EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32004R1322

Verordening (EG) nr. 1322/2004 van de Raad van 16 juli 2004 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2320/97 tot instelling van definitieve antidumpingrechten op naadloze buizen en pijpen, van ijzer of van niet-gelegeerd staal uit, onder meer, Rusland en Roemenië

PB L 246 van 20.7.2004, p. 10–13 (ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, NL, PL, PT, SK, SL, FI, SV)
PB L 142M van 30.5.2006, p. 148–151 (MT)

Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 29/06/2006; stilzwijgende opheffing door 32006R0954

ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2004/1322/oj

20.7.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 246/10


VERORDENING (EG) Nr. 1322/2004 VAN DE RAAD

van 16 juli 2004

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2320/97 tot instelling van definitieve antidumpingrechten op naadloze buizen en pijpen, van ijzer of van niet-gelegeerd staal uit, onder meer, Rusland en Roemenië

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad van 22 december 1995 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (hierna de „basisverordening” genoemd) (1), en met name op artikel 9 en artikel 11, leden 2 en 3,

Gezien het voorstel dat de Commissie na advies van het in de basisverordening bedoelde Raadgevend Comité heeft ingediend,

Overwegende hetgeen volgt:

A.   PROCEDURE

1.   Geldende maatregelen

(1)

De Raad heeft bij Verordening (EG) nr. 2320/97 (2) definitieve antidumpingrechten ingesteld op bepaalde naadloze buizen en pijpen, van ijzer of van niet-gelegeerd staal, uit Hongarije, Polen, Rusland, Tsjechië, Roemenië en Slowakije. Bij Besluit 97/790/EG (3) werden door producenten/exporteurs in Hongarije, Polen, Tsjechië, Roemenië en Slowakije aangeboden verbintenissen aanvaard, terwijl bij Besluit 2000/70/EG van de Commissie (4) de door producenten/exporteurs in Rusland aangeboden verbintenissen werden aanvaard.

(2)

Op 1 mei 2004 is de Europese Unie uitgebreid met tien nieuwe lidstaten. Vanaf die datum werden de in de Gemeenschap van 15 lidstaten geldende antidumpingmaatregelen automatisch uitgebreid tot de invoer uit derde landen in de nieuwe lidstaten. Maatregelen ten aanzien van de nieuwe lidstaten zijn op dezelfde datum automatisch komen te vervallen.

(3)

De thans geldende maatregelen zijn van toepassing bij invoer uit Rusland (antidumpingrecht van 26,8 % en drie prijsverbintenissen) en bij invoer uit Roemenië (antidumpingrechten variërend van 9,8 tot 38,2 % en vier prijsverbintenissen).

2.   Tussentijdse onderzoeken en onderzoeken bij het vervallen van maatregelen

(4)

Op 23 november 2002 heeft de Commissie de inleiding bekendgemaakt van een tussentijdse herzieningsprocedure en van een herzieningsprocedure bij het vervallen van de antidumpingmaatregelen ten aanzien van naadloze buizen en pijpen, van ijzer of niet-gelegeerd staal, uit Polen, Rusland, Tsjechië, Roemenië en Slowakije (5).

(5)

De herzieningsprocedures werden ingeleid op verzoek van het „Defence Committee of the Seamless Steel Tube Industry of the European Union” namens producenten die een groot deel van de totale EG-productie van naadloze buizen en pijpen van ijzer of van niet-gelegeerd staal vertegenwoordigen.

(6)

De herzieningsprocedure bij het vervallen van de maatregelen was aangevraagd omdat de invoer met dumping zou worden voortgezet of opnieuw zou optreden en de bedrijfstak van de Gemeenschap hierdoor schade zou lijden. Het verzoek om de tussentijdse herzieningsprocedure berustte op de motivering dat vorm en niveau van de maatregelen ongeschikt waren om schadeveroorzakende dumping tegen te gaan.

(7)

De herzieningsonderzoeken lopen nog steeds wat Rusland en Roemenië betreft.

3.   Betrokken product

(8)

De herzieningsprocedure bij het vervallen van maatregelen en de tussentijdse herzieningsprocedure (artikel 11, leden 2 en 3, van de basisverordening) hebben betrekking op dezelfde producten als die waarop Verordening (EG) nr. 2320/97 betrekking heeft, namelijk

a)

naadloze buizen, van ijzer of van niet-gelegeerd staal, van de soort gebruikt voor olie- of gasbuizen, met een uitwendige diameter van niet meer dan 406,4 mm,

b)

naadloze pijpen met rond profiel, van ijzer of van niet-gelegeerd staal, koudgetrokken of koudgewalst, andere dan precisiebuizen, en

c)

andere pijpen met rond profiel, van ijzer of van niet-gelegeerd staal, andere dan met schroefdraad of van schroefdraad te voorzien, met een uitwendige diameter van niet meer dan 406,4 mm,

ingedeeld onder de GN-codes ex 7304 10 10, ex 7310 10 30, 7304 31 99, 7304 39 91 en 7304 39 93. Deze GN-codes worden slechts ter informatie vermeld.

B.   VERBAND TUSSEN BESCHIKKING 2003/382/EG EN VERORDENING (EG) Nr. 2320/97

1.   Procedure inzake een concurrentiebeperkende gedraging krachtens artikel 81 van het EG-Verdrag

(9)

Bij Beschikking 2003/382/EG (hierna de „mededingingsbeschikking” genoemd) (6) werden verschillende EG-producenten beboet vanwege hun betrokkenheid bij twee gevallen van inbreuk op artikel 81, lid 1, van het EG-Verdrag.

(10)

Na de goedkeuring van de mededingingsbeschikking werd aanvankelijk geoordeeld dat een verband met Verordening (EG) nr. 2320/97, zo er al een verband was, niet van dien aard was dat een heronderzoek van de bevindingen van die verordening noodzakelijk was. Na de publicatie van de mededingingsbeschikking heeft een belanghebbende de kwestie van een mogelijke invloed van de concurrentiebeperkende gedragingen op de geldende antidumpingmaatregelen aan de orde gesteld en nadere gegevens verstrekt over kwesties in verband met de conclusies inzake schade en oorzaak in Verordening (EG) nr. 2320/97. Doel van onderhavige verordening is na te gaan of de mededingingsbeschikking gevolgen heeft voor de thans geldende antidumpingmaatregelen.

2.   Product waarop de mededingingsbeschikking betrekking heeft

(11)

De mededingingsbeschikking heeft betrekking op naadloze buizen en pijpen van koolstofstaal, vooral die voor de aardolie- en gasindustrie. Zij omvatten twee hoofdcategorieën, en wel transportbuizen (line pipes, LP’s), enerzijds, en voor boringen bestemde buizen en pijpen, gewoonlijk „oil country tubular goods” of „OCTG” genoemd, anderzijds. Terwijl LP’s zijn ingedeeld onder GN-code ex 7304 10, zijn OCTG’s ingedeeld onder GN-code 7304 21.

(12)

Het productbereik van het antidumpingonderzoek is breder dan dat van de mededingingsbeschikking. Bij vergelijking blijkt evenwel dat de producten die zijn ingedeeld onder GN-code ex 7304 10 10 en GN-code ex 7304 10 30, d.w.z. lijnpijp van de soort gebruikt voor olie- of gastransportbuizen met een externe diameter van niet meer dan 406,4 mm, zowel betrokken leken te zijn bij het antidumpingonderzoek als bij het mededingingsonderzoek, zelfs indien dit slechts voor een klein deel van de EG-markt voor het betrokken product het geval is.

3.   Betrokken producenten

(13)

Aan het antidumpingonderzoek hebben tien EG-producenten medewerking verleend, die tezamen meer dan 90 % van de totale EG-productie van het onderzochte product vertegenwoordigden. Drie van de tien ondernemingen waren ook betrokken bij het onderzoek in verband met artikel 81, lid 1, van het EG-Verdrag.

4.   Inbreuk gedurende de onderzoek- en de beoordelingsperiode

(14)

Het onderzoek naar dumping en schade had betrekking op de periode van 1 september 1995 tot en met 31 augustus 1996 („onderzoekperiode”), terwijl het onderzoek in het kader van de antidumpingprocedure naar trends die relevant waren voor de schadebeoordeling betrekking had op de periode van januari 1992 tot het eind van de onderzoekperiode, namelijk 31 augustus 1996 („beoordelingsperiode”).

(15)

Twee inbreuken hebben plaatsgevinden in de onderzoekperiode en de beoordelingsperiode:

a)

In het kartel EU-Japan hebben de betrokken producenten inbreuk gepleegd op artikel 81, lid 1, van het EG-Verdrag door samen met andere producenten deel te nemen aan een overeenkomst die onder meer de eerbiediging inhield van hun respectieve thuismarkten voor naadloze, van standaard-schroefdraad voorziene, OCTG’s en LP’s. De inbreuk duurde van 1990 tot 1995 ofschoon niet duidelijk bewezen kon worden wanneer in het jaar 1995 de operaties werkelijk werden beëindigd.

b)

In een parallel Europees kartel hebben de producenten inbreuk gepleegd op artikel 81, lid 1, van het EG-Verdrag door, in de context van de onder a) genoemde concurrentiebeperkende gedraging, contracten te sluiten die hebben geleid tot het verdelen van leveringen van gladde OCTG-buizen. De inbreuk duurde van 1991 tot en met 1999 en van 1993 tot en met 1997 voor een van de bij het antidumpingonderzoek betrokken producenten.

(16)

De in overweging 15 b) genoemde inbreuk is niet rechtstreeks van invloed op het antidumpingonderzoek, daar het betrokken product valt onder GN-code 7304 21, d.w.z. buiten het bereik van het antidumpingonderzoek.

(17)

Met betrekking tot de in overweging 15 a) genoemde inbreuk is er een overlap in de tijd, van 1 september 1995 tot en met 31 december 1995, van de onderzoekperiode van de antidumpingprocedure en de kartelvorming EU-Japan. Wat de beoordelingsperiode van de antidumpingprocedure betreft is er een overlap van januari 1992 tot en met 31 december 1995.

5.   Analyse

(18)

Zoals hierboven vermeld, valt de antidumpingprocedure en de concurrentiebeperkende gedraging gedeeltelijk samen in de tijd. Het product dat het voorwerp vormde van de concurrentiebeperkende gedraging is voor een deel het product waarop het antidumpingonderzoek betrekking had (overweging 12). De onderzoekperiode en de beoordelingsperiode van de antidumpingprocedure en de periode waarvoor een inbreuk op de mededingingsregels werd geconstateerd, overlappen elkaar gedeeltelijk (overweging 17). Ten slotte maakte een deel van de EG-producenten die bij de concurrentiebeperkende gedraging was betrokken ook deel van uit van de bedrijfstak van de Gemeenschap die bij de antidumpingprocedure was betrokken (overweging 13).

(19)

Daar productbereik, betrokken ondernemingen en de periodes van de twee procedures slechts gedeeltelijk samenvallen, werd geconstateerd dat de concurrentiebeperkende gedraging in beperkte mate het antidumpingonderzoek heeft beïnvloed waarop de in 1997 ingestelde definitieve rechten waren gebaseerd. Wanneer de gegevens van de ondernemingen bij wie inbreuk op artikel 81, lid 1, van het EG-Verdrag is vastgesteld buiten beschouwing worden gelaten, blijken de resultaten vergelijkbaar te zijn met de resultaten die waren berekend aan de hand van de gegevens van de tien medewerkende EG-producenten, met inbegrip van de producenten die hadden deelgenomen aan bovengenoemde concurrentiebeperkende gedraging, hetgeen wil zeggen dat dan nog steeds sprake zou zijn geweest van schadeveroorzakende dumping. Het is daarom zeer onwaarschijnlijk dat de concurrentiebeperkende gedraging van de EG-producenten van aanmerkelijke invloed is geweest op de oorspronkelijke bevindingen van het antidumpingonderzoek. Er kan evenwel niet met zekerheid worden gesteld dat de marktomstandigheden als geheel zonder het bestaan van deze concurrentiebeperkende gedraging dezelfde zouden zijn geweest.

6.   Conclusie

(20)

Gezien het bovenstaande verdient het aanbeveling de bij Verordening (EG) nr. 2320/97 vastgestelde maatregelen niet langer toe te passen. Dit is in overeenstemming met de beginselen van behoorlijk bestuur en goede administratieve praktijk. Bovendien wordt erop gewezen dat in de context van de lopende tussentijdse herzieningsprocedure en herzieningsprocedure bij het vervallen van de maatregelen in de nabije toekomst nieuwe conclusies zullen worden getrokken die een beoordeling mogelijk zullen maken aan de hand van gegevens die duidelijk niet zijn beïnvloed door de concurrentiebeperkende gedraging. Totdat de lopende herzieningsonderzoeken zijn afgesloten, dienen de rechten niet langer te worden geheven. Uit het bovenstaande volgt bovendien dat de thans geldende verbintenissen in afwachting van de resultaten van de lopende herzieningsprocedures niet langer moeten worden toegepast.

(21)

De belanghebbenden zijn in kennis gesteld van het voornemen de bij Verordening (EG) nr. 2320/97 vastgestelde maatregelen niet meer toe te passen. Zij konden hierover binnen een bepaalde termijn opmerkingen maken.

(22)

In voorkomend geval is rekening gehouden met de mondelinge en schriftelijke argumenten die de partijen hebben aangevoerd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Aan Verordening (EG) nr. 2320/97 wordt het volgende artikel toegevoegd:

„Artikel 8

De artikelen 1, 2 en 3 zijn niet meer van toepassing met ingang van 21 juli 2004.”.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 16 juli 2004.

Voor de Raad

De Voorzitter

A. NICOLAÏ


(1)  PB L 56 van 6.3.1996, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 461/2004 (PB L 77 van 13.3.2004, blz. 12).

(2)  PB L 322 van 25.11.1997, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 235/2004 (PB L 40 van 12.2.2004, blz. 11).

(3)  PB L 322 van 25.11.1997, blz. 63.

(4)  PB L 23 van 28.1.2000, blz. 78.

(5)  PB C 288 van 23.11.2002, blz. 2.

(6)  PB L 140 van 6.6.2003, blz. 1.


Top