EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32002R1763

Verordening (EG) nr. 1763/2002 van de Raad van 30 september 2002 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1950/97 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op zakken van polyethyleen of van polypropyleen uit, onder meer, India

PB L 267 van 4.10.2002, p. 1–7 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)

Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 10/10/2002

ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2002/1763/oj

32002R1763

Verordening (EG) nr. 1763/2002 van de Raad van 30 september 2002 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1950/97 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op zakken van polyethyleen of van polypropyleen uit, onder meer, India

Publicatieblad Nr. L 267 van 04/10/2002 blz. 0001 - 0007


Verordening (EG) nr. 1763/2002 van de Raad

van 30 september 2002

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1950/97 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op zakken van polyethyleen of van polypropyleen uit, onder meer, India

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 384/96 van 22 december 1995 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap(1) (de "basisverordening"), en met name op artikel 11, lid 3,

Gezien het voorstel dat de Commissie na overleg met het Raadgevend Comité heeft ingediend,

Overwegende hetgeen volgt:

A. PROCEDURE

1. Eerdere onderzoeken

(1) De Raad heeft bij Verordening (EG) nr. 1950/97(2) definitieve antidumpingrechten ingesteld op zakken van polyethyleen of van polypropyleen (hierna "het betrokken product" genoemd) uit, onder meer, India.

(2) Deze verordening werd vervolgens gewijzigd bij de Verordeningen (EG) nr. 96/1999(3) en (EG) nr. 2744/2000(4) door de vaststelling van dumpingmarges voor nieuwe exporteurs overeenkomstig artikel 11, lid 4, van de basisverordening.

2. Onderhavig onderzoek

i) Inleiding

(3) De "European Association for Textile Polyolefins" heeft op grond van artikel 11, lid 3, van de basisverordening namens EG-producenten die een groot deel, in dit geval 65 %, van de productie van het betrokken product in de Gemeenschap vertegenwoordigen een verzoek ingediend om de inleiding van een tussentijdse herzieningsprocedure die beperkt zou zijn tot een onderzoek naar dumping van het betrokken product uit India.

(4) Na in overleg met het Raadgevend Comité te hebben vastgesteld dat er voldoende bewijsmateriaal was om een tussentijdse herzieningsprocedure in te leiden, heeft de Commissie een bericht van inleiding bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen(5) en is zij met een onderzoek begonnen.

ii) Onderzoek en steekproef

(5) De Commissie heeft de haar bekende belanghebbende producenten/exporteurs, de vertegenwoordigers van het land van oorsprong en de indiener van het verzoek officieel van de inleiding van de herzieningsprocedure in kennis gesteld en heeft alle rechtstreeks betrokkenen de gelegenheid gegeven schriftelijk opmerkingen te maken en te verzoeken om te worden gehoord.

(6) Een aantal Indiase producenten/exporteurs en importeurs in de Gemeenschap hebben hun standpunt schriftelijk bekendgemaakt. Alle partijen die een verzoek hadden ingediend te worden gehoord, werden hiertoe in de gelegenheid gesteld.

(7) De Commissie stelde vast dat het aantal producenten/exporteurs van het betrokken product in India sedert het oorspronkelijk onderzoek aanzienlijk is toegenomen. Zij heeft derhalve besloten, overeenkomstig artikel 17 van de basisverordening, van een steekproef gebruik te maken.

(8) Om de Commissie in staat te stellen een steekproef samen te stellen, werden de producenten/exporteurs en hun vertegenwoordigers verzocht binnen 15 dagen na de bekendmaking van het bericht van inleiding van de procedure contact op te nemen met de Commissie en basisinformatie te verstrekken over hun productie, binnenlandse verkoop en uitvoer. Voor het samenstellen van de steekproef heeft de Commissie ook contact opgenomen met de Indiase autoriteiten.

(9) 45 ondernemingen hebben de vragenlijst in verband met de steekproef binnen de gestelde termijn beantwoord. 22 van hen vervaardigden het betrokken product en hebben dit in de periode van 1 december 1999 tot en met 30 november 2000 (hierna "onderzoektijdvak" genoemd) naar de Gemeenschap uitgevoerd.

(10) De steekproef werd samengesteld in overleg met de vertegenwoordigers van de ondernemingen en de Indiase autoriteiten. Er werd overeenstemming bereikt over de selectie van acht ondernemingen die in het onderzoektijdvak goed waren voor meer dan 80 % van de totale uitvoer van het betrokken product naar de Gemeenschap.

(11) Negen ondernemingen die niet voor de steekproef werden geselecteerd hebben om een individueel onderzoek verzocht. Omdat de ondernemingen die een dergelijk verzoek hadden ingediend zelfs het aantal ondernemingen in de steekproef overschreed, werd geoordeeld dat dergelijke individuele onderzoeken te belastend zouden zijn in de zin van artikel 17, lid 3, van de basisverordening. De verzoeken om een individuele behandeling moesten daarom worden afgewezen.

(12) De Commissie heeft de in de steekproef opgenomen ondernemingen vragenlijsten gezonden en controles ter plaatse verricht bij de volgende Indiase ondernemingen:

- Gilt Pack Ltd, Indore,

- Hyderabad Polymers Private Ltd, Hyderabad,

- Kanpur Plastipack Ltd, Kanpur,

- Neo Sack Ltd, Indore,

- Polyspin Private Ltd, Rajapalayam en diens gelieerde onderneming Polyspin Exports Ltd, Rajapalayam,

- Pithampur Poly Products Ltd, Indore,

- Shankar Packaging Ltd, Vadodara.

(13) Na deze controlebezoeken in India heeft de Commissie gegevens ingewonnen bij de importeurs van het betrokken product in de Gemeenschap. Bij de volgende importeurs werd een controle ter plaatse verricht:

- Cojubel NV, Lendelede, België,

- Eurea BVBA, Antwerpen, België,

- Rova NV, Oudenaarde, België,

- Texbern SARL, Lyon, Frankrijk,

- Markopulos SA, Athene, Griekenland,

- Alex Pak SA, Athene, Griekenland.

(14) De Commissie heeft tevens inlichtingen ingewonnen bij en een bezoek gebracht aan de douaneautoriteiten in de lidstaten.

(15) Door de complexiteit van dit onderzoek en de moeilijkheden die de Commissie daarbij ondervond, heeft het meer dan twaalf maanden geduurd.

B. BETROKKEN PRODUCT EN SOORTGELIJK PRODUCT

1. Betrokken product

(16) Deze herzieningsprocedure heeft betrekking op hetzelfde product als Verordening (EG) nr. 1950/97.

(17) Het product waarom het gaat zijn geweven zakken voor verpakkingsdoeleinden, andere dan van brei- of haakwerk, vervaardigd van strippen of artikelen van dergelijke vorm, van polyethyleen of van polypropyleen, waarvan het weefsel niet meer dan 120 g/m2 weegt. Dit product is ingedeeld onder de GN-codes 6305 32 81, 6305 33 91, ex 3923 21 00, ex 3923 29 10 en ex 3923 29 90.

2. Soortgelijk product

(18) Vastgesteld werd dat de zakken die op de Indiase markt worden verkocht en de zakken die uit India naar de Gemeenschap worden uitgevoerd identiek waren of sterk op elkaar leken, wat fysieke kenmerken en gebruiksdoeleinden betreft. Deze zakken werden in de zin van artikel 1, lid 4, van de basisverordening derhalve als soortgelijke producten beschouwd.

C. DUMPING

1. Medewerking

(19) Bij het onderzoek van de Commissie bleek dat vier exporteurs die het grootste deel van de invoer in de Gemeenschap uit India vertegenwoordigden onjuiste en misleidende informatie hadden verstrekt en in een aantal gevallen zelfs doelbewust documenten hadden vervalst. Zo werden productsoorten, specificaties, uitvoerbestemmingen, hoeveelheden en/of waarden op facturen en vrachtdocumenten onjuist opgegeven om de gemiddelde exportprijs op te trekken tot een prijs die geen dumpingprijs zou zijn, werd doelbewust verzuimd transacties op te geven of werden onbetrouwbare boekhoudkundige gegevens verstrekt. Gegevens over productomschrijving, hoeveelheden en gewicht die in officiële documenten waren vermeld en die onafhankelijke importeurs en douaneautoriteiten hadden verstrekt weken vaak af van de gegevens die bij de controles ter plaatse en in antwoord op de vragenlijsten van de Commissie waren verstrekt. Tevens is er bewijsmateriaal dat ten minste tweemaal is getracht importeurs over te halen de Commissie valse documenten voor te leggen.

(20) De niet-medewerkende exporteurs zijn afzonderlijk op de hoogte gebracht van de bevindingen van de Commissie in dit verband. Een aantal van hen was niettemin van oordeel dat de gecontroleerde gegevens over de binnenlandse verkoop en de productiekosten niet buiten beschouwing moesten worden gelaten omdat de onregelmatigheden alleen betrekking zouden hebben op de exportgegevens.

(21) Door de aard en de omvang van de onjuiste en misleidende informatie is echter twijfel gerezen over alle gegevens die deze ondernemingen hebben verstrekt, zowel over de uitvoer als over de binnenlandse markt. De Commissie heeft derhalve, overeenkomstig artikel 18 van de basisverordening, besloten de verstrekte informatie buiten beschouwing te laten en gebruik te maken van andere beschikbare gegevens over deze vier ondernemingen. Voor deze ondernemingen werd geen individuele dumpingmarge berekend.

(22) Voor een andere onderneming die gegevens over de productiekosten had verstrekt die niet als geheel betrouwbaar konden worden beschouwd, werd een deel van de door deze onderneming verstrekte informatie buiten beschouwing gelaten en werd slechts gedeeltelijk gebruikgemaakt van de beschikbare gegevens, overeenkomstig artikel 18, lid 1, van de basisverordening. De conclusies werden desalniettemin hoofdzakelijk gebaseerd op de door deze onderneming verstrekte informatie.

(23) Voor de drie overige ondernemingen kon de dumpingmarge op grond van de verstrekte gegevens redelijk nauwkeurig worden vastgesteld, na correcties die soms nodig bleken aan de hand van de resultaten van de controle ter plaatse.

2. Normale waarde

(24) De normale waarde werd vastgesteld overeenkomstig artikel 2 van de basisverordening. Hiervoor werd eerst nagegaan of de totale binnenlandse verkoop van het soortgelijke product door de ondernemingen representatief was in verhouding tot de uitvoer naar de Gemeenschap. Voor drie van de vier ondernemingen waarvoor een individuele dumpingmarge werd berekend, bedroeg de totale omvang van de verkoop op de binnenlandse markt meer dan 5 % van de totale omvang van de uitvoer naar de Gemeenschap, zodat de binnenlandse verkoop van het soortgelijke product, overeenkomstig artikel 2, lid 2, van de basisverordening, representatief werd geacht.

(25) Dezelfde vergelijking werd gemaakt voor elke productsoort die in het binnenland was verkocht en die identiek of rechtstreeks vergelijkbaar was met een soort die naar de Gemeenschap was uitgevoerd. Voor elk van die soorten werd vastgesteld of de binnenlandse verkoop representatief was in de zin van artikel 2, lid 2, van de basisverordening, door vast te stellen of de omvang van de verkoop op de binnenlandse markt meer dan 5 % bedroeg van de omvang van de uitvoer naar de Gemeenschap.

(26) Tevens werd onderzocht of de binnenlandse verkoop van elke productsoort in het kader van normale handelstransacties had plaatsgevonden door na te gaan hoe groot het aandeel was van de winstgevende verkoop aan onafhankelijke afnemers. De binnenlandse verkoop werd als winstgevend beschouwd wanneer de nettoverkoopprijs gelijk was aan of hoger was dan de berekende productiekosten van de betrokken soort ("winstgevende verkoop").

(27) Geen van de betrokken ondernemingen bleek over een kostenberekeningssysteem te beschikken. De ondernemingen hadden speciaal voor dit onderzoek een kostentoerekeningsmethode uitgewerkt die op basis van de bevindingen bij de controle ter plaatse echter op een aantal punten moest worden gecorrigeerd, met name wat de toerekening van de grondstofkosten betrof.

(28) De productiekosten van elke soort die op de binnenlandse markt was verkocht, werden, na de hierboven beschreven correcties, vergeleken met de netto binnenlandse verkoopprijs. Wanneer de winstgevende verkoop van een soort 80 % of meer bedroeg van de totale verkoop van die soort werd de normale waarde gebaseerd op de feitelijke binnenlandse prijs, dat wil zeggen het gewogen gemiddelde van de prijzen van de gehele binnenlandse verkoop van die soort in het onderzoektijdvak, ongeacht het feit of deze verkoop winstgevend was. Wanneer het aandeel van de winstgevende verkoop minder dan 80 %, maar ten minste 10 % van de totale binnenlandse verkoop bedroeg, werd de normale waarde vastgesteld door het gewogen gemiddelde te nemen van de binnenlandse prijzen van uitsluitend de winstgevende verkoop.

(29) Wanneer de winstgevende verkoop van een bepaalde soort minder dan 10 % bedroeg van de totale verkoop, werd ervan uitgegaan dat deze soort in onvoldoende hoeveelheden was verkocht om op basis van de binnenlandse prijzen de normale waarde te kunnen vaststellen. Dit bleek het geval voor op één na alle productsoorten van een onderneming.

(30) Omdat de andere producenten geen binnenlandse verkoop hadden in het kader van normale handelstransacties, kon de normale waarde niet worden vastgesteld op basis van de prijzen van de andere verkopers of producenten.

(31) De normale waarde werd derhalve overeenkomstig artikel 2, lid 3, van de basisverordening berekend door aan de productiekosten van de uitgevoerde soorten, na eventuele correcties, een redelijk percentage voor verkoopkosten, algemene kosten en administratiekosten ("VAA-kosten") alsmede een redelijke winstmarge toe te voegen.

(32) Voor ondernemingen met een representatieve binnenlandse verkoop werd gebruikgemaakt van de eigen VAA-kosten. Eén onderneming had geen representatieve hoeveelheden van het product op de binnenlandse markt verkocht. Voor deze onderneming werd overeenkomstig artikel 2, lid 6, onder a), van de basisverordening gebruikgemaakt van het gewogen gemiddelde van de feitelijke bedragen die voor de productie en verkoop van het soortgelijk product op de binnenlandse Indiase markt waren vastgesteld voor de drie andere ondernemingen die aan het onderzoek medewerkten.

(33) Geen van de medewerkende ondernemingen had een winstgevende verkoop die 10 % of meer van de totale omvang van de verkoop van het betrokken product op de binnenlandse markt bedroeg. Omdat er geen verkoop was van dezelfde algemene categorie producten, waarvan een winstpercentage kon worden afgeleid, besloot de Commissie uit te gaan van een winst van 5 %, overeenkomstig artikel 2, lid 6, onder c), van de basisverordening. Deze raming is aan de bescheiden kant en stemt overeen met de bevindingen van eerdere onderzoeken.

3. Exportprijs

(34) Alle ondernemingen voerden rechtstreeks uit naar onafhankelijke importeurs in de Gemeenschap. Overeenkomstig artikel 2, lid 8, van de basisverordening werden hun exportprijzen derhalve vastgesteld op basis van de door deze onafhankelijke importeurs daadwerkelijk betaalde of te betalen prijzen.

4. Vergelijking

(35) Om een billijke vergelijking te kunnen maken tussen de normale waarde en de exportprijs werd door middel van correcties rekening gehouden met verschillen in de kosten van vervoer, verzekering, laden, lossen, overladen en aanverwante kosten, van krediet, commissies en handelsstadium, indien deze van invloed waren op de vergelijkbaarheid van de prijzen overeenkomstig artikel 2, lid 10, van de basisverordening.

(36) Alle ondernemingen vroegen om een correctie voor verschillen in handelsstadium omdat zij op de binnenlandse markt aan eindgebruikers en bij export aan handelaars zouden verkopen.

(37) Bij het onderzoek bleek dat de exportprijzen prijzen waren in een ander handelsstadium dan de normale waarde en dat er, overeenkomstig artikel 2, lid 10, onder d), van de basisverordening, duidelijke verschillen waren tussen de functies in deze handelsstadia. Daar het verschil in handelsstadium echter niet kon worden becijferd, omdat de betrokken handelsstadia op de Indiase binnenlandse markt ontbraken, werd op grond van artikel 2, lid 10, onder d), punt ii), een bijzondere correctie toegestaan. Bij gebrek aan andere gegevens werd deze correctie vastgesteld op 10 % van de brutomarge die was gebruikt voor de berekening van de normale waarde.

(38) Een aantal ondernemingen vroeg om een correctie voor de terugbetaling van rechten op grond van artikel 2, lid 10, onder b), van de basisverordening. Geen van de ondernemingen kon echter aantonen, hetgeen bij artikel 2, lid 10, onder b), van de basisverordening wordt geëist, dat invoerheffingen of indirecte belastingen werden geheven van het soortgelijke product of van de daarin verwerkte materialen, wanneer dat bestemd is voor binnenlands verbruik in het land van uitvoer. Een dergelijke correctie kon derhalve niet worden toegepast.

(39) Een aantal ondernemingen vroeg om een correctie op de normale waarde voor verschillen in de kosten van grondstoffen bij productie voor de export en voor binnenlands gebruik. Er zouden namelijk verschillen zijn wanneer grondstoffen in het binnenland worden gekocht, hetzij omdat een producent bij uitvoer van de producten nog steeds een verzoek kan indienen voor de terugbetaling van een bedrag dat gelijk is aan dat van invoerrechten, hetzij omdat hij een invoervergunning kan aanvragen, deze kan overdragen aan een binnenlandse leverancier en in ruil hiervoor een korting op de grondstofprijs kan krijgen.

(40) Dit soort mechanisme valt echter onder artikel 2, lid 10, onder b), van de basisverordening, zodat dergelijke verzoeken in het kader van dat artikel moeten worden behandeld. Een aanpassing op grond van artikel 2, lid 10, onder k), is derhalve niet gerechtvaardigd. Zoals in overweging 38 vermeld, is een correctie op grond van artikel 2, lid 10, onder b), evenmin gerechtvaardigd.

(41) Een aantal ondernemingen voerde aan dat de methode die in het kader van deze herzieningsprocedure werd gebruikt, afwijkt van de methode die bij het onderzoek was gebruikt dat tot de vaststelling van het thans geldende antidumpingrecht heeft geleid. Volgens hen had de Commissie voor de vergelijking van de normale waarde en de exportprijs een meer gedetailleerde productindeling gevraagd dan bij het oorspronkelijke onderzoek.

(42) Dit argument moet worden afgewezen. De vraag om een duidelijke, nauwkeurige en realistische beschrijving van de verschillende soorten van het betrokken product die worden vervaardigd en verkocht kan niet worden beschouwd als een andere methode. Bij het onderzoek bleek dat het verzoek van de Commissie relevant en gerechtvaardigd was en geen bijzondere belasting zou vormen voor de betrokken ondernemingen. Het aantal specificaties dat van invloed is op de kosten en de marktwaarde van het betrokken product vereiste een meer uitvoerige productspecificatie dan bij het oorspronkelijke onderzoek. Aan de hand van deze meer gedetailleerde productomschrijving kon een nauwkeuriger vergelijking worden gemaakt tussen de normale waarde en de exportprijs van duidelijk omschreven identieke soorten. Het was zelfs zo dat toen een van de ondernemingen werd geconfronteerd met de grote verschillen tussen prijzen en kosten van wat volgens haar één en dezelfde soort was, zij terugkwam op haar weigering haar productsoorten nader te specificeren en de gevraagde informatie binnen de 24 uur verstrekte.

5. Dumpingmarges

i) Ondernemingen met een individuele dumpingmarge

(43) Voor in de steekproef opgenomen ondernemingen waarop artikel 18 van de basisverordening (zie overweging 23) niet werd toegepast, werden de dumpingmarges individueel vastgesteld door middel van een vergelijking van de gewogen gemiddelde normale waarde met de gewogen gemiddelde exportprijs, per soort.

(44) Polyspin Export bleek in het onderzoektijdvak banden te hebben met Polyspin Private. Beide ondernemingen hebben dezelfde twee directeuren. Zouden voor deze ondernemingen verschillende dumpingmarges worden vastgesteld, dan zou er, gezien de nauwe banden tussen deze ondernemingen, een groot risico bestaan dat de antidumpingmaatregelen zouden worden ontweken doordat de onderneming met het laagste antidumpingrecht het betrokken product naar de Gemeenschap zou uitvoeren. Evenals bij het oorspronkelijke onderzoek werd derhalve besloten voor deze ondernemingen slechts één dumpingmarge, de gewogen gemiddelde dumpingmarge voor beide ondernemingen, vast te stellen. De dumpingmarges zijn, in procenten van de nettoprijs cif grens Gemeenschap, vóór inklaring:

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

(45) Voor de onderneming waarvoor gedeeltelijk gebruik was gemaakt van artikel 18 van de basisverordening (zie overweging 22) werd een patroon van exportprijzen vastgesteld dat aanzienlijk verschilde tussen afnemers en regio's. In een dergelijk geval komt de volledige omvang van de dumping niet tot uiting bij een vergelijking van de gewogen gemiddelde normale waarde met de gewogen gemiddelde exportprijs, per productsoort. De onderneming voerde aan dat de verschillen tussen afnemers en regio's moesten worden toegeschreven aan de verschillende productsoorten. Bij een vergelijking per productsoort kwamen echter vergelijkbare verschillen naar voren voor de productsoorten die in voldoende hoeveelheden waren verkocht om een dergelijke analyse mogelijk te maken. Dit argument werd derhalve afgewezen. Een vergelijking van de afzonderlijke exportprijzen met de afzonderlijke normale waarden per transactie was anderzijds niet haalbaar en zou de volledige omvang van de dumping niet hebben weergegeven, met name omdat er op de binnenlandse markt onvoldoende vergelijkbare transacties zijn. Omdat er een patroon bleek te bestaan van exportprijzen die aanzienlijk verschilden tussen afnemers en regio's en omdat noch de vergelijking van gewogen gemiddelden noch de vergelijking van afzonderlijke transacties de volledige omvang van dumping zou hebben weergegeven, werd de dumpingmarge vastgesteld door vergelijking van de gewogen gemiddelde normale waarde, per productsoort, met de prijzen van de afzonderlijke exporttransacties, overeenkomstig artikel 2, lid 11, van de basisverordening. De dumpingmarge, in procenten van de nettoprijs cif grens Gemeenschap, vóór inklaring bedraagt:

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

ii) Ondernemingen waarvoor geen individuele marge werd berekend

(46) De dumpingmarge voor ondernemingen die de in artikel 17 van de basisverordening gevraagde informatie tijdig hadden verstrekt, bereid waren geweest aan de steekproef mee te werken en het betrokken product in het onderzoektijdvak hadden geproduceerd en naar de Gemeenschap uitgevoerd, doch die niet voor de steekproef waren geselecteerd noch individueel onderzocht, was de gewogen gemiddelde dumpingmarge van de in de steekproef opgenomen ondernemingen, overeenkomstig artikel 9, lid 6, van de basisverordening. Omdat op grond van dit artikel geen rekening kan worden gehouden met de marges die op grond van artikel 18 van de basisverordening zijn vastgesteld, vertegenwoordigt de steekproef nu slechts 20 % van de uitvoer van het betrokken product naar de Gemeenschap in het onderzoektijdvak. Gezien de omstandigheden, namelijk de onmogelijkheid om een nieuwe en meer representatieve steekproef samen te stellen, wordt deze nog steeds voldoende representatief geacht voor de gehele uitvoer naar de Gemeenschap. De ondernemingen die tot medewerking bereid waren maar die niet voor de steekproef werden geselecteerd zijn eveneens goed voor 20 % van de uitvoer van het betrokken product uit India naar de Gemeenschap (zie overweging 10). Deze gewogen gemiddelde dumpingmarge was 20,6 % van de nettoprijs, vrij grens Gemeenschap, vóór inklaring.

(47) Voor de vier ondernemingen waarvoor, om de in overweging 20 vermelde redenen, geen individuele dumpingmarge kon worden berekend, heeft de Commissie, overeenkomstig artikel 18 van de basisverordening, gebruikgemaakt van de beschikbare gegevens. De Commissie was van oordeel dat de voor deze ondernemingen vast te stellen dumpingmarge niet lager mocht zijn dan die voor de medewerkende ondernemingen, om het niet-verlenen van medewerking niet te belonen. Zij besloot derhalve het gewogen gemiddelde te nemen van de hoogste dumpingmarges voor een aantal productsoorten waarvan representatieve hoeveelheden waren verkocht door ondernemingen waarvoor een individuele berekening was gemaakt, hetgeen neerkwam op een dumpingmarge van 33,5 %. Deze marge is tevens van toepassing op Naviska Packaging, een onderneming die banden heeft met Gilt Pack Ltd, die zijn naam na het onderzoektijdvak veranderde in Giltpac International India Private Limited.

(48) De dumpingmarge voor alle andere niet-medewerkende ondernemingen werd op grond van de beschikbare gegevens op hetzelfde niveau vastgesteld als dat van de in overweging 47 bedoelde ondernemingen. Deze werkwijze werd noodzakelijk geacht omdat het algemene niveau van medewerking laag was en om het risico van ontwijking van de rechten te voorkomen.

D. VOORGESTELDE WIJZIGING VAN DE MAATREGELEN WAAROP DIT ONDERZOEK BETREKKING HEEFT

(49) Op grond van artikel 9, lid 4, mag het antidumpingrecht niet hoger zijn dan de dumpingmarge en dient het lager te zijn dan deze marge indien dit lagere recht toereikend is om te voorkomen dat de bedrijfstak van de Gemeenschap schade blijft lijden. Omdat deze herzieningsprocedure is beperkt tot een onderzoek naar dumping mogen de rechten niet hoger zijn dan de bij het oorspronkelijke onderzoek vastgestelde schademarge.

(50) Omdat de bij het oorspronkelijke onderzoek vastgestelde schademarge hoger was dan alle dumpingmarges die bij dit herzieningsonderzoek werden vastgesteld, dienen de rechten met de dumpingmarges overeen te stemmen:

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

E. VERBINTENISSEN

(51) Gelet op artikel 15 van de Overeenkomst inzake de toepassing van artikel VI van de Algemene Overeenkomst inzake Tarieven en Handel van 1994 met betrekking tot leden die een ontwikkelingsland zijn, heeft de Commissie de medewerkende producenten/exporteurs meegedeeld dat zij bereid was de mogelijkheden te onderzoeken van constructieve oplossingen, met inbegrip van prijsverbintenissen.

(52) 14 Indiase producenten/exporteurs hebben overeenkomstig artikel 8, lid 1, van de basisverordening prijsverbintenissen aangeboden.

(53) Bij het onderzoek bleek dat het betrokken product veel verschillende en in ontwikkeling zijnde eigenschappen heeft die van grote invloed kunnen zijn op de verkoopprijzen. Deze eigenschappen zouden ieder systeem van prijsverbintenissen (in de vorm van minimumprijzen) bijzonder ingewikkeld maken en het toezicht bemoeilijken, met name gezien de geringe bereidheid tot medewerking die bij het samenstellen van de steekproef tot uiting is gekomen.

(54) In een aantal gevallen was de voorgestelde productindeling onvoldoende gedetailleerd om een goed toezicht te kunnen uitoefenen of waren de voorgestelde prijzen te laag om verdere schade door dumping te voorkomen.

(55) De meeste exporteurs die verbintenissen aanboden, verkopen bovendien soortgelijke producten die niet onder dit onderzoek vallen (zoals "jumbozakken") aan min of meer dezelfde afnemers in de Gemeenschap en verrichten werk in opdracht van andere Indiase ondernemingen. Het risico op ontwijking van de maatregelen door prijscompensatie en het verleggen van de uitvoer wordt derhalve groot geacht.

(56) Omdat verbintenissen grote controle-inspanningen zouden vergen en onaanvaardbare risico's met zich zouden brengen, werd het niet passend geacht een van de aangeboden verbintenissen te aanvaarden.

F. KENNISGEVING OVER EN DUUR VAN DE MAATREGELEN

(57) De betrokken ondernemingen werden op de hoogte gebracht van de feiten en overwegingen op basis waarvan de Commissie voornemens was een wijziging van Verordening (EG) nr. 1950/97 voor te stellen en werden in de gelegenheid gesteld opmerkingen te maken. Er werden opmerkingen ontvangen waarmee in voorkomend geval rekening werd gehouden.

(58) De herzieningsprocedure is niet van invloed op de datum waarop Verordening (EG) nr. 1950/97 overeenkomstig artikel 11, lid 2, van de basisverordening vervalt,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

In Verordening (EG) nr. 1950/97 wordt artikel 1, lid 2, onder a), vervangen door: "a) 33,5 % voor zakken van oorsprong uit India (aanvullende Taric-code 8900 ), met uitzondering van zakken die vervaardigd zijn door de volgende ondernemingen waarop de volgende rechten van toepassing zijn:

>RUIMTE VOOR DE TABEL>".

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 30 september 2002.

Voor de Raad

De voorzitter

P. S. Møller

(1) PB L 56 van 6.3.1996, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2238/2000 (PB L 257 van 11.10.2000, blz. 2).

(2) PB L 276 van 9.10.1997, blz. 1.

(3) PB L 11 van 16.1.1999, blz. 1.

(4) PB L 316 van 15.12.2000, blz. 67.

(5) PB C 26 van 26.1.2001, blz. 2.

Top