Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32000R1043

    Verordening (EG) nr. 1043/2000 van de Commissie van 18 mei 2000 tot instelling van een voorlopig antidumpingrecht op de invoer van glycine uit de Volksrepubliek China

    PB L 118 van 19.5.2000, p. 6–15 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)

    Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 20/11/2000

    ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2000/1043/oj

    32000R1043

    Verordening (EG) nr. 1043/2000 van de Commissie van 18 mei 2000 tot instelling van een voorlopig antidumpingrecht op de invoer van glycine uit de Volksrepubliek China

    Publicatieblad Nr. L 118 van 19/05/2000 blz. 0006 - 0015


    Verordening (EG) nr. 1043/2000 van de Commissie

    van 18 mei 2000

    tot instelling van een voorlopig antidumpingrecht op de invoer van glycine uit de Volksrepubliek China

    DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

    Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

    Gelet op Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad van 22 december 1995 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap(1), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 905/98(2), met name op artikel 7,

    Na raadpleging van het Raadgevend Comité,

    Overwegende hetgeen volgt:

    A. PROCEDURE

    (1) Op 24 augustus 1999 heeft de Commissie door middel van een bericht in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen(3) de inleiding aangekondigd van een antidumpingprocedure betreffende de invoer in de Gemeenschap van glycine van oorsprong uit de Volksrepubliek China en is zij met een onderzoek begonnen.

    (2) De procedure werd ingeleid naar aanleiding van een klacht die de "European Chemical Industry Council (CEFIC)" in juli 1999 had ingediend namens de enige producent van glycine in de Gemeenschap. Het bij de klacht gevoegde bewijsmateriaal betreffende de dumping van het betrokken product en de daaruit voortvloeiende aanmerkelijke schade werd voldoende geacht om tot de inleiding van een procedure over te gaan.

    (3) De Commissie heeft de klagende producent in de Gemeenschap, de producenten/exporteurs en importeurs, de haar bekende belanghebbende toeleveranciers en afnemers van de betrokken bedrijfstak en organisaties alsook de vertegenwoordigers van het exportland officieel van de inleiding van de procedure in kennis gesteld. De betrokkenen werden in de gelegenheid gesteld binnen de in het bericht van inleiding vermelde termijn hun standpunt schriftelijk uiteen te zetten en een onderhoud aan te vragen. Alle partijen die hierom hadden verzocht, werden gehoord.

    (4) Om de producenten in de Volksrepubliek China in staat te stellen een behandeling als marktgericht bedrijf of een individuele behandeling aan te vragen heeft de Commissie de haar bekende betrokken Chinese producenten de desbetreffende aanvraagformulieren toegezonden.

    Vier afzonderlijke bedrijven en een uit twee bedrijven bestaande groep (die hierna als een enkel bedrijf zal worden beschouwd) hebben een aanvraag ingediend om als marktgericht bedrijf te worden behandeld.

    (5) De Commissie heeft vragenlijsten toegezonden aan de haar bekende belanghebbenden. Zij heeft van de enige producent in de Gemeenschap, van de vijf Chinese bedrijven die hebben gevraagd om als marktgericht bedrijf te worden behandeld, van drie Chinese handelsmaatschappijen, een producent in het vergelijkbare land en van twee onafhankelijke importeurs in de Gemeenschap een antwoord ontvangen. Bovendien hebben zes verwerkende bedrijven in de Gemeenschap de vragenlijst beantwoord en informatie verstrekt die als voldoende gedetailleerd en representatief werd beschouwd om bij de beoordeling van het belang van de Gemeenschap te worden gebruikt.

    (6) De Commissie heeft alle gegevens die zij voor de vaststelling van haar voorlopige conclusies inzake dumping, schade en het belang van de Gemeenschap noodzakelijk achtte ingewonnen en geverifieerd. Voorts heeft zij bij de volgende ondernemingen een onderzoek ter plaatse ingesteld:

    a) Producent in de Gemeenschap

    - Tessenderlo Chemie SA/NV, Brussel, België;

    b) Importeurs/verwerkende bedrijven

    - Scanchem UK Ltd, Macclesfield, Verenigd Koninkrijk,

    - Friskies Europe, New Malden, Verenigd Koninkrijk,

    - Aventis CropScience, Lyon, Frankrijk,

    - BASF, Ludwighafen, Duitsland;

    c) Producent in het vergelijkbare land

    - Nitrokemia 2000 Rt., Füzfögyártelep, Hongarije.

    (7) Het onderzoek naar dumping en schade had betrekking op de periode van 1 juli 1998 tot en met 30 juni 1999 (hierna "het onderzoektijdvak" genoemd). Het onderzoek naar schade had betrekking op de periode van januari 1995 tot het einde van het onderzoektijdvak (hierna "de onderzochte periode" genoemd).

    B. BETROKKEN PRODUCT EN SOORTGELIJK PRODUCT

    1. Betrokken product

    (8) De procedure heeft betrekking op glycine (aminoazijnzuur). Glycine wordt in verscheidene zuiverheidsgraden geproduceerd en wordt gebruikt als smaakversterker, buffermiddel, een chemisch tussenproduct en een metaalcomplexvormer. In wezen zijn er twee soorten glycine, afhankelijk van de zuiverheidsgraad: de farmaceutische of medische kwaliteit en de gewone kwaliteit. De gewone kwaliteit wordt, voornamelijk voor marketingdoeleinden, onder verscheidene namen verkocht, zoals technische, normale, zuivere, industriële glycine en glycine voor voedseldoeleinden enz.

    Glycine wordt door middel van chemische synthese verkregen, waarbij ofwel i) waterstofcyanide en formaldehyde ofwel ii) monochloorazijnzuur en ammonia worden gebruikt.

    Enkele Chinese bedrijven voerden aan dat de verschillende soorten glycine als afzonderlijke producten moesten worden beschouwd, maar dit argument werd afgewezen. De verschillende soorten glycine moeten om de volgende redenen als een enkel product worden beschouwd:

    - Zij hebben in wezen dezelfde chemische eigenschappen omdat zij dezelfde chemische samenstelling hebben, hoewel de zuiverheidsgraad enigszins verschillend is (van 97,5 % voor de gewone kwaliteit en tot bijna 100 % voor de farmaceutische kwaliteit; een belangrijke onzuiverheid is chloride waarvan het aandeel van 0,7 % tot 0,007 % kan gaan). De zuiverheid van een bepaalde soort wordt uitgedrukt als een waarde tussen twee percentages, terwijl de percentages van de verschillende soorten van een bepaalde producent en van dezelfde soorten van verschillende producenten elkaar overlappen. De verschillende soorten kunnen op grond van zuiverheid dus niet duidelijk van elkaar worden gescheiden.

    - Zij hebben in wezen dezelfde fysische eigenschappen (glycine is een wit, vrij stromend kristallijn poeder).

    - Met uitzondering van de farmaceutische of medische kwaliteit, dat van een certificaat van zuiverheid vergezeld moet gaan (in overeenstemming met farmaceutische voorschriften) bepalen de mogelijke gebruiksdoeleinden de verschillende "namen" van de soorten. Zoals hierboven vermeld wordt het betrokken product voornamelijk voor marketingdoeleinden onder verschillende namen verkocht, maar het gaat in wezen om hetzelfde product.

    Hoewel glycine dus verschillende toepassingsmogelijkheden kent, zijn de verschillende soorten nagenoeg identiek wat fysische en chemische eigenschappen betreft en dienen zij dus als een enkel product te worden beschouwd.

    2. Soortgelijk product

    (9) Het betrokken product dat vanuit de Volksrepubliek China naar de Gemeenschap wordt uitgevoerd, het betrokken product dat in het vergelijkbare land op de binnenlandse markt wordt verkocht en het betrokken product dat in de Gemeenschap door de EG-producent wordt vervaardigd en verkocht bleken dezelfde fysische en chemische eigenschappen en dezelfde toepassingsmogelijkheden te hebben en zijn daarom soortgelijke producten in de zin van artikel 1, lid 4, van Verordening (EG) nr. 384/96 (hierna "de basisverordening" genoemd).

    C. DUMPING

    1. Normale waarde

    1.1. Behandeling als marktgericht bedrijf

    (10) Op grond van artikel 2, lid 7, onder b), van de basisverordening, kunnen Chinese producenten het verzoek indienen dat hun normale waarde overeenkomstig de leden 1 tot en met 6 van dat artikel wordt vastgesteld, dat wil zeggen overeenkomstig de bepalingen die van toepassing zijn op landen met een markteconomie.

    (11) Zoals in overweging 4 vermeld hebben vijf bedrijven een aanvraag ingediend om als marktgericht bedrijf te worden behandeld. Bij het onderzoek van hun aanvragen bleek echter dat geen van deze bedrijven aan de voorwaarden van artikel 2, lid 7, onder c), van de basisverordening voldeed.

    (12) Een aanvraag werd afgewezen omdat deze niet was ingediend door de gehele groep die bij de productie en de verkoop van het betrokken product was betrokken, maar slechts door één bedrijf van de groep. Het was daarom niet mogelijk te beoordelen of de groep in haar geheel als marktgericht bedrijf kon worden beschouwd. Bovendien waren de aan- en verkoopactiviteiten van het bedrijf, zowel in het binnen- als in het buitenland, aan beperkingen onderworpen, hetgeen betekent dat het bedrijf bij het nemen van besluiten niet reageert op de marktsignalen van vraag en aanbod.

    (13) Een andere aanvraag werd afgewezen omdat de verkoopactiviteiten van de aanvrager aan beperkingen waren onderworpen en de staat zich in zijn activiteiten mengde. Daar de boekhouding van dit bedrijf bovendien onvolledig was en aanzienlijke fouten bevatte, kon deze niet als basis dienen voor de vaststelling van de normale waarde.

    (14) De drie andere aanvragen werden afgewezen omdat de betrokken bedrijven het betrokken product niet maakten. Zij stelden dat zij glycine met een lage zuiverheidsgraad aankochten en dit product verder verwerkten. Bij deze verwerking werd echter geen wijziging gebracht in de chemische samenstelling of de fysische eigenschappen van het betrokken product. Deze bedrijven waren derhalve als handelaren in het betrokken product te beschouwen. Daar uitsluitend producenten een behandeling als marktgericht bedrijf kunnen verkrijgen, moesten deze aanvragen worden afgewezen.

    (15) De bedrijfstak van de Gemeenschap werd in de gelegenheid gesteld opmerkingen te maken over bovenstaande bevindingen. Ook de aanvragende bedrijven werden van de bevindingen in kennis gesteld en kregen de gelegenheid hierover opmerkingen te maken.

    1.2. Vergelijkbaar land

    (16) Overeenkomstig artikel 2, lid 7, van de basisverordening moest een vergelijkbaar derde land met markteconomie worden gekozen voor het vaststellen van de normale waarde voor de Volksrepubliek China. De Commissie heeft voorgesteld India te kiezen als vergelijkbaar land, zoals de indiener van de klacht had voorgesteld. Binnen de in het bericht van inleiding gestelde termijn hebben de Chinese medewerkende bedrijven tegen dit voorstel bezwaar gemaakt en in de plaats Hongarije voorgesteld, omdat volgens hen in India glycine nauwelijks op de binnenlandse markt werd verkocht en deze markt bovendien sterk door hoge invoerrechten werd beschermd. Zij beweerden dat Hongarije daarentegen over een voldoende grote capaciteit voor de productie van glycine beschikte en op drie na de grootste exporteur van het betrokken product naar de Gemeenschap was.

    (17) De Commissie heeft contact opgenomen met producenten in Hongarije, India en de Verenigde Staten. De producenten in India en de Verenigde Staten waren niet bereid medewerking te verlenen aan het onderzoek. Een Hongaarse producent was wel tot medewerking bereid. Hongarije is een van de weinige landen buiten de Gemeenschap en de Volksrepubliek China waar glycine wordt geproduceerd en verkocht. Hongarije heeft ook een open markt waar glycine wordt in- en uitgevoerd. De Commissie heeft derhalve besloten Hongarije als vergelijkbaar land te kiezen.

    1.3. Vaststelling van de normale waarde

    (18) De normale waarde werd vastgesteld aan de hand van de prijzen op de binnenlandse markt van de Hongaarse producent overeenkomstig artikel 2, lid 7, onder a), van de basisverordening. Deze producent bleek het betrokken product in het onderzoektijdvak in voldoende hoeveelheden en in het kader van normale handelstransacties op de binnenlandse markt te hebben verkocht. De normale waarde werd daarom, per soort, vastgesteld aan de hand van de gewogen gemiddelde prijzen die onafhankelijke afnemers in Hongarije werkelijk hadden betaald of moesten betalen.

    2. Exportprijs

    2.1. Individuele behandeling

    (19) De vijf bedrijven die niet als marktgericht bedrijf konden worden behandeld hebben alle om een individuele behandeling gevraagd, dat wil zeggen dat zij wensten dat voor hen individuele dumpingmarges werden vastgesteld op grond van hun individuele exportprijzen. De Commissie heeft onderzocht of deze bedrijven zowel in rechte als in feite voldoende onafhankelijk waren van de staat.

    (20) Zoals in overweging 14 reeds vermeld waren drie van deze bedrijven geen producent van het betrokken product. Daar de individuele behandeling slechts aan producenten kan worden toegekend, is het duidelijk dat deze drie bedrijven niet voor een individuele behandeling in aanmerking komen. Voor de twee andere bedrijven kon niet met zekerheid worden vastgesteld dat zij voldoende vrij waren van staatsinmenging. Het ene bedrijf had geen exportvergunning en moest al zijn producten via een handelsmaatschappij uitvoeren die gecontroleerd werd door een provinciale overheidsinstantie. Een lid van het andere bedrijf had geen exportvergunning, terwijl het andere lid aan quota voor de verkoop in binnen- en buitenland was onderworpen. Voorts waren beide bedrijven geheel of grotendeels eigendom van de staat. De Commissie concludeerde derhalve dat zij niet aan de eisen voldeden om voor een individuele behandeling in aanmerking te komen.

    2.2. Vaststelling van de exportprijs

    (21) Daar de Chinese bedrijven die aan het onderzoek medewerkten het betrokken product rechtstreeks uitvoerden naar onafhankelijke afnemers in de Gemeenschap werd de exportprijs, overeenkomstig artikel 2, lid 8, van de basisverordening, aan de hand van de werkelijk betaalde of te betalen prijzen vastgesteld.

    3. Vergelijking

    (22) Om, per soort, een billijke vergelijking te kunnen maken tussen de normale waarde, fob grens Hongarije, en de exportprijs, fob grens Volksrepubliek China, werden correcties toegepast voor verschillen waarvan kon worden aangetoond dat zij van invloed waren op de vergelijkbaarheid van de prijzen. Dergelijke correcties werden toegepast voor verschillen in de kosten van vervoer en verzekering, overeenkomstig artikel 2, lid 10, van de basisverordening.

    4. Dumpingmarge

    (23) Bij de vergelijking van de normale waarden en de exportprijzen bleek dat het door de medewerkende Chinese bedrijven geproduceerde glycine met dumping in de Gemeenschap werd ingevoerd. De dumpingmarges waren gelijk aan het verschil tussen de normale waarden en de prijzen bij uitvoer naar de Gemeenschap.

    (24) Daar geen van de betrokken bedrijven voor een individuele behandeling in aanmerking was gekomen, werd voor de Volksrepubliek China in haar geheel een gewogen gemiddelde dumpingmarge berekend. Bij een vergelijking van de door de medewerkende Chinese bedrijven verschafte gegevens en de invoercijfers van Eurostat bleek dat deze bedrijven in het onderzoektijdvak slechts goed waren voor 71,3 % van de totale invoer van het betrokken product in de Gemeenschap. Bij de berekening van de algemene dumpingmarge voor de Volksrepubliek China heeft de Commissie de dumpingmarge voor producenten die geen medewerking verleenden op grond van de beschikbare gegevens vastgesteld. Het werd dienstig geacht voor deze producenten de hoogste dumpingmarge aan te houden die was vastgesteld voor een medewerkende exporteur die representatieve hoeveelheden had uitgevoerd.

    (25) Op deze wijze werd voor glycine uit de Volksrepubliek China een voorlopige dumpingmarge vastgesteld van 45,9 % van de cif-prijs, grens Gemeenschap, vóór inklaring.

    D. SCHADE

    1. Omschrijving van de bedrijfstak van de Gemeenschap

    (26) De indiener van de klacht (CEFIC) treedt op namens de enige producent van het betrokken product in de Gemeenschap. Deze producent wordt daarom als de "bedrijfstak van de Gemeenschap" beschouwd in de zin van artikel 4, lid 1, en artikel 5, lid 4, van de basisverordening.

    (27) Daar de Gemeenschap slechts één producent telt, zijn de gegevens over de bedrijfstak van de Gemeenschap en het verbruik in de vorm van procentuele veranderingen weergegeven, terwijl de cijfers over het marktaandeel van alle marktdeelnemers zijn afgerond.

    2. Verbruik in de Gemeenschap

    (28) Het zichtbare verbruik in de Gemeenschap werd vastgesteld door de hoeveelheid te nemen die de bedrijfstak van de Gemeenschap had verkocht en daaraan de hoeveelheid toe te voegen die volgens de Eurostat-cijfers in de Gemeenschap was ingevoerd.

    (29) Van 1995 tot en met 1997 steeg het verbruik met 12 %, waarna het in het onderzoektijdvak tot een niveau daalde dat iets lager was dan dat van 1995. De stijging van het verbruik in 1997 was voornamelijk het gevolg van de stijging van het verbruik door de fabrikanten van dierenvoedsel. In 1998 en in het onderzoektijdvak is het verbruik van de meeste afnemers van glycine iets afgenomen.

    3. Invoer uit het betrokken land

    3.1. Hoeveelheden en marktaandeel

    (30) De invoer van glycine uit de Volksrepubliek China steeg van 1300 ton in 1995 tot 2500 ton in het onderzoektijdvak, een stijging van bijna 100 %. De grootste stijging vond plaats van 1996 op 1997. Van 1997 op 1998, toen het verbruik in de Gemeenschap met 9 % daalde, steeg de invoer uit de Volksrepubliek China nog met 4 %, maar deze nam tussen 1998 en het onderzoektijdvak iets af.

    (31) Glycine uit de Volksrepubliek China verwierf in het onderzoektijdvak een aandeel van ruim eenderde van de markt van de Gemeenschap, het dubbele van het marktaandeel van 1995.

    (32) De Volksrepubliek China is verreweg de grootste exporteur van glycine naar de Gemeenschap. Het aandeel van de invoer uit dit land in de totale invoer steeg van 54 % in 1995 tot 84 % in het onderzoektijdvak.

    3.2. Prijzen

    i) Ontwikkeling van de prijzen

    (33) De gewogen gemiddelde invoerprijs van glycine uit de Volksrepubliek China daalde van 1995 tot en met het onderzoektijdvak met 23 % tot 2292 EUR per ton.

    ii) Prijsonderbieding

    (34) Uit de vergelijking tussen de prijzen van de Chinese exporteurs, cif grens Gemeenschap, na inklaring en inclusief de kosten na invoer, en de prijzen af fabriek van de bedrijfstak van de Gemeenschap, in hetzelfde handelsstadium, netto van alle kortingen, bleek dat er sprake was van prijsonderbieding. De gewogen gemiddelde prijsonderbiedingsmarge bedroeg 24,7 % van de prijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap.

    4. Situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap

    4.1. Productie, productiecapaciteit en bezettingsgraad

    (35) Van 1995 tot en met het onderzoektijdvak daalde de productie met 17 %. In de onderzochte periode werd ongeveer 5 % van de productie van de EG-producent intern gebruikt bij de productie van andere producten.

    (36) Daar de productiecapaciteit in de onderzochte periode gelijk is gebleven, daalde de bezettingsgraad van 58 % tot 49 %.

    (37) De EG-producent gebruikt installaties die uitsluitend voor de productie van glycine worden ingezet, omdat deze verbonden zijn met speciale apparatuur voor opslag, hergebruik en waterbehandeling die aan hoge veiligheids- en milieunormen moet voldoen. Deze installaties kunnen niet worden gesplitst of voor de productie van andere producten worden ingezet. De huidige capaciteit werd in het midden van de jaren tachtig geïnstalleerd toen verwacht werd dat de vraag naar glycine zou blijven toenemen.

    4.2. Omvang van de verkoop, prijzen en kosten

    (38) De omvang van de verkoop van de bedrijfstak van de Gemeenschap aan onafhankelijke afnemers in de Gemeenschap daalde in de periode van 1995 tot en met het onderzoektijdvak met 17 %. De gemiddelde nettoverkoopprijzen daalden met 3 %.

    (39) De kostprijs per stuk daalde van 1995 op 1996 met 9 % dankzij de grotere productie. In 1997, en ook in 1998, steeg de kostprijs per stuk echter door de sterke daling van de productie. In het onderzoektijdvak daalde de kostprijs per stuk van de EG-producent, hoewel de productie nog steeds enigszins daalde, door een beter gebruik van grondstoffen, de lagere prijzen van de belangrijkste grondstof, monochloorazijnzuur, en door een verlaging van de algemene kosten.

    4.3. Marktaandeel

    (40) Het marktaandeel van de EG-producent in de Gemeenschap daalde van 1995 tot en met het onderzoektijdvak met 16 % tot ongeveer de helft van de markt. Het meeste marktaandeel ging verloren van 1996 op 1997. In die tijd steeg het verbruik in de Gemeenschap aanzienlijk, maar de invoer van glycine uit de Volksrepubliek China nam nog sterker toe, terwijl ook het marktaandeel van dit product bleef stijgen. In 1998 en tijdens het onderzoektijdvak bleef het marktaandeel van de bedrijfstak van de Gemeenschap op het lagere niveau min of meer gelijk.

    4.4. Winstgevendheid

    (41) In 1995 heeft de bedrijfstak van de Gemeenschap op de verkoop van glycine een klein verlies geleden door hoge uitgaven voor onderzoek en ontwikkeling; in 1996 werd, door de grotere omvang van de verkoop, een kleine winst gemaakt. In 1997 en 1998 liep de winstgevendheid weer terug vanwege de daling van de verkoop, waardoor er weer verlies werd geleden. In het onderzoektijdvak werd een kleine winst gemaakt, dankzij de verlaging van de kostprijs per stuk, maar deze winst was nauwelijks toereikend om de voortzetting van de productie van glycine te rechtvaardigen.

    (42) Enkele Chinese exporteurs voerden in dit verband aan dat de winstgevendheid van de bedrijfstak van de Gemeenschap niet op schade wees. Ter staving van dit argument wezen zij op de winsten die op de verkoop van farmaceutische glycine waren gemaakt. De Commissie kan dit argument evenwel niet aanvaarden, hoewel farmaceutische glycine door de bedrijfstak van de Gemeenschap inderdaad tegen hogere prijzen wordt verkocht dan gewone glycine. Hiervan wordt echter zo weinig verkocht (minder dan 5 % van de totale verkochte hoeveelheid glycine) dat de invloed op de winstgevendheid marginaal is. Overeenkomstig artikel 3, lid 5, van de basisverordening is het bovendien zo dat geen enkele schadefactor noodzakelijkerwijs doorslaggevend is bij de beoordeling van de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap.

    4.5. Werkgelegenheid

    (43) Het aantal personen dat zich bij de EG-producent rechtstreeks met de productie van glycine bezighoudt, daalde van 1995 tot en met het onderzoektijdvak met 17 % tot ongeveer 50 personen. Bovendien moeten ongeveer tien personen die zich met algemene werkzaamheden en onderhoud bezighouden ook aan de productie van glycine worden toegerekend.

    5. Conclusie inzake schade

    (44) De situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap is met name in de periode van 1996 tot en met het onderzoektijdvak duidelijk achteruitgegaan, toen de hoeveelheid glycine die uit de Volksrepubliek China werd ingevoerd met bijna 100 % steeg en het marktaandeel van dit product in de Gemeenschap verdubbelde. Glycine uit de Volksrepubliek China werd tegen prijzen in de Gemeenschap ingevoerd die veel lager waren dan die van de bedrijfstak van de Gemeenschap. De omvang van de verkoop, de prijzen en het marktaandeel van de bedrijfstak van de Gemeenschap gingen van 1996 tot en met het onderzoektijdvak achteruit, terwijl ook arbeidsplaatsen verloren gingen. Ondanks een verlaging van de kostprijs per stuk in het onderzoektijdvak waren de opbrengsten, door de vermindering van de verkoop en de dalende prijzen, niet voldoende om winsten te genereren waarbij de voortzetting van de glycineproductie door de bedrijfstak van de Gemeenschap kan worden gegarandeerd.

    (45) Op grond van de hiervoor uiteengezette bevindingen wordt voorlopig geconcludeerd dat de bedrijfstak van de Gemeenschap aanmerkelijke schade heeft ondervonden in de zin van artikel 3 van de basisverordening.

    E. OORZAAK VAN DE SCHADE

    1. Inleiding

    (46) Overeenkomstig artikel 3, leden 6 en 7, van de basisverordening heeft de Commissie onderzocht of de aanmerkelijke schade die de bedrijfstak van de Gemeenschap heeft geleden door de invoer met dumping is ontstaan of dat andere factoren mede de oorzaak van die schade kunnen zijn geweest, om te voorkomen dat schade die door andere factoren is ontstaan aan de invoer met dumping wordt toegeschreven.

    2. Gevolgen van de invoer met dumping

    (47) De prijzen van glycine uit de Volksrepubliek China zijn van 1995 tot en met het onderzoektijdvak met 23 % gedaald en waren lager dan de prijzen van alle aanbieders van enige betekenis op de EG-markt. In dezelfde periode is de invoer van glycine uit de Volksrepubliek China bijna verdubbeld evenals het marktaandeel van dit product.

    (48) De achteruitgang van de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap, met name de teruglopende verkoop en het krimpende marktaandeel, valt duidelijk samen met de stijging van de invoer met dumping van het betrokken product uit de Volksrepubliek China en de hoeveelheden waarin en de prijzen waartegen dit product werd ingevoerd. Dit was met name het geval in 1997 toen de invoer zeer sterk steeg en de prijzen ten opzichte van 1996 met 8 % daalden. Verscheidene verkoopmaatschappijen gaven de EG-producent te kennen dat de Chinese bedrijven het product tegen veel lagere prijzen aanboden.

    (49) Ook na 1997 bleven de Chinese prijzen dalen. Pogingen van de EG-producent om de kosten en de prijzen te verlagen leidden echter niet tot een verhoging van het marktaandeel, de verkoop of de winst die met name van 1996 op 1997 sterk waren gedaald en tot in het onderzoektijdvak op een laag niveau zijn gebleven.

    (50) Het is duidelijk dat de invoer met dumping uit de Volksrepubliek China de oorzaak is geweest van de aanmerkelijke schade die de bedrijfstak van de Gemeenschap heeft geleden.

    3. Andere factoren

    3.1. Invoer uit andere landen

    (51) In het onderzoektijdvak werd glycine ook uit andere landen ingevoerd, voornamelijk uit Japan en India. Uit deze landen werden echter hoeveelheden ingevoerd die 10 tot 20 maal kleiner waren dan die uit de Volksrepubliek China. De invoer uit Japan en India bedroeg 9 % respectievelijk 4 % van de totale invoer in de Gemeenschap.

    (52) De invoer uit Japan is in de onderzochte periode met 50 % gedaald, terwijl de prijzen van het Japanse product tamelijk stabiel en zelfs hoger waren dan die van het EG-product. Deze invoer kan dus niet mede de oorzaak zijn geweest van de schade die de bedrijfstak van de Gemeenschap heeft geleden, daar de prijzen van het Japanse product geen druk uitoefenden op de prijzen van het EG-product en het marktaandeel van het Japanse product zelfs is afgenomen.

    (53) De omvang van de invoer uit India was in de onderzochte periode aan schommelingen onderhevig. Hoewel de gemiddelde invoerprijzen van glycine uit India zijn gedaald en niet veel van die van het Chinese glycine verschilden, was het marktaandeel van glycine uit India in het onderzoektijdvak beduidend kleiner dan in 1995 en was het in ieder geval zo klein in vergelijking met dat van glycine uit de Volksrepubliek China dat het geen invloed van betekenis kan hebben gehad op de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap.

    3.2. Ontwikkeling van het verbruik

    (54) In 1997 was het verbruik van glycine in de Gemeenschap 12 % hoger dan in 1995. Deze stijging werd meer dan geabsorbeerd door de invoer uit de Volksrepubliek China, daar de omvang van de verkoop van de bedrijfstak van de Gemeenschap in dat jaar met 5 % daalde, terwijl de invoer uit andere landen dan de Volksrepubliek China met bijna 20 % daalde.

    (55) Het verbruik is van 1997 op 1998 significant gedaald (- 7,4 %) en is ook in het onderzoektijdvak blijven dalen. De achteruitgang van de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap is echter slechts gedeeltelijk te verklaren door deze daling, daar de omvang van de verkoop van die bedrijfstak sterker daalde dan het verbruik (- 10,5 %). De omvang van de invoer uit de Volksrepubliek China daarentegen nam van 1997 op 1998 toe (+ 4 %), ondanks de daling van het verbruik, terwijl ook het marktaandeel van het Chinese glycine bleef groeien.

    3.3. Overcapaciteit

    (56) Zoals hierboven uiteengezet zijn de installaties van de EG-producent geheel op de productie van glycine afgestemd en kunnen deze niet aan wijzigingen in de afzet worden aangepast. Dit gebrek aan aanpassingsvermogen kan worden beschouwd mede de oorzaak te zijn van de aanmerkelijke schade die de bedrijfstak van de Gemeenschap bij een dalend verbruik heeft ondervonden. De markt van de Gemeenschap was echter voldoende groot om de bedrijfstak van de Gemeenschap in staat te stellen een bezettingsgraad te bereiken waarbij winst kon worden gemaakt, zoals in 1996 het geval was.

    (57) De primaire oorzaak van de lage bezettingsgraad, en dus van de overcapaciteit, is de invoer met dumping uit de Volksrepubliek China die grote gevolgen heeft gehad voor de omvang van de verkoop van de bedrijfstak van de Gemeenschap.

    4. Conclusie inzake de oorzaak van de schade

    (58) Bij het onderzoek is gebleken dat het prijsbeleid van de Chinese exporteurs tot een aanzienlijke toename van hun verkoop in de Gemeenschap heeft geleid; zij absorbeerden de gehele stijging van het verbruik in de Gemeenschap in 1997 en hebben ook hun marktaandeel in de Gemeenschap vergroot ten nadele van alle andere aanbieders op die markt.

    (59) Ten gevolge van de druk die werd uitgeoefend door aanwezigheid van grote hoeveelheden goedkope glycine uit de Volksrepubliek China, was de bedrijfstak van de Gemeenschap gedwongen ook zijn prijzen te verlagen, terwijl het verbruik vanaf 1997 tot in het onderzoektijdvak afnam. Door de invoer met dumping daalde de productie en de verkoop van de bedrijfstak van de Gemeenschap, wat op zijn beurt weer leidde tot een lage capaciteitsbenutting en ontoereikende financiële resultaten.

    (60) Andere factoren, zoals de inkrimping van de vraag van 1998 tot in het onderzoektijdvak, de invoer uit India, en de niet-aanpasbare productiecapaciteit hebben ook bij gedragen aan de negatieve situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap. De gevolgen van deze factoren waren echter niet van dien aard dat zij het oorzakelijke verband teniet hebben gedaan tussen de invoer met dumping en de schade die de bedrijfstak van de Gemeenschap heeft geleden.

    (61) De voorlopige conclusie luidt derhalve dat de invoer met dumping uit de Volksrepubliek China, op zich genomen, de oorzaak is geweest van de aanmerkelijke schade die de bedrijfstak van de Gemeenschap heeft geleden.

    F. BELANG VAN DE GEMEENSCHAP

    1. Opmerkingen vooraf

    (62) Overeenkomstig artikel 21 van de basisverordening heeft de Commissie onderzocht of het nemen van antidumpingmaatregelen tegen het algemene belang van de Gemeenschap zou zijn. Bij het beoordelen van het belang van de Gemeenschap werd rekening gehouden met alle betrokken belangen, dat wil zeggen zowel het belang van de producent van de Gemeenschap als van de bedrijven die het betrokken product invoeren, verwerken of verhandelen.

    (63) De Commissie had vragenlijsten gezonden aan de producent in de Gemeenschap, aan de haar bekende bedrijven die het betrokken product verwerken of mogelijkerwijs verwerken, dat wil zeggen aan twaalf fabrikanten van dierenvoedsel, van agrochemische of van farmaceutische producten en aan dertien importeurs/handelaars. Binnen de gestelde termijn werd een antwoord ontvangen van een fabrikant van dierenvoedsel, van twee agrochemische bedrijven, drie farmaceutische bedrijven en van twee importeurs/handelaars.

    (64) De medewerkende verwerkende bedrijven hadden ongeveer 40 % van de betrokken invoer afgenomen en waren ook goed voor ongeveer 40 % van het verbruik in de Gemeenschap, terwijl de importeurs/handelaars ongeveer 40 % van de betrokken invoer hadden aangekocht.

    (65) Aan de hand van de gegevens die deze bedrijven hebben verstrekt werd onderzocht of er, ondanks de conclusies inzake dumping, schade en oorzaak van de schade, dwingende redenen waren om in dit bijzondere geval geen maatregelen te nemen.

    2. Belang van de bedrijfstak van de Gemeenschap

    (66) Zoals hierboven vermeld bestaat de bedrijfstak van de Gemeenschap slechts uit een enkele producent, die aanmerkelijke schade heeft geleden door de invoer met dumping uit de Volksrepubliek China.

    (67) Indien geen maatregelen worden genomen tegen deze invoer, dan zal de productie van glycine in de Gemeenschap waarschijnlijk worden stopgezet, gezien de huidige zeer lage winsten en de financiële verliezen die in 1997 en 1998 zijn gemaakt. Indien geen maatregelen worden genomen zullen alle inspanningen van de EG-producent om door een rationalisatie van de productie voldoende winsten te behalen door de invoer met dumping worden teniet gedaan.

    (68) Indien daarentegen wel maatregelen worden genomen, dan zal de EG-producent zijn productie van glycine in de Gemeenschap kunnen voortzetten en opvoeren, wat het behoud betekent van ten minste 50 arbeidsplaatsen in een op industriegebied achterblijvende regio (Limburg in België) en zal een productie-installatie kunnen blijven draaien waarmee een omzet van ongeveer 20 miljoen EUR per jaar kan worden gerealiseerd.

    3. Belang van de importeurs/handelaars

    (69) Twee importeurs hebben de vragenlijst van de Commissie beantwoord. Beiden maakten bezwaar tegen het instellen van antidumpingmaatregelen, daar het Chinese product, volgens hen, hierdoor uit de markt zou worden geprijsd. Een van deze bedrijven zou hiervan niet veel gevolgen ondervinden, omdat het betrokken product slechts een klein deel van zijn totale omzet uitmaakt. Het andere bedrijf zou wel duidelijk te lijden hebben van antidumpingmaatregelen, omdat het betrokken product goed was voor iets meer dan een kwart van zijn omzet en het zijn meest winstgevende artikel was. Deze importeur voerde aan dat niet alleen de rechtstreeks betrokken arbeidsplaatsen zouden worden bedreigd, maar dat het voortbestaan van het gehele bedrijf in gevaar zou komen indien het geen glycine meer kon invoeren.

    (70) Daar antidumpingmaatregelen niet ten doel hebben de invoer te belemmeren, maar te bewerkstelligen dat deze tegen billijke prijzen geschiedt, wordt het risico dat, indien antidumpingmaatregelen worden genomen, in het geheel geen glycine meer wordt ingevoerd uit de Volksrepubliek China zeer gering geacht, met name indien rekening wordt gehouden met de gevolgen van de daaruit voortvloeiende prijsverhoging voor de hieronder omschreven bedrijven die het betrokken product verwerken. Het is evenwel mogelijk dat de antidumpingmaatregelen als gevolg zullen hebben dat minder glycine uit de Volksrepubliek China wordt ingevoerd en het kan niet worden uitgesloten dat ten minste een importeur daarvan enige negatieve gevolgen zal ondervinden.

    4. Belang van de verwerkende industrie

    (71) De verwerkende industrie valt in drie groepen uiteen: de fabrikanten van dierenvoedsel, van agrochemische en van farmaceutische producten.

    4.1. Fabrikanten van dierenvoedsel

    (72) Naar raming zijn de fabrikanten van dierenvoedsel goed voor meer dan 50 % van het verbruik van glycine in de Gemeenschap. Het is een zeer uitgebreide bedrijfstak die meer dan 10000 werknemers telt.

    (73) Bij het onderzoek is gebleken dat de kosten van glycine minder dan 1 % uitmaken van de fabricagekosten van deze bedrijfstak. De gevolgen van een antidumpingrecht kunnen daarom als marginaal worden beschouwd. In deze bedrijfstak heerst echter een zeer sterke concurrentie en het argument werd aangevoerd dat gezocht zou worden naar andere bronnen van goedkope glycine of naar een goedkoop vervangingsmiddel. Dit argument werd echter niet nader onderbouwd.

    (74) De verwerkende bedrijven spraken hun bezorgdheid uit over het feit dat glycine te duur zou kunnen worden indien de enige EG-producent, wanneer de rechten zo hoog zouden zijn dat het Chinese product van de markt zou verdwijnen, een soort monopolie zou verwerven, hetgeen in de Verenigde Staten na het instellen van antidumpingrechten is gebeurd. De medewerkende fabrikant van dierenvoedsel was het er evenwel mee eens dat het voor de concurrentie in de Gemeenschap van belang was dat er tenminste één producent in de Gemeenschap zou zijn. Erkend werd dat deze EG-producent een betrouwbare en efficiënte leverancier was.

    (75) De dierenvoedselsector heeft de laatste jaren ingrijpende wijzigingen ondergaan, waardoor momenteel twee grote fabrikanten in de Gemeenschap aanwezig zijn die meer dan de helft van de markt in handen hebben. Zij zijn dus een machtige marktpartij, daar zij goed zijn voor meer dan 50 % van het verbruik van glycine in de Gemeenschap. Voordat zij belangrijke jaarcontracten sluiten, verkennen zij de wereldmarkt en zij kunnen daarom druk op de prijzen uitoefenen.

    (76) Op grond van bovenstaande overwegingen wordt geoordeeld dat de productiekosten van de producenten van dierenvoedsel in de Gemeenschap slechts een marginale stijging zullen ondergaan indien antidumpingmaatregelen worden genomen, omdat glycine slechts een klein deel uitmaakt van de totale kosten. Er zullen dus weinig of geen gevolgen zijn voor de werkgelegenheid bij of de investeringen in deze industrie.

    4.2. Agrochemische industrie

    (77) De twee medewerkende agrochemische bedrijven waren goed voor ongeveer een kwart van het verbruik van het betrokken product in de Gemeenschap. De twee bedrijven samen telden minder dan 100 personeelsleden.

    (78) Beide bedrijven maakten bezwaar tegen het nemen van antidumpingaatregelen, daar het betrokken product voor hen een belangrijke grondstof was die iets minder dan 10 % van hun totale productiekosten uitmaakte (dus aanzienlijk minder dan hun totale kosten). Een verhoging van de prijs van glycine zou van nadelige invloed zijn op hun concurrentievermogen.

    (79) Een bedrijf gebruikt glycine om een soort vitamine te maken. Dit bedrijf verklaarde dat de prijs van zijn product in de Gemeenschap zeer laag was als gevolg van de concurrentie met producten uit de Volksrepubliek China. Bij het onderzoek bleek echter dat het West-Europese producenten zijn die in de Gemeenschap met elkaar concurreren en dat het product uit de Volksrepubliek China daar een zeer marginale plaats inneemt. Voorts bleek bij het onderzoek dat de situatie op de vitaminemarkt zeer onzeker is als gevolg van de uitspraken van de Amerikaanse antitrustautoriteiten over concurrentiebeperkende afspraken tussen de grote vitamineproducenten. Omdat het betrokken medewerkende bedrijf reeds verlies lijdt, kan het besluiten deze productie te staken. Maar gezien de bijzondere situatie op de vitaminemarkt is het weinig waarschijnlijk dat antidumpingmaatregelen ten aanzien van een kostenelement van doorslaggevende betekenis zullen zijn. Dit bedrijf stelde voorts dat de bedrijfstak van de Gemeenschap glycine niet in de gewenste verpakking kon leveren, met een voor hem noodzakelijk additief, maar deze claim kon bij het onderzoek niet worden bevestigd.

    (80) Het andere bedrijf produceert een schimmelwerend middel dat als een volwassen product wordt omschreven, bij de productie waarvan het nu van belang is de kosten te verminderen. Dit bedrijf verklaarde dat er op de markt van de schimmelwerende middelen sterk concurrerende vervangingsmiddelen aanwezig zijn en dat het in het belang van de Gemeenschap was het concurrentievermogen van producenten van glycinederivativen te verhogen, omdat deze productie meer economische voordelen en arbeidsplaatsen biedt dan de productie van glycine in de Gemeenschap.

    (81) De Commissie merkte evenwel op dat de winsten op dit schimmelwerende middel van 1995 tot 1998 zijn gestegen en dat het betrokken bedrijf geen nauwkeurige gegevens kon verstrekken over de gevolgen van een mogelijke kostenstijging na het instellen van rechten. Voorts werd glycine uit de Volksrepubliek China onder de regeling actieve veredeling in de Gemeenschap ingevoerd, zodat de antidumpingrechten dus niet van toepassing zouden zijn. Volgens dit bedrijf zou het voornaamste probleem, indien antidumpingrechten werden ingesteld, de sterk verminderde concurrentie zijn op de glycinemarkt van de Gemeenschap (zie overweging 97).

    (82) Geconcludeerd werd dat de beweringen van deze twee verwerkende bedrijven bij het onderzoek niet werden bevestigd. Voorts werd vastgesteld dat het nemen van maatregelen slechts tot een geringe stijging van de productiekosten van deze bedrijven zou leiden.

    4.3. Farmaceutische industrie

    (83) De farmaceutische industrie gebruikt kleine hoeveelheden glycine (minder dan 10 % van het verbruik in de Gemeenschap). Zij gebruikt vooral glycine voor farmaceutisch gebruik dat van een analysecertificaat vergezeld gaat. Het grootste deel van deze glycine wordt vanwege de kwaliteit bij de EG-producent aangekocht. In termen van hoeveelheden en kosten vormt glycine een zeer kleine input voor de farmaceutische industrie.

    (84) Deze industrie wees erop dat het voor haar van belang was over een betrouwbare leverancier in de Gemeenschap te beschikken. Het zou echter ongewenst zijn dat de maatregelen van dien aard waren dat het product uit de Volksrepubliek China geheel van de markt van de Gemeenschap zou verdwijnen en de EG-producent over een monopolie zou beschikken.

    (85) Geconcludeerd werd dat de gevolgen van antidumpingmaatregelen voor de farmaceutische industrie marginaal zouden zijn, daar deze industrie weinig glycine uit de Volksrepubliek China invoert en glycine slechts een klein deel uitmaakt van haar productiekosten.

    5. Concurrentie in de Gemeenschap en handelsverstorende gevolgen

    (86) Belanghebbenden hebben in dit verband op verschillende punten gewezen:

    - door antidumpingmaatregelen zou de EG-producent een monopolie verwerven, waardoor hij zijn prijzen op ongerechtvaardigde wijze zou kunnen verhogen;

    - de bedrijfstak van de Gemeenschap zou niet gebaat zijn bij antidumpingrechten, daar op de wereldmarkt voldoende glycine aanwezig is die in de plaats zou treden van de glycine uit de Volksrepubliek China;

    - de bedrijfstak van de Gemeenschap heeft getracht zijn positie in de Gemeenschap te beschermen door afspraken met andere belangrijke wereldproducenten van glycine.

    (87) De EG-producent was van 1995 tot en met het onderzoektijdvak inderdaad de enige producent van glycine in de Gemeenschap, maar glycine uit allerlei andere landen was goed voor bijna de helft van het verbruik in de Gemeenschap in die periode, waaruit blijkt dat er een sterke concurrentie bestond. Voorts zijn er geen redenen om te twijfelen aan de verklaring van de EG-producent dat hij voornemens is, indien maatregelen worden genomen, zijn situatie te verbeteren door zijn verkoop te vergroten, hetgeen inhoudt dat hij de bezettingsgraad van zijn productiecapaciteit zal verhogen om de kostprijs per stuk te verlagen, en niet door zijn prijzen te verhogen. Daarnaast is de Commissie niet van oordeel dat de enige producent in de Gemeenschap, indien in het kader van de huidige procedure antidumpingmaatregelen worden genomen, een monopoliepositie zou kunnen innemen: de markt blijft toegankelijk voor producten met billijke prijzen uit andere landen. Indien echter de productie van glycine in de Gemeenschap, ten gevolge van invoer met dumping uit de Volksrepubliek China, moet worden stopgezet, dan zouden de Chinese producenten/exporteurs aan meer dan 80 % van de vraag in de Gemeenschap kunnen voldoen, gezien de grote onbenutte productiecapaciteit die in dat land beschikbaar is, waardoor zij een quasi-monopolie zouden verwerven.

    (88) Het is onwaarschijnlijk dat glycine uit de Volksrepubliek China door glycine uit andere landen zal worden vervangen, daar glycine uit de Verenigde Staten, Japan of Hongarije ongeveer even duur is als glycine die in de Gemeenschap wordt geproduceerd. Naar verwachting zal glycine uit deze landen haar vroegere positie op de markt van de Gemeenschap weer innemen, voordat glycine met dumping werd ingevoerd. Het goedkope glycine uit India schijnt momenteel niet aan de eisen van de gebruikers in de Gemeenschap te voldoen. De invoer uit dit land was in het onderzoektijdvak zeer gering.

    (89) De bewering dat afspraken met andere belangrijke wereldproducenten waren gemaakt werd niet met bewijsmateriaal gesteund en bij het onderzoek is niet gebleken dat dergelijke afspraken bestonden.

    6. Conclusie inzake belang van de Gemeenschap

    (90) Het is onvermijdelijk dat de kosten van bedrijven die glycine als grondstof gebruiken zullen stijgen omdat de prijs van glycine door de antidumpingmaatregelen zal stijgen. Voor de bedrijven die aan dit onderzoek medewerking hebben verleend, met uitzondering van een vitamineproducent die met andere problemen heeft te kampen, wordt deze prijsstijging echter marginaal geacht.

    (91) Het aantal arbeidsplaatsen dat door het stopzetten van de productie van glycine in de Gemeenschap of door de sluiting van het meest betrokken glycineverwerkende bedrijf in de Gemeenschap verloren zou gaan is ongeveer gelijk. De vitamineproducent heeft echter te kampen met de problemen die door het opsplitsen van een kartel zijn ontstaan en het resultaat van deze procedure kan in ieder geval als marginaal worden beschouwd in het kader van de herstructurering die de betrokken bedrijfstak moet doormaken.

    (92) Na afweging van alle betrokken belangen kan niet duidelijk worden geconcludeerd dat het tegen het belang van de Gemeenschap is antidumpingmaatregelen te nemen, daar de Commissie van oordeel is dat het herstel van een eerlijke concurrentie door het nemen van antidumpingmaatregelen ten aanzien van de invoer met dumping uit de Volksrepubliek China opweegt tegen de mogelijk nadelige gevolgen voor de producenten die glycine als grondstof gebruiken. Bij het trekken van deze conclusie is met name rekening gehouden met het feit dat de EG-producent waarschijnlijk met de productie van glycine in de Gemeenschap zal ophouden indien geen maatregelen worden genomen. Dit zou op langere termijn evenmin in het belang zijn van de producenten die glycine als grondstof gebruiken.

    (93) Gezien het bovenstaande luidt de voorlopige conclusie dat er geen dwingende redenen zijn te veronderstellen dat het nemen van maatregelen niet in het algemene belang van de Gemeenschap zou zijn.

    G. VOORLOPIGE MAATREGELEN

    1. Schademarge

    (94) Gezien bovenstaande conclusies inzake dumping, schade, oorzaak van schade en belang van de Gemeenschap dienen voorlopige maatregelen te worden genomen om te voorkomen dat de bedrijfstak van de Gemeenschap nog meer schade lijdt als gevolg van invoer met dumping.

    (95) Bij het vaststellen van de rechten is rekening gehouden met de vastgestelde dumpingmarge en met het bedrag dat noodzakelijk is om een einde te maken aan de schade die de bedrijfstak van de Gemeenschap heeft geleden. Daar de schade voornamelijk bestaat uit een vermindering van de winstgevendheid vanaf 1997 en een verlies van marktaandeel, moet de bedrijfstak van de Gemeenschap, om verdere schade te voorkomen, de omvang van zijn verkoop en de opbrengst op zijn verkoop kunnen verhogen. Daarom moeten de prijzen van het betrokken product uit de Volksrepubliek China tot een niveau worden opgetrokken waarop zij geen schade meer veroorzaken. Te dien einde heeft de Commissie een prijs vastgesteld die geen schade veroorzaakt en die gebaseerd is op de productiekosten van de bedrijfstak van de Gemeenschap en een redelijke winstmarge (6 %) die noodzakelijk is om het voortbestaan van deze bedrijfstak te waarborgen en die deze bedrijfstak in de afwezigheid van invoer met dumping had kunnen maken. Deze niet-schadeveroorzakende prijs werd vergeleken met de prijzen van de met dumping ingevoerde glycine die waren vastgesteld bij de berekening van de prijsonderbieding. Uit het verschil tussen deze prijzen (op basis van gewogen gemiddelden, in procenten van de prijs cif grens Gemeenschap, voor inklaring) bleek dat de schademarge 39,7 % bedroeg.

    (96) Daar de schademarge lager is dan de dumpingmarge, dienen de voorlopige maatregelen op de schademarge te worden afgestemd.

    2. Vorm van de maatregelen

    (97) Daar bij het onderzoek is gebleken dat de prijzen van glycine uit de Volksrepubliek China na het onderzoektijdvak nog daalden, bestaat het risico dat een ad-valoremrecht wordt geabsorbeerd en daarom wordt een specifiek recht van 910 EUR per ton de meest passende maatregel geacht.

    3. Slotbepalingen

    (98) Gelet op de beginselen van een behoorlijk bestuur, dient een periode te worden vastgesteld waarbinnen belanghebbenden opmerkingen kunnen maken en kunnen vragen te worden gehoord. Voorts wordt erop gewezen dat alle bevindingen in het kader van deze verordening voorlopig zijn en in het kader van de eventuele instelling van definitief recht herzien kunnen worden,

    HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

    Artikel 1

    1. Er wordt een voorlopig antidumpingrecht ingesteld op de invoer van glycine, ingedeeld onder de GN-code 2922 49 10, van oorsprong uit de Volksrepubliek China.

    2. Het recht bedraagt 910 EUR per ton.

    3. Indien de goederen zijn beschadigd voordat zij in het vrije verkeer worden gebracht en de werkelijk betaalde of te betalen prijs bij de bepaling van de douanewaarde verhoudingsgewijs wordt verminderd overeenkomstig artikel 145 van Verordening (EG) nr. 2454/93 van de Commissie(4), wordt het bedrag van het antidumpingrecht, berekend op grond van het hierboven genoemde vaste bedrag, verminderd met een percentage dat overeenstemt met de verhoudingsgewijze vermindering van de werkelijk betaalde of te betalen prijs.

    4. Tenzij anders vermeld, zijn de bepalingen inzake douanerechten van toepassing.

    5. Het in lid 1 genoemde product kan eerst in de Gemeenschap in het vrije verkeer worden gebracht nadat daarvoor zekerheid is gesteld voor een bedrag dat gelijk is aan dat van het voorlopige recht.

    Artikel 2

    Onverminderd artikel 20 van Verordening (EG) nr. 384/96 kunnen belanghebbenden binnen een maand na de inwerkingtreding van deze verordening schriftelijk opmerkingen maken en vragen door de Commissie te worden gehoord.

    Ingevolge artikel 21, lid 4, van Verordening (EG) nr. 384/96 kunnen belanghebbenden binnen een maand na de inwerkingtreding van deze verordening opmerkingen maken over de toepassing ervan.

    Artikel 3

    Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.

    Artikel 1 is zes maanden van toepassing.

    Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

    Gedaan te Brussel, 18 mei 2000.

    Voor de Commissie

    Pascal Lamy

    Lid van de Commissie

    (1) PB L 56 van 6.3.1996, blz. 1.

    (2) PB L 128 van 30.4.1998, blz. 18.

    (3) PB C 239 van 24.8.1999, blz. 4.

    (4) PB L 253 van 11.10.1993, blz. 1.

    Top