Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32017R0325

    Uitvoeringsverordening (EU) 2017/325 van de Commissie van 24 februari 2017 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op garens met een hoge sterktegraad van polyesters van oorsprong uit de Volksrepubliek China naar aanleiding van een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen op grond van artikel 11, lid 2, van Verordening (EU) 2016/1036 van het Europees Parlement en de Raad

    C/2017/1152

    PB L 49 van 25.2.2017, p. 6–29 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 12/05/2023: This act has been changed. Current consolidated version: 25/06/2022

    ELI: http://data.europa.eu/eli/reg_impl/2017/325/oj

    25.2.2017   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    L 49/6


    UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2017/325 VAN DE COMMISSIE

    van 24 februari 2017

    tot instelling van een definitief antidumpingrecht op garens met een hoge sterktegraad van polyesters van oorsprong uit de Volksrepubliek China naar aanleiding van een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen op grond van artikel 11, lid 2, van Verordening (EU) 2016/1036 van het Europees Parlement en de Raad

    DE EUROPESE COMMISSIE,

    Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

    Gezien Verordening (EU) 2016/1036 van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2016 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Unie (1) („de basisverordening”), en met name artikel 11, lid 2,

    Overwegende hetgeen volgt:

    A.   PROCEDURE

    1.   Geldende maatregelen

    (1)

    Bij Verordening (EU) nr. 1105/2010 (2) heeft de Raad een definitief antidumpingrecht ingesteld op garens met een hoge sterktegraad van polyesters van oorsprong uit de Volksrepubliek China („VRC”).

    (2)

    De opgelegde maatregelen bestonden uit een ad-valoremrecht met een residueel recht van 9,8 %, terwijl voor de ondernemingen waarvoor antidumpingrechten werden ingesteld, een individueel recht van 5,1 % tot 9,8 % werd vastgesteld. Uit het oorspronkelijk onderzoek bleek dat twee ondernemingen zich niet schuldig maakten aan dumping.

    2.   Verzoek om een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen

    (3)

    Na de bekendmaking van een bericht dat de geldende antidumpingmaatregelen op korte termijn zouden vervallen (3), heeft de Commissie een op artikel 11, lid 2, van de basisverordening gebaseerd verzoek om een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen ontvangen.

    (4)

    Het verzoek werd op 31 augustus 2015 door CIRFS („European Man-made Fibres Association” of de „indiener van het verzoek”) ingediend namens producenten die goed zijn voor meer dan 25 % van de totale productie in de Unie van garens met een hoge sterktegraad van polyesters.

    (5)

    Het verzoek was gebaseerd op de overweging dat het vervallen van de maatregelen waarschijnlijk zou leiden tot voortzetting en/of herhaling van dumping en schade voor de bedrijfstak van de Unie.

    3.   Opening van een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen

    (6)

    Nadat de Commissie na raadpleging van het bij artikel 15, lid 1, van de basisverordening ingestelde comité tot de conclusie was gekomen dat er voldoende bewijsmateriaal was om een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen te openen, heeft zij op 28 november 2015 door de bekendmaking van een bericht in het Publicatieblad van de Europese Unie  (4) („het bericht van opening”) de opening van een nieuw onderzoek op grond van artikel 11, lid 2, van de basisverordening aangekondigd.

    4.   Nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen

    4.1.   Tijdvakken bestreken door het nieuwe onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen

    (7)

    Het onderzoek naar de waarschijnlijkheid van voortzetting of herhaling van dumping en schade had betrekking op de periode van 1 oktober 2014 tot en met 30 september 2015 („tijdvak van het nieuwe onderzoek” of „TNO”). Het onderzoek van de ontwikkelingen die relevant zijn voor de beoordeling van de waarschijnlijkheid van voortzetting of herhaling van schade, had betrekking op de periode van 1 januari 2012 tot het einde van het TNO („de beoordelingsperiode”).

    4.2.   Bij het onderzoek en de steekproef betrokken partijen

    (8)

    De Commissie heeft de indiener van het verzoek, de haar bekende betrokken producenten-exporteurs en importeurs en de vertegenwoordigers in het betrokken land van uitvoer van de opening van het nieuwe onderzoek in kennis gesteld.

    (9)

    De belanghebbenden zijn in de gelegenheid gesteld om binnen de in het bericht van opening genoemde termijnen hun standpunt schriftelijk kenbaar te maken en te verzoeken te worden gehoord. Geen van de belanghebbenden verzocht om een hoorzitting met de Commissie.

    (10)

    Gezien het kennelijk grote aantal Chinese producenten-exporteurs en niet-verbonden importeurs in de Unie werd in het bericht van opening overwogen om overeenkomstig artikel 17 van de basisverordening gebruik te maken van steekproeven.

    (11)

    Om de Commissie in staat te stellen te beslissen of een steekproef noodzakelijk zou zijn en, zo ja, een representatieve steekproef samen te stellen, werd de Chinese producenten-exporteurs en niet-verbonden importeurs verzocht zich binnen 15 dagen na de opening van het nieuwe onderzoek kenbaar te maken en de Commissie de in het bericht van opening gevraagde informatie te verstrekken.

    (12)

    Geen enkele Chinese producent-exporteur verleende medewerking aan het onderzoek.

    (13)

    In totaal werd in de fase van de publicatie van het bericht van opening contact opgenomen met zes bekende niet-verbonden importeurs. Er werden antwoorden ontvangen van 15 niet-verbonden importeurs. Gezien het grote aantal medewerkende importeurs maakte de Commissie gebruik van een steekproef. De Commissie stelde de steekproef samen op basis van het grootste representatieve invoervolume dat redelijkerwijs binnen de beschikbare tijd kon worden onderzocht. De samengestelde steekproef bestond oorspronkelijk uit drie ondernemingen en vertegenwoordigde 29 % van het geschatte volume van de invoer uit de VRC naar de Unie en 85 % van de door de 15 respondenten gerapporteerde invoervolumes. Van slechts één niet-verbonden importeur werd een ingevulde vragenlijst ontvangen.

    (14)

    In de fase van de publicatie van het bericht van opening werd met in totaal tien bekende gebruikers contact opgenomen. Van vier van hen werden antwoorden ontvangen. De Commissie overwoog niet om gebruik te maken van een steekproef maar besloot alle gebruikers te onderzoeken.

    (15)

    Vijf producenten in de Unie die in het TNO ongeveer 97 % van de productie van garens met een hoge sterktegraad van polyesters in de Unie vertegenwoordigden, verleenden hun medewerking aan de Commissie. Gezien dit kleine aantal besloot de Commissie om geen gebruik te maken van een steekproef.

    4.3.   Vragenlijsten en controle

    (16)

    Er werden vragenlijsten verstuurd naar de vijf medewerkende producenten in de Unie en naar één producent in een potentieel referentieland die bereid was mee te werken.

    (17)

    Bij de volgende ondernemingen werden controlebezoeken uitgevoerd:

    a)

    Producenten in de Unie:

    Brilen Tech S. A., Spanje

    Sioen Industries NV, België

    DuraFiber Technologies (DFT) SAS, Frankrijk

    DuraFiber Technologies (DFT) GmbH, Duitsland

    PHP Fibers GmbH, Duitsland

    b)

    Producent in het referentieland:

    DuraFiber Technologies, Verenigde Staten van Amerika („VS”)

    B.   BETROKKEN PRODUCT EN SOORTGELIJK PRODUCT

    1.   Betrokken product

    (18)

    Bij het betrokken product gaat het om garens met een hoge sterktegraad (andere dan naaigarens) van polyesters, niet opgemaakt voor de verkoop in het klein, inclusief monofilamenten van minder dan 67 decitex, van oorsprong uit de VRC („het betrokken product” of „GHS”) en momenteel ingedeeld onder GN-code 5402 20 00.

    2.   Soortgelijk product

    (19)

    Het nieuwe onderzoek bevestigde dat het betrokken product, door de bedrijfstak van de Unie geproduceerde en op de markt van de Unie verkochte garens met een hoge sterktegraad van polyesters en in het referentieland (VS) geproduceerde en verkochte garens met een hoge sterktegraad van polyesters dezelfde fysische, technische en chemische basiseigenschappen en dezelfde basistoepassingen hebben. Deze producten worden dan ook beschouwd als soortgelijke producten in de zin van artikel 1, lid 4, van de basisverordening.

    C.   WAARSCHIJNLIJKHEID VAN VOORTZETTING OF HERHALING VAN DUMPING

    (20)

    Overeenkomstig artikel 11, lid 2, van de basisverordening onderzocht de Commissie eerst of voortzetting of herhaling van dumping bij uitvoer uit de VRC waarschijnlijk is indien de bestaande maatregelen komen te vervallen.

    1.   Medewerking van de VRC

    (21)

    Geen enkele Chinese producent-exporteur verleende medewerking aan het onderzoek. Bij gebrek aan medewerking van de producenten-exporteurs in de VRC werd de algemene analyse, met inbegrip van de dumpingberekening, overeenkomstig artikel 18 van de basisverordening op de beschikbare gegevens gebaseerd. De waarschijnlijkheid van voortzetting of herhaling van dumping werd dus beoordeeld aan de hand van het verzoek om een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen, in combinatie met andere informatiebronnen, zoals handelsstatistieken over in- en uitvoer (Eurostat en uitvoergegevens van de VRC), het antwoord van de producent in het referentieland en andere publiek beschikbare informatie (5).

    (22)

    Het gebrek aan medewerking had gevolgen voor de vergelijking van de normale waarde met de uitvoerprijs van de verschillende productsoorten. In overeenstemming met artikel 18 van de basisverordening werd het passend geacht om zowel de normale waarde als de uitvoerprijs op een algemene basis vast te stellen.

    (23)

    In overeenstemming met artikel 11, lid 9, van de basisverordening werd de in het oorspronkelijk onderzoek toegepaste methode voor de vaststelling van dumping eveneens gevolgd telkens wanneer werd vastgesteld dat de omstandigheden niet waren gewijzigd.

    2.   Dumping in het tijdvak van het nieuwe onderzoek

    a)   Referentieland

    (24)

    De normale waarde werd vastgesteld op basis van de in een geschikt derde land met een markteconomie (het „referentieland”) betaalde prijzen, overeenkomstig artikel 2, lid 7, onder a), van de basisverordening.

    (25)

    In het oorspronkelijk onderzoek werd Taiwan als referentieland gekozen voor de vaststelling van de normale waarde voor de VRC. In het bericht van opening deelde de Commissie de belanghebbenden mee dat zij de intentie had Taiwan als referentieland te gebruiken en nodigde zij de belanghebbenden uit om opmerkingen in te dienen. In het bericht van opening werd ook vermeld dat, volgens de informatie waarover de Commissie beschikte, andere leveranciers van de Unie uit landen met een markteconomie mogelijk in onder andere de VS en Zuid-Korea waren gevestigd.

    (26)

    Eén belanghebbende steunde de keuze van Taiwan als referentieland omdat de machines en het productieproces er vergelijkbaar waren met die welke door de Chinese producenten werden gebruikt. Geen enkele producent uit Taiwan was echter bereid om aan het onderzoek mee te werken.

    (27)

    Op basis van de invoerstatistieken en de informatie in het verzoek om een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen beschouwde de Commissie naast Taiwan een aantal andere landen als potentiële referentielanden, zoals Zuid-Korea, India, Japan en de VS (6). Er werden verzoeken om medewerking verstuurd naar alle bekende producenten en verenigingen uit deze landen. Slechts één producent in de VS (Dura Fibres) was bereid mee te werken.

    (28)

    De Commissie stelde vast dat de VS een significant (8,8 %) conventioneel douanerecht op de invoer van GHS uit derde landen heft, maar geen antidumpingrechten. Dura Fibres is de enige producent van het betrokken product in de VS, met een marktaandeel van ongeveer 30 % tijdens het TNO. Het bedrijf wordt geconfronteerd met sterke concurrentie van landen van uitvoer (7).

    (29)

    In het licht van het bovenstaande en aangezien er geen verdere opmerkingen werden ontvangen, concludeerde de Commissie dat de VS een geschikt referentieland is overeenkomstig artikel 2, lid 7, onder a), van de basisverordening.

    b)   Normale waarde

    (30)

    De van de medewerkende producent in het referentieland ontvangen informatie werd als basis voor de vaststelling van de normale waarde gebruikt.

    (31)

    Overeenkomstig artikel 2, lid 2, van de basisverordening onderzocht de Commissie eerst of het totale volume van de binnenlandse verkoop van het soortgelijke product aan onafhankelijke afnemers door de medewerkende producenten in de VS representatief was in vergelijking met het totale volume van de uitvoer uit de VRC naar de Unie, d.w.z. of de totale op de binnenlandse markt verkochte hoeveelheid ten minste 5 % van de totale naar de Unie uitgevoerde hoeveelheid van het betrokken product bedroeg. Op basis daarvan werd vastgesteld dat de binnenlandse verkoop in het referentieland representatief was.

    (32)

    De Commissie onderzocht ook of de binnenlandse verkoop van het soortgelijke product kon worden geacht te hebben plaatsgevonden in het kader van normale handelstransacties in de zin van artikel 2, lid 4, van de basisverordening. De normale waarde werd bijgevolg gebaseerd op de werkelijke binnenlandse prijs, die werd berekend als een gemiddelde prijs van de binnenlandse verkoop tijdens het TNO.

    c)   Uitvoerprijs

    (33)

    Zoals vermeld in overweging 15 verleenden de Chinese producenten-exporteurs geen medewerking aan het onderzoek. De uitvoerprijs werd derhalve overeenkomstig artikel 18 van de basisverordening gebaseerd op de beste beschikbare gegevens.

    (34)

    De cif-prijs, grens Unie, werd vastgesteld op basis van de beschikbare statistieken van Eurostat. De ingevoerde volumes die afkomstig waren van Chinese producenten die zich volgens het oorspronkelijk onderzoek niet schuldig maakten aan dumping (ongeveer 40 % van de Chinese invoer), werden niet in aanmerking genomen voor de vaststelling van de uitvoerprijs.

    (35)

    Eén belanghebbende voerde aan dat de volumes die afkomstig waren van Chinese producenten die zich volgens het oorspronkelijk onderzoek niet schuldig maakten aan dumping, niet hadden mogen worden uitgesloten van de dumpingberekening, omdat de basisverordening geen bepaling in die zin bevat. Het is echter de praktijk van de Commissie (8), conform de interpretatie van de antidumpingovereenkomst door het Orgaan voor Geschillenbeslechting van de Wereldhandelsorganisatie in de zaak over rundvlees en rijst (9), om ondernemingen waarvoor in het oorspronkelijk onderzoek een minimale dumpingmarge werd vastgesteld, van het nieuwe onderzoek uit te sluiten. Daarom wordt het verzoek afgewezen.

    d)   Vergelijking

    (36)

    De Commissie heeft de normale waarde en de uitvoerprijs vergeleken in het stadium af fabriek. Waar dat met het oog op een billijke vergelijking gerechtvaardigd was, corrigeerde de Commissie, overeenkomstig artikel 2, lid 10, van de basisverordening, de normale waarde en de uitvoerprijs voor verschillen die van invloed zijn op de prijzen en de vergelijkbaarheid van de prijzen.

    (37)

    De binnenlandse prijzen van de producent in het referentieland werden gecorrigeerd voor de kosten van binnenlands vervoer en de verpakkingskosten ([2-4 %] van de factuurwaarde) alsmede de commissies [0,5 %-1,5 %]. Wat uitvoerprijzen betreft, werd de waarde af fabriek bepaald door het percentage voor transport, verzekering, laden, lossen en andere correcties, zoals geraamd in het verzoek om een nieuw onderzoek (12,98 %), af te trekken van de cif-prijs, grens Unie. Wat de correcties voor de uitvoer betreft, was er één belanghebbende die kritiek had op de toepassing van artikel 18 van de basisverordening en opperde dat de correcties van de producent in het referentieland dienden te worden gebruikt in plaats van de raming in het verzoek om een nieuw onderzoek. Deze voorgestelde methode lijkt echter niet passend omdat de door de producent in het referentieland gerapporteerde correcties betrekking hebben op de binnenlandse verkoop in de VS en niet relevant zijn voor de schatting van correcties voor de uitvoer uit de VRC naar de Unie. Daarom baseert de Commissie zich bij gebrek aan andere betrouwbare informatie op de raming voor correcties voor de uitvoer die in het verzoek is vermeld.

    e)   Dumpingmarge

    (38)

    Op basis van het bovenstaande bleek de dumpingmarge uitgedrukt als een percentage van de prijs franco grens Unie, vóór inklaring, 54,4 % te bedragen.

    (39)

    Niettegenstaande het aanzienlijke verschil tussen de in het oorspronkelijk onderzoek vastgestelde dumpingmarge en die welke uit de huidige analyse resulteert, is er niets dat wijst op een verandering in het exportgedrag van de Chinese producenten. Integendeel, het is aannemelijk dat de reden voor het verschil vooral te vinden is in de onmogelijkheid (wegens het gebrek aan medewerking van de Chinese producenten-exporteurs) om een gedetailleerde analyse per productsoort uit te voeren.

    f)   Conclusie over dumping tijdens het TNO

    (40)

    De Commissie stelde vast dat Chinese producenten-exporteurs het betrokken product tijdens het TNO tegen dumpingprijzen naar de Unie bleven uitvoeren.

    3.   Bewijsmateriaal waaruit blijkt dat voortzetting van dumping waarschijnlijk is

    (41)

    Verder onderzocht de Commissie of het waarschijnlijk was dat de dumping zou worden voortgezet indien de maatregelen komen te vervallen. Daarbij keek de Commissie naar de Chinese productie- en reservecapaciteit, het gedrag van de Chinese exporteurs op andere markten, de situatie op de binnenlandse markt van de VRC en de aantrekkelijkheid van de markt van de Unie.

    a)   Productiecapaciteit en reservecapaciteit in de VRC

    (42)

    De reservecapaciteit in de VRC is moeilijk te bepalen wegens het gebrek aan medewerking van de Chinese producenten-exporteurs. Om zo veel mogelijk informatie te verzamelen, verzocht de Commissie twee Chinese verenigingen van exporteurs (de Chinese Kamer van Internationale Koophandel (China Chamber of International Commerce — „CCOIC”) en de Chinese Kamer van Koophandel voor de in- en uitvoer van textiel (China Chamber of Commerce for import and export of textiles — „CCCT”), waarvan de leden meer dan de helft van de geschatte Chinese productiecapaciteit vertegenwoordigen, om informatie. Deze verenigingen stuurden een gedetailleerd antwoord dat echter niet kon worden geverifieerd wegens het gebrek aan medewerking van de producenten-exporteurs. Hieronder wordt de verstrekte informatie uiteengezet en vergeleken met de andere beschikbare informatie (uit het verzoek om een nieuw onderzoek en andere beschikbare bronnen (10)).

    (43)

    Volgens de CCOIC en CCCT nam de reservecapaciteit in de VRC in de periode 2012-einde TNO slechts beperkt toe en ontwikkelde zij zich van een startniveau van naar schatting 150 000-250 000 ton in 2012 tot een niveau van naar schatting 200 000-300 000 ton tijdens het TNO.

    (44)

    De diensten van de Commissie voerden ook een gedetailleerde berekening van de reservecapaciteit uit op basis van andere beschikbare informatie. De belangrijkste elementen van deze berekening zijn i) de geïnstalleerde capaciteit van de Chinese producenten, ii) de binnenlandse vraag en iii) de uitvoer naar andere landen.

    (45)

    Wat het Chinese binnenlandse verbruik betreft, lijken alle belanghebbenden akkoord te gaan met de in het verzoek vermelde gegevens. Deze gegevens wijzen op een groei van de binnenlandse vraag in de VRC tijdens de beoordelingsperiode (+ 20 %, van ongeveer 900 000 ton in 2012 tot ongeveer 1 150 000 ton in 2015).

    (46)

    Wat de Chinese uitvoergegevens betreft, keek de Commissie naar de Chinese uitvoerstatistieken, waaruit bleek dat de uitvoer in de periode 2012-einde TNO met 47 % steeg.

    (47)

    Tot slot, wat de raming van de Chinese productiecapaciteit betreft, steeg de Chinese capaciteit volgens het verzoek van de klager, waarin wordt verwezen naar een internationaal erkende sectorstudie (11), van meer dan 1 600 000 ton in 2012 tot circa 2 400 000 ton tijdens het TNO.

    Tabel 1

    (in 1 000  ton)

    2012

    2013

    2014

    TNO

    Chinese capaciteit (12)

    1 633

    1 828

    2 126

    2 370  (13)

    Binnenlandse vraag (12)

    896

    985

    1 057

    1 158  (13)

    Uitvoer (14)

    255

    294

    362

    376

    Bezettingsgraad (%)

    71

    70

    67

    65

    Reservecapaciteit

    482

    549

    707

    836

    (48)

    Op basis van deze berekening werd de reservecapaciteit van de Chinese producenten geschat op meer dan 800 000 ton tijdens het TNO, dat wil zeggen ongeveer zeven keer de totale beschikbare EU-markt (15), en bijna negen keer de productievolumes van de producenten in de Unie (geschat op 92 461 ton).

    (49)

    Tot slot zijn er redenen om aan te nemen dat de door de CCOIC en CCCT voorgestelde schatting van de capaciteit te conservatief is. Vooral bij vergelijking met schattingen van de Chinese binnenlandse vraag en uitvoer zouden deze studies leiden tot een bezettingsgraad van meer dan 90 % voor de jaren 2012 en 2013, wat erop wijst dat de productiecapaciteit voor die jaren grotendeels onderschat is. In ieder geval, ook bij aanvaarding van deze berekening zou de bestaande reservecapaciteit van de Chinese producenten nog steeds 200 000-300 000 ton bedragen, wat gelijk is aan of groter is dan de totale omvang van de Europese markt (circa 217 000 ton, waarvan circa 98 000 ton al door Chinese producten wordt gedekt).

    (50)

    Wat de door de CCOIC en CCCT voorgestelde berekening van de capaciteit betreft, betwistten deze verenigingen de conclusie dat hun schatting van de capaciteit te conservatief zou zijn. Zij zijn van mening dat zonder gecontroleerde gegevens zowel hun schatting als de onafhankelijke studie als „even onbetrouwbaar” moet worden beschouwd. De door de CCOIC en CCCT opgegeven schatting leek echter niet alleen te hoog ten opzichte van de gegevens in de onafhankelijke studie, maar ook ten opzichte van bekende of onbetwiste gegevens zoals het Chinese binnenlandse verbruik en de Chinese uitvoer. Bijvoorbeeld voor het jaar 2012 schatten de Chinese verenigingen de werkelijke Chinese productie op 1 000 000 ton. Voor dat jaar bedroeg de som van het Chinese binnenlandse verbruik (een cijfer dat niet door de verenigingen wordt betwist) en de Chinese uitvoervolumes (zoals uit de Chinese uitvoerdatabase geëxtraheerd) echter 1 151 000 ton, dat wil zeggen 15,1 % meer dan het geschatte productiecijfer. In dit geval lijken de door de twee verenigingen verstrekte gegevens dus overdreven conservatief, aangezien de gerapporteerde productiecijfers te laag liggen om het berekende verbruik te ondersteunen.

    (51)

    Bovendien vertegenwoordigen de door de Chinese verenigingen verzamelde gegevens slechts ongeveer de helft van de producenten in de VRC, terwijl de onafhankelijke studie werd uitgevoerd door een consultancybedrijf dat dertig jaar ervaring heeft op dit gebied en dat zijn klanten professionele prognoses en schattingen met betrekking tot de vezelmarkt biedt. Rekening houdend met de bron van de gegevens en de betrouwbaarheid daarvan (ook vergeleken met wat een onafhankelijke studie aangeeft (16)) is het dus niet nodig om iets te veranderen aan de conclusie dat de Chinese verenigingen de door hen opgegeven reservecapaciteit te conservatief hebben berekend. Niettemin moet worden opgemerkt dat zelfs bij aanvaarding van de voorgestelde berekening, zoals hierna beschreven, de conclusie over de reservecapaciteit niet zou veranderen.

    (52)

    Op basis van de hierboven uiteengezette berekeningen blijkt dus onomstotelijk dat de VRC over een enorme reservecapaciteit beschikt, die varieert (afhankelijk van de schattingen) van 92-138 % tot circa 385 % van de omvang van de markt van de Unie. Als de Chinese reservecapaciteit wordt vergeleken met het deel van de markt van de Unie dat nog niet door Chinese producten wordt gedekt, varieert zij van ongeveer 168-252 % tot ongeveer 700 %. Ten slotte vertegenwoordigt de Chinese reservecapaciteit 216-324 % tot 904 % van de productie van het onderzochte product in de Unie in het tijdvak van het nieuwe onderzoek.

    (53)

    Derhalve concludeerde de Commissie dat de Chinese producenten over een enorme reservecapaciteit beschikken in vergelijking met de omvang van de Europese markt.

    b)   Aantrekkelijkheid van de markt van de Unie

    (54)

    De VRC voert aanzienlijke hoeveelheden van het betrokken product uit naar landen die niet tot de Europese Unie behoren, in het bijzonder naar de VS, de Republiek Korea, Brazilië, India en Turkije. Bij een vergelijking van de gemiddelde prijzen per kg bleek dat de gemiddelde prijs op de belangrijkste uitvoermarkten tijdens het TNO in lijn was met of lager lag dan de gemiddelde verkoopprijs bij uitvoer naar de Unie. Op de Amerikaanse markt (tweede uitvoermarkt voor het betrokken product, na de EU) ligt de gemiddelde prijs in het TNO iets lager dan op de Europese markt (1,85 USD/kg versus 1,89 USD/kg), maar op de Zuid-Koreaanse markt (derde uitvoermarkt voor het betrokken product, na de EU en de VS) ligt de gemiddelde prijs beduidend lager (1,58 USD/kg, of ongeveer 16 % onder de prijzen in de Unie). Met betrekking tot deze bevindingen voerde één belanghebbende aan dat er drie belangrijke uitvoermarkten voor Chinese goederen zijn waar de gemiddelde prijzen hoger liggen dan op de markt van de Unie, namelijk Canada (1,90 USD/kg), Indonesië (2,07 USD/kg) en Brazilië (1,95 USD/kg). Wat dit argument betreft, moet allereerst worden opgemerkt dat het prijsverschil relatief klein is (van + 0,5 % tot + 9,4 %). Bovendien is de omvang van de uitvoer naar die markten tamelijk beperkt in vergelijking met de uitvoer naar Europa: de uitvoer naar de Unie was goed voor 30,3 % van de totale Chinese uitvoer tijdens het TNO, terwijl de uitvoer naar Canada en Brazilië slechts 3,1 % respectievelijk 5,1 % vertegenwoordigde. Naar Indonesië, het land met het grootste verschil in prijzen (+ 9,4 %), gaat slechts 2 % van de Chinese uitvoer en dus kunnen uit de prijzen in Indonesië slechts beperkte conclusies worden getrokken. Bovendien zwijgt de belanghebbende over vier andere uitvoermarkten met vergelijkbare invoervolumes, namelijk India (5,6 %), Turkije (4,3 %), Taiwan (2,4 %) en Zuid-Afrika (2,3 %). In al die landen lagen de gemiddelde prijzen ongeveer 4 % tot meer dan 12 % lager dan die welke tijdens het TNO in de Unie werden gerapporteerd. Bijgevolg volstond het geleverde bewijs niet om iets te veranderen aan de conclusie met betrekking tot de aantrekkelijkheid van de markt van de Unie wat prijzen betreft.

    (55)

    Hoewel deze vergelijking wegens het gebrek aan informatie over de mix van productsoorten niet als overtuigend kan worden beschouwd, lijkt het niveau van de prijzen op de belangrijkste uitvoermarkt erop te wijzen dat het bestaan van dumpingpraktijken structureel zou kunnen zijn en die praktijken ook op andere belangrijke markten van bestemming van Chinese goederen gebruikelijk zouden kunnen zijn.

    (56)

    Het belangrijkste bewijs voor het feit dat de dumpingpraktijken waarschijnlijk zullen worden voortgezet, blijkt echter wanneer de volumes van de Chinese uitvoer naar de EU in de beschouwing worden betrokken. De ontwikkeling van de uitvoer in de periode 2012-einde TNO laat inderdaad zien dat de uitvoer van de Chinese producenten met 47 % steeg. Dit is ook het geval als de verkoop van de twee exporteurs waarvoor in het oorspronkelijk onderzoek geen dumping werd vastgesteld, zodat de geldende antidumpingmaatregelen niet op hen van toepassing zijn, niet in de analyse wordt opgenomen. De uitvoer van de overige bedrijven in dezelfde periode vertoonde een vergelijkbare trend (+ 48 %). Toen de Commissie dit groeicijfer vergeleek met de tragere groei van de binnenlandse vraag in dezelfde periode (+ 20 %) en met de veel snellere groei van de geïnstalleerde capaciteit in de VRC (+ 54 % volgens de verenigingen van exporteurs en + 69 % volgens de klager), werd duidelijk dat de Chinese ondernemingen op hun uitvoermarkten agressieve prijsstellingsstrategieën moeten toepassen om een aanvaardbare bezettingsgraad te bereiken.

    (57)

    Wat deze uitvoercijfers betreft, voerde één belanghebbende aan dat het aandeel van de op de markt van de Unie gerichte Chinese uitvoer afneemt. Het is inderdaad juist dat het aandeel van de op de Unie gerichte Chinese uitvoer in de periode 2012-einde TNO terugliep van circa 35 % tot 30 %. Met betrekking tot dit argument moet allereerst worden opgemerkt dat de EU nog steeds de belangrijkste uitvoermarkt voor Chinese exporteurs is. Bovendien is deze lichte achteruitgang voornamelijk een gevolg van de goede prestaties van Chinese exporteurs op andere markten, die ook aan een agressief prijsstellingsbeleid op die markten lijken te kunnen worden toegeschreven. Bijvoorbeeld, in dezelfde periode 2012-einde TNO groeide de Chinese uitvoer naar de Republiek Korea (een markt waar, zoals hierboven vermeld, de Chinese prijzen tijdens het TNO ongeveer 16 % lager waren dan in de EU) met ongeveer 72 %. Anderzijds liet de Chinese uitvoer naar de Indonesische markt, die hierboven als een voorbeeld van correcte prijsstelling wordt genoemd (+ 9,4 % ten opzichte van de gemiddelde prijs in de Unie), een volumekrimp van ongeveer 16 % optekenen. In het licht van deze analyse wordt de conclusie bevestigd dat Chinese ondernemingen op hun uitvoermarkt agressieve prijsstellingsstrategieën moeten toepassen.

    (58)

    Bovendien voorspelt een onafhankelijke sectorstudie dat de vraag in de VRC naar synthetische vezels (een bredere productcategorie die het betrokken product omvat) tot minstens 2018 zwak blijft (17). Een andere studie suggereert ook dat Chinese ondernemingen met grote voorraden zitten als gevolg van de daling van de grondstofprijzen (18). Dit heeft de verwerkende industrie ertoe aangezet haar aanbod van garens met een hoge sterktegraad tot het noodzakelijke minimum te beperken om risico's als gevolg van de prijsschommelingen te voorkomen.

    (59)

    Indien de maatregelen komen te vervallen, is het dan ook waarschijnlijk dat de Chinese producenten-exporteurs hun agressieve prijsstellingspraktijken zouden voortzetten om in Europa extra marktaandeel voor hun aanzienlijke overcapaciteit te veroveren.

    4.   Conclusie inzake dumping en de waarschijnlijkheid dat dumping wordt voortgezet

    (60)

    Het onderzoek, dat op de beste beschikbare gegevens is gebaseerd, toonde aan dat Chinese producenten zich tijdens het TNO aan dumping schuldig maakten. Er werd vastgesteld dat de VRC over een enorme reservecapaciteit beschikt (in vergelijking met de omvang van de markt van de Unie). Bovendien moeten Chinese producenten-exporteurs, gezien de trage groei van hun binnenlandse markt, aanzienlijke hoeveelheden van het betrokken product naar de markt van de Unie blijven uitvoeren om een aanvaardbaar niveau van verkoop te realiseren.

    (61)

    Gelet op deze omstandigheden wordt geconcludeerd dat, indien de maatregelen komen te vervallen, het zeer waarschijnlijk is dat de dumpingpraktijken, die niet door de maatregelen werden tegengehouden, op de markt van de Unie worden voortgezet.

    D.   WAARSCHIJNLIJKHEID VAN VOORTZETTING OF HERHALING VAN SCHADE

    1.   Definitie van de bedrijfstak van de Unie en de productie in de Unie

    (62)

    Tijdens het TNO werd het soortgelijke product door zes producenten in de Unie geproduceerd, die de „bedrijfstak van de Unie” vormen in de zin van artikel 4, lid 1, van de basisverordening. Geen van hen verzette zich tegen de opening van dit nieuwe onderzoek.

    2.   Verbruik in de Unie

    (63)

    De Commissie stelde het verbruik in de Unie vast op basis van de beschikbare invoerstatistieken, de werkelijke verkoop van de medewerkende producenten in de Unie op de markt van de Unie en de geraamde verkoop van de niet-medewerkende producenten in de Unie. Het begrip verbruik heeft betrekking op de verkoop op de vrije markt, inclusief de verkoop aan verbonden partijen maar exclusief intern gebruik. Het interne gebruik, d.w.z. de interne overdrachten van het soortgelijke product voor verdere verwerking binnen de geïntegreerde producenten in de Unie, is niet in het cijfer van het verbruik in de Unie opgenomen omdat deze interne overdrachten niet concurreren met de verkoop door onafhankelijke leveranciers op de vrije markt. De verkoop aan verbonden ondernemingen is in het cijfer van het verbruik in de Unie opgenomen aangezien het die verbonden ondernemingen volgens de tijdens het onderzoek verzamelde gegevens vrijstond het betrokken product ook bij andere leveranciers te kopen. Bovendien bleken de gemiddelde prijzen bij verkoop door producenten in de Unie aan verbonden partijen te stroken met de gemiddelde prijzen bij verkoop aan niet-verbonden partijen.

    (64)

    Het aldus vastgestelde verbruik in de Unie ontwikkelde zich als volgt:

    Tabel 2

    Verbruik in de Unie

     

    2012

    2013

    2014

    TNO

    Volume (ton)

    196 478

    209 076

    222 306

    217 171

    Index

    100

    106

    113

    111

    Bron: Antwoorden op de vragenlijst en database van artikel 14, lid 6.

    (65)

    Het verbruik in de Unie steeg met 11 %, van 196 478 ton in 2012 tot 217 171 ton tijdens het TNO. Het verbruik lag tijdens het grootste deel van de beoordelingsperiode hoger dan het verbruik van 205 912 ton in het onderzoektijdvak van het oorspronkelijk onderzoek (juli 2008 tot en met juni 2009).

    (66)

    Eén belanghebbende voerde aan dat de diensten van de Commissie de interne verkoop hadden moeten opnemen in de bepaling van het verbruik, in welk geval het Chinese marktaandeel stabiel was geweest. De belanghebbende stelt dat de diensten van de Commissie ten onrechte een onderscheid hebben gemaakt tussen drie markten, namelijk de verkoop aan niet-verbonden ondernemingen, de verkoop aan verbonden ondernemingen die bestemd is voor verkoop op de vrije markt, en de verkoop aan verbonden ondernemingen die bestemd is voor intern gebruik, en dat al deze verkopen in de bepaling van het verbruik in de Unie hadden moeten worden opgenomen.

    (67)

    Om te beginnen moet worden benadrukt dat er geen onderscheid werd gemaakt tussen drie verschillende markten. Het interne gebruik door verbonden ondernemingen werd uitgesloten omdat deze producten niet in het vrije verkeer op de Europese markt worden gebracht en dus niet concurreren met de invoer. Deze verkopen bestaan louter uit de overdracht van producten aan verbonden entiteiten voor opname in het productieproces van andere producten, die niet het voorwerp van een onderzoek zijn. Dat interne gebruik kan dus niet als onderdeel van het verbruik van het betrokken product in de Unie worden beschouwd.

    (68)

    Ten tweede zou de hypothetische toevoeging van de interne verkoop aan het verbruik in de Unie de ontwikkeling van het Chinese marktaandeel hoe dan ook niet stabiel maken. Integendeel, de trend blijft grotendeels dezelfde als weergegeven in tabel 3.

    3.   Aan maatregelen onderworpen invoer uit het betrokken land

    a)   Volume en marktaandeel

    (69)

    Er wordt aan herinnerd dat in het oorspronkelijk onderzoek de invoervolumes waarvoor geen dumping werd vastgesteld, werden uitgesloten van de analyse van de ontwikkeling van de invoer uit de VRC op de markt van de Unie en de gevolgen voor de bedrijfstak van de Unie.

    (70)

    Het volume en het marktaandeel van de invoer met dumping uit de VRC werden vastgesteld op basis van de database van artikel 14, lid 6, en ontwikkelden zich als volgt:

    Tabel 3

    Volume en marktaandeel van de aan maatregelen onderworpen invoer

    Land

     

    2012

    2013

    2014

    TNO

    VRC

    Volume (ton)

    44 484

    48 339

    60 078

    57 465

    Index

    100

    109

    135

    129

    Marktaandeel (%)

    22,6

    23,1

    27

    26,5

    Marktaandeel in verhouding tot het verbruik plus intern gebruik (%)

    21,3

    21,8

    25,5

    24,9

    Bron: Database van artikel 14, lid 6.

    (71)

    De Chinese invoer met dumping was goed voor een marktaandeel van 18,8 % en een volume van 38 404 ton in het tijdvak van het oorspronkelijk onderzoek, maar steeg aanzienlijk tijdens de beoordelingsperiode. De invoer met dumping uit de VRC steeg van 44 484 tot 57 465 ton tijdens de beoordelingsperiode en was goed voor een marktaandeel van 26,5 % tijdens het TNO.

    b)   Prijzen van aan maatregelen onderworpen invoer uit het betrokken land en prijsonderbieding

    (72)

    De invoerprijzen werden vastgesteld op basis van de database van artikel 14, lid 6, en daalden met gemiddeld 12 % tijdens de beoordelingsperiode.

    Tabel 4

    Prijzen van aan maatregelen onderworpen invoer

    Land

     

    2012

    2013

    2014

    TNO

    VRC

    Gemiddelde prijs (EUR/kg)

    1,79

    1,63

    1,54

    1,57

    Index

    100

    91

    86

    88

    Bron: Database van artikel 14, lid 6.

    (73)

    Wegens de niet-medewerking van de Chinese producenten, en dus het ontbreken van uitvoerprijsgegevens per productsoort, kon de Commissie geen gedetailleerde prijsvergelijking per productsoort maken. Om die redenen werden de berekeningen van de prijsonderbieding uitgevoerd op basis van een vergelijking tussen de gemiddelde prijzen van de aan maatregelen onderworpen Chinese uitvoer en de gemiddelde prijzen van de bedrijfstak van de Unie tijdens het TNO. Na correctie voor het conventionele douanerecht van 4 % werd een prijsonderbiedingsmarge van 22,7 % vastgesteld. In het oorspronkelijk onderzoek werd een vergelijkbare prijsonderbiedingsmarge van 24,1 % vastgesteld. Deze marge was echter gebaseerd op een vergelijking met een vergelijkbare productsoort waarvoor de Chinese exporteurs wel medewerking verleenden.

    (74)

    De Commissie concludeerde derhalve dat de Chinese exporteurs de prijzen van de producenten in de Unie consequent onderbieden.

    (75)

    Eén belanghebbende voerde aan dat de invoer zonder dumping in de berekening van de prijsonderbieding had moeten worden opgenomen.

    (76)

    De Commissie is echter van mening dat die opname niet gerechtvaardigd is, op basis van de toepassing van de interpretatie van de antidumpingovereenkomst door het Orgaan voor Geschillenbeslechting van de Wereldhandelsorganisatie in de zaak over rundvlees en rijst (19), zoals reeds vermeld in overweging 35.

    4.   Economische situatie van de bedrijfstak van de Unie

    (77)

    Overeenkomstig artikel 3, lid 5, van de basisverordening onderzocht de Commissie de gevolgen van de invoer met dumping voor de bedrijfstak van de Unie op basis van de evaluatie van alle relevante economische indicatoren, om de toestand van de bedrijfstak van de Unie van 2012 tot het einde van het TNO te beoordelen.

    (78)

    Daarbij maakte de Commissie onderscheid tussen macro-economische en micro-economische schade-indicatoren. De macro-economische indicatoren voor de beoordelingsperiode werden vastgesteld, geanalyseerd en onderzocht op basis van de voor de bedrijfstak van de Unie verstrekte gegevens. De micro-economische indicatoren werden vastgesteld op basis van de gegevens die bij de medewerkende producenten in de Unie werden verzameld en gecontroleerd. Wegens aansluitingsproblemen met betrekking tot de gegevens van een dochteronderneming van de DuraFiber-groep na haar reorganisatie (DuraFiber Technologies (DFT) GmbH, Duitsland) werden de door die onderneming verstrekte gegevens alsmede haar antwoord op de vragenlijst uitgesloten van de bepaling van de micro-economische indicatoren.

    (79)

    Eén belanghebbende voerde aan dat de uitsluiting van DuraFiber Duitsland de schade-indicatoren mogelijk fundamenteel had gewijzigd.

    (80)

    Ten eerste moet worden opgemerkt dat de uitsluiting van de gedeeltelijk gecontroleerde gegevens van DuraFiber Duitsland alleen van invloed was op de vaststelling van de micro-economische indicatoren en dus niet op de analyse van de macro-economische indicatoren. Bovendien werden deze micro-economische indicatoren gebaseerd op de gegevens van de overige vier producenten in de Unie die ongeveer 80 % van de productie in de Unie vertegenwoordigen. Daarom zijn de specifieke indicatoren nog steeds representatief voor de bedrijfstak van de Unie. Tot slot volgden de gedeeltelijk gecontroleerde gegevens die door DuraFiber Duitsland werden verstrekt algemeen de trend van de micro-economische indicatoren van de vier producenten in de Unie waarvan de gegevens in aanmerking werden genomen.

    (81)

    In het licht van beide bovenstaande overwegingen wordt geconcludeerd dat de uitsluiting van DuraFiber Duitsland van de analyse van de micro-indicatoren niets veranderde aan de ontwikkeling van de schade-indicatoren en dat de bijbehorende conclusies dus representatief zijn voor de gehele bedrijfstak.

    (82)

    Hierna zijn de macro-economische indicatoren: productie, productiecapaciteit, bezettingsgraad, voorraden, verkoopvolume, marktaandeel en groei, werkgelegenheid, productiviteit, hoogte van werkelijke dumpingmarge en herstel van eerdere dumping. De micro-economische indicatoren zijn: gemiddelde prijzen per eenheid, productiekosten, winstgevendheid, kasstroom, investeringen, rendement van investeringen, vermogen om kapitaal aan te trekken en loonkosten.

    Macro-economische indicatoren

    a)   Productie, productiecapaciteit en bezettingsgraad

    (83)

    De totale productie, de productiecapaciteit en de bezettingsgraad in de Unie ontwikkelden zich tijdens de beoordelingsperiode als volgt:

    Tabel 5

    Productie, productiecapaciteit en bezettingsgraad

     

    2012

    2013

    2014

    TNO

    Productievolume (ton)

    92 753

    91 985

    93 990

    92 461

    Productievolume (Index)

    100

    99

    101

    100

    Productiecapaciteit (ton)

    109 398

    108 869

    108 690

    110 285

    Productiecapaciteit (Index)

    100

    100

    99

    101

    Bezettingsgraad (%)

    85

    84

    86

    84

    Bron: Antwoorden op de vragenlijst.

    (84)

    Tijdens de beoordelingsperiode bleven de productie, de productiecapaciteit en de bezettingsgraad stabiel.

    b)   Verkoopvolume en marktaandeel

    (85)

    Het verkoopvolume en het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie in de Unie ontwikkelden zich tijdens de beoordelingsperiode als volgt:

    Tabel 6

    Verkoopvolume en marktaandeel

     

    2012

    2013

    2014

    TNO

    Verkoopvolume in de Unie (ton)

    67 527

    69 407

    68 007

    65 733

    Verkoopvolume in de Unie (Index)

    100

    103

    101

    97

    Marktaandeel (%)

    34,4

    33,2

    30,6

    30,3

    Bron: Database van artikel 14, lid 6, en antwoorden op de vragenlijst.

    (86)

    Het verkoopvolume van de bedrijfstak van de Unie op de markt van de Unie kromp met 3 % en het respectieve marktaandeel ervan daalde van 34,4 % tot 30,3 % (– 4,1 procentpunt) tijdens de beoordelingsperiode.

    c)   Groei

    (87)

    Het verbruik in de Unie nam tijdens de beoordelingsperiode met 11 % toe, maar het verkoopvolume van de bedrijfstak van de Unie liep met 3 % terug.

    d)   Werkgelegenheid en productiviteit

    (88)

    De werkgelegenheid en de productiviteit ontwikkelden zich tijdens de beoordelingsperiode als volgt:

    Tabel 7

    Werkgelegenheid en productiviteit

     

    2012

    2013

    2014

    TNO

    Aantal werknemers

    941

    875

    902

    911

    Aantal werknemers (Index)

    100

    93

    96

    97

    Productiviteit (eenheid/werknemer)

    98,6

    105,2

    104,2

    101,5

    Productiviteit (eenheid/werknemer) (Index)

    100

    107

    106

    103

    Bron: Antwoorden op de vragenlijst.

    (89)

    Het aantal arbeidsplaatsen daalde in de beoordelingsperiode met 3 %. Tegelijkertijd steeg de productiviteit met 3 %, zoals weergegeven in tabel 7 in overweging 88.

    e)   Hoogte van dumpingmarge en herstel van eerdere dumping

    (90)

    De in het oorspronkelijk onderzoek voor de VRC vastgestelde dumpingmarge lag aanzienlijk boven de de-minimisdrempel. Uit het onderzoek bleek dat garens met een hoge sterktegraad van polyesters van oorsprong uit de VRC nog steeds tegen dumpingprijzen in de Unie werden ingevoerd. De tijdens het TNO vastgestelde dumpingmarge lag eveneens aanzienlijk boven de de-minimisdrempel (zie overweging 38). Dit viel samen met een stijging van de volumes van invoer met dumping uit de VRC tegen steeds lagere prijzen, wat resulteerde in een groeiend marktaandeel tijdens de beoordelingsperiode. Als gevolg daarvan zag de bedrijfstak van de Unie zowel zijn marktaandeel als zijn verkoopvolume tijdens de beoordelingsperiode afnemen, al slaagde hij erin zijn verliezen te beperken.

    Micro-economische indicatoren

    f)   Prijzen en factoren die prijzen beïnvloeden

    (91)

    De gemiddelde prijs van de bedrijfstak van de Unie bij verkoop aan niet-verbonden afnemers in de Unie ontwikkelde zich tijdens de beoordelingsperiode als volgt:

    Tabel 8

    Gemiddelde verkoopprijzen

     

    2012

    2013

    2014

    TNO

    Gemiddelde verkoopprijs per eenheid in de Unie (EUR/kg)

    2,39

    2,31

    2,23

    2,17

    Gemiddelde verkoopprijs per eenheid in de Unie (Index)

    100

    97

    93

    91

    Productiekosten per eenheid (EUR/kg)

    2,50

    2,43

    2,26

    2,19

    Productiekosten per eenheid (Index)

    100

    97

    90

    87

    Bron: Antwoorden op de vragenlijst.

    (92)

    De prijs per eenheid van de bedrijfstak van de Unie bij verkoop aan niet-verbonden afnemers in de Unie daalde met 9 %. Dit is deels te verklaren door de daling van de productiekosten per eenheid met 13 %. De prijzen daalden echter minder dan de kosten, wat de positieve impact op de winstgevendheid van de bedrijfstak van de Unie verklaart, zoals hieronder weergegeven in overweging 98.

    g)   Loonkosten

    (93)

    De gemiddelde loonkosten van de bedrijfstak van de Unie ontwikkelden zich tijdens de beoordelingsperiode als volgt:

    Tabel 9

    Gemiddelde loonkosten per werknemer

     

    2012

    2013

    2014

    TNO

    Gemiddelde loonkosten per werknemer (EUR)

    39 273

    41 674

    39 711

    39 850

    Gemiddelde loonkosten per werknemer (Index)

    100

    106

    101

    101

    Bron: Antwoorden op de vragenlijst.

    (94)

    De gemiddelde loonkosten per werknemer bleven in de beoordelingsperiode stabiel. Dit kan vooral worden verklaard door de toenemende inspanningen van de bedrijfstak van de Unie om de productiekosten te beheersen en op die manier zijn concurrentiepositie te handhaven.

    h)   Voorraden

    (95)

    De voorraden van de producenten in de Unie ontwikkelden zich tijdens de beoordelingsperiode als volgt:

    Tabel 10

    Voorraden

     

    2012

    2013

    2014

    TNO

    Eindvoorraden (ton)

    8 050

    6 872

    8 244

    8 387

    Eindvoorraden (Index)

    100

    85

    102

    104

    Eindvoorraden als percentage van de productie (%)

    8,7

    7,5

    8,8

    9,1

    Bron: Antwoorden op de vragenlijst.

    (96)

    Tijdens de beoordelingsperiode namen de voorraden van de bedrijfstak van de Unie in totaal met 4 % toe. Een aanzienlijk deel van de productie van garens met een hoge sterktegraad van polyesters bestaat uit standaardproducten. Bijgevolg moet de bedrijfstak van de Unie een bepaald voorraadniveau aanhouden om in staat te zijn snel aan de vraag van zijn afnemers te voldoen. De eindvoorraden als percentage van de productie bleven relatief stabiel en volgden daarmee de ontwikkeling van de productie van de bedrijfstak van de Unie.

    i)   Winstgevendheid, kasstroom, investeringen, rendement van investeringen en vermogen om kapitaal aan te trekken

    (97)

    De winstgevendheid, de kasstroom, de investeringen en het rendement van investeringen van de producenten in de Unie ontwikkelden zich tijdens de beoordelingsperiode als volgt:

    Tabel 11

    Winstgevendheid, kasstroom, investeringen en rendement van investeringen

     

    2012

    2013

    2014

    TNO

    Winstgevendheid van de verkoop in de Unie aan niet-verbonden afnemers (% van de omzet)

    – 4,7

    – 5,3

    – 1,4

    – 1,1

    Kasstroom (EUR)

    – 2 993 463

    – 4 156 375

    – 4 895 147

    – 2 111 763

    Kasstroom Index

    – 100

    – 139

    – 164

    – 71

    Investeringen (EUR)

    2 313 235

    1 284 905

    3 511 528

    12 801 375

    Investeringen Index

    100

    56

    152

    553

    Rendement van investeringen (%)

    – 4,3

    – 4,2

    – 2,0

    – 1,4

    Bron: Antwoorden op de vragenlijst.

    (98)

    De Commissie stelde de winstgevendheid van de bedrijfstak van de Unie vast door de nettowinst vóór belastingen van de verkoop van het soortgelijke product aan niet-verbonden afnemers in de Unie uit te drukken als een percentage van zijn omzet. De winstgevendheid was nog steeds negatief, maar verbeterde van – 4,7 % naar – 1,1 % tijdens de beoordelingsperiode. Dit is echter nog steeds lager dan de streefwinst van 3 % die in het oorspronkelijk onderzoek werd vastgesteld.

    (99)

    De nettokasstroom, d.w.z. het vermogen van de bedrijfstak van de Unie om zijn activiteiten zelf te financieren, was negatief tijdens de beoordelingsperiode. De indicator liet een aanzienlijke verbetering van 29 % optekenen, maar is nog steeds negatief. Dit doet vragen rijzen over het vermogen van de bedrijfstak van de Unie om verder in de nodige zelffinanciering van zijn activiteiten te voorzien.

    (100)

    De investeringen namen aanzienlijk toe tijdens de periode, in de eerste plaats om aan onderhoudsbehoeften te voldoen en voor een klein deel om te moderniseren, wat een bescheiden impact op de uitbreiding van de capaciteit had.

    (101)

    Het rendement van investeringen is de nettowinst als percentage van de brutoboekwaarde van de investeringen. Deze indicator steeg tijdens de beoordelingsperiode van – 4,3 % tot – 1,4 % als gevolg van de groeiende winstgevendheid en de stagnatie van de investeringen tijdens de beoordelingsperiode.

    (102)

    Rekening houdend met de negatieve winstgevendheid en de negatieve kasstroom bleef het vermogen van de bedrijfstak om kapitaal aan te trekken zeer beperkt.

    j)   Conclusie inzake schade

    (103)

    Tijdens de beoordelingsperiode vertoonden de meeste belangrijke schade-indicatoren met betrekking tot de bedrijfstak van de Unie een negatieve trend. Het marktaandeel ervan kromp met 4,1 procentpunt van 34,4 % tot 30,3 % en het verkoopvolume en de verkoopprijs per eenheid in de Unie daalden met respectievelijk 3 % en 9 %. Tegelijkertijd liep de werkgelegenheid met 3 % terug, kromp het aan niet-verbonden ondernemingen verkochte uitvoervolume met 28 % en daalden de bijbehorende uitvoerprijzen per eenheid met 17 %. De productiviteit steeg met 2,9 %.

    (104)

    Ondanks de bovenstaande trends verbeterde de winstgevendheid van – 4,7 % naar – 1,1 % tijdens de beoordelingsperiode. Hoewel dit een aanzienlijke verbetering is ten opzichte van de winstgevendheid van de bedrijfstak van de Unie tijdens het onderzoektijdvak van het oorspronkelijk onderzoek (1 juli 2008 tot en met 30 juni 2009), die – 13,3 % bedroeg, is de winstgevendheid nog steeds negatief. Deze verlieslatende situatie van de bedrijfstak van de Unie resulteerde in een continu negatief rendement van investeringen. Toch is de kasstroom verbeterd.

    (105)

    De conclusie van het oorspronkelijk onderzoek luidde dat het marktaandeel van 18,8 % van de Chinese invoer, waarvan vastgesteld werd dat het ging om invoer met dumping waarbij de verkoopprijzen van de bedrijfstak van de Unie met 24,1 % werden onderboden, volstond om de bedrijfstak van de Unie aanmerkelijke schade te berokkenen. Tijdens het TNO werd een vergelijkbare situatie vastgesteld. De Chinese invoer met dumping vertegenwoordigde 26,5 % van het marktaandeel en onderbood de verkoopprijzen van de bedrijfstak van de Unie met 18,6 %, zoals toegelicht in overweging 110.

    (106)

    Eén belanghebbende voerde aan dat de bedrijfstak van de Unie geen aanmerkelijke schade lijdt omdat de productie, productiecapaciteit en bezettingsgraad stabiel blijven. De ontwikkeling van andere indicatoren zoals verkoopvolumes en marktaandeel wordt beschouwd als vertekend door de verkeerde definitie van verbruik, zoals in overweging 66 wordt beweerd.

    (107)

    De bewering dat het verbruik verkeerd is bepaald, werd in overweging 67 weerlegd. Bovendien zijn volgens artikel 3, lid 5, van de basisverordening noch één noch meer van de relevante schadefactoren noodzakelijkerwijze doorslaggevend. Het feit dat sommige factoren stabiel bleven, verandert dus niets aan de conclusies inzake schade.

    (108)

    Om bovenstaande redenen wordt geconcludeerd dat de bedrijfstak van de Unie nog steeds aanmerkelijke schade lijdt in de zin van artikel 3, lid 5, van de basisverordening.

    5.   Oorzakelijk verband

    (109)

    Gezien de bovenstaande bevindingen inzake materiële schade onderzocht de Commissie of de invoer met dumping uit de VRC de bedrijfstak van de Unie aanmerkelijke schade heeft berokkend. De Commissie onderzocht ook of het mogelijk was dat tegelijkertijd andere bekende factoren de bedrijfstak van de Unie schade hebben berokkend.

    5.1.   Gevolgen van de invoer met dumping

    (110)

    De bedrijfstak van de Unie blijft in een situatie van kwetsbaar gedeeltelijk herstel en er wordt van uitgegaan dat de Chinese invoer met dumping ondanks de geldende maatregelen aanmerkelijke schade bleef veroorzaken. Zelfs wanneer rekening wordt gehouden met het gecombineerde effect van de kosten na invoer van 2,7 %, zoals geverifieerd op het niveau van de medewerkende niet-verbonden importeurs, het conventionele douanerecht van 4 % en de antidumpingrechten die tijdens het TNO werden betaald, bleken immers de gemiddelde prijzen van de Chinese invoer met dumping de gemiddelde verkoopprijs van de bedrijfstak van de Unie nog steeds met 18,6 % te onderbieden, wat aanzienlijk is. Deze invoer bleef de afgelopen jaren ook toenemen, wat een negatief effect had op de markt in zijn geheel doordat de prijzen werden gedrukt en wat bijdroeg aan de afname van het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie. Door de aanhoudende druk op de markt van de Unie kon de bedrijfstak van de Unie niet ten volle profiteren van de daling van de grondstofprijzen.

    (111)

    Eén belanghebbende voerde aan dat er geen correlatie is tussen de Chinese prijzen en de toestand van de bedrijfstak van de Unie.

    (112)

    Deze analyse was echter gebaseerd op trends die vóór de periode 2011-2015 werden vastgesteld, die niet dezelfde zijn voor de beoordelingsperiode van het huidige onderzoek die loopt van 2012 tot en met het TNO (eindigend in september 2015). Deze analyse kon derhalve niet in aanmerking worden genomen. In ieder geval dient te worden opgemerkt dat de prijzen van de Chinese invoer met dumping tijdens de beoordelingsperiode algemeen daalden en de prijzen van de bedrijfstak van de Unie onderboden. Het feit dat in een bepaald jaar (het TNO) de prijzen van de Chinese uitvoer stegen en de toestand van de bedrijfstak van de Unie niet verslechterde, doet geen afbreuk aan de geldigheid van die vaststelling. Het argument wordt derhalve afgewezen.

    5.2.   Gevolgen van andere factoren

    (113)

    Op basis van de tijdens het onderzoek verzamelde informatie bleek het aandeel van de productie voor intern gebruik niet aanzienlijk te zijn. Slechts ongeveer 15 % van de productie van de bedrijfstak van de Unie wordt intern gebruikt. Een groter productievolume leidt doorgaans tot schaalvoordelen, wat gunstig is voor de betrokken producent. Slechts een klein deel van de bedrijfstak van de Unie is verticaal geïntegreerd en de productie voor intern gebruik wordt in de verwerkende industrie verder verwerkt tot producten met toegevoegde waarde. Het onderzoek wees niet op productieproblemen in verband met deze downstreamproducten. Gelet op de bovenstaande overwegingen is de Commissie van oordeel dat de productie voor intern gebruik van de bedrijfstak van de Unie geen negatieve gevolgen had voor de financiële situatie ervan.

    (114)

    Belangrijke landen van uitvoer naar de Unie zijn de Republiek Korea, Taiwan, Zwitserland, Belarus en Turkije. De totale invoer van het betrokken product uit derde landen, inclusief de niet aan maatregelen onderworpen invoer uit de VRC, steeg met 11 % (van 84 467 tot 93 973 ton) tijdens de beoordelingsperiode, wat neerkomt op 43,3 % van het verbruik in de Unie. In dezelfde periode daalde de gemiddelde invoerprijs per eenheid gestaag van 2,19 tot 2,09 EUR per kg, een daling met 4 %. De trend van dalende invoerprijzen werd ook vastgesteld bij de meeste andere exporteurs uit derde landen naar de markt van de Unie (de Republiek Korea – 7 %, Zwitserland – 15 %, Belarus – 13 %, Turkije – 6 %). Tegelijkertijd daalden de invoerprijzen per eenheid van de niet aan maatregelen onderworpen invoer uit de VRC met slechts 3 %.

    Tabel 12

    Invoer uit derde landen

    Land

     

    2012

    2013

    2014

    TNO

    VRC (niet aan maatregelen onderworpen invoer)

    Hoeveelheid (ton)

    29 109

    33 865

    36 977

    39 742

    Index

    100

    116

    127

    137

    Marktaandeel (%)

    14,8

    16,2

    16,6

    18,3

    Gemiddelde prijs (EUR/kg)

    1,75

    1,72

    1,69

    1,69

    Index

    100

    99

    97

    97

    Republiek Korea

    Hoeveelheid (ton)

    27 948

    31 145

    33 048

    32 545

    Index

    100

    111

    118

    116

    Marktaandeel (%)

    14,2

    14,9

    14,9

    15,0

    Gemiddelde prijs (EUR/kg)

    2,15

    2,13

    2,03

    2,01

    Index

    100

    99

    95

    93

    Taiwan

    Hoeveelheid (ton)

    10 153

    9 599

    9 251

    8 364

    Index

    100

    95

    91

    82

    Marktaandeel (%)

    5,2

    4,6

    4,2

    3,9

    Gemiddelde prijs (EUR/kg)

    1,78

    1,91

    1,85

    1,90

    Index

    100

    107

    104

    107

    Zwitserland

    Hoeveelheid (ton)

    5 610

    5 263

    4 895

    5 190

    Index

    100

    94

    87

    93

    Marktaandeel (%)

    2,9

    2,5

    2,2

    2,4

    Gemiddelde prijs (EUR/kg)

    4,30

    4,09

    4,01

    3,66

    Index

    100

    95

    93

    85

    Belarus

    Hoeveelheid (ton)

    3 384

    3 189

    3 344

    2 374

    Index

    100

    94

    99

    70

    Marktaandeel (%)

    1,7

    1,5

    1,5

    1,1

    Gemiddelde prijs (EUR/kg)

    2,13

    2,06

    1,99

    1,86

    Index

    100

    97

    93

    87

    Turkije

    Hoeveelheid (ton)

    1 443

    1 545

    1 455

    1 594

    Index

    100

    107

    101

    110

    Marktaandeel (%)

    0,7

    0,7

    0,7

    0,7

    Gemiddelde prijs (EUR/kg)

    2,95

    2,66

    2,65

    2,77

    Index

    100

    90

    90

    94

    Totaal derde landen, inclusief niet aan maatregelen onderworpen invoer uit de VRC

    Hoeveelheid (ton)

    84 467

    91 330

    94 222

    93 973

    Index

    100

    108

    112

    111

    Marktaandeel (%)

    43,0

    43,7

    42,4

    43,3

    Gemiddelde prijs (EUR/kg)

    2,19

    2,15

    2,10

    2,09

    Index

    100

    98

    96

    96

    Bron: Database van artikel 14, lid 6.

    (115)

    Zoals weergegeven in tabel 12 waren het marktaandeel van de invoer uit andere landen en de daling van de prijzen van de niet aan maatregelen onderworpen invoer uit de VRC niet groot genoeg om te worden beschouwd als de oorzaak van de schade die de bedrijfstak van de Unie tijdens het TNO leed.

    (116)

    De Commissie ontving opmerkingen met betrekking tot de redenen voor de huidige negatieve situatie van de bedrijfstak van de Unie, zoals de ontwikkeling van de grondstofprijzen, het gebrek aan investeringen en modernisering, wanbeheer en een gebrek aan visie, verouderde productiemethoden, het ontbreken van grootschalige fabrieken en de lage kwaliteit van de geproduceerde producten. Uit het onderzoek bleek dat de situatie van de bedrijfstak van de Unie niet aan die redenen kon worden toegeschreven. In plaats daarvan wees het onderzoek uit dat de bedrijfstak van de Unie effectief bleef werken in een zeer concurrerende markt en dat hij optimaal gebruikmaakte van de bestaande activa, zonder zwaar te investeren in capaciteitsuitbreiding en modernisering, waardoor hij erin slaagde de winstgevendheid te verhogen na de instelling van de definitieve maatregelen in 2010. Bijgevolg werden deze argumenten afgewezen.

    (117)

    Eén belanghebbende voerde aan dat de vermeende aanzienlijke investeringen van de bedrijfstak van de Unie van invloed waren op de kasstroom en de winst van de bedrijfstak van de Unie, dat dat effect niet aan de invoer uit de VRC had mogen worden toegeschreven en dat deze factoren in een aparte niet-toerekeningsanalyse hadden moeten worden opgenomen.

    (118)

    Ten eerste gingen de winst en de kasstroom van de bedrijfstak van de Unie erop vooruit, ondanks de tijdens het TNO gedane investeringen, wat illustreert dat deze investeringen gerechtvaardigd waren en een positief effect hadden. Ten tweede kan de winst alleen worden beïnvloed door de afschrijvingen pro rata temporis die verband houden met de investeringen en de door de bedrijven gedragen financiële kosten tijdens de financiering van de investeringen. Ten slotte zijn afschrijvingen aftrekbare kosten die niet gepaard gaan met een uitgaande kasstroom, wat betekent dat de kasstroom van de bedrijfstak van de Unie niet rechtstreeks door afschrijvingen kan worden beïnvloed; alleen de financiële kosten zouden een effect hebben.

    (119)

    Sommige belanghebbenden voerden ook aan dat de Chinese invoer met dumping tijdens de beoordelingsperiode geen schade veroorzaakte of dat de schade werd veroorzaakt door invoer uit andere landen. Omdat werd vastgesteld dat de prijzen van de Chinese invoer met dumping de prijzen van de bedrijfstak van de Unie bleven onderbieden en lager waren dan de prijzen van de invoer uit de andere landen, werd dit argument afgewezen.

    (120)

    Eén belanghebbende voerde aan dat de Commissie de impact van andere factoren van het oorzakelijke verband in haar zogenaamde niet-toerekeningsanalyse beter had moeten toelichten.

    (121)

    In dit verband moet erop worden gewezen dat de niet-toerekeningsanalyse tot doel heeft vast te stellen of een andere factor het waargenomen oorzakelijke verband tussen de invoer met dumping en de aanmerkelijke schade van de bedrijfstak van de Unie had kunnen verbreken, waardoor de causaliteit onwaarschijnlijk of zelfs onmogelijk was geworden. Geen van de in aanmerking genomen factoren was van die aard en bijgevolg wordt het argument afgewezen.

    5.3.   Conclusie inzake het oorzakelijke verband

    (122)

    Hoewel andere factoren ook tot de schade zouden kunnen bijdragen, werden deze niet toereikend geacht om het oorzakelijke verband tussen de invoer met dumping uit de VRC en de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade te verbreken.

    E.   WAARSCHIJNLIJKHEID VAN VOORTZETTING VAN DE SCHADE

    (123)

    Er werd vastgesteld dat de Chinese exporteurs een uiterst grote reservecapaciteit hadden tijdens de beoordelingsperiode, zoals aangegeven in overweging 50, in vergelijking met de omvang van de Europese markt.

    (124)

    Tijdens de beoordelingsperiode nam de Chinese uitvoer naar de markt van de Unie aanzienlijk toe (+ 29 %). Zoals vermeld in overweging 54 voerde de VRC het betrokken product voornamelijk tegen hogere prijzen naar de markt van de Unie dan naar de rest van de wereld uit. Tijdens het onderzoek zijn geen aanwijzingen gevonden dat deze situatie althans op korte termijn zal veranderen. De Chinese exporteurs vonden de markt van de Unie dan ook tamelijk aantrekkelijk wegens de mogelijkheid om aanzienlijke hoeveelheden uit te voeren tegen hogere prijzen dan naar de rest van de wereld.

    (125)

    Uit het onderzoek bleek dat 60 % van de Chinese invoer plaatsvond tegen dumpingprijzen en dat de dumpingpraktijken waarschijnlijk zullen worden voortgezet indien de maatregelen komen te vervallen. De Chinese invoer met dumping bleef de prijzen van de producenten in de Unie aanzienlijk onderbieden in dezelfde mate als in het oorspronkelijk onderzoek. Meer bepaald bleek de aan maatregelen onderworpen invoer uit de VRC de prijzen van de producenten in de Unie met 22,8 % te onderbieden, waaruit een agressief prijsstellingsgedrag blijkt. Dit zal de prijzen waarschijnlijk verder doen dalen en het fragiele herstel van de bedrijfstak van de Unie ondermijnen. Er bestaat dus een duidelijk risico dat de bedrijfstak van de Unie aanmerkelijke schade zal blijven lijden indien de maatregelen komen te vervallen.

    (126)

    In het licht van het voorgaande wordt geconcludeerd dat de intrekking van de maatregelen met betrekking tot de invoer uit de VRC naar alle waarschijnlijkheid zou leiden tot de voortzetting van aanmerkelijke schade voor de bedrijfstak van de Unie.

    F.   BELANG VAN DE UNIE

    (127)

    Overeenkomstig artikel 21 van de basisverordening onderzocht de Commissie of de handhaving van de bestaande antidumpingmaatregelen tegen de VRC zou indruisen tegen het belang van de Unie. Het belang van de Unie werd vastgesteld op basis van een beoordeling van alle betrokken belangen, waaronder die van de bedrijfstak van de Unie, importeurs en gebruikers.

    (128)

    Overeenkomstig artikel 21, lid 2, van de basisverordening werden alle belanghebbenden in de gelegenheid gesteld hun standpunten kenbaar te maken.

    (129)

    Op basis hiervan onderzocht de Commissie of er, ondanks de conclusies dat de dumping en schade waarschijnlijk zullen worden herhaald, dwingende redenen waren om te concluderen dat de handhaving van de bestaande maatregelen niet in het belang van de Unie zou zijn.

    1.   Belang van de bedrijfstak van de Unie

    (130)

    De bedrijfstak van de Unie heeft in de beoordelingsperiode gestaag marktaandeel verloren en aanmerkelijke schade geleden. Niettemin verbeterde hij zijn winstgevendheid tot een niveau dat het break-evenpoint dicht benadert (maar nog steeds negatief is), terwijl de verkoop bijna op hetzelfde niveau bleef. Deze ontwikkeling richting stabiliteit op de markt is hoogstwaarschijnlijk toe te schrijven aan de ingestelde maatregelen. Als de maatregelen worden ingetrokken, zou de situatie van de bedrijfstak van de Unie naar alle waarschijnlijkheid nog slechter zijn.

    (131)

    Derhalve werd geconcludeerd dat het in het belang van de bedrijfstak van de Unie zou zijn om de geldende maatregelen tegen de VRC te handhaven.

    2.   Belang van de importeurs/handelaren

    (132)

    15 niet-verbonden importeurs vulden bij de opening van het onderzoek steekproefformulieren in, en dus werd besloten om de bepalingen inzake steekproeven toe te passen. Drie importeurs werden geselecteerd. Er werd hen gevraagd een vragenlijst in te vullen. Uiteindelijk diende slechts één importeur een ingevulde vragenlijst in die werd gecontroleerd.

    (133)

    Uit het onderzoek bleek dat het bedrijf importeerde van slechts één aan maatregelen onderworpen Chinese producent, met wie het reeds lang zaken doet. Het onderzoek wees uit dat de gevolgen van de geldende maatregelen voor het bedrijf niet aanzienlijk waren. Dit wordt bevestigd door het feit dat de importeur besloot om niet van leverancier te veranderen, ondanks de instelling van de oorspronkelijke maatregelen.

    3.   Belang van de gebruikers

    (134)

    In de fase van de opening van het onderzoek meldden zich 25 gebruikers die vroegen om een vragenlijst te mogen invullen. Uiteindelijk werden van slechts vier gebruikers ingevulde vragenlijsten ontvangen. Zij werden allemaal bezocht en de door hen ingediende gegevens werden gecontroleerd. Wat echter opvalt, is dat er aan dit nieuwe onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen aanzienlijk minder verwerkende ondernemingen deelnamen dan toen de maatregelen voor het eerst werden ingesteld. Aan het oorspronkelijk onderzoek verleenden 33 gebruikers medewerking, maar aan het nieuwe onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen namen slechts vier gebruikers deel. Het merendeel van de gebruikers lijkt erin geslaagd te zijn zich aan de instelling van de maatregelen aan te passen met weinig nadelige gevolgen voor hun activiteiten.

    (135)

    Voor één gebruiker, die in de naaigarenindustrie actief was, stelde de Commissie vast dat de gevolgen van de huidige maatregelen voor zijn kosten en winstgevendheid niet aanzienlijk waren. Voor de andere drie gebruikers, die allemaal GHS importeerden uit de VRC en in de weverij (gordels, riemen, spanbanden enz.) actief waren, werd vastgesteld dat de gevolgen van de huidige maatregelen voor hun kosten klein waren, maar dat de impact op hun winstgevendheid aanzienlijker was omdat deze bedrijven zaken doen tegen zeer lage winstmarges. Toch leken de gevolgen van de rechten beperkt te zijn omdat er veel alternatieve leveranciers met concurrerende prijzen beschikbaar waren.

    (136)

    De door gebruikers ingediende opmerkingen gingen over problemen die zij ondervinden met de producenten in de Unie, zoals het gebrek aan capaciteit, het gebrek aan bepaalde kwaliteiten en late leveringen. De gebruikers voerden aan dat de bestaande maatregelen (0 %-9,8 %) in combinatie met het reguliere invoerrecht van 4 % hun concurrenten ten goede komen, in die zin dat die concurrenten downstreamproducten tegen lagere prijzen in de Unie kunnen importeren omdat zij geen rechten hoeven te betalen voor hun grondstoffen (betrokken product). Zij zijn van mening dat deze situatie zal leiden tot de verdere overbrenging van downstreamactiviteiten naar locaties buiten de EU en de toekomst van naar wordt beweerd 4 000 werknemers in hun sector op het spel zet. Uit het onderzoek bleek dat het bewijsmateriaal ter onderbouwing van deze beweringen en vermeende risico's niet kon aantonen dat het hier ging om terugkerende en structurele problemen in verband met de bedrijfstak van de Unie.

    (137)

    Allereerst moet in herinnering worden gebracht dat de medewerking van de gebruikers aan dit onderzoek vrij beperkt was in vergelijking met de medewerking aan het oorspronkelijk onderzoek (waaraan destijds 33 gebruikers meewerkten), wat betekent dat hoogstwaarschijnlijk niet alle gebruikers die op de markt van de Unie actief zijn, met de bovengenoemde problemen worden geconfronteerd.

    (138)

    Wat de specifieke argumenten van de medewerkende gebruikers betreft, bleek uit het onderzoek dat de bedrijfstak van de Unie nog voldoende onbenutte capaciteit heeft (de bezettingsgraad tijdens het TNO bedroeg 84 %) en een breed scala van producten en kwaliteiten aanbiedt. Verder zijn er naast de vijf producenten in de EU veel alternatieve leveranciers uit andere derde landen met concurrerende prijzen en een brede waaier van producten, waaronder niet aan de antidumpingrechten onderworpen ingevoerde producten uit de VRC. Ook gelet op het relatief lage antidumpingrecht en het feit dat een groot deel van de Chinese invoer niet aan maatregelen is onderworpen, is het onwaarschijnlijk dat de geldende maatregelen de bepalende factor voor de vermeende delokalisatie van de verwerkende industrie zouden zijn. Ten slotte was het bewijs voor late leveringen verwaarloosbaar.

    (139)

    Wat de bezettingsgraad van de bedrijfstak van de Unie tijdens het TNO betreft, voerde één belanghebbende aan dat een bezettingsgraad van 84 % bijna overeenkomt met volledige capaciteit en dat er dus onvoldoende beschikbare onbenutte capaciteit was.

    (140)

    Uit het onderzoek bleek dat de gemiddelde productieverliezen van de bedrijfstak van de Unie ongeveer 6 % van de totale productie tijdens het TNO bedroegen, wat zo gezien overeenkomt met een theoretische maximale bezettingsgraad van 94 % en dus een redelijkere schatting van de volledige bezettingsgraad is dan de in het argument vermelde 84 %. Gelet op de resterende onbenutte capaciteit van ten minste 10 % werd het argument afgewezen.

    (141)

    Dezelfde belanghebbende voerde aan dat de producenten in de Unie en de niet-Chinese producenten niet in staat zijn aan de totale vraag en de omvang van losse bestellingen van de Europese verwerkende ondernemingen te voldoen.

    (142)

    Er dient te worden opgemerkt dat de voortzetting van de maatregelen de bestaande onderliggende marktomstandigheden niet verandert. Het onderzoek bracht geen fundamentele veranderingen in de eisen van gebruikers met betrekking tot de grootte of kwaliteit van orders aan het licht. Bovendien is het een vaststaand feit dat de bedrijfstak van de Unie alleen niet aan de vraag van de markt kan voldoen en dat invoer in dit opzicht noodzakelijk is. Verder, en nog belangrijker, is dat antidumpingmaatregelen tot doel hebben om voor alle betrokken partijen weer een gelijk speelveld en eerlijke handelsvoorwaarden tot stand te brengen door de aanmerkelijke schade die door Chinese invoer met dumping wordt veroorzaakt, te elimineren. Het is dus niet nodig dat de bedrijfstak van de Unie in staat is om helemaal alleen aan de vraag van de markt van de Unie te voldoen. In het onderhavige geval is er invoer uit veel verschillende bronnen en ging de aan maatregelen onderworpen invoer nog steeds door, ondanks het bestaan van de maatregelen. De voortzetting van de maatregelen in hun huidige vorm en op hun huidige niveau belet de gebruikers dus niet om Chinese producten te kopen. In dit opzicht werden de bepalingen van de antidumpingverordening nageleefd en bijgevolg dient het argument te worden afgewezen.

    (143)

    Er werd ook beweerd dat de Europese producenten de antidumpingrechten niet hebben aangegrepen om hun productiecapaciteit op te voeren of hun installaties te moderniseren, waardoor zij niet in staat waren hun marktaandeel te behouden in een groeiende markt en wat hen in een uiterst comfortabele positie heeft gebracht zonder te proberen concurrerend te zijn.

    (144)

    Vooreerst dient in herinnering te worden gebracht dat antidumpingmaatregelen, zoals hierboven vermeld, bedoeld zijn om schade veroorzakende dumping te elimineren en dat de bedrijfstak van de Unie niet wettelijk verplicht is te herstructureren of te moderniseren.

    (145)

    Hoe dan ook, zoals reeds vermeld in overweging 138, slaagde de bedrijfstak van de Unie erin zijn verkoopvolumes te verhogen omdat er voldoende beschikbare onbenutte capaciteit was. Daarnaast blijkt uit de positieve ontwikkeling van de winstgevendheid dat de productiemethoden van de bedrijfstak van de Unie nog steeds concurrerend zijn op een markt die tegen dumpingpraktijken wordt beschermd. Bovendien kan de situatie van de bedrijfstak van de Unie geenszins als uiterst comfortabel worden beschouwd, aangezien het onderzoek uitwees dat de bedrijfstak van de Unie tijdens de beoordelingsperiode nog steeds aanmerkelijke schade leed doordat hij marktaandeel verloor en verliezen boekte. De kwetsbare situatie van de bedrijfstak van de Unie — ten minste gedeeltelijk veroorzaakt door vroegere dumpingpraktijken en de aanhoudende onderbieding van de prijzen ervan — is nu juist de reden dat de bedrijfstak van de Unie niet zwaar kon investeren in capaciteitsuitbreiding en een meer uitgesproken modernisering.

    (146)

    Een ander argument betreft de delokalisatie van de verwerkende industrie als gevolg van het bestaan van de antidumpingmaatregelen. Het argument werd onderbouwd door te verwijzen naar een eerdere verklaring waarin en een hoorzitting waar hetzelfde werd beweerd.

    (147)

    Er dient te worden opgemerkt dat uit het onderzoek bleek dat de impact op de winstgevendheid van de in de steekproef opgenomen gebruikers beperkt was en dus niet als de bepalende factor voor de delokalisatie van de verwerkende ondernemingen in de Unie kan worden beschouwd. Voorts vindt de voortzetting van de maatregelen plaats op hetzelfde niveau als voorheen. Ten slotte zijn in de bij de hoorzitting ingediende verklaring geen ondernemingen opgesomd die daadwerkelijk zijn verplaatst.

    (148)

    Eén importeur haalde een argument aan dat verband hield met de economische tegenspoed die door het veranderen van leveranciers van het betrokken product wordt veroorzaakt en toe te schrijven is aan de lange tijd die nodig is voor de testfase en aan het risico om klanten te verliezen in geval van onstabiele kwaliteit en onregelmatige leveringen.

    (149)

    In dit verband moet worden opgemerkt dat de maatregelen bijna zes jaar van kracht waren en dat dit kan worden beschouwd als voldoende tijd voor een importeur om alternatieve leveranciers te vinden, zelfs tegen de achtergrond van tijdrovende tests.

    4.   Conclusie inzake het belang van de Unie

    (150)

    Op basis van het bovenstaande luidde de conclusie van het onderzoek dat de gevolgen van de maatregelen voor de gebruikers en importeurs niet aanzienlijk zijn, wat betekent dat er geen duidelijke redenen zijn om de maatregelen op basis van het belang van de Unie te beëindigen.

    G.   ANTIDUMPINGMAATREGELEN

    (151)

    Alle partijen werden in kennis gesteld van de belangrijkste feiten en overwegingen op grond waarvan de Commissie wilde aanbevelen de bestaande maatregelen te handhaven. Zij konden hierover ook binnen een bepaalde termijn opmerkingen maken. Er is naar behoren rekening gehouden met deze opmerkingen.

    (152)

    Uit het bovenstaande volgt dat, overeenkomstig artikel 11, lid 2, van de basisverordening, de bij Verordening (EU) nr. 1105/2010 ingestelde antidumpingmaatregelen die van toepassing zijn op de invoer van garens met een hoge sterktegraad van polyester van oorsprong uit de VRC, moeten worden gehandhaafd.

    (153)

    Om het risico van ontwijking als gevolg van het grote verschil tussen de hoogte van de rechten zo veel mogelijk te beperken, is de Commissie van oordeel dat in dit geval bijzondere maatregelen nodig zijn om een goede toepassing van de antidumpingrechten te garanderen. Deze bijzondere maatregelen, die van toepassing zijn op ondernemingen waarvoor een individueel recht is vastgesteld, omvatten onder meer de overlegging aan de douaneautoriteiten van de lidstaten van een geldige handelsfactuur die voldoet aan de in artikel 1, lid 3, van deze verordening vermelde vereisten. Voor invoer die niet van een dergelijke factuur vergezeld gaat, geldt het residuele antidumpingrecht dat van toepassing is op alle andere producenten.

    (154)

    Een onderneming die haar naam wijzigt, kan verzoeken om toepassing van deze individuele antidumpingrechten. Dit verzoek moet worden ingediend bij de Commissie (20). Het verzoek moet alle relevante informatie bevatten waaruit blijkt dat de wijziging niet van invloed is op het recht van de onderneming om in aanmerking te komen voor het recht dat op haar van toepassing is. Als de naamswijziging van de onderneming niet van invloed is op haar recht om in aanmerking te komen voor het recht dat op haar van toepassing is, zal een bericht over de naamswijziging worden bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

    (155)

    Deze verordening is in overeenstemming met het advies van het bij artikel 15, lid 1, van Verordening (EU) 2016/1036 ingestelde comité,

    HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

    Artikel 1

    1.   Er wordt een definitief antidumpingrecht ingesteld op garens met een hoge sterktegraad (andere dan naaigarens) van polyesters, niet opgemaakt voor de verkoop in het klein, inclusief monofilamenten van minder dan 67 decitex, van oorsprong uit de Volksrepubliek China en momenteel ingedeeld onder GN-code 5402 20 00.

    2.   Het definitieve antidumpingrecht dat van toepassing is op de nettoprijs, franco grens Unie, vóór inklaring, van de in lid 1 omschreven en door onderstaande ondernemingen geproduceerde producten is als volgt:

    Onderneming

    Recht (%)

    Aanvullende Taric-code

    Zhejiang Guxiandao Industrial Fibre Co., Ltd

    5,1

    A974

    Zhejiang Hailide New Material Co., Ltd

    0

    A976

    Zhejiang Unifull Industrial Fibre Co., Ltd

    5,5

    A975

    In de bijlage vermelde ondernemingen

    5,3

    A977

    Hangzhou Huachun Chemical Fiber Co., Ltd

    0

    A989

    Oriental Industries (Suzhou) Ltd

    9,8

    A990

    Alle andere ondernemingen

    9,8

    A999

    3.   De toepassing van het individuele antidumpingrecht dat voor de in lid 2 vermelde onderneming werd vastgesteld, is afhankelijk van de overlegging aan de douaneautoriteiten van de lidstaten van een geldige handelsfactuur die een verklaring bevat die is gedateerd en ondertekend door een met naam en functie geïdentificeerde medewerker van de entiteit die deze factuur heeft opgesteld, en die luidt als volgt: „Ondergetekende verklaart dat de (hoeveelheid) garens met een hoge sterktegraad van polyesters die naar de Europese Unie is uitgevoerd en waarop deze factuur betrekking heeft, is vervaardigd door (naam en adres van de onderneming) (aanvullende Taric-code) in de Volksrepubliek China. Ondergetekende verklaart dat de in deze factuur verstrekte informatie juist en volledig is.” Als een dergelijke factuur niet wordt overgelegd, wordt het recht toegepast dat voor „alle andere ondernemingen” geldt.

    4.   Tenzij anders vermeld, zijn de geldende bepalingen inzake douanerechten van toepassing.

    Artikel 2

    Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

    Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

    Gedaan te Brussel, 24 februari 2017.

    Voor de Commissie

    De voorzitter

    Jean-Claude JUNCKER


    (1)  PB L 176 van 30.6.2016, blz. 21.

    (2)  PB L 315 van 1.12.2010, blz. 1.

    (3)  PB C 77 van 5.3.2015, blz. 9.

    (4)  PB C 397 van 28.11.2015, blz. 10.

    (5)  De onderhavige verordening is gebaseerd op alle publiek beschikbare informatie die is opgenomen in sectorspecifieke rapporten (de „PCI Fibres — World Synthetic Fibres Supply/Demand”-rapporten voor 2008 en 2013 — zie de overwegingen 42, 47 en 52, evenals het „PCI Fibres — Technical Fibres”-rapport, september 2014 en januari 2015 — zie overweging 58), uitgegeven door het consultancybedrijf PCI Wood Mackenzie.

    (6)  De Republiek Korea vertegenwoordigde samen met de VRC en Taiwan meer dan 90 % van de totale invoer van GHS tijdens het TNO. Hoewel de volumes van de invoer uit India en Japan beperkt waren, werden beide landen in beschouwing genomen wegens de totale productievolumes en de omvang van hun binnenlandse markt.

    (7)  In 2015 was de invoer, inclusief de invoer uit de VRC, goed voor ongeveer 71 % van het totale verbruik (bron: US Department of Commerce en US International Trade Commission).

    (8)  Zie bijvoorbeeld PB L 343 van 19.12.2008, overweging 143.

    (9)  Zie het Mexico-rapport van de Beroepsinstantie — Definitieve antidumpingmaatregelen met betrekking tot rundvlees en rijst: klacht met betrekking tot rijst (WT/DS295/AB/R), goedgekeurd op 20 december 2005, paragrafen 300-307.

    (10)  Zie het verzoek om een nieuw onderzoek, bladzijde 19, en de „PCI Fibres — World Synthetic Fibres Supply/Demand”-rapporten voor 2008 en 2013.

    (11)  PCI Fibres — „World Synthetic Fibres Supply/Demand”-rapporten voor 2008 (blz. 393-410) en 2013 (blz. 379-408).

    (12)  Schatting van de klager.

    (13)  Het cijfer heeft betrekking op het kalenderjaar 2015, aangezien geen nauwkeurige bepaling beschikbaar was voor het TNO.

    (14)  Database van de Chinese douane

    (15)  De beschikbare EU-markt is uitsluitend berekend op basis van het verbruik in de Unie dat nog Chinese producten kan absorberen. Van het geschatte verbruik in de Unie tijdens het TNO, zijnde circa 217 000 ton, werd inderdaad ongeveer 98 000 ton reeds door Chinese producten gedekt (waarvan 39 741 ton niet en 57 464 ton wel aan de maatregelen was onderworpen). Bijgevolg wordt het beschikbare verbruik in de Unie berekend op ongeveer 119 000 ton.

    (16)  PCI Fibres — „World Synthetic Fibres Supply/Demand”-rapporten voor 2008 (blz. 393-410) en 2013 (blz. 379-408).

    (17)  „PCI Fibres — Technical Fibres”-rapport, januari 2015, blz. 1.

    (18)  „PCI Fibres — Technical Fibres”-rapport, september 2014, blz. 8.

    (19)  Zie het Mexico-rapport van de Beroepsinstantie — Definitieve antidumpingmaatregelen met betrekking tot rundvlees en rijst: klacht met betrekking tot rijst (WT/DS295/AB/R), goedgekeurd op 20 december 2005.

    (20)  Europese Commissie, directoraat-generaal Handel, directoraat H, Wetstraat 170, 1040 Brussel, BELGIË.


    BIJLAGE

    Niet in de steekproef opgenomen medewerkende Chinese producenten-exporteurs (aanvullende Taric-code A977):

    Naam van de onderneming

    Stad

    Heilongjiang Longdi Co. Ltd

    Harbin

    Jiangsu Hengli Chemical Fibre Co. Ltd

    Wujiang

    Hyosung Chemical Fiber (Jiaxing) Co. Ltd

    Jiaxing

    Shanghai Wenlong Chemical Fiber Co. Ltd

    Shanghai

    Shaoxing Haifu Chemistry Fibre Co. Ltd

    Shaoxing

    Sinopec Shanghai Petrochemical Co. Ltd

    Shanghai

    Wuxi Taiji Industry Co. Ltd

    Wuxi

    Zhejiang Kingsway High-Tech Fiber Co. Ltd

    Haining City


    Top