voorlopige rechten. Deze verzoeken dienen binnen de in het bericht van opening/inleiding vastgestelde termijn schriftelijk te worden ingediend. Die informatie wordt de verzoekende partijen drie weken vóór de instelling van voorlopige rechten ter beschikking gesteld. Deze informatie bevat het volgende: een louter informatief overzicht van de voorgestelde rechten, nadere gegevens over de berekening van de dumpingmarge en een voldoende marge om de schade aan de bedrijfstak van de Unie weg te nemen, waarbij terdege rekening wordt gehouden met de vertrouwelijkheidsverplichtingen van artikel 19. De partijen kunnen binnen een termijn van drie werkdagen na het ter beschikking stellen van dergelijke informatie opmerkingen over de juistheid van de berekeningen indienen. 2. Indien wordt besloten het onderzoek voort te zetten zonder voorlopige rechten in te stellen, worden de belanghebbenden drie weken vóór het verstrijken van de in artikel 7, lid 1, genoemde termijn voor de instelling van voorlopige rechten ervan in kennis gesteld dat geen voorlopige rechten worden ingesteld.”. |
13) |
Artikel 21 wordt als volgt gewijzigd:
|
14) |
Artikel 23 wordt als volgt gewijzigd:
|
15) |
Het volgende artikel wordt ingevoegd: „Artikel 23 bis Uitoefening van de delegatie 1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden. 2. De in artikel 7, lid 1, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor een termijn van twee jaar met ingang van 8 juni 2018 en kan slechts eenmaal worden uitgeoefend. De in artikel 7, lid 2 bis, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor een termijn van vijf jaar met ingang van 8 juni 2018. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden vóór het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet. 3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 7, leden 1 en 2 bis, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het besluit laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet. 4. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven (*2). 5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad. 6. Een overeenkomstig artikel 7, leden 1 en 2 bis, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van die handeling bij het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd. |
Artikel 2
Verordening (EU) 2016/1037 wordt als volgt gewijzigd:
1) |
In artikel 9, lid 1, wordt het inleidend gedeelte vervangen door: „1. Voor de toepassing van deze verordening wordt onder „bedrijfstak van de Unie” verstaan de gezamenlijke producenten in de Unie van soortgelijke producten of degenen onder hen wier gezamenlijke productie van de betrokken producten een groot deel van de totale productie van deze producten in de Unie uitmaakt, met dien verstande dat:”. |
2) |
Artikel 10 wordt als volgt gewijzigd:
|
3) |
Artikel 11 wordt als volgt gewijzigd:
|
4) |
Artikel 12 wordt als volgt gewijzigd:
|
5) |
Artikel 13 wordt als volgt gewijzigd:
|
6) |
In artikel 14 wordt lid 5 vervangen door: „5. De hoogte van de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies, wordt als minimaal beschouwd indien deze minder dan 1 % ad valorem bedraagt. Bij onderzoeken naar de invoer uit ontwikkelingslanden bedraagt de drempel voor het als minimaal te beschouwen evenwel 2 % ad valorem.”. |
7) |
In artikel 15, lid 1, wordt de derde alinea vervangen door: „Het compenserend recht bedraagt niet meer dan de vastgestelde, tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies. Wanneer de Commissie op basis van al deze voorgelegde informatie duidelijk kan besluiten dat het niet in het belang van de Unie is om overeenkomstig de derde alinea de omvang van de maatregelen te bepalen, is het compenserend recht lager indien dit lagere bedrag voldoende is om de schade aan de bedrijfstak van de Unie weg te nemen. Wanneer de Commissie geen invoer heeft geregistreerd, maar bij de vaststelling van definitieve maatregelen uit de analyse van al de informatie waarover zij beschikt, opmaakt dat tijdens de periode van voorafgaande kennisgeving de aan het onderzoek onderworpen invoer aanzienlijk is toegenomen, verrekent zij de extra schade door die verhoging in de schademarge gedurende ten hoogste de in artikel 18, lid 1, bedoelde periode.”. |
8) |
In artikel 18, lid 1, wordt de volgende alinea toegevoegd: „Indien de maatregel na een onderzoek als bedoeld in dit artikel komt te vervallen, worden alle rechten terugbetaald die zijn geïnd vanaf de datum van opening van dat onderzoek naar ingeklaarde goederen, mits om die terugbetaling is verzocht bij en deze is toegekend door de nationale douaneautoriteiten overeenkomstig de toepasselijke douanewetgeving van de Unie betreffende terugbetaling en kwijtschelding van rechten. Een dergelijke terugbetaling vormt geen aanleiding tot betaling van rente door de desbetreffende nationale douaneautoriteiten.”. |
9) |
Artikel 23 wordt als volgt gewijzigd:
|
10) |
Artikel 24 wordt als volgt gewijzigd:
|
11) |
Het volgende artikel wordt ingevoegd: „Artikel 24 bis Continentaal plat van een lidstaat of de exclusieve economische zone 1. Een compenserend recht kan ook worden ingesteld op ieder gesubsidieerd product dat in significante hoeveelheden naar een kunstmatig eiland, een vaste of drijvende installatie of enige andere structuur op het continentaal plat van een lidstaat of in de exclusieve economische zone zoals opgegeven door een lidstaat uit hoofde van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee (Unclos) wordt gebracht, indien dit schade veroorzaakt voor de bedrijfstak van de Unie. De Commissie neemt uitvoeringshandelingen aan tot vaststelling van de voorwaarden voor het ontstaan van deze rechten, van de procedures voor kennisgeving en aangifte van deze producten, en van de betalingsprocedures voor dergelijke rechten, ook met betrekking tot invordering, terugbetaling, kwijtschelding (douane-instrument). Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 25, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld. 2. De Commissie stelt de in lid 1 bedoelde rechten pas in vanaf de datum waarop het in lid 1 bedoelde douane-instrument operationeel is. De Commissie stelt alle marktdeelnemers er via een afzonderlijke bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie van in kennis dat het douane-instrument operationeel is.”. |
12) |
In artikel 27 worden de leden 1 en 2 vervangen door: „1. Indien het aantal producenten in de Unie, exporteurs of importeurs, productsoorten of transacties groot is, kan het onderzoek worden beperkt tot een redelijk aantal partijen, producten of transacties, door gebruik te maken van statistisch verantwoorde steekproeven op basis van op het tijdstip van de selectie beschikbare gegevens, of tot de grootste representatieve productie-, verkoop- of exporthoeveelheden die binnen de beschikbare tijd redelijkerwijs kunnen worden onderzocht. 2. De definitieve selectie van partijen, productsoorten of transacties ingevolge dit artikel geschiedt door de Commissie. Om de keuze van een representatieve steekproef mogelijk te maken, wordt de steekproef echter bij voorkeur gehouden in overleg en met toestemming van de betrokken partijen, mits deze zich binnen één week na de opening van het onderzoek bij de Commissie aanmelden en voldoende inlichtingen verstrekken.”. |
13) |
Het volgende artikel wordt ingevoegd: „Artikel 29 bis Informatie over voorlopige maatregelen 1. De producenten in de Unie, de importeurs en exporteurs en hun representatieve verenigingen, alsook het land van oorsprong en/of uitvoer kunnen om informatie verzoeken over de beoogde instelling van voorlopige rechten. Deze verzoeken dienen binnen de in het bericht van opening/inleiding vastgestelde termijn schriftelijk te worden ingediend. Dergelijke informatie wordt de verzoekende partijen drie weken vóór de instelling van voorlopige rechten ter beschikking gesteld. Deze informatie bevat het volgende: een louter informatief overzicht van de voorgestelde rechten, nadere gegevens over de berekening van de hoogte van de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidie en de passende marge om de schade aan de bedrijfstak van de Unie weg te nemen, waarbij terdege rekening wordt gehouden met de vertrouwelijkheidsverplichtingen van artikel 29. De betrokken partijen kunnen binnen een termijn van drie werkdagen na het verstrekken van dergelijke informatie opmerkingen over de juistheid van de berekeningen indienen. 2. Indien wordt besloten het onderzoek voort te zetten zonder voorlopige rechten in te stellen, worden de belanghebbenden drie weken vóór het verstrijken van de in artikel 12, lid 1, genoemde termijn voor de instelling van voorlopige rechten in kennis gesteld van het feit dat geen voorlopige rechten worden ingesteld.”. |
14) |
Artikel 31 wordt als volgt gewijzigd:
|
15) |
De volgende artikelen worden ingevoegd: „Artikel 32 bis Verslag 1. De Commissie dient, terdege rekening houdend met de bescherming van vertrouwelijke informatie in de zin van artikel 29, jaarlijks een verslag over de toepassing en uitvoering van deze verordening in bij het Europees Parlement en de Raad. Dat verslag bevat informatie over de vaststelling van voorlopige en definitieve maatregelen, de beëindiging van onderzoeken zonder maatregelen, verbintenissen, nieuwe onderzoeken, herzieningen, significante verstoringen en controlebezoeken, en de activiteiten van de diverse instanties die belast zijn met het toezicht op de uitvoering van deze verordening en de naleving van de verplichtingen uit hoofde van deze verordening. Eveneens wordt toegelicht hoe derde landen gebruikmaken van op de Unie gerichte handelbeschermingsinstrumenten en van beroepsprocedures tegen de opgelegde maatregelen. Het verslag omvat de werkzaamheden van de raadadviseur-auditeur van het directoraat-generaal Handel en die van de mkb/kmo-helpdesk in verband met de toepassing van deze verordening. In het verslag wordt ook aangegeven op welke wijze de sociale en milieunormen in acht genomen zijn en hoe daarmee rekening is gehouden bij de onderzoeken. Dergelijke normen omvatten die welke zijn opgenomen in multilaterale milieuovereenkomsten waarbij de Unie partij is, alsmede de in bijlage I bis bij deze verordening vermelde IAO-verdragen, alsmede gelijkwaardige nationale wetgeving van het uitvoerende land. 2. Uiterlijk 9 juni 2023 en vervolgens om de vijf jaar dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in over de toepassing van artikel 12, lid 1, derde en vierde alinea, artikel 13, lid 1, derde en vierde alinea, en artikel 15, lid 1, derde en vierde alinea, waarin die toepassing ook wordt geëvalueerd. Dat verslag kan in voorkomend geval vergezeld gaan van een wetsvoorstel. Artikel 32 ter Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie 1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden. 2. De in artikel 12, lid 1, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen wordt aan de Commissie toegekend voor een termijn van twee jaar met ingang van 8 juni 2018 en kan slechts eenmaal worden uitgeoefend. 3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 12, lid 1, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het besluit laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet. 4. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven (*4). 5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad. 6. Een overeenkomstig artikel 12, lid 1, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd. |
Artikel 3
De bijlage bij deze verordening wordt als bijlage I bis toegevoegd bij de Verordeningen (EU) 2016/1036 en (EU) 2016/1037.
Artikel 4
Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Artikel 5
Deze verordening is van toepassing op alle onderzoeken waarvoor na de inwerkingtreding van deze verordening overeenkomstig artikel 5, lid 9, van Verordening (EU) 2016/1036 of artikel 10, lid 11, van Verordening (EU) 2016/1037 een bericht van inleiding van een procedure is gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Straatsburg, 30 mei 2018.
Voor het Europees Parlement
De voorzitter
A. TAJANI
Voor de Raad
De voorzitter
L. PAVLOVA
(1) Standpunt van het Europees Parlement van 16 april 2014 (PB C 443 van 22.12.2017, blz. 934) en standpunt van de Raad in eerste lezing van 16 april 2018 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad). Standpunt van het Europees Parlement van 29 mei 2018 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).
(2) Verordening (EU) 2016/1036 van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2016 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Unie (PB L 176 van 30.6.2016, blz. 21).
(3) Verordening (EU) 2016/1037 van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2016 betreffende bescherming tegen invoer met subsidiëring uit landen die geen lid zijn van de Europese Unie (PB L 176 van 30.6.2016, blz. 55).
(4) Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).
(5) PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.
BIJLAGE
„BIJLAGE I bis
IN DEZE VERORDENING BEDOELDE IAO-VERDRAGEN
1. |
Verdrag betreffende de gedwongen of verplichte arbeid, nr. 29 (1930) |
2. |
Verdrag betreffende de vrijheid tot het oprichten van vakverenigingen en de bescherming van het vakverenigingsrecht, nr. 87 (1948) |
3. |
Verdrag betreffende de toepassing van de beginselen van het recht zich te organiseren en collectief te onderhandelen, nr. 98 (1949) |
4. |
Verdrag betreffende gelijke beloning van mannelijke en vrouwelijke arbeidskrachten voor arbeid van gelijke waarde, nr. 100 (1951) |
5. |
Verdrag betreffende de afschaffing van gedwongen arbeid, nr. 105 (1957) |
6. |
Verdrag betreffende discriminatie in arbeid en beroep, nr. 111 (1958) |
7. |
Verdrag betreffende de minimumleeftijd voor toelating tot het arbeidsproces, nr. 138 (1973) |
8. |
Verdrag betreffende het verbod op en de onmiddellijke actie voor de uitbanning van de ergste vormen van kinderarbeid, nr. 182 (1999)” |