EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32006D0599

2006/599/EG: Beschikking van de Commissie van 6 april 2005 betreffende de steunregeling die Italië voornemens is ten uitvoer te leggen ten gunste van de scheepsfinanciering (Kennisgeving geschied onder nummer C(2005) 844) (Voor de EER relevante tekst)

PB L 244 van 7.9.2006, p. 17–23 (ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, NL, PL, PT, SK, SL, FI, SV)

Legal status of the document In force

ELI: http://data.europa.eu/eli/dec/2006/599/oj

7.9.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 244/17


BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE

van 6 april 2005

betreffende de steunregeling die Italië voornemens is ten uitvoer te leggen ten gunste van de scheepsfinanciering

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2005) 844)

(Slechts de tekst in de Italiaanse taal is authentiek)

(Voor de EER relevante tekst)

(2006/599/EG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 88, lid 2, eerste alinea,

Gelet op de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, en met name op artikel 62, lid 1, onder a),

Na de belanghebbenden overeenkomstig de genoemde artikelen te hebben aangemaand hun opmerkingen te maken,

Overwegende hetgeen volgt:

I.   PROCEDURE

(1)

Op 26 november 1998 hechtte de Commissie haar goedkeuring aan de Italiaanse garantieregeling voor de scheepsfinanciering welke in artikel 5 van wet nr. 261 van 31 juli 1997 was vastgelegd, en oordeelde dat de intensiteit van de steun waarin de regeling voorzag, 1 % bedroeg.

(2)

Artikel 5 van wet nr. 261 van 31 juli 1997 werd gewijzigd bij wet nr. 413 van 30 november 1998. Op 16 mei 2001 meldden de Italiaanse autoriteiten bij de Commissie het decreet van de minister van Financiën, Begroting en Economische Planning van 14 december 2000 aan, waarin de voorschriften betreffende de garantieregeling waren opgenomen. Zij voerden daarbij aan dat de regeling, in het licht van deze wijziging en integratie, als vrij van steun moest worden beschouwd. Deze beschikking heeft betrekking op die aanmelding.

(3)

Na de aanmelding volgde een briefwisseling met de Italiaanse autoriteiten om aanvullende informatie te verkrijgen. Bovendien had de Commissie talrijke informele contacten met de Italiaanse autoriteiten en hun externe consulent, die zij tweemaal op verschillende tijdstippen heeft ontmoet.

(4)

Bij brief van 30 april 2003 stelde de Commissie Italië ervan in kennis dat zij besloten had de procedure van artikel 88, lid 2, van het EG-Verdrag in te leiden ten aanzien van de aangemelde maatregel.

(5)

Het besluit van de Commissie om de procedure in te leiden werd bekend gemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie  (1). De Commissie heeft belanghebbenden verzocht hun opmerkingen mee te delen.

(6)

De Commissie heeft geen opmerkingen van belanghebbenden ontvangen.

(7)

Bij brieven van 4 juni 2003, 22 juli 2003 en 3 juni 2004 hebben de Italiaanse autoriteiten hun opmerkingen over het besluit van de Commissie van 30 april 2003 meegedeeld. Op 27 januari 2004 vond een bijeenkomst plaats tussen de Italiaanse autoriteiten en de Commissie.

(8)

Bij brief van 3 november 2004 verzochten de Italiaanse autoriteiten de Commissie haar standpunt over deze zaak uiteen te zetten. De Commissie antwoordde hierop bij brief van 22 december 2004 en ontving hierna geen verdere brieven van de Italiaanse autoriteiten.

II.   BESCHRIJVING VAN DE STEUNMAATREGEL

(9)

Het „Fondo speciale di garanzia per il credito navale” („het Fonds”) werd opgericht overeenkomstig artikel 5 van wet nr. 261 van 31 juli 1997. Na een aanbestedingsprocedure werd het financiële, administratieve en technische beheer van het Fonds toevertrouwd aan Mediocredito Centrale SpA („Mediocredito”). Het Fonds is bedoeld om het risico van oninbaarheid te dekken in verband met leningen voor de bouw en verbouwingen van schepen, welke door banken aan Italiaanse en buitenlandse reders worden verleend voor in Italiaanse scheepswerven uitgevoerde werkzaamheden. Te dien einde verstrekt het Fonds eindfinancieringsgaranties van de tweede rang. De Italiaanse autoriteiten hebben bevestigd dat het Fonds nog niet operationeel is en er dus nog geen garanties zijn verleend.

(10)

De leningen moeten een looptijd hebben van ten hoogste 12 jaar en mogen niet meer dan 80 % van de contractprijs bedragen; met een rentevoet die niet lager is dan die welke vermeld is in de resolutie van de Raad van de OESO van 3 augustus 1981 en de daaropvolgende wijzigingen, of met de marktrente in het geval dat de lening niet gepaard gaat met andere overheidsconcessies die bedoeld zijn om de door belanghebbenden gedragen lasten te verlichten. Daarenboven wordt de lening gegarandeerd door een hypotheek van de eerste rang op het schip waarvoor de financiering bedoeld is.

(11)

De regeling voorziet in garanties voor de reders die door Mediocredito op basis van de in het decreet vastgelegde criteria als economisch en financieel gezond werden verklaard.

(12)

De garantie kan worden verleend voor een bedrag dat niet groter mag zijn dan 40 % van de lening en mag — binnen deze grens — maximaal 90 % dekken van de uiteindelijk door de banken geleden verliezen op het gebied van verstrekt kapitaal, contractuele rente en rente op achterstallige schulden met een rentevoet die niet hoger is dan de geldende referentierente op het tijdstip van de wettelijke procedure ter inning van de schulden, alsmede van de kosten die de banken hebben moeten dragen, waaronder uitgaven voor gerechtelijke en buitengerechtelijke procedures.

(13)

De eenmalige premie die door de begunstigden van het Fonds moet worden betaald is een vast bedrag en kwam oorspronkelijk overeen met 1,6 % van het gegarandeerde bedrag, ongeacht de duur van de gegarandeerde lening. De Italiaanse autoriteiten hebben de Commissie vervolgens meegedeeld dat zij voornemens waren deze eenmalige premie te verhogen tot maximaal 2,3 % van het gegarandeerde bedrag voor leningen met een looptijd van 12 jaar (proportioneel afnemend bij leningen op kortere termijn). Deze eenmalige premie komt neer op een premie van 0,5 % per jaar op het uitstaande gegarandeerde bedrag van een lening van 12 jaar.

(14)

De Italiaanse autoriteiten hebben overwogen om een risicodifferentiatiemechanisme in te voeren waarbij voor verschillende projecten verschillende premies zouden worden aangerekend overeenkomstig het inherente risico. Dit systeem werd evenwel slechts beknopt uiteengezet en de Commissie heeft geen andere details of informatie over de werking ervan ontvangen.

III.   REDENEN VOOR DE INLEIDING VAN DE PROCEDURE

(15)

In haar besluit om de procedure in te leiden betwijfelde de Commissie of in het geval van de Italiaanse garantieregeling voor de scheepsfinanciering is voldaan aan alle voorwaarden van punt 4.3 van de mededeling van 11 maart 2000 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op staatssteun in de vorm van garanties („mededeling inzake garanties”) (2), op grond waarvan het bestaan van steun kan worden uitgesloten.

(16)

De Commissie vroeg zich ook af of een garantieregeling van de overheid die alle begunstigden dezelfde premie oplegt, ongeacht de individuele risico's van het gefinancierde project — in een sector waarin de markt bereid is dergelijke garanties te bieden — daadwerkelijk als zelffinancierend kan worden beschouwd.

(17)

Tevens betwijfelde de Commissie of de door de begunstigden betaalde premies marktconform waren en in ieder geval toereikend waren om alle kosten van de regeling te dekken.

(18)

Ten slotte kon de Commissie niet uitsluiten dat een percentage van slechts 10 % van het meest risicovolle deel van de lening onvoldoende zou kunnen blijken om te waarborgen dat de leninggever de kredietwaardigheid van de leningnemer naar behoren beoordeelt en de risico's in verband met de transactie zo klein mogelijk houdt.

IV.   OPMERKINGEN VAN ITALIË

(19)

Volgens de Italiaanse autoriteiten gaat met het Fonds geen steun gepaard wegens de volgende redenen:

i)

volgens de regels van het Fonds kunnen alleen garanties worden toegekend aan reders met een lager dan gemiddeld risicoprofiel die voldoen aan hoge economische criteria; deze begunstigden hebben soortgelijke risicoprofielen, waardoor een aanzienlijke differentiatie van de garantiepremies niet noodzakelijk lijkt;

ii)

uit een marktonderzoek dat met verschillende in Italië werkzame kredietinstellingen werd gevoerd, bleek dat de gemiddelde marktpremie voor soortgelijke garanties grotendeels overeenkomt met de door de Italiaanse autoriteiten voorgenomen premie.

(20)

Later hebben de Italiaanse autoriteiten bij brief van 3 juni 2004 aangegeven dat zij bereid zijn een systeem van risicodifferentiatie in te voeren, afhankelijk van het risicoprofiel van de gefinancierde projecten. Als uitgangspunt van dit systeem geldt een premie van 0,5 % per jaar. In wezen zouden de premies variëren afhankelijk van de duur van de leningen en het risicoprofiel van de projecten. Daarbij zouden drie verschillende risicoprofielen worden vastgesteld. Voor een lening van 12 jaar zou de door de begunstigde te betalen premie neerkomen op 2,065 % voor de laagste risicocategorie, 2,603 % voor de middelgrote risicocategorie, en 3,142 % voor de hoogste risicocategorie. Dit zou overeenkomen met een jaarlijkse premie van 0,4563 % van het gegarandeerde bedrag voor de minst risicovolle projecten tot 0,6562 % voor de meest risicovolle projecten.

(21)

De autoriteiten zouden verschillende waardemarges vaststellen op grond van zes economisch-financiële parameters, die telkens zouden moeten worden beoordeeld wanneer een mogelijke begunstigde een beroep op de steunregeling wenst te doen. Afhankelijk van de totale efficiëntie van de aanvrager op het gebied van deze parameters, wordt de aanvrager in één van de drie risicocategorieën ingedeeld. Dit systeem werd evenwel niet verder uitgewerkt en de Italiaanse autoriteiten hebben geen nieuwe details over de werking ervan verstrekt.

V.   BEOORDELING

1.   Bestaan van steun in de zin van artikel 87, lid 1, van het Verdrag

(22)

Krachtens artikel 87, lid 1, van het Verdrag, zijn steunmaatregelen van de staten of in welke vorm ook met staatsmiddelen bekostigd, die de mededinging door begunstiging van bepaalde ondernemingen vervalsen of dreigen te vervalsen, onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt, voor zover deze steun het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig beïnvloedt.

(23)

De te beoordelen maatregel behelst een garantiefonds dat zekerheden verschaft voor de financiering van leningen, welke door banken aan reders worden verstrekt, voor de bouw of verbouwing van schepen in Italiaanse scheepswerven. De Commissie heeft haar beleid ter zake uiteengezet in de mededeling betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op staatssteun in de vorm van garanties („de mededeling betreffende garanties”) (3).

(24)

In de mededeling worden de redenen uitgelegd op grond waarvan een staatsgarantie staatssteun kan vormen: „De staatsgarantie stelt de kredietnemer in staat voor een lening betere financiële voorwaarden te krijgen dan op de financiële markten normaal mogelijk is. Doorgaans kan de kredietnemer dankzij de staatsgarantie een lagere rentevoet verkrijgen en/of moet hij minder zekerheden verschaffen. In sommige gevallen zou de kredietnemer zonder staatsgarantie geen financiële instelling bereid vinden hem hoe dan ook een lening te verstrekken (…). Het voordeel van een staatsgarantie is dat het ermee gepaard gaande risico, door de staat wordt gedragen. Het feit dat de staat dit risico draagt, zou normalerwijze met een passende premie vergoed moeten worden. Wanneer de staat van een dergelijke premie afziet, is er zowel een voordeel voor de onderneming als een derving van middelen door de staat. Zelfs indien de staat nimmer uit hoofde van de verleende garantie dient te betalen, kan er zich toch een steunmaatregel van de staat in de zin van artikel 87, lid 1, voordoen.” (4).

a)   Economisch voordeel

(25)

De belangrijkste vraag in onderhavig geval is of de aangerekende premies voor de garantie overeenkomen met een adequate marktprijs. In het licht van de algemene beginselen inzake de controle op staatssteun en op grond van bovenvermelde overwegingen, is het duidelijk dat het onderliggende beginsel van de mededeling is dat het ijkpunt om te beoordelen of een garantie geen staatssteun bevat, de markt is. Indien de staat immers een vergoeding voor de garantie ontvangt die even groot is als die welke een particuliere marktdeelnemer zou aanrekenen aan soortgelijke begunstigden, zou de begunstigde geen enkel voordeel ontvangen en zou de staat handelen als een particuliere investeerder of kredietverlener die op de financiële markt werkzaam is. Indien daarentegen de door de begunstigde betaalde prijs en de voor de garantie geldende voorwaarden gunstiger zijn dan die op de markt, dan is er duidelijk sprake van een economisch voordeel voor de begunstigden en gaat het (indien aan de andere voorwaarden is voldaan) om staatssteun in de zin van het Verdrag.

(26)

In punt 4.3 van de mededeling betreffende garanties zijn zes voorwaarden vastgelegd aan de hand waarvan de Commissie kan beoordelen of een staatsgarantieregeling staatssteun vormt. De Commissie moet derhalve eerst nagaan of de aangemelde regeling voldoet aan deze voorwaarden, zodat zij onmiddellijk het bestaan van staatssteunelementen kan uitsluiten.

(27)

Krachtens punt 4.3 vormt een staatsgarantieregeling geen steunregeling in de zin van artikel 87, lid 1, indien aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a)

in het kader van de regeling kan aan kredietnemers die in financiële moeilijkheden verkeren, geen garantie worden verleend;

b)

de kredietnemers zouden op de financiële markten in beginsel ook zonder enig staatsoptreden een lening tegen marktvoorwaarden kunnen verkrijgen;

c)

de garanties hebben betrekking op een specifieke financiële transactie, gelden voor een vast maximumbedrag, dekken niet meer dan 80 % van elke uitstaande lening of andere financiële verbintenis (met uitzondering van obligaties en soortgelijke instrumenten) en zijn beperkt in de tijd;

d)

de toepassingsvoorwaarden van de regeling zijn gebaseerd op een realistische risicobeoordeling, zodat de door de begunstigde ondernemingen betaalde premies meebrengen dat de regeling naar alle waarschijnlijkheid zichzelf financiert;

e)

de regeling bevat de criteria volgens welke de garanties voortaan worden toegekend, en voorziet in de algemene financiering van de regeling, welke minstens eenmaal per jaar opnieuw wordt bekeken;

f)

de premies dekken zowel de normaal met de toekenning van de garantie gepaard gaande risico's als de administratieve kosten van de regeling, met inbegrip van een normale opbrengst van het kapitaal indien de staat het beginkapitaal voor het opstarten van de regeling ter beschikking stelt.

(28)

De Commissie merkt op dat in dit geval voldaan is aan de voorwaarden a), b), c) en e), maar mogelijk niet aan de voorwaarden d) en f) aangezien het door de staat gedragen risico niet wordt vergoed door een passende premie.

(29)

Krachtens punt 4.3, onder d) en f), van de mededeling moeten de toepassingsvoorwaarden van de regeling gebaseerd zijn op een realistische risicobeoordeling zodat de regeling zich daadwerkelijk zelf kan financieren, en moeten de ontvangen premies voldoende zijn om de normaal met de toekenning van de garantie gepaard gaande risico's en de administratieve kosten van de regeling te dekken (met inbegrip van een normale opbrengst van het kapitaal indien de staat het beginkapitaal voor het opstarten van de regeling ter beschikking stelt). Italië heeft de Commissie niet kunnen aantonen dat de in de regeling voorziene premies de zelffinanciering van de regeling kan garanderen en alle administratieve kosten kan dekken.

i)   Ontoereikendheid van de voorgestelde premies

(30)

Kredietinstellingen die actief zijn op de financiële markt zouden hun klanten hogere premies aanrekenen voor soortgelijke garanties, aangezien een eenmalige premie van 2,3 % onvoldoende lijkt om ervoor te zorgen dat alle kosten in verband met eventuele wanbetalingen alsook de administratieve kosten naar alle waarschijnlijkheid gedekt zouden zijn. Dat geldt eveneens voor de marge van premies tussen 2,065 % en 2,603 % die vermeld waren in de brief van 3 juni 2004.

(31)

De Italiaanse autoriteiten hebben in het verleden geen soortgelijke staatsgarantieregelingen ten uitvoer gelegd. Derhalve beschikken zij niet over betrouwbare historische of empirische gegevens (bijvoorbeeld niveau van wanbetalingen in de sector, inkomsten van de regeling, actuele administratieve kosten voor het beheer van de regeling) op basis waarvan zij de zelffinanciering van de regeling zouden kunnen aantonen.

(32)

Volgens de Italiaanse autoriteiten is de voorgestelde premie afgeleid van een vergelijkbare marktreferentie en dient deze derhalve als passend te worden beschouwd. Dit komt evenwel niet overeen met de informatie waarover de Commissie beschikt.

(33)

Ten eerste verklaren de Italiaanse autoriteiten in hun brief van 7 oktober 1998 zelf dat de gemiddelde marktprijs van een bankgarantie volgens hen 0,915 % per jaar beloopt. Dit is aanzienlijk hoger dan de jaarlijkse kost die overeenkomt met de eenmalige premie waarin de Italiaanse autoriteiten oorspronkelijk of in hun brief van 3 juni 2002, hadden voorzien.

(34)

Ten tweede wordt de ontoereikendheid van de voorgenomen premie bevestigd door meer recente gegevens die de Italiaanse autoriteiten eveneens hebben verstrekt. Zij hebben in 2003 een marktonderzoek gevoerd om na te gaan welke de gemiddelde marktprijs zou zijn die kredietinstellingen voor soortgelijke garanties zouden aanrekenen. Uit de brieven van de banken die aan de Commissie werden overgelegd blijkt dat alle bevraagde instellingen hogere premies dan 0,5 % per jaar, dan wel een hogere marge van premies dan de door Italië in zijn brief van 3 juni 2004 gesuggereerde marge zouden aanrekenen. De door de banken gesuggereerde premies zijn als volgt:

Banca CARIGE

tussen 0,50 % en 0,75 % per jaar

BNL

ongeveer 0,60 % per jaar

Unicredit

0,60 % per jaar

Citigroup

0,60 % per jaar

Deutsche Bank

tussen 0,70 % en 0,80 % per jaar

ABN Amro

tussen 0,70 % en 0,75 % per jaar

Banca Intesa

ongeveer 0,75 % per jaar

Banca di Roma

tussen 0,75 % en 1,25 % per jaar

(35)

Ten derde wordt de ontoereikendheid van de voorgestelde premies nogmaals bevestigd door de ervaring die de Commissie heeft opgedaan bij de beoordeling van Duitse garantieregelingen voor de scheepsfinanciering die, in tegenstelling tot het Italiaanse Fonds, reeds verschillende jaren operationeel zijn. In december 2003 heeft de Commissie de garantieregeling van de Duitse deelstaten goedgekeurd (staatssteun nr. N 512/03 (5)) op grond van het feit dat de aangemelde maatregelen geen staatssteun vormden in de zin van het Verdrag.

(36)

In feite heeft het Duitse geval aangetoond dat hogere premies nodig zijn om ervoor te zorgen dat de risico’s van oninbaarheid (alsook de administratieve kosten) naar alle waarschijnlijkheid zijn gedekt: bij de Duitse regeling ging het om jaarlijkse premies van 0,8 % tot 1,5 %, afhankelijk van de kredietwaardigheid van de begunstigde.

(37)

Aangezien de Duitse regeling en de Italiaanse regeling grotendeels met elkaar te vergelijken zijn en soortgelijke problemen met zich brengen, heeft de Commissie de Italiaanse autoriteiten gesuggereerd de beschikking met betrekking tot de regelingen voor de Duitse deelstaten in detail te analyseren, bovenal omdat, zoals reeds is vermeld, de Duitse deelstaten in het verleden reeds verschillende staatsgarantieregelingen voor de scheepsfinanciering ten uitvoer hadden gelegd. Terwijl de Italiaanse autoriteiten geen bewijzen hebben voorgelegd om aan te tonen dat de regeling naar alle waarschijnlijk zelffinancierend zou zijn, hebben de Duitse autoriteiten daarentegen een aanzienlijke hoeveelheid betrouwbare historische gegevens verstrekt ter ondersteuning van hun ramingen (6).

(38)

Te dien einde heeft de Commissie Italië een niet-vertrouwelijke versie van de beschikking betreffende de garantieregelingen van de Duitse deelstaten toegestuurd. Bovendien heeft de Commissie, naar aanleiding van het verzoek van Italië om meer volledige en gedetailleerde informatie daarover — indien mogelijk van de Duitse autoriteiten zelf — de Italiaanse autoriteiten en hun externe consulent de contactgegevens doorgespeeld van de bevoegde Duitse autoriteiten en respectievelijke adviseurs.

ii)   Gebrek aan diversificatie van het risico

(39)

Daarenboven voert de Commissie aan dat het Fonds niet gebaseerd is op een realistische beoordeling van de risico's en dat deze derhalve niet naar alle waarschijnlijkheid zelffinancierend zal zijn.

(40)

Uit de informatie waarover de Commissie beschikt blijkt dat scheepsfinanciering een sector is waarin de individuele risico's en de kosten daarvan berekend kunnen worden en dat er een goed functionerende markt bestaat voor de verlening van garanties voor eindfinanciering voor de scheepsbouw. Derhalve lijkt een garantieregeling voor de scheepsfinanciering die alle begunstigden dezelfde premie oplegt — voor zover daarvoor dezelfde voorwaarden en beperkingen als voor de andere marktdeelnemers gelden — niet daadwerkelijk in staat zichzelf te financieren. Het is in feite voor de begunstigden met een lager dan gemiddeld risicoprofiel steeds mogelijk een garant te vinden die bereid is hun risico's tegen een lagere dan gemiddelde premie te dekken. Tenzij de regeling verplicht zou zijn, zal de door de openbare autoriteiten toegekende garantieregeling alleen bestemd zijn om risico's te dekken die boven het gemiddelde liggen, waardoor het er niet op lijkt dat de regeling voldoende zelffinancierend zal zijn.

(41)

Uit de verstrekte inlichtingen blijkt dat de Italiaanse garantieregeling voor de scheepsfinanciering voorziet in een vaste premie en dat het gebruik van de regeling niet verplicht is. Terzelfder tijd bevestigt Italië dat het mogelijk is de individuele risico's te beoordelen (en dat er een markt voor het verlenen van dergelijke garanties bestaat). Gezien deze elementen kan de garantieregeling met een éénmalige premie ter zake niet worden geacht zichzelf „naar alle waarschijnlijkheid” te kunnen financieren.

(42)

Zoals reeds werd vermeld hebben de Italiaanse autoriteiten bij brief van 3 juni 2004 hun bereidheid getoond om een systeem in te voeren waarbij voor verschillende projecten met verschillende risicoprofielen, verschillende premies zouden worden aangerekend. Deze bereidheid is echter nooit in een concreet voorstel omgezet. Het nieuwe systeem werd kort in die brief uiteengezet maar sindsdien werden geen verdere details en informatie over de werking ervan verstrekt, hoewel de autoriteiten ervan op de hoogte waren dat dit aspect van cruciaal belang was voor de beschikking van de Commissie.

(43)

In ieder geval, zelfs indien dit systeem in staat zou zijn om te zorgen voor een realistische risicobeoordeling, blijkt uit het lage niveau van de voorgestelde premies (zie hierboven) nog steeds dat de maatregel de begunstigde reders een economisch voordeel kan verschaffen.

iii)   Dekking van de administratieve kosten

(44)

De Italiaanse autoriteiten hebben de Commissie geen betrouwbare en gedetailleerde ramingen verstrekt over alle administratieve kosten in verband met de planning, de opzet en het beheer van de regeling. De Italiaanse autoriteiten hebben dit gebrek aan informatie ook nooit gecorrigeerd, ondanks het feit dat deze kwestie reeds in het besluit tot inleiding van de procedure ter sprake werd gebracht.

(45)

De Commissie meent bovendien dat indien de ontvangen premies al onvoldoende kunnen zijn om alle verliezen te dekken in geval van een niet-nakoming van betalingsverplichtingen, het risico a fortiori bestaat dat zij onvoldoende zijn om alle administratieve kosten te dekken.

(46)

Ten slotte hebben de Italiaanse autoriteiten de Commissie meegedeeld dat de wet voor de werking van het Fonds voorziet in 258 228 449,54 EUR (500 miljard LIT), en de staat dit bedrag ook in zijn begroting heeft opgenomen zonder dat evenwel sprake is van enige opbrengst van het kapitaal.

iv)   Conclusies

(47)

Concluderend blijkt uit bovenstaande elementen dat de premie, of de door de Italiaanse autoriteiten voorgestelde marge van premies, niet voldoende lijken te zijn om de zelffinanciering van de regeling en de dekking van alle administratieve kosten te garanderen. Bovendien lijken de toepassingsvoorwaarden van de regeling niet gebaseerd te zijn op een realistische beoordeling van de risico's. A fortiori is niet voldaan aan het criterium van de particuliere investeerder.

(48)

Op basis van deze elementen is de Commissie van oordeel dat de voorgenomen maatregel de begunstigden van het Fonds een economisch voordeel kan verschaffen.

b)   Gebruik van staatsmiddelen en selectiviteit van de maatregel

(49)

De regeling wordt duidelijk bekostigd met staatsmiddelen aangezien zij voorziet in de verlening van overheidsgaranties en de betrokken financiële middelen uit de staatsbegroting komen. De staatsgaranties kunnen immers een verlies van middelen inhouden voor de staat, indien deze een financieel risico neemt en afziet van een passende, door de begunstigden te betalen, premie.

(50)

Het is eveneens duidelijk dat de maatregel selectief is, aangezien alleen de reders die voornemens zijn in Italiaanse scheepswerven bouw- of verbouwingswerkzaamheden aan schepen uit te voeren (en die voldoen aan de criteria die zijn opgenomen in de Italiaanse wetgeving) in aanmerking komen voor de staatsgarantie.

c)   Verstoring van de concurrentie en gevolgen voor het handelsverkeer

(51)

Het in het kader van het Fonds verleende economische voordeel aan specifieke ondernemingen kan op zich de concurrentie vervalsen aangezien deze ondernemingen dankzij de staatsgaranties bepaalde activiteiten kunnen ontplooien waartoe zij anders geen toegang zouden hebben. Het verlenen van staatsgaranties zonder passende vergoeding ten laste van de begunstigden kan aan deze laatste en aan de Italiaanse scheepsbouwsector een concurrentievoordeel verstrekken ten opzichte van de Europese en niet-Europese concurrenten die niet voor soortgelijke maatregelen in aanmerking komen.

(52)

Op de globale markt met betrekking tot de scheepsbouw bestaat aanzienlijk handelsverkeer binnen de Gemeenschap. De maatregel ter zake kan het handelsverkeer tussen de lidstaten derhalve ongunstig beïnvloeden.

(53)

Concluderend kan worden gesteld dat, aangezien aan alle elementen van artikel 87, lid 1, is voldaan, de voorgenomen regeling staatssteun in de zin van het Verdrag vormt.

2.   Verenigbaarheid van de steun met de gemeenschappelijke markt

(54)

In artikel 87, leden 2 en 3, zijn de voorwaarden uiteengezet op grond waarvan een bepaalde steunmaatregel verenigbaar is of als verenigbaar kan worden beschouwd met de gemeenschappelijke markt. Artikel 89 bepaalt dat de Raad op voorstel van de Commissie met gekwalificeerde meerderheid van stemmen de specifieke categorieën steunmaatregelen kan vaststellen die als verenigbaar met de gemeenschappelijke markt kunnen worden beschouwd.

(55)

Op het tijdstip van de aanmelding was steun voor de scheepsbouwsector geregeld bij Verordening (EG) nr. 1540/98 van de Raad van 29 juni 1998 betreffende de steunverlening aan de scheepsbouw (7). Volgens die verordening was steun voor deze sector slechts toegestaan onder de voorwaarden en voor de doelstellingen die daarin waren bepaald. Bovendien was bedrijfssteun voor de scheepsbouwsector niet toegestaan voor na 31 december 2000 gesloten contracten.

(56)

Op 1 januari 2004 trad de nieuwe kaderregeling inzake staatssteun aan de scheepsbouw (8) („scheepsbouwkaderregeling”) in werking; hierin wordt bevestigd dat gelijk welke bedrijfssteun voor de sector verboden is. Derhalve kan enkel steun die voldoet aan de in de kaderregeling opgenomen voorwaarden en de daarin vermelde doelstellingen als verenigbaar worden beschouwd.

(57)

Overeenkomstig de jurisprudentie van het Hof (9) moet aangemelde staatssteun, tenzij anders bepaald in overgangsregels, beoordeeld worden overeenkomstig de regels die van toepassing waren op het tijdstip van de beschikking met betrekking tot de verenigbaarheid van deze steun. In casu moet de steun derhalve getoetst worden aan de scheepsbouwkaderregeling.

(58)

Het besluit tot inleiding van de procedure werd genomen toen Verordening (EG) nr. 1540/98 van kracht was; deze verordening vormt derhalve de rechtsgrond. Het is evenwel niet nodig een nieuwe procedure in te leiden wanneer de relevante bepalingen van de opeenvolgende regelgevingsteksten niet wezenlijk van elkaar verschillen. Aan deze vereiste is in onderhavige zaak duidelijk voldaan (10).

(59)

Krachtens de scheepsbouwkaderregeling en Verordening (EG) nr. 1540/98 wordt onder steun verstaan, alle vormen van directe of indirecte steunmaatregelen ten behoeve van scheepswerven, reders of derden voor de scheepsbouw of de scheepsverbouwing, waaronder kredietfaciliteiten, garanties en belastingfaciliteiten (11).

(60)

Wat de verenigbaarheid van de steun met de gemeenschappelijke markt betreft, was het besluit tot inleiding van de procedure gebaseerd op het feit dat de steun ter zake bedrijfssteun vormde, en derhalve onverenigbaar was in de zin van Verordening (EG) nr. 1540/98 van de Raad van 1 januari 2001 (12). Dit geldt nog steeds overeenkomstig de scheepsbouwkaderregeling, volgens welke het verlenen van bedrijfssteun niet toegestaan is.

(61)

In het besluit tot inleiding van de procedure werd bovendien de mogelijkheid onderzocht om de verenigbaarheid van de steun te beoordelen overeenkomstig de bepalingen van de OESO inzake kredietfaciliteiten voor scheepsbouw of -verbouwing (13). In dat verband werd evenwel vastgesteld dat in de OESO-regeling en de sectorovereenkomst weliswaar regels op het gebied van garanties waren opgenomen, maar dat de bepalingen van de regeling betreffende minimale referentiepremies niet van toepassing waren zolang deze niet opnieuw onderzocht waren door de partijen bij de sectorovereenkomst (14). Dit is nog steeds het geval.

(62)

De steun werd evenwel niet onderzocht met betrekking tot andere in Verordening (EG) nr. 1540/98 opgenomen bepalingen inzake de verenigbaarheid, omdat het duidelijk was dat de steun in kwestie niet voor de sluiting, noch voor redding en herstructurering, noch voor innoverende investeringen, noch voor onderzoek en ontwikkeling, noch voor milieubescherming was bedoeld. Het is tevens evident dat de steun niet ten doel had deze doelstellingen gemakkelijker te bereiken, zelfs niet in het licht van de — weliswaar in geringe mate verschillende — voorschriften van de scheepsbouwkaderregeling. Het is eveneens duidelijk dat de steun ook niet toegespitst is op andere horizontale doelstellingen (opleiding, werkgelegenheid, bevordering van KMO's) die thans toegestaan zijn krachtens de scheepsbouwkaderregeling.

(63)

Voorts dient te worden onderstreept dat de Italiaanse autoriteiten nooit hebben aangevoerd dat de steunmaatregel als verenigbaar dient te worden beschouwd. Derhalve hebben zij ook nooit aan de Commissie informatie verstrekt op grond waarvan zij kon nagaan of deze steun in aanmerking zou kunnen komen voor een van de uitzonderingsbepalingen van artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag.

(64)

In het licht van het bovenstaande is de Commissie van oordeel dat geen enkele uitzondering op het verbod van staatssteun aan de scheepsbouwsector van toepassing is in onderhavig geval, dat de maatregel als staatssteun moet worden aangemerkt en dat hij onverenigbaar is met de gemeenschappelijke markt.

VI.   CONCLUSIES

(65)

Op basis van het voorgaande concludeert de Commissie dat de regeling van het Fondo speciale di garanzia per il credito navale staatssteun vormt die onverenigbaar is met de gemeenschappelijke markt,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

Artikel 1

De staatssteunmaatregel die Italië voornemens is ten uitvoer te leggen ten gunste van de scheepsfinanciering op grond van artikel 5 van wet nr. 261 van 31 juli 1997, zoals gewijzigd bij artikel 1 van wet nr. 413 van 30 november 1998, en opgenomen in het decreet van de minister van Financiën, Begroting en Economische Planning van 14 december 2000, is onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt.

Deze steunmaatregel mag bijgevolg niet ten uitvoer worden gelegd.

Artikel 2

Italië deelt de Commissie binnen twee maanden vanaf de kennisgeving van deze beschikking mee welke maatregelen het heeft genomen om hieraan te voldoen.

Artikel 3

Deze beschikking is gericht tot de Republiek Italië.

Gedaan te Brussel, 6 april 2005.

Voor de Commissie

Neelie KROES

Lid van de Commissie


(1)  PB C 145 van 21.6.2003, blz. 48.

(2)  PB C 71 van 11.3.2000, blz. 14.

(3)  Zie voetnoet 2.

(4)  Punten 2.1.1 en 2.1.2 van de mededeling.

(5)  PB C 62 van 11.3.2004, blz. 2.

(6)  Er zij op gewezen dat de markt voor scheepsbouw wereldwijd en de markt voor scheepsfinanciering ten minste pan-Europees lijken te zijn. Derhalve kan uit het Duitse geval een belangrijke les worden geleerd ongeacht het feit dat die door de Commissie beoordeelde regelingen geen betrekking hadden op Italië.

(7)  PB L 202 van 18.7.1998, blz. 1.

(8)  Kaderregeling inzake staatssteun aan de scheepsbouw (2003/C 317/06) (PB C 317 van 30.12.2003, blz. 11).

(9)  Zie arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 18 november 2004, zaak T-176/01, Ferriere Nord SpA tegen Commissie, in het bijzonder de overwegingen 134 tot 140.

(10)  Zie zaak T-176/01, overwegingen 74 tot 82.

(11)  Zie artikel 2, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1540/98 van de Raad en punt 11 van de scheepsbouwkaderregeling.

(12)  Zie artikel 3, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1540/98 van de Raad.

(13)  Zie artikel 3, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1540/98 van de Raad.

(14)  Zie punt 23 van de scheepsbouwkaderregeling, waarin naar dezelfde OESO-bepalingen wordt verwezen als die welke in het besluit tot inleiding van de procedure waren vermeld.


Top