EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32006R0134

Verordening (EG) nr. 134/2006 van de Commissie van 26 januari 2006 tot instelling van een voorlopig antidumpingrecht op hefboommechanismen uit de Volksrepubliek China

PB L 23 van 27.1.2006, p. 13–33 (ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, NL, PL, PT, SK, SL, FI, SV)

Dit document is verschenen in een speciale editie. (BG, RO)

Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 28/07/2006

ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2006/134/oj

27.1.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 23/13


VERORDENING (EG) Nr. 134/2006 VAN DE COMMISSIE

van 26 januari 2006

tot instelling van een voorlopig antidumpingrecht op hefboommechanismen uit de Volksrepubliek China

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad van 22 december 1995 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschappen (1) (hierna „de basisverordening” genoemd), en met name op artikel 7,

Na overleg met het Raadgevend Comité,

Overwegende hetgeen volgt:

A.   PROCEDURE

1.   Inleiding

(1)

Op 28 april 2005 heeft de Commissie, overeenkomstig artikel 5 van de basisverordening, met een bericht in het Publicatieblad van de Europese Unie  (2) (hierna „bericht van inleiding” genoemd) de inleiding aangekondigd van een antidumpingprocedure betreffende de invoer van hefboommechanismen uit de Volksrepubliek China (hierna „China” genoemd).

(2)

De procedure werd ingeleid naar aanleiding van een klacht die op 11 maart 2005 was ingediend door drie producenten in de EU, namelijk Interkov spol s.r.o., MI.ME.CA s.r.l. en Niko — Metallurgical company, d.d. Zelezniki, die goed waren voor een groot deel, in dit geval meer dan 50 %, van de productie van hefboommechanismen in de EU. Bovendien werd de klacht gesteund door I.M.L., een andere EU-producent. Het bij de klacht gevoegde bewijsmateriaal dat het betrokken product met dumping uit China werd ingevoerd en dat hierdoor aanmerkelijke schade was ontstaan werd toereikend geacht om tot de inleiding van een procedure over te gaan.

2.   Partijen bij de procedure

(3)

De Commissie heeft de haar bekende belanghebbenden van de inleiding van de procedure in kennis gesteld, namelijk de indieners van de klacht, exporteurs/producenten in China, importeurs in de EU, toeleveranciers in de EU en EU-bedrijven die het betrokken product verwerken alsmede de vertegenwoordigers van China. De belanghebbenden konden binnen een bepaalde termijn hun standpunt schriftelijk uiteenzetten en verzoeken te worden gehoord.

(4)

De klagende EU-producenten, andere EU-producenten, de Chinese exporteurs/producenten, importeurs, toeleveranciers, verwerkende bedrijven en organisaties van verwerkende bedrijven hebben hun standpunt bekendgemaakt. Alle belanghebbenden die konden aantonen dat er bijzondere redenen waren om hen te horen werden gehoord.

(5)

Om de Chinese exporteurs/producenten in de gelegenheid te stellen desgewenst een verzoek in te dienen om als marktgericht bedrijf te worden behandeld of om een individuele behandeling te verkrijgen, heeft de Commissie deze ondernemingen de desbetreffende formulieren toegezonden. Vier ondernemingen hebben om een behandeling als marktgericht bedrijf verzocht overeenkomstig artikel 2, lid 7, van de basisverordening of om een individuele behandeling indien zij niet aan de voorwaarden voldeden om als marktgericht bedrijf te worden behandeld en één onderneming heeft uitsluitend om een individuele behandeling verzocht.

(6)

In het bericht van inleiding had de Commissie vermeld dat het noodzakelijk kon zijn het onderzoek bij de importeurs aan de hand van een steekproef te verrichten. Gezien het grote aantal importeurs dat tot medewerking bereid was, werd inderdaad besloten een steekproef samen te stellen.

(7)

De Commissie heeft alle haar bekende belanghebbenden en alle andere ondernemingen die zich binnen de gestelde termijn hadden bekendgemaakt een vragenlijst toegezonden. Zij heeft antwoord ontvangen van de drie klagende EU-producenten, twee andere EU-producenten, vijf Chinese exporteurs/producenten, twaalf leveranciers van grondstoffen, twee onafhankelijke importeurs en acht onafhankelijke EU-bedrijven die het betrokken product verwerken.

(8)

De Commissie heeft alle gegevens die zij nodig had voor een voorlopige vaststelling van dumping, de daaruit voortvloeiende schade en het belang van de EU ingewonnen en gecontroleerd en heeft controles verricht bij de volgende ondernemingen:

a)

EU-producenten:

Interkov spol s.r.o.

MI.ME.CA s.r.l.

Niko — Metallurgical company, d.d. Zelezniki

IML Industria Meccanica Lombarda S.r.l.

EJA international

b)

Verwerkende EU-bedrijf:

Esselte Leitz GmbH & Co.

c)

Chinese producenten/exporteurs:

Dongguan Nanzha Leco Stationery

Wah Hing Stationery Manufactory Limited.

Drie andere producenten/exporteurs hadden een verzoek ingediend om als marktgericht bedrijf te worden behandeld en waren tot medewerking bereid. Voordat hun verzoek gecontroleerd kon worden, deelden zij evenwel mee niet langer tot medewerking bereid te zijn.

(9)

Om de normale waarde vast te stellen voor Chinese exporteurs/producenten die niet als marktgerichte bedrijf behandeld konden worden, werd bij de volgende onderneming een controle verricht teneinde de normale waarde vast te stellen aan de hand van de gegevens in het referentieland:

Producent in Iran:

Metalise Co.

3.   Onderzoektijdvak

(10)

Het onderzoek naar dumping en schade had betrekking op de periode van 1 januari 2004 tot en met 31 december 2004 (hierna „het onderzoektijdvak” genoemd). Het onderzoek naar de ontwikkelingen die relevant waren voor de schadebeoordeling had betrekking op de periode van 1 januari 2001 tot het einde van het onderzoektijdvak (hierna „de beoordelingsperiode” genoemd).

4.   Product

4.1.   Algemeen

(11)

Hefboommechanismen zijn metalen producten en kunnen een van de componenten zijn van ordners waarin bladen en andere documenten worden opgeborgen. De specificatie van het product hangt hoofdzakelijk af van het gebruikte materiaal, de grootte van het mechanisme en de behandelingen van het staal.

4.2.   Betrokken product

(12)

De klacht heeft betrekking op hefboommechanismen die doorgaans worden gebruikt in ordners. Ze bestaan uit stevige gebogen elementen (doorgaans twee) van metaal die op een plaat zijn bevestigd en minstens een openingsmechanisme dat het mogelijk maakt bladen in de ordner op te bergen. Het product wordt doorgaans aangegeven onder GN-code ex 8305 10 00. De klacht heeft betrekking op de invoer van dit product uit China. De GN-code is slechts ter informatie vermeld.

(13)

Ondanks verschillen op sommige punten zoals de kwaliteit en de dikte van het staal, de grootte van het mechanisme en de behandeling van het oppervlak is bij het onderzoek gebleken dat alle soorten van het betrokken product zoals in de voorgaande overweging gedefinieerd dezelfde fysische en technische basiskenmerken hebben en voor dezelfde doeleinden worden gebruikt. Derhalve worden alle soorten van het betrokken product in het kader van deze antidumpingprocedure als een enkel product beschouwd.

4.3.   Soortgelijk product

(14)

Er werden geen verschillen vastgesteld tussen het betrokken product dat in China en Iran wordt vervaardigd en aldaar op de binnenlandse markt verkocht. Iran is het referentieland dat voor de vaststelling van de normale waarde van het betrokken product uit China werd gebruikt. Het betrokken product uit die landen heeft dezelfde fysische en technische basiskenmerken en wordt voor dezelfde doeleinden gebruikt als het betrokken product dat vanuit China in de EU wordt uitgevoerd.

(15)

Er werd evenmin een verschil gevonden tussen het betrokken product dat door de EU-producenten wordt vervaardigd en in de EU verkocht en het betrokken product dat uit China in de EU wordt ingevoerd. Deze producten hebben dezelfde fysische en technische basiskenmerken en worden voor dezelfde doeleinden gebruikt.

(16)

Deze producten worden derhalve in het voorlopige stadium beschouwd als soortgelijke producten in de zin van artikel 1, lid 4, van de basisverordening.

B.   DUMPING

1.   Behandeling als marktgericht bedrijf

(17)

Overeenkomstig artikel 2, lid 7, onder b), van de basisverordening wordt de normale waarde bij antidumpingonderzoeken betreffende producten uit China vastgesteld overeenkomstig de leden 1 tot en met 6 van dat artikel voor die producenten die voldoen aan de criteria van artikel 2, lid 7, onder c), van de basisverordening. Om verwijzing naar deze criteria te vergemakkelijken worden zij hieronder kort samengevat:

besluiten van de bedrijven worden genomen als reactie op marktsignalen en zonder staatsinmenging van betekenis op dat punt en de kosten geven de marktwaarde weer;

bedrijven beschikken over een duidelijke basisboekhouding die door een onafhankelijke accountant wordt gecontroleerd in overeenstemming met de hiervoor geldende internationaal normen en die alle terreinen bestrijkt;

er zijn geen verstoringen van betekenis die nog voortvloeien uit het vroegere systeem zonder markteconomie;

faillissements- en eigendomswetten verschaffen juridische zekerheid en stabiliteit;

de omrekening van munteenheden geschiedt tegen de marktkoers.

(18)

Vier Chinese producenten/exporteurs verzochten om een behandeling als marktgericht bedrijf overeenkomstig artikel 2, lid 7, onder b), van de basisverordening en hebben het desbetreffende aanvraagformulier ingevuld.

(19)

Drie van deze producenten/exporteurs verklaarden zich evenwel niet langer tot medewerking bereid alvorens het controlebezoek plaatsvond. Derhalve kon niet worden nagegaan of deze ondernemingen voldeden aan de criteria van artikel 2, lid 7, onder c), van de basisverordening.

(20)

De Commissie heeft bij de resterende producent/exporteur de gegevens gecontroleerd die deze in antwoord op het desbetreffende aanvraagformulier had verstrekt.

(21)

Het verzoek van deze producent/exporteur om als marktgericht bedrijf te worden behandeld moest worden afgewezen. Bij toetsing aan de vijf criteria van artikel 2, lid 7, onder c), van de basisverordening bleek dat hij niet aan de criteria 2 en 3 voldeed. Bovendien kon in verband met criterium 1 geen conclusie worden bereikt.

(22)

Wat criterium 2 betreft, kon niet worden geconcludeerd dat de onderneming over een duidelijke basisboekhouding beschikte die onder controle stond van een onafhankelijke accountant in overeenstemming met de hiervoor internationaal geldende normen en die alle terreinen bestreek.

(23)

Wat criterium 3 betreft, kon de onderneming geen bewijsstukken noch een voldoende toelichting verschaffen over de privatisering van de onderneming en de herwaardering van de activa. Zij kon dus niet aantonen dat er geen verstoringen van betekenis waren die nog voortvloeiden uit het vroegere systeem zonder markteconomie.

(24)

In verband met criterium 1 kon geen conclusie worden bereikt omdat er twijfel bleef bestaan over mogelijke staatsinmenging bij de goedkeuring van arbeidscontracten en omdat niet kon worden vastgesteld dat alle kosten de marktwaarde weergaven. Gezien echter de conclusies in verband met criterium 2 en 3 was een beslissing ter zake niet nodig.

(25)

De belanghebbenden werden in de gelegenheid gesteld om te reageren op deze bevindingen.

2.   Individuele behandeling

(26)

Overeenkomstig artikel 2, lid 7, onder a), van de basisverordening wordt voor de in artikel 2, lid 7, onder a) van de basisverordening bedoelde landen een voor het gehele land geldend antidumpingrecht vastgesteld, dat evenwel niet geldt voor exporteurs in die landen die overeenkomstig artikel 9, lid 5, van de basisverordening kunnen aantonen dat zij vrij zijn hun exportprijzen en -hoeveelheden en verkoopvoorwaarden vast te stellen, zij valuta’s tegen marktkoersen omrekenen en eventuele staatsinmenging niet dusdanig is dat de antidumpingmaatregelen ontdoken kunnen worden indien voor verschillende exporteurs verschillende rechten worden vastgesteld.

(27)

De producent/exporteur die niet als marktgericht bedrijf kon worden behandeld, had voor het geval deze situatie zich zou voordoen ook om een individuele behandeling verzocht. Uit de beschikbare gegevens bleek dat de onderneming aan alle voorwaarden voor een individuele behandeling voldeed overeenkomstig artikel 9, lid 5, van de basisverordening.

(28)

Een andere producent/exporteur had uitsluitend om een individuele behandeling verzocht. Deze had het betrokken product in het onderzoektijdvak via gelieerde ondernemingen naar onafhankelijke afnemers in de EU uitgevoerd en verleende medewerking aan het onderzoek. Hij bleek aan alle criteria voor een individuele behandeling overeenkomstig artikel 9, lid 5, van de basisverordening te voldoen.

(29)

Derhalve werd geconcludeerd dat de twee volgende Chinese producenten/exporteurs een individuele behandeling moest worden toegekend:

Dongguan Nanzha Leco Stationery;

Wah Hing Stationery Manufactory Limited.

3.   Normale waarde

(30)

De exporteur die uitsluitend om een individuele behandeling had verzocht kon binnen de gestelde termijn geen volledige en met bewijsmateriaal gestaafde antwoorden op de vragenlijst geven. Daarom kon voor hem geen dumpingmarge worden vastgesteld en diende hij als een niet-medewerkende onderneming te worden beschouwd.

3.1.   Voor producenten/exporteurs die niet als marktgericht bedrijf werden beschouwd

a)   Referentieland

(31)

Overeenkomstig artikel 2, lid 7, onder a), van de basisverordening moet de normale waarde voor producenten/exporteurs die niet als marktgericht bedrijf kunnen worden beschouwd, worden vastgesteld op basis van de prijzen of geconstrueerde waarde in een referentieland.

(32)

In het bericht van inleiding had de Commissie vermeld voornemens te zijn India te kiezen als referentieland voor het vaststellen van de normale waarde voor China. Belanghebbenden konden opmerkingen maken over deze keuze.

(33)

Eén verwerkend bedrijf, één medewerkende Chinese exporteur en één niet-medewerkende Chinese producent maakten bezwaar tegen deze keuze. Hun voornaamste argumenten waren dat:

er slechts weinig Indiase producenten waren en er op de Indiase binnenlandse markt geen concurrentie was;

India slechts voor zijn binnenlandse markt en niet voor export produceert;

India producten met andere specificaties vervaardigt, wat betekent dat ook het productieproces anders is;

de Indiase productie zeer gering is in vergelijking met de Chinese;

de Indiase productie, wat hoeveelheid en kwaliteit betreft, niet stabiel is.

(34)

De belanghebbenden konden evenwel geen geschikter land voorstellen en konden evenmin hun bewering dat India geen geschikt referentieland was, met bewijsmateriaal staven.

(35)

De Commissie verzocht derhalve niet alleen India, maar ook andere haar bekende potentiële referentielanden, zoals Turkije, Zuid-Afrika, Iran en Thailand, om medewerking.

(36)

Het bleek echter dat slechts in India en Iran een klein aantal producenten zijn die het betrokken product momenteel vervaardigen. Van de Indiase producent kon geen volledige medewerking worden verkregen, terwijl de Iraanse producent bereid was volledig mede te werken.

(37)

Iran bleek één producent te hebben die op de binnenlandse markt verkocht. Bovendien bleek dat het betrokken product uit China in aanzienlijke hoeveelheden in Iran werden ingevoerd. Het is dus duidelijk dat de Iraanse en de Chinese producten op de Iraanse markt met elkaar concurreren.

(38)

Gelet op het voorgaande is de voorlopige conclusie dat Iran het meest geschikte referentieland is overeenkomstig artikel 2, lid 7, van de basisverordening.

b)   Vaststelling van de normale waarde in het referentieland

(39)

Overeenkomstig artikel 2, lid 7, onder a), van de basisverordening werd de normale waarde voor de producenten/exporteurs die niet als marktgericht bedrijf werden beschouwd vastgesteld aan de hand van de gegevens van de producent in het referentieland. De normale waarde werd vastgesteld aan de hand van de op de binnenlandse markt van Iran betaalde of te betalen prijzen voor vergelijkbare productsoorten, aangezien de verkoop van de Iraanse producent in het kader van normale handelstransacties had plaatsgevonden.

(40)

Derhalve was de normale waarde de gewogen gemiddelde binnenlandse verkoopprijs van de medewerkende Iraanse producent bij verkoop aan onafhankelijke afnemers.

4.   Exportprijzen

(41)

De exportprijs van de exporteur die een individuele behandeling had verkregen (en die via gelieerde ondernemingen buiten de EU naar de EU uitvoerde) werd vastgesteld aan de hand van de prijzen waartegen het betrokken product aan onafhankelijke afnemers in de EU was wederverkocht.

(42)

In alle gevallen waarin het betrokken product naar onafhankelijke afnemers in de EU was uitgevoerd, werd de exportprijs vastgesteld overeenkomstig artikel 2, lid 8, van de basisverordening, namelijk op basis van de werkelijk betaalde of te betalen exportprijzen.

5.   Vergelijking

(43)

De normale waarde en de exportprijzen werden vergeleken af fabriek en in hetzelfde handelsstadium. Om de normale waarde en de exportprijs te kunnen vergelijken werd, overeenkomstig artikel 2, lid 10, van de basisverordening, rekening gehouden met verschillen waarvan werd aangetoond dat zij gevolgen hadden voor de prijzen en de vergelijkbaarheid van de prijzen.

(44)

Op deze basis werden correcties toegestaan voor verschillen in de kosten van vervoer, verzekering, laden, lossen en aanverwante kosten, krediet, commissielonen en kosten na verkoop (garantie). Er werden ook correcties toegepast wanneer de export was verlopen via een gelieerde onderneming in een ander land dan China of een EU-land overeenkomstig artikel 2, lid 10, onder i), van de basisverordening.

6.   Dumpingmarge

6.1.   Voor de producent/exporteur die een individuele behandeling had verkregen

(45)

Voor de onderneming die een individuele behandeling had verkregen, werd de gewogen gemiddelde normale waarde van elke naar de EU uitgevoerde soort die voor het referentieland werd vastgesteld, vergeleken met de gewogen gemiddelde exportprijs van die soort, overeenkomstig artikel 2, lid 11, van de basisverordening.

(46)

De voorlopige gewogen gemiddelde dumpingmarge, in procenten van de cif-prijs grens EU, vóór inklaring, bedraagt:

Dongguan Nanzha Leco Stationary

33,4 %.

6.2.   Voor alle andere producenten/exporteurs

(47)

Om het voor het gehele land geldende recht vast te stellen voor alle andere exporteurs in China is de Commissie eerst het niveau van medewerking nagegaan. Er wordt aan herinnerd dat drie van de vier ondernemingen die aanvankelijk hadden verzocht om als marktgericht bedrijf te worden behandeld, niet aan het onderzoek hadden meegewerkt en dat, behalve één andere onderneming die uitsluitend om een individuele behandeling had verzocht, maar die als een niet-medewerkende onderneming moest worden beschouwd, geen andere Chinese producenten/exporteurs medewerking hebben verleend.

(48)

Aangezien geen medewerking was verleend door exporteurs die niet als marktgericht bedrijf waren behandeld noch een individuele behandeling hadden verkregen, werd de berekening op de beschikbare gegevens gebaseerd. De voor het gehele land geldende dumpingmarge werd bijgevolg berekend aan de hand van de meest representatieve productsoort die door exporteurs die geen behandeling als marktgericht bedrijf noch individuele behandeling was toegekend naar de EU was uitgevoerd. De exportprijs werd vervolgens vergeleken met de voor het referentieland vastgestelde normale waarde. Om een billijke vergelijking mogelijk te maken heeft de Commissie bovendien informatie over de markt ingewonnen om de prijzen van andere producenten/exporteurs vast te stellen. Er werden op deze wijze geen aanwijzingen verkregen dat de berekeningen niet billijk en redelijk waren.

(49)

Op deze wijze werd de voor het gehele land geldende dumpingmarge voorlopig vastgesteld op 48,1 % van de cif-prijs grens EU.

(50)

Deze marge is van toepassing op alle producenten die geen individuele behandeling hebben verkregen.

C.   SCHADE

1.   Productie van de EU

(51)

Het betrokken product bleek in het onderzoektijdvak in de EU door de volgende producenten te zijn vervaardigd: de drie klagende EU-producenten, twee andere EU-producenten die de klacht steunden en medewerking verleenden aan het onderzoek alsmede Esselte die het betrokken product slechts voor eigen gebruik vervaardigde.

(52)

Een andere onderneming heeft het betrokken product in het onderzoektijdvak uitsluitend voor eigen gebruik vervaardigd en ingevoerd. In de loop van het onderzoektijdvak heeft zij deze productie evenwel stopgezet. De onderneming heeft de vragenlijst voor EU-producenten beantwoord en gegevens verstrekt over de eigen productie.

(53)

Een andere producent die de klacht steunde bleek tijdens het onderzoektijdvak het betrokken product niet te hebben vervaardigd.

(54)

De indieners van de klacht voerden aan dat sommige ondernemingen het betrokken product in het onderzoektijdvak hadden vervaardigd, zij het in beperkte hoeveelheden. Deze ondernemingen hebben zich niet aangemeld of hebben in het kader van dit onderzoek geen cijfers verstrekt over hun productie. Voor de vaststelling van de EU-productie wordt voorlopig met deze hoeveelheden geen rekening gehouden.

(55)

Er werd vastgesteld dat een EU-producent die de klacht steunt het betrokken product ook uit China had ingevoerd. Hoewel het merendeel van de in de EU verkochte producten van die producent in het onderzoektijdvak in de EU was vervaardigd, bleek 25 % van de in de EU verkochte hoeveelheden in China te zijn aangekocht. Dit kwam neer op 39 % van de totale productie van deze producent.

(56)

Hoewel het hier een betrekkelijk groot deel van de activiteiten van deze onderneming betreft, bleek deze invoer een soort zelfbescherming te zijn tegen de invoer met dumping uit China. Reeds aan het begin van de beoordelingsperiode, toen de producent besefte dat hij niet geheel en al kon concurreren met de invoer met dumping uit China, heeft hij zijn oudere machines naar China overgebracht en is hij met een Chinese producent een joint venture aangegaan. Bij controle van de financiële gegevens die deze EU-producent over de beoordelingsperiode had verstrekt, bleek dat hij het betrokken product uit China verkocht om sommige zware verliezen goed te maken bij de verkoop van het door hemzelf vervaardigde product in de EU. Door de invoer van Chinese hefboommechanismen heeft deze onderneming kunnen overleven.

(57)

Ook werd vastgesteld dat deze onderneming haar kernactiviteiten in de EU uitoefent en dat haar gedrag duidelijk het gedrag is van een EU-producent. Het feit dat de onderneming medewerking verleent wijst erop dat haar gedrag en haar belangen met die van de andere indieners van de klacht kunnen worden vergeleken. Derhalve wordt geoordeeld dat de productie van die producent tot de EU-productie moet worden gerekend.

(58)

De productie van de EU in de zin van artikel 4, lid 1, van de basisverordening werd derhalve voorlopig berekend door de productie van de vijf medewerkende EU-producenten toe te voegen aan de productiegegevens die voor één extra producent beschikbaar waren.

2.   Omschrijving van de bedrijfstak van de EU

(59)

De productie van de vijf EU-producenten die volledige medewerking aan het onderzoek verleenden en de klacht steunden werd vastgesteld op ongeveer 220 miljoen stuks in het onderzoektijdvak. Deze hoeveelheid is meer dan 90 % van de totale EU-productie. Deze ondernemingen vormen derhalve de bedrijfstak van de EU in de zin van artikel 4, lid 1, en artikel 5, lid 4, van de basisverordening.

(60)

Er wordt op gewezen dat zelfs indien de producent die het betrokken product uit China invoerde van de productie en van de bedrijfstak van de EU wordt uitgesloten, de overige producenten nog steeds goed zouden zijn voor een groot gedeelte van de totale productie van de EU in de zin van artikel 5, lid 4, van de basisverordening.

3.   Verbruik in de EU

(61)

Het verbruik werd vastgesteld aan de hand van de verkoop door de bekende EU-producenten aan onafhankelijke afnemers in de EU, vermeerderd met de invoer uit derde landen. Voor de gegevens over de verkoop van de EU-producenten werd grotendeels uitgegaan van hun antwoorden op de vragenlijst. Het invoervolume werd gebaseerd op de gegevens in de klacht, gezien het lage niveau van medewerking in China en omdat de gegevens van Eurostat niet specifiek genoeg waren. De GN-code voor hefboommechanismen heeft ook betrekking op ringbandmechanismen en de hoeveelheden zijn in ton en niet in stuks uitgedrukt.

(62)

Uit de volgende tabel blijkt dat de vraag naar het betrokken product in de EU in de beoordelingsperiode sterk is gestegen:

Tabel 1

Stuks (in 1 000)

2001

2002

2003

2004 (Onderzoektijdvak)

Verbruik

301 440

301 990

337 300

399 670

Index

100

100

112

132

(63)

De sterkste stijging deed zich voor van 2003 tot het einde van het onderzoektijdvak, toen het verbruik met 18 % of met meer dan 62 miljoen stuks steeg. De verkoop van de EU-producenten steeg in die periode met 8 % of met 14 miljoen stuks, terwijl de invoer uit China met 29 % of met 48 miljoen stuks steeg.

4.   Invoer uit China

4.1.   Hoeveelheden, marktaandeel en gemiddelde prijs

a)   Ingevoerde hoeveelheden en marktaandeel

(64)

Zoals vermeld in overweging 61 werden de gegevens over de omvang van de invoer uit China gebaseerd op de gegevens in de klacht. Deze gegevens werden echter getoetst aan gegevens van Eurostat en vergeleken met de gegevens over de uitvoer die gecontroleerd waren bij de grootste Chinese exporteur die aan het onderzoek meewerkte en die goed was voor 65 % van de totale invoer uit China. Beide bronnen bevestigden de gegevens over de ontwikkeling van het invoervolume die in de klacht waren opgenomen.

(65)

De omvang en het marktaandeel van de invoer uit China ontwikkelden zich als volgt:

Tabel 2

Invoer (1 000 stuks)

2001

2002

2003

Onderzoektijdvak

China

135 000

130 000

166 000

214 000

Index

100

96

123

159


Marktaandeel

2001

2002

2003

Onderzoektijdvak

China

44,8 %

43,1 %

49,2 %

53,6 %

Index

100

96

110

120

(66)

Zoals blijkt uit tabel 1 steeg het verbruik van het betrokken product in de EU in de beoordelingsperiode met 32 % of met 98 miljoen stuks. Terzelfder tijd steeg de invoer uit China met ongeveer 59 % of met 79 miljoen stuks. Het marktaandeel van het product uit China steeg in de beoordelingsperiode dus van 44,8 % tot 53,6 %, dus met 8,8 procentpunten. De sterkste stijging van de invoer en van het marktaandeel van de Chinese producenten/exporteurs deed zich voor in het onderzoektijdvak, toen deze invoer met 48 miljoen stuks steeg en het marktaandeel met 4,4 procentpunten ten opzichte van 2003.

b)   Prijzen en prijsonderbieding

(67)

Uit bovenstaande tabel blijkt de ontwikkeling van de gemiddelde prijzen bij invoer uit China in de beoordelingsperiode. De invoerprijzen daalden van 120 EUR voor 1 000 stuks in 2001 tot 107 EUR in het onderzoektijdvak. De prijs bij invoer was in 2003 zo laag — toen het verbruik met 20 % steeg — dat hij in het onderzoektijdvak met 11 % kon worden verhoogd. Deze prijs bleef niettegenstaande ver onder die van de EU-producenten. Over de gehele beoordelingsperiode bedroeg de prijsdaling van het betrokken product uit China 11 %.

(68)

Er werd een vergelijking gemaakt van de verkoopprijzen van de EU-producenten en van de Chinese producenten/exporteurs in het onderzoektijdvak. De prijzen werden vergeleken na aftrek van kortingen en na een correctie voor de kosten na invoer. De prijzen van de EU-producenten werden gecorrigeerd tot het niveau af fabriek en die van het Chinese product waren cif-prijzen, grens EU.

(69)

Uit de vergelijking bleek dat het betrokken product uit China in het onderzoektijdvak was ingevoerd tegen prijzen die de prijzen van de EU-producenten aanzienlijk onderboden: de onderbiedingsmarge bedroeg namelijk 24,3 %. Uit een dergelijke prijsonderbieding en uit de ontwikkeling van de prijzen en van de winstgevendheid van de EU-producenten (de winstgevendheid wordt hierna besproken) blijkt duidelijk dat de prijzen in de beoordelingsperiode reeds aanzienlijk waren gedrukt.

5.   Economische situatie van de EU-producenten

(70)

Overeenkomstig artikel 3, lid 5, van de basisverordening omvatte het onderzoek naar de gevolgen van de invoer met dumping voor de EU-producenten een evaluatie van alle economische indicatoren in de beoordelingsperiode (van 2001 tot het onderzoektijdvak) waarin de situatie van deze producenten tot uiting kwam.

(71)

De hiernavolgende gegevens voor de EU-producenten zijn de gecumuleerde en gecontroleerde gegevens voor de vijf medewerkende EU-producenten.

5.1.   Productie, productiecapaciteit en bezettingsgraad

(72)

De productie, productiecapaciteit en bezettingsgraad ontwikkelden zich als volgt:

Tabel 4

Index 2001 = 100

2001

2002

2003

Onderzoektijdvak

Productie (1 000 stuks)

225 065

222 036

221 472

219 990

Index (2001=100)

100

99

98

98

Productiecapaciteit (stuks)

454 423

439 504

488 387

490 172

Index

100

97

107

108

Bezettingsgraad %

50 %

51 %

45 %

45 %

Index

100

102

92

91

(73)

Ondanks de sterkere vraag daalde de productie van de EU-producenten in de beoordelingsperiode met 2 %. Rekening houdend met de goede marktprognoses en het stijgende verbruik werd geïnvesteerd om de productiecapaciteit te verhogen. De bezettingsgraad daalde evenwel met 9 %, ook ten gevolge van een lichte daling van de productie.

5.2.   Voorraden

(74)

In onderstaande tabel zijn de voorraden aan het einde van iedere periode weergegeven.

Tabel 5

 

2001

2002

2003

Onderzoektijdvak

Voorraden (1 000 stuks)

11 750

8 242

15 201

15 236

Index 2001 = 100

100

70

129

130

(75)

De voorraden van de EU-producenten bleken geen relevante indicator voor de evaluatie van de economische situatie van deze producenten. Deze produceren immers voornamelijk op order en de voorraden kwamen in de beoordelingsperiode overeen met een klein deel van de productie, namelijk die voor leverantie binnen drie à vier weken.

5.3.   Verkoop, marktaandeel, gemiddelde prijzen en groei

(76)

Onderstaande tabel geeft het verkoopvolume weer van de EU-producenten aan onafhankelijke afnemers in de EU.

Tabel 6

Index 2001 = 100

2001

2002

2003

Onderzoektijdvak

Verkoop (1 000 stuks)

166 440

171 990

171 300

185 670

Index

100

103

103

112

Marktaandeel

55,1 %

56,6 %

50,7 %

46,4 %

Index

100

103

92

84

Gemiddelde verkoopprijzen

(EUR/1 000 stuks)

152

142

137

132

Index

100

93

90

87

(77)

De EU-producenten konden in de beoordelingsperiode enigszins profiteren van het stijgende verbruik: hun verkoop steeg met 12 % of ongeveer 19 miljoen stuks.

(78)

Het marktaandeel van de EU-producenten daalde niettemin van 55,1 % in 2001 tot 46,4 % in het onderzoektijdvak. Dit komt neer op een verlies aan marktaandeel van 8,7 procentpunten. Het marktaandeel daalde het sterkst in het onderzoektijdvak, toen het met 4,4 procentpunten daalde.

(79)

De EU-producenten hebben dus duidelijk niet ten volle geprofiteerd van de groei van de markt.

(80)

Uit de bovenstaande tabel blijkt dat de gemiddelde verkoopprijzen van de EU-producenten sterk daalden (met 13 %) terwijl de invoer met dumping van het betrokken product steeg.

5.4.   Winstgevendheid

(81)

De hiernavolgende winstcijfers werden vastgesteld door de financiële resultaten van de EU-producenten uit te drukken in procenten van de omzet in de EU.

Tabel 7

Winst bij verkoop in de EU (RoT)

2001

2002

2003

Onderzoektijdvak

Winst bij verkoop in de EU

– 13 %

– 17 %

– 19 %

– 26 %

— trend

 

– 4 %

– 6 %

– 13 %

(82)

De winstgevendheid was in de gehele beoordelingsperiode negatief. De verliezen werden hoofdzakelijk ten gevolge van de lagere prijzen steeds groter. Ondanks het feit dat de EU-producenten hun productie optimaliseerden om met het Chinese product te kunnen concurreren en zij alle mogelijke technische parameters die met het betrokken product verband hielden corrigeerden, bleven de verliezen in de beoordelingsperiode voortdurend stijgen. Het resultaat in het onderzoektijdvak is zelfs op korte termijn onhoudbaar.

5.5.   Opbrengst van investeringen, kasstroom, investeringen en vermogen om kapitaal aan te trekken

(83)

De ontwikkeling van de opbrengst van investeringen, van de kasstroom en van de investeringen blijken uit de volgende tabel.

Tabel 8

Index 2001 = 100

2001

2002

2003

Onderzoektijdvak

Opbrengst van investeringen

(totaal onderneming)

– 18 %

– 22 %

– 17 %

– 55 %

Kasstroom

(totaal onderneming, in EUR)

1 737 465

720 972

– 259 997

– 2 757 046

Index

100

176

45

73

Investeringen

(betrokken product, in EUR)

1 839 277

2 453 440

2 353 561

2 601 880

Index

100

133

128

141

(84)

Zoals reeds vermeld in de overwegingen 78 en 82, werd de winstgevendheid van de EU-producenten nadelig beïnvloed door de dalende verkoopprijzen. Dit had ook een negatieve uitwerking op de schade-indicatoren die verband houden met de winstgevendheid: de negatieve ontwikkeling van de opbrengst van investeringen en van de kasstroom stemt grotendeels overeen met de negatieve ontwikkeling van de winstgevendheid zoals uit tabel 6 blijkt.

(85)

Zoals reeds vermeld in overweging 73 hebben de EU-producenten meer in het betrokken product geïnvesteerd omdat de marktomstandigheden in de beoordelingsperiode gunstig waren. De investeringen betroffen hoofdzakelijk de vervanging van installaties en machines veeleer dan nieuwe productie-installaties.

(86)

De EU-producenten wezen erop dat zij steeds grotere moeilijkheden ondervonden om kapitaal aan te trekken. Uit bovenstaande bevindingen — met name de negatieve winstgevendheid van 26 % — blijkt inderdaad duidelijk dat het vermogen van deze producenten om kapitaal aan te trekken — hetzij van externe financiers of van moederbedrijven — door zijn slechte financiële situatie ernstig is verstoord.

5.6.   Werkgelegenheid, productiviteit en lonen

(87)

Het aantal werknemers bij de EU-producenten daalde in de beoordelingsperiode. De productiviteit kon in die periode worden verbeterd dankzij de hogere investeringen en de inkrimping van het personeelsbestand.

(88)

Het totaal aan lonen en aanverwante kosten bleef in de beoordelingsperiode stabiel. Terwijl het aantal werknemers in die periode met 10 % daalde, daalde dit cijfer zelfs in relatieve cijfers ten gevolge van de inflatie.

5.7.   Omvang van de dumpingmarge

(89)

De vastgestelde dumpingmarges (zie hierboven) zijn duidelijk meer dan verwaarloosbaar. Bovendien kunnen de gevolgen van de dumpingmarges, gezien de omvang van de invoer en de prijzen waartegen deze plaatsvond, niet als verwaarloosbaar worden beschouwd.

5.8.   Gevolgen van eerdere dumping of subsidiëring

(90)

De EU-producenten zijn niet herstellende van de gevolgen van eerdere dumping of subsidiëring daar zij niet eerder betrokken waren bij dumping- of subsidie-onderzoeken.

5.9.   Conclusie

(91)

Reeds aan het begin van de beoordelingsperiode had China de helft van de EU-markt voor het betrokken product in handen. Daarna versterkte dit land zijn reeds sterke aanwezigheid op die markt. De invoer uit China nam in de beoordelingsperiode aanzienlijk toe zowel absoluut (+ 79 miljoen stuks) als in marktaandeel (+ 8,8 procentpunten). Bovendien daalde de gemiddelde prijs van het Chinese product met 11 %, hetgeen tot uiting komt in de vastgestelde prijsonderbieding.

(92)

Hoewel de EU-producenten meer verkochten, konden zij nauwelijks profiteren van de aanzienlijke groei van de EU-markt (+ 32 % of + 98 miljoen stuks) in het onderzoektijdvak. Hun marktaandeel kromp en hun prijzen daalden gemiddeld met 13 %. Hierdoor verdubbelden hun verliezen, verminderden de kasstroom en de opbrengst van investeringen en daalden productie en bezettingsgraad; de lonen stagneerden en de producenten waren in de beoordelingsperiode gedwongen het personeelsbestand in te krimpen. Ondanks de inspanningen om hun concurrentievermogen te vergroten, zagen de EU-producenten hun financiële situatie in het onderzoektijdvak ernstig verslechteren.

(93)

Sommige EU-producenten moesten hun productie staken of hun activiteiten stopzetten.

(94)

Gelet op alle indicatoren wordt geconcludeerd dat de EU-producenten in het onderzoektijdvak aanmerkelijke schade hebben geleden in de zin van artikel 3 van de basisverordening.

D.   OORZAKELIJK VERBAND

1.   Voorafgaande opmerking

(95)

Overeenkomstig artikel 3, leden 6 en 7, van de basisverordening werd ook nagegaan of er een oorzakelijk verband was tussen de invoer met dumping uit China en de aanmerkelijke schade die de EU-producenten hadden geleden. Andere bekende factoren dan de invoer met dumping waardoor de EU-producenten ook schade konden hebben geleden werden eveneens onderzocht, overeenkomstig artikel 3, lid 7, van de basisverordening, om te voorkomen dat schade die mogelijk door deze andere factoren was veroorzaakt aan invoer met dumping werd toegeschreven.

2.   Gevolgen van de invoer uit China

(96)

De omvang van de invoer uit China steeg in de beoordelingsperiode met ongeveer 43 % en het marktaandeel van het Chinese product met 8,8 procentpunten. Zoals vermeld in overweging 67 daalde de prijs van het Chinese product met 11 % en onderbood het het EU-product met 24 %. De prijzen van de EU-producenten werden onder druk gezet.

(97)

De sterke stijging van de invoer met dumping viel in de beoordelingsperiode samen met een beduidende verslechtering van de reeds ongunstige situatie van de EU-producenten. Dit blijkt vooral wanneer de economische resultaten van de Chinese exporteurs en van de EU-producenten in het onderzoektijdvak met elkaar worden vergeleken. In die periode steeg de invoer uit China met 48 miljoen stuks en werd terzelfder tijd een ernstige prijsonderbieding vastgesteld. Ten gevolge hiervan groeide het marktaandeel van het Chinese product met 4,4 procentpunten. In dezelfde periode steeg de verkoop van de EU-producenten met slechts 17 miljoen stuks, wat leidde tot een verlies aan marktaandeel van 4,3 procentpunten, ondanks de snelle groei van de markt. Terzelfder tijd moesten de EU-producenten hun gemiddelde verkoopprijzen met ongeveer 4 % verlagen. De ernstige verslechtering van hun financiële situatie in deze periode blijkt bijvoorbeeld uit de toename van hun verliezen met 7 procentpunten. Er wordt op gewezen dat de invoer uit China reeds zeer omvangrijk was aan het begin van de beoordelingsperiode en dat de EU-producenten dus reeds aan het begin van deze periode in een moeilijke positie verkeerden.

(98)

Zoals blijkt uit het stijgende marktaandeel (zie tabel 2) werden de Chinese exporteurs wier producten met dumping werden ingevoerd in het onderzoektijdvak de belangrijkste spelers op de EU-markt en verdrongen zij de EU-producenten.

3.   Gevolgen van de invoer uit andere landen

(99)

Zoals vermeld in overweging 36 zijn er wereldwijd niet veel ondernemingen die het betrokken product vervaardigen en uitvoeren. Bij het zoeken naar een referentieland werden enkele producenten in India en Iran gevonden, maar uit de beschikbare gegevens bleek dat deze weinig of niets exporteerden. Deze producenten waren vooral op hun binnenlandse markt actief.

(100)

Het is derhalve zeer onwaarschijnlijk dat de invoer uit andere landen zoals India kan hebben bijgedragen tot de schade die de EU-producenten hebben geleden. De beschikbare gegevens zijn zeer beperkt, zodat het zelfs niet mogelijk is een betrouwbare raming te maken van deze geringe invoer uit andere landen.

(101)

Derhalve wordt geoordeeld dat de invoer van het betrokken product uit andere landen dan China geen gevolgen kan hebben gehad voor de economische situatie van de EU-producenten.

4.   Gevolgen van de invoer van het Chinese product door een EU-producent

(102)

Zoals vermeld in overweging 55 bleek dat een medewerkende EU-producent het betrokken product in de beoordelingsperiode uit China had ingevoerd. Het overgrote deel van de door hem in het onderzoektijdvak in de EU verkochte hefboommechanismen was echter door hem in de EU vervaardigd — ongeveer 25 % van zijn verkoopvolume was in China aangekocht.

(103)

Uit het onderzoek bleek dat bedoelde producent het betrokken product uit China invoerde dat was vervaardigd door een Chinese exporteur waarmee hij een handelsovereenkomst had gesloten. Ook werd vastgesteld dat de prijs waartegen hij het ingevoerde product wederverkocht vergelijkbaar was met de prijs waartegen hij de producten verkocht die hijzelf had vervaardigd.

(104)

Daarom wordt geoordeeld dat deze invoer niet heeft bijgedragen tot de aanmerkelijke schade die de EU-producenten hebben geleden. Hoewel deze invoer duidelijk meer dan verwaarloosbaar was (hij bedroeg namelijk ongeveer 6 % van de totale verkoop van de EU-producenten in het onderzoektijdvak) moet het volgende worden opgemerkt. Ten eerste stemmen de wederverkoopprijzen overeen met de verkoopprijzen van de door de producent zelf vervaardigde producten. Bovendien vormt het Chinese product een aanvulling op zijn eigen assortiment. Ten tweede werd in de overwegingen 55 en 56 vermeld dat bedoelde producent dankzij deze invoer een deel kon goedmaken van de zware verliezen die hij had geleden bij de verkoop van de door hemzelf vervaardigde producten op de EU-markt. Door de invoer van het Chinese product kon de onderneming tot nu toe overleven. De aanvulling van zijn eigen assortiment met Chinese producten was derhalve een soort zelfbescherming om de invoer met dumping uit China het hoofd te bieden. Deze producent steunt deze procedure ook duidelijk.

(105)

Het is derhalve hoogst onwaarschijnlijk dat de invoer van deze producent heeft bijgedragen tot de vastgestelde schade.

5.   Gevolgen van de uitvoer door de EU-producenten

(106)

Er werd ook nagegaan of de EU-producenten schade konden hebben geleden als gevolg van hun exportprestaties.

(107)

Zoals blijkt uit onderstaande tabel waren de EU-producenten vooral in de EU actief. De uitvoer naar landen buiten de EU bedroeg 7,4 % à 16,2 % van hun totale verkoop in de beoordelingsperiode.

Tabel 10

 

2001

2002

2003

Onderzoektijdvak

Uitvoer

(1 000 stuks)

32 419

23 114

18 303

14 551

Index 2001 = 100

100

71

56

45

(108)

De uitvoer van de EU-producenten daalde met ongeveer 18 miljoen stuks in de beoordelingsperiode. Deze daling moet worden gezien in het licht van de aanmerkelijke groei van de EU-markt in die periode. Ook moet erop worden gewezen dat het marktaandeel van China in die periode ook op andere wereldmarkten groeide, zoals blijkt uit de gegevens die ten behoeve van de keuze van het referentieland werden ingewonnen.

(109)

Bovendien bleek uit het onderzoek dat de productie van de EU-producenten veeleer stabiel was en in de beoordelingsperiode slechts met 2 % afnam. De EU-producenten konden hun kosten beheersen en zelfs beperken.

(110)

Op basis van de momenteel beschikbare gegevens wordt derhalve geoordeeld dat zelfs indien de daling van de uitvoer kan hebben bijgedragen tot de schade die de EU-producenten hebben geleden, deze de aanzienlijke prijsdaling op de EU-markt en de financiële verliezen van de EU-producenten in het onderzoektijdvak niet kan verklaren.

6.   Conclusie

(111)

De schade kwam in dit geval in de eerste plaats tot uiting in een prijsdaling die tot verdere verliezen leidde. Deze viel samen met de snel stijgende invoer uit China tegen prijzen die de prijzen van de EU-producenten aanmerkelijk onderboden. Er zijn geen aanwijzingen dat de hierboven genoemde andere factoren een belangrijke oorzaak konden zijn van de aanmerkelijke schade die de EU-producenten hebben geleden. Er werden geen andere factoren gevonden die aanmerkelijke schade konden hebben veroorzaakt.

Op basis van bovenstaande analyse van de gevolgen van alle bekende factoren voor de situatie van de EU-producenten wordt voorlopig geconcludeerd dat de invoer met dumping uit China en de aanmerkelijke schade die de EU-producenten hebben geleden in de tijd duidelijk samenvallen en dat er tussen deze beide elementen dus een oorzakelijk verband is in de zin van artikel 3, lid 6, van de basisverordening.

E.   BELANG VAN DE EU

1.1.   Algemeen

(112)

Overeenkomstig artikel 21 van de basisverordening werd nagegaan of er dwingende redenen waren die tot de conclusie konden leiden dat het niet in het belang van de EU is om antidumpingrechten vast te stellen. De diensten van de Commissie hebben een vragenlijst toegezonden aan importeurs, handelaren en bedrijven die het betrokken product verwerken. De vragenlijst werd door twee verwerkende bedrijven gedeeltelijk beantwoord. Ander verwerkende bedrijven hebben de vragenlijst niet beantwoord, maar hebben wel schriftelijk hun standpunt uiteengezet.

(113)

Op basis van de aldus ingewonnen gegevens werden de volgende conclusies bereikt.

1.2.   Belang van de EU-producenten

(114)

De bedrijfstak van de EU bestaat uit vijf producenten met meer dan 700 werknemers die zich bezighouden met de productie en verkoop van het betrokken product. De economische indicatoren voor de EU-producenten wezen op steeds slechtere financiële resultaten in de beoordelingsperiode, hetgeen ertoe heeft geleid dat sommige EU-producenten de afgelopen jaren hun productie hebben stopgezet. De EU-bedrijven zijn echter in wezen gezond en niet bereid deze productie op te geven, zoals is gebleken uit de maatregelen die zij hebben genomen om het hoofd te bieden aan de steeds stijgende invoer met dumping. Zo bleek bijvoorbeeld dat de EU-producenten er in de beoordelingsperiode in slaagden hun productieproces te verbeteren en de leveringstermijnen te verkorten.

(115)

Indien geen antidumpingmaatregelen worden vastgesteld, zal de druk op de prijzen door de invoer met dumping waarschijnlijk toenemen, waardoor de financiële situatie van de EU-producenten verder zal verslechteren en meer producenten gedwongen zullen worden hun productie te staken, hetgeen negatieve gevolgen zal hebben voor de sector in ruimere zin die reeds te lijden heeft van de invoer met dumping.

(116)

Indien antidumpingmaatregelen worden vastgesteld, kan op korte termijn een stijging van de productie en de verkoop van de EU-producenten worden verwacht waardoor deze producenten hun vaste kosten over een grotere productie kunnen spreiden. De bezettingsgraad van de EU-producenten is nu zeer laag, hetgeen betekent dat zij hun productie sterk kunnen verhogen. Hierdoor zouden zij het marktaandeel kunnen terugwinnen dat in de beoordelingsperiode verloren is gegaan en van schaalvoordelen kunnen profiteren. Waarschijnlijk zal de financiële situatie van de EU-producenten een duurzamer niveau bereiken zodra het prijsniveau niet langer door de invoer met dumping wordt verstoord.

(117)

Antidumpingmaatregelen zijn dus duidelijk in het belang van de EU-producenten.

1.3.   Belang van toeleveranciers

(118)

Twaalf ondernemingen die de EU-producenten grondstoffen leveren hebben in het kader van deze procedure schriftelijk contact opgenomen met de Commissie. Deze bedrijven steunen de instelling van antidumpingmaatregelen. Er werd geoordeeld dat deze toeleveranciers in het kader van deze procedure representatief zijn voor de staalleveranciers.

(119)

Het is duidelijk dat de toeleveranciers het risico lopen op korte termijn afnemers te verliezen indien geen maatregelen worden genomen tegen invoer met dumping. De EU-producenten kunnen niet doorgaan dergelijke zware verliezen te lijden.

(120)

De toeleveranciers waren ook voorstanders van antidumpingmaatregelen omdat deze tot meer zekerheid op de markt zouden leiden, vanaf de levering van de grondstof tot aan de levering van het betrokken product aan verwerkende bedrijven. Zij beklemtoonden het economische belang van de productie van het betrokken product in de EU voor de bedrijven in de EU die dit product verwerken. De argumenten van de verwerkende bedrijven zelf zijn hieronder te vinden.

(121)

Gelet op het voorgaande wordt geconcludeerd dat de instelling van antidumpingmaatregelen niet tegen het belang is van de toeleveranciers in de EU.

1.4.   Belang van de verwerkende bedrijven en importeurs

(122)

De vragenlijst werd beantwoord door acht verwerkende bedrijven en twee importeurs in de EU. De verwerkende bedrijven zijn doorgaans ook importeur in die zin dat zij het betrokken product invoeren en gebruiken bij de productie van ordners. De activiteiten van deze bedrijven zijn belangrijk, maar het betrokken product is slechts goed voor 10 % van hun totale activiteiten.

(123)

De verwerkende bedrijven en importeurs maakten in het algemeen bezwaar tegen antidumpingmaatregelen omdat de kosten van het betrokken product een groot deel uitmaken van de totale kosten van het daarmee vervaardigde product, namelijk 20 %. Deze verwerkende bedrijven en importeurs kunnen als representatief voor de sector worden beschouwd, aangezien zij meer dan 50 % daarvan vertegenwoordigen. Zij voerden aan dat antidumpingmaatregelen hen in een ongunstige situatie zouden brengen ten opzichte van hun afnemers (voornamelijk ketens en grote distributeurs), omdat er in de sector die ordners vervaardigt overcapaciteit is. Daarom staan zij bij onderhandelingen met deze afnemers niet sterk en vrezen zij dat ordners uit China zullen worden ingevoerd indien maatregelen worden genomen ten aanzien van het betrokken product. Hun beweringen waren evenwel niet met bewijsmateriaal gestaafd.

(124)

De verwerkende bedrijven in de EU hebben doorgaans koopcontracten met Chinese producenten gesloten. Deze bedrijven voeren aan dat na een lange ontwikkelingsperiode de Chinese producenten nu een product vervaardigen waarvan de kwaliteit vergelijkbaar is met die van de EU-producten. Dankzij deze producten zouden het aanbod en de concurrentie op de markt zijn toegenomen. Zij voeren eveneens aan dat er een te krap aanbod zou kunnen ontstaan indien antidumpingmaatregelen worden genomen.

(125)

De medewerkende importeurs uitten soortgelijke bezwaren. Slechts één verwerkend bedrijf steunde de instelling van maatregelen, maar voerde aan dat dan ook maatregelen moesten worden genomen tegen de invoer van de daarmee vervaardigde ordners.

(126)

Gelet op de grote productiecapaciteit in de EU (zie tabel 4) en omdat de EU-producenten hun productiecapaciteit gemakkelijk kunnen opvoeren om te voldoen aan de vraag op een markt die niet door dumping is verstoord, lijkt de bewering over een te krap aanbod ten gevolge van een gebrek aan capaciteit van de EU-producenten niet realistisch en deze bewering kan zeker niet met bewijsmateriaal worden gestaafd. Geoordeeld wordt dat antidumpingmaatregelen de concurrentie op de EU-markt niet zullen beperken.

(127)

Ook wordt geoordeeld dat antidumpingmaatregelen het algemene concurrentievermogen van de verwerkende bedrijven niet aanmerkelijk zullen aantasten. Bij het onderzoek bleek dat sommige producenten van het betrokken product ook zelf de stroomafwaartse producten vervaardigen en dat nog steeds een groot aantal verwerkende bedrijven hoofdzakelijk een product aankopen dat niet met dumping is ingevoerd. Alle verwerkende bedrijven zouden de mogelijkheid hebben om over te schakelen op leveranciers die geen dumpingprijzen hanteren.

(128)

Er kan niet worden uitgesloten dat de kosten meteen na de instelling van antidumpingmaatregelen zullen stijgen. Een dergelijke kostenstijging zal vooral gevolgen hebben voor ondernemingen die hoofdzakelijk het met dumping uit China ingevoerde product afnemen. In het ergste geval en rekening houdend met het huidige marktaandeel van de EU-producenten kunnen de voorgestelde maatregelen leiden tot een gemiddelde stijging van 2,5 % van de kosten van het met hefboommechanismen vervaardigde product. Er wordt evenwel op gewezen dat het betrokken product slechts een klein gedeelte van de activiteiten van de verwerkende bedrijven uitmaakt en dat bovendien de winsten op het betrokken product eigenlijk zeer goed zijn. De Commissie verwacht evenwel niet dat het ergste geval zal plaatsvinden en dat het veel realistischer is te verwachten — zoals vermeld in de overwegingen 116 en 120 — dat antidumpingmaatregelen zullen leiden tot meer concurrentie op de EU-markt en tot een herwinning van het marktaandeel en tot een herstel van de economische situatie van de EU-producenten. Hierdoor zouden buitensporige prijsstijgingen op de EU-markt op korte termijn worden voorkomen.

(129)

Bij de beoordeling van eventuele kostenstijgingen moet in ieder geval ook rekening worden gehouden met het belang van de verwerkende bedrijven die het betrokken product hoofdzakelijk bij de EU-producenten aankopen.

(130)

Na afweging van alle argumenten wordt derhalve voorlopig geoordeeld dat de negatieve gevolgen voor de kosten van bepaalde verwerkende bedrijven niet van dien aard zijn dat de instelling van maatregelen erdoor wordt verhinderd.

1.5.   Conclusie

(131)

Antidumpingmaatregelen ten aanzien van het betrokken product uit China zijn duidelijk in het belang van de EU-producenten. Er wordt niet verwacht dat de weerslag hiervan op de prijzen van het betrokken product het concurrentievermogen van de importeurs/handelaren en van de verwerkende bedrijven of de concurrentie op de EU-markt ernstig zullen aantasten. Daarentegen zijn de verliezen die de EU-producenten en de toeleveringsbedrijven lijden en het risico op verdere bedrijfssluitingen duidelijk zeer groot.

(132)

Gelet op het voorgaande is de voorlopige conclusie dat er geen dwingende redenen zijn om geen antidumpingrechten in te stellen op het betrokken product uit China.

F.   VOORLOPIGE ANTIDUMPINGMAATREGELEN

1.   Schademarge

(133)

Gelet op de conclusies inzake dumping, de daaruit voortvloeiende schade en het belang van de EU moeten voorlopige antidumpingmaatregelen worden vastgesteld om te voorkomen dat de EU-producenten door de invoer met dumping verder schade lijden.

(134)

Deze maatregelen moeten toereikend zijn om een eind te maken aan de schade die door deze invoer wordt veroorzaakt, maar het niveau ervan mag niet hoger zijn dan de dumpingmarge. Bij de berekening van het bedrag aan rechten dat nodig is om aan de gevolgen van de schadelijke dumping een eind te maken, werd ervan uitgegaan dat maatregelen de EU-producenten in staat moeten stellen hun productiekosten te dekken en een winst vóór belasting te maken die zij in normale concurrentieomstandigheden — dat wil zeggen in afwezigheid van dumping — in de EU redelijkerwijze kunnen maken op het betrokken product. Deze winstmarge is 5 % over de omzet. Dit is de winst die op de algemene categorie goederen werd gemaakt in afwezigheid van dumping en wordt in het voorlopige stadium als een redelijke winst beschouwd. Voor de EU-producenten werd een niet-schadelijke prijs berekend door genoemde winstmarge van 5 % toe te voegen aan de productiekosten.

(135)

De noodzakelijke prijsstijging werd vervolgens vastgesteld door vergelijking van de gewogen gemiddelde invoerprijs van het betrokken product met de gewogen gemiddelde niet-schadelijke prijs bij verkoop door de EU-producenten op de EU-markt.

(136)

Het bij deze vergelijking gevonden verschil werd vervolgens uitgedrukt in procenten van de gemiddelde cif-invoerwaarde. De schademarges bleken steeds hoger te zijn dan de dumpingmarges.

2.   Voorlopige maatregelen

(137)

Gelet op het voorgaande wordt geoordeeld dat voorlopige antidumpingrechten moeten worden vastgesteld die gelijk zijn aan de dumpingmarge of aan de schademarge, indien deze lager is, overeenkomstig artikel 7, lid 2, van de basisverordening.

(138)

De in deze verordening genoemde individuele antidumpingrechten voor bepaalde ondernemingen zijn gebaseerd op de bevindingen in het kader van deze procedure. Zij weerspiegelen de situatie die bij het onderzoek voor die ondernemingen werd vastgesteld. Deze rechten (in tegenstelling tot het recht dat „voor alle andere ondernemingen” in het betrokken land geldt) zijn dus uitsluitend van toepassing op producten uit het betrokken land die door de genoemde ondernemingen (rechtspersonen) zijn geproduceerd. Producten die door andere ondernemingen zijn geproduceerd die niet specifiek, met naam en adres, in het dispositief van deze verordening zijn genoemd, met inbegrip van ondernemingen die banden hebben met de specifiek genoemde ondernemingen, komen niet voor deze rechten in aanmerking. Op deze ondernemingen is het recht van toepassing dat voor „alle andere ondernemingen” geldt.

(139)

Verzoeken in verband met de toepassing van een specifiek voor een bepaalde onderneming geldend antidumpingrecht (bijvoorbeeld na de naamswijziging van een onderneming of na de oprichting van nieuwe productie- of verkoopmaatschappijen) dienen aan de Commissie (3) te worden gericht, onder opgave van alle relevante gegevens, met name indien deze naamswijziging of de oprichting van nieuwe productie- of verkoopmaatschappijen verband houden met wijzigingen in de activiteiten van de onderneming op het gebied van de productie en de verkoop in binnen- en buitenland. Indien zij dit gerechtvaardigd acht, zal de Commissie, na raadpleging van het Raadgevend Comité, de verordening wijzigen door bijwerking van de lijst van ondernemingen die voor een individueel recht in aanmerking komen.

(140)

Op basis van het bovenstaande, zijn de voorlopige antidumpingrechten:

Dongguan Nanzha Leco Stationery

33,3 %

Alle andere ondernemingen

48,1 %.

G.   SLOTBEPALING

(141)

In het belang van een behoorlijk bestuur moet een termijn worden vastgesteld waarbinnen de belanghebbenden die zich binnen de in het bericht van inleiding vastgestelde termijn hebben bekendgemaakt hun standpunt schriftelijk kunnen meedelen en kunnen verzoeken te worden gehoord. Bovendien wordt erop gewezen dat de bevindingen in verband met de instelling van rechten in het kader van onderhavige verordening voorlopig zijn en herzien kunnen worden voordat de eventueel definitieve maatregelen worden voorgesteld,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   Er worden voorlopige antidumpingrechten ingesteld op hefboommechanismen van de soort die worden gebruikt in ordners, ingedeeld onder de GN-code ex 8305 10 00 (Taric-code 8305100050) uit de Volksrepubliek China. Deze hefboommechanismen bestaan uit stevige gebogen elementen (doorgaans twee) van metaal die op een plaat zijn bevestigd en ten minste één openingsmechanisme dat het mogelijk maakt bladen in de ordner op te bergen.

2.   Het voorlopig antidumpingrecht dat van toepassing is op de nettoprijs franco grens EU, vóór inklaring, bedraagt:

Onderneming

Antidumpingrecht

Aanvullende Taric-code

Dongguan Nanzha Leco Stationery

33,3 %

A729

Alle andere ondernemingen

48,1 %

A999

3.   Het in lid 1 beschreven product kan in de EU uitsluitend in het vrije verkeer worden gebracht, nadat daarvoor een zekerheid is gesteld die met het bedrag van het voorlopige recht overeenstemt.

4.   Tenzij anders vermeld, zijn de bepalingen inzake douanerechten op dit recht van toepassing.

Artikel 2

Onverminderd artikel 20 van Verordening (EG) nr. 384/96 kunnen belanghebbenden binnen een maand na de inwerkingtreding van deze verordening de Commissie verzoeken in kennis te worden gesteld van de voornaamste feiten en overwegingen op grond waarvan deze verordening werd vastgesteld, schriftelijk opmerkingen maken en vragen door de Commissie te worden gehoord.

Overeenkomstig artikel 21, lid 4, van Verordening (EG) nr. 384/96 kunnen belanghebbenden binnen een maand na de inwerkingtreding van deze verordening opmerkingen maken over de toepassing van deze verordening.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 1 van deze verordening is zes maanden van toepassing.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 26 januari 2006.

Voor de Commissie

Peter MANDELSON

Lid van de Commissie


(1)  PB L 56 van 6.3.1996, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2117/2005 (PB L 340 van 23.12.2005, blz. 17).

(2)  PB C 103 van 28.4.2005, blz. 18.

(3)  Europese Commissie, Directoraat-generaal Handel, Directoraat B, B-1049 Brussel, België.


Top