Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32000R0449

Verordening (EG) nr. 449/2000 van de Commissie van 28 februari 2000 tot instelling van een voorlopig antidumpingrecht op de invoer van hulpstukken (fittings) van smeedbaar gietijzer voor buisleidingen uit Brazilië, Tsjechië, Japan, de Volksrepubliek China, de Republiek Korea en Thailand en houdende aanvaarding van de door een producent/exporteur in Tsjechië aangeboden verbintenis

PB L 55 van 29.2.2000, p. 3–23 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)

Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 29/08/2000

ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2000/449/oj

32000R0449

Verordening (EG) nr. 449/2000 van de Commissie van 28 februari 2000 tot instelling van een voorlopig antidumpingrecht op de invoer van hulpstukken (fittings) van smeedbaar gietijzer voor buisleidingen uit Brazilië, Tsjechië, Japan, de Volksrepubliek China, de Republiek Korea en Thailand en houdende aanvaarding van de door een producent/exporteur in Tsjechië aangeboden verbintenis

Publicatieblad Nr. L 055 van 29/02/2000 blz. 0003 - 0023


VERORDENING (EG) Nr. 449/2000 VAN DE COMMISSIE

van 28 februari 2000

tot instelling van een voorlopig antidumpingrecht op de invoer van hulpstukken (fittings) van smeedbaar gietijzer voor buisleidingen uit Brazilië, Tsjechië, Japan, de Volksrepubliek China, de Republiek Korea en Thailand en houdende aanvaarding van de door een producent/exporteur in Tsjechië aangeboden verbintenis

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad van 22 december 1995 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap(1), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 905/98(2), inzonderheid op artikel 7,

Na raadpleging van het Raadgevend Comité,

Overwegende hetgeen volgt:

1. PROCEDURE

1.1. Inleiding

(1) Op 29 mei 1999 heeft de Commissie door middel van een bericht (hierna "bericht van inleiding" genoemd) in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen(3) de inleiding aangekondigd van een antidumpingprocedure betreffende de invoer in de Gemeenschap van hulpstukken (fittings) van smeedbaar gietijzer voor buisleidingen van oorsprong uit Brazilië, Kroatië, Tsjechië, de Federale Republiek Joegoslavië (hierna "Joegoslavië" genoemd), Japan, de Volksrepubliek China (hierna "China" genoemd) de Republiek Korea (hierna "Korea" genoemd) en Thailand.

(2) De procedure werd ingeleid naar aanleiding van een klacht die het Comité ter bescherming van de productie van fittings van smeedbaar gietijzer in de Europese Unie (hierna "de indiener van de klacht" genoemd) in april 1999 had ingediend namens de producenten die de totale productie in de Gemeenschap van hulpstukken (fittings) van smeedbaar gietijzer voor buisleidingen vertegenwoordigen. De klacht bevatte het bewijs van dumping van het genoemde product en daaruit voortvloeiende aanmerkelijke schade, die toereikend werd geacht voor het inleiden van een procedure.

(3) De Commissie heeft de haar bekende producenten/exporteurs en handelaars/importeurs evenals de organisaties die hen vertegenwoordigen, de vertegenwoordigers van de betrokken exportlanden en de indiener van de klacht officieel van de inleiding van de procedure in kennis gesteld. Belanghebbenden werden in de gelegenheid gesteld binnen de in het bericht van inleiding vermelde termijn hun standpunt schriftelijk uiteen te zetten en te verzoeken om te worden gehoord.

(4) Een aantal producenten/exporteurs in de betrokken landen evenals producenten en gebruikers in de Gemeenschap en handelaren/importeurs hebben hun standpunt schriftelijk uiteengezet. Alle belanghebbenden die binnen de vorengenoemde termijn een daartoe strekkend met redenen omkleed verzoek indienden, werden gehoord.

(5) De Commissie heeft vragenlijsten gezonden aan alle haar bekende belanghebbenden en aan alle andere ondernemingen die zich binnen de in het bericht van inleiding gestelde termijn kenbaar maakten. Er werden antwoorden ontvangen van zes producenten in de Gemeenschap, elf producenten/exporteurs in de betrokken landen en daarmee verbonden importeurs in de Gemeenschap. De Commissie heeft bovendien antwoorden ontvangen van 17 niet verbonden handelaren/importeurs in de Gemeenschap en van twee gebruikers.

Er werden controles verricht ten kantore van de volgende ondernemingen:

a) Producenten in de Gemeenschap

- Georg Fischer GmbH, Oostenrijk

- R. Woeste Co. GmbH & Co KG, Duitsland

- Ferriere e Fonderie Di Dongo SpA, Italië

- Raccordi Pozzi Spoleto SpA, Italië

- Accesorios de Tuberia, S.A., Spanje

- Crane Fluid System, Verenigd Koninkrijk

b) Niet-verbonden importeurs in de Gemeenschap

- SIRE SA, Frankrijk

- Sofreco, Frankrijk

- Hage Fittings GmbH & Co. KG, Duitsland

- Hermann Schmidt, Duitsland

- Intersantherm, Warenhandelsgesellschaft mbH, Duitsland

- "Invest" Import und Export GmbH, Duitsland

- Euraccordi, Italië

- GT Comis SpA, Italië

- Jannone Arm SpA, Italië

- Jannone SpA, Italië

- OML SRL, Italië

- Gill & Russell Ltd, Verenigd Koninkrijk

- T. Hackett & Sons Ltd., Verenigd Koninkrijk

c) Gebruikers

- Società Italiana per il Gas, Italië

- Transco BG plc, Verenigd Koninkrijk

d) Producenten/exporteurs Brazilië

- Indústria de Fundição Tupy Ltda, Joinville

- Tsjechië

- Moravské Zelezárny a.s., Olomouc en de daarmee verbonden binnenlandse verkoopmaatschappij

- Moze Prodej s.r.o., Olomouc

- Japan

- Hitachi Metals Ltd, Tokio

- Korea

- Yeong Hwa Metal Co. Ltd, Kyongnam

- Thailand

- BIS Pipe Fitting Industry Company Ltd, Samutsakorn

- Siam Fittings Co. Ltd, Samutsakorn

- Thai Malleable Icon & Steel Co. Ltd, Bangkok

- China (beoordeling van de status van land met een markteconomie)

- Jianzhong Malleable Iron Factory, Hebei

- Jinan Meide Castrog Co. Ltd, Jinan.

(6) Het onderzoek naar dumping en schade bestreek de periode van 1 april 1998 tot en met 31 maart 1999 (hierna "het onderzoektijdvak" of "OT" genoemd). Het onderzoek van de tendensen in het kader van het schadeonderzoek bestreek de periode van 1 januari 1995 tot het einde van het onderzoektijdvak (hierna "tijdvak schadeonderzoek" of "TSO" genoemd).

1.2. Opmerkingen betreffende de klacht

(7) Een aantal belanghebbenden vroeg zich af waarom Bulgarije niet als één van de exportlanden bij het onderzoek werd betrokken. Zij waren van mening dat het discriminerend was de procedure enkel ten aanzien van de acht betrokken landen in te leiden en niet voor Bulgarije.

(8) De situatie met betrekking tot Bulgarije werd onderzocht in het kader van het aan de inleiding van de procedure voorafgaande onderzoek van de klacht. De indiener van de klacht heeft voor de Bulgaarse producten hetzelfde bewijsmateriaal betreffende de normale waarde en de uitvoerprijs voorgelegd als voor de andere landen waarop de klacht betrekking heeft (prijslijsten, Eurostat-gegevens). Op basis van dit bewijsmateriaal werd geconcludeerd dat er geen sprake was van dumping, met het gevolg dat ten aanzien van Bulgarije geen onderzoek kon worden geopend.

2. BETROKKEN PRODUCT EN SOORTGELIJK PRODUCT

2.1. Betrokken product

(9) De betrokken producten, zoals deze in het bericht van inleiding zijn omschreven, zijn hulpstukken (fittings) van smeedbaar gietijzer voor buisleidingen.

(10) Het onderzoek toonde aan dat er verschillende soorten hulpstukken van smeedbaar gietijzer voor buisleidingen zijn, zoals hulpstukken met schroefdraad, gegroefde en gladde hulpstukken en hulpstukken met opgelaste flenzen. Al deze producten vallen onder GN-code 7307 19 10. Met betrekking tot deze verschillende types werd vastgesteld dat hulpstukken met schroefdraad andere fysieke en technische basiskenmerken hebben dan andere hulpstukken, in het bijzonder wat het verbindingssysteem betreft. De eerstgenoemde hulpstukken worden namelijk samengevoegd door middel van schroefdraad terwijl de andere soorten enkel op andere wijze, bijvoorbeeld door lassen of met een koppelsysteem, kunnen worden samengevoegd.

(11) Het onderzoek leidde bovendien tot de conclusie dat de producenten in de betrokken exportlanden op de markt van de Gemeenschap uitsluitend hulpstukken met schroefdraad verkopen, terwijl de andere soorten hulpstukken door de betrokken partijen niet worden vervaardigd of verkocht. Gezien het verschil tussen hulpstukken van smeedbaar gietijzer met en zonder schroefdraad en het feit dat de betrokken landen uitsluitend hulpstukken met schroefdraad naar de Gemeenschap uitvoeren, wordt geconcludeerd dat deze procedure enkel betrekking heeft op hulpstukken van smeedbaar gietijzer met schroefdraad (hierna "hulpstukken van smeedbaar gietijzer" of "betrokken product" genoemd). Deze hulpstukken voldoen aan de eisen van de in de klacht vermelde internationale normen (namelijk EN 10.242, ISO - 49 en ANSI)(4) en worden momenteel onder GN-code ex 7307 19 10 ingedeeld.

(12) Van dit product worden verschillende types vervaardigd die worden ingedeeld naar, onder meer, omvang, vorm, bekleding van het oppervlak en kwaliteit van het gietijzer. Ondanks deze verschillen hebben al deze types dezelfde fysieke en technische basiskenmerken en worden zij voor dezelfde doeleinden gebruikt. Zij worden derhalve als een enkel product beschouwd.

2.2. Soortgelijk product

(13) De Commissie heeft geconstateerd dat de hulpstukken van smeedbaar gietijzer die door de producenten in de Gemeenschap worden vervaardigd en op de markt van de Gemeenschap verkocht en de hulpstukken van smeedbaar gietijzer die in de betrokken landen worden vervaardigd en naar de Gemeenschap uitgevoerd soortgelijke producten zijn, aangezien er geen verschillen zijn wat de basiskenmerken en gebruiksmogelijkheden van de verschillende types betreft. Dit geldt eveneens voor de hulpstukken van smeedbaar gietijzer die op de binnenlandse markt van de exportlanden worden verkocht en de types die naar de Gemeenschap worden uitgevoerd. Dit zijn derhalve eveneens soortgelijke producten in de zin van artikel 1, lid 4, van Verordening (EG) nr. 384/96 (hierna "de basisverordening" genoemd). Voorts werd geconstateerd dat hulpstukken van smeedbaar gietijzer die uit China naar de Gemeenschap worden uitgevoerd en die welke worden verkocht op de binnenlandse markt van Thailand, dat als referentieland werd genomen, soortgelijke producten zijn.

2.2.1. Hulpstukken met zwarte breuk en hulpstukken met witte breuk

(14) Bepaalde belanghebbenden voerden aan dat de door de producenten in de Gemeenschap vervaardigde en verkochte hulpstukken van smeedbaar gietijzer niet vergelijkbaar waren met de producten die door bepaalde van de betrokken exportlanden werden vervaardigd en naar de Gemeenschap uitgevoerd omdat het basismateriaal van de in de Gemeenschap vervaardigde producten in het algemeen gietijzer met witte breuk is terwijl voor de uitgevoerde producten in het algemeen gietijzer met zwarte breuk wordt gebruikt.

(15) Het onderzoek leidde evenwel tot de voorlopige conclusie dat hulpstukken met witte breuk en hulpstukken met zwarte breuk zeer vergelijkbare fysieke kenmerken hebben, voor dezelfde doeleinden worden gebruikt en, zodoende, in het algemeen onderling verwisselbaar zijn. Dit werd bevestigd door het feit dat de gebruikers van het product waarop het onderzoek betrekking heeft, zoals gasdistributiemaatschappijen en installateurs in de praktijk geen onderscheid maken tussen hulpstukken van gietijzer met witte breuk en van gietijzer met zwarte breuk. Bovendien vallen zowel de hulpstukken van smeedbaar gietijzer met witte breuk als die van smeedbaar gietijzer met zwarte breuk onder Europese norm EN 10242 en internationale norm ISO 49, waarin is bepaald aan welke eisen de betrokken hulpstukken van smeedbaar gietijzer wat ontwerp en prestaties betreft dienen te voldoen. Wat in het bijzonder de kwaliteit van het materiaal betreft, voldoen zowel het gietijzer met witte breuk als het gietijzer met zwarte breuk aan deze eisen.

(16) Gezien het bovenstaande wordt voorlopig geconcludeerd dat de hulpstukken van smeedbaar gietijzer met witte breuk die door bepaalde producenten in de Gemeenschap worden vervaardigd en verkocht en de hulpstukken van smeedbaar gietijzer met zwarte breuk die door de betrokken exporterende landen worden vervaardigd en naar de Gemeenschap uitgevoerd als soortgelijke producten te beschouwen zijn.

2.2.2. Bijzondere kenmerken van de Koreaanse producten

(17) De producenten/exporteurs in Korea voerden aan dat hun producten niet aan de definitie van het betrokken product beantwoordden omdat zij bepaalde afwijkende technische kenmerken hadden. Deze hulpstukken van smeedbaar gietijzer uit Korea en de door de Britse producent vervaardigde hulpstukken van smeedbaar gietijzer zijn namelijk van tapse buitenschroefdraad en tapse binnenschroefdraad voorzien, terwijl de andere ingevoerde hulpstukken van smeedbaar gietijzer tapse buitenschroefdraad en parallelle binnenschroefdraad hebben.

(18) Het onderzoek toonde evenwel aan dat, afgezien van deze technische specificaties, de hulpstukken van smeedbaar gietijzer uit Korea dezelfde fysieke en technische kenmerken hebben als de andere ingevoerde hulpstukken van smeedbaar gietijzer. Bovendien heeft het onderzoek aangetoond dat de hulpstukken van smeedbaar gietijzer uit Korea op dezelfde wijze worden gebruikt als de hulpstukken van smeedbaar gietijzer die uit de andere betrokken landen worden ingevoerd. In een lidstaat waar beide types worden gebruikt, bleek dat deze onderling verwisselbaar zijn. De gebruikers schakelen inderdaad van het ene type op het andere over en het feit dat het type dat zowel aan de binnenzijde als aan de buitenzijde van tapse draad is voorzien in de genoemde lidstaat nog steeds de voorkeur geniet, houdt in hoofdzaak verband met traditie en historisch gegroeide werkmethoden. Bovendien vallen beide types onder de vorengenoemde Europese norm EN 10242 waarin de eisen met betrekking tot het ontwerp en de prestaties van hulpstukken van smeedbaar gietijzer voor het verbinden van elementen met schroefdraad overeenkomstig ISO 7-1, afmetingen 1/8 tot 6 zijn vastgesteld.

(19) Uit het bovenstaande wordt derhalve voorlopig geconcludeerd dat de hulpstukken van smeedbaar gietijzer die door de producenten/exporteurs in Korea worden vervaardigd en naar de Gemeenschap uitgevoerd, identiek of vergelijkbaar zijn met de andere ingevoerde hulpstukken van smeedbaar gietijzer.

3. DUMPING

A. LANDEN MET EEN MARKTECONOMIE

3.1. Algemene werkwijze

3.1.1. Normale waarde

(20) Voor het vaststellen van de normale waarde heeft de Commissie in de eerste plaats voor elke producent/exporteur bepaald of zijn binnenlandse verkoop van hulpstukken van smeedbaar gietijzer representatief was in vergelijking met zijn totale uitvoer van het betrokken product naar de Gemeenschap. Overeenkomstig artikel 2, lid 2, van de basisverordening werd de verkoop op de binnenlandse markt van een producent/exporteur als representatief beschouwd wanneer zijn totale binnenlandse verkoop in omvang uitgedrukt minstens 5 % van de totale uitvoer naar de Gemeenschap vertegenwoordigde.

(21) De Commissie heeft vervolgens bepaald welke types hulpstukken van smeedbaar gietijzer die op de binnenlandse markt werden verkocht door ondernemingen waarvan de binnenlandse verkoop representatief was, identiek of rechtstreeks vergelijkbaar waren met de voor uitvoer naar de Gemeenschap verkochte types. In het algemeen werden types van dezelfde afmetingen, vorm en gietijzerkwaliteit die dezelfde oppervlaktebehandeling hadden ondergaan als vergelijkbaar beschouwd.

(22) Voor elk van de door de producenten/exporteurs op hun binnenlandse markt verkochte types die rechtstreeks vergelijkbaar werden bevonden met de voor uitvoer naar de Gemeenschap verkochte types, werd vastgesteld of de verkoop op de binnenlandse markt voldoende representatief was in de zin van artikel 2, lid 2, van de basisverordening. De verkoop op de binnenlandse markt van een bepaald type werd als voldoende representatief beschouwd wanneer de totale verkoop, in omvang uitgedrukt, van de hulpstukken van smeedbaar gietijzer van dat type in het OT 5 % of meer bedroeg van de totale in omvang uitgedrukte verkoop van hulpstukken van smeedbaar gietijzer van het vergelijkbare type dat naar de Gemeenschap werd uitgevoerd.

(23) Voorts werd onderzocht of de verkoop op de binnenlandse markt van elk type kon worden geacht in het kader van normale handelstransacties te hebben plaatsgevonden. Te dien einde werd voor elk type vastgesteld welke hoeveelheid met winst aan onafhankelijke afnemers werd verkocht. Wanneer de hoeveelheid hulpstukken van smeedbaar gietijzer die werd verkocht tegen een nettoverkoopprijs die gelijk was aan of hoger was dan de berekende productiekosten (hierna eveneens "winstgevende verkoop" genoemd) 80 % of meer van de totale in omvang uitgedrukte verkoop vertegenwoordigde en de gewogen gemiddelde prijs van dat type gelijk was aan of hoger was dan de productiekosten, werd de normale waarde gebaseerd op de werkelijke binnenlandse prijs, berekend als een gewogen gemiddelde van de prijzen van alle binnenlandse verkopen in het OT, ongeacht of deze verkopen winstgevend waren. Indien de in omvang uitgedrukte winstgevende verkoop van hulpstukken van smeedbaar gietijzer minder dan 80 % doch 10 % of meer van het totale verkoopvolume vertegenwoordigde, werd de normale waarde gebaseerd op de werkelijke binnenlandse prijs, berekend als een gewogen gemiddelde van uitsluitend de met winst verkochte hoeveelheden.

(24) Wanneer de in omvang uitgedrukte winstgevende verkoop van enig type hulpstuk van smeedbaar gietijzer minder dan 10 % van het totale verkoopvolume vertegenwoordigde, werd aangenomen dat de van dit bepaalde type verkochte hoeveelheid ontoereikend was om de prijs op de binnenlandse markt als grondslag voor het vaststellen van de normale waarde te nemen.

(25) In alle gevallen waarin de prijs op de binnenlandse markt van een bepaald type dat door een producent/exporteur werd verkocht niet bruikbaar was, diende de normale waarde te worden samengesteld en werd geen gebruik gemaakt van de binnenlandse prijzen van andere vergelijkbare types of van de binnenlandse prijzen van andere producenten/exporteurs. Gezien het aantal verschillende types en de diverse elementen (zoals kwaliteitscontrole, kwaliteit van het gebruikte materiaal, gewicht enz.) die daarop van invloed waren, zou het gebruik van binnenlandse prijzen van andere producenten/exporteurs in dit geval talrijke, grotendeels op ramingen gebaseerde correcties noodzakelijk hebben gemaakt. De Commissie was derhalve van oordeel dat de samengestelde waarde voor elke producent/exporteur een meer geschikte basis voor de vaststelling van de normale waarde vormde.

(26) Derhalve werd de normale waarde overeenkomstig artikel 2, lid 3, van de basisverordening samengesteld door de fabricagekosten van de uitgevoerde types van het product, naar behoren gecorrigeerd, te verhogen met een redelijk percentage voor verkoopkosten, algemene kosten en administratiekosten ("VA & A") en een redelijke winstmarge. Te dien einde heeft de Commissie onderzocht of de uitgaven voor VA & A en de winstmarge van de betrokken producenten/exporteurs op de binnenlandse markt betrouwbare gegevens waren.

(27) De werkelijke binnenlandse uitgaven voor VA & A werden als betrouwbaar beschouwd wanneer het binnenlandse verkoopvolume van de betrokken onderneming representatief kon worden geacht in vergelijking met de in omvang uitgedrukte uitvoer naar de Gemeenschap. De winstmarge op de binnenlandse markt werd vastgesteld op basis van de binnenlandse verkoop in het kader van normale handelstransacties, dat wil zeggen wanneer deze verkopen aan onafhankelijke afnemers, tegen prijzen die gelijk waren aan of hoger waren dan de productiekosten, minstens 10 % van de totale omvang van de verkoop op de binnenlandse markt van het betrokken product door de betrokken onderneming uitmaakten. In de gevallen waarin aan dit criterium niet was voldaan, werd gebruikgemaakt van de gewogen gemiddelde winstmarges van de andere ondernemingen die in het betrokken land voldoende hoeveelheden in het kader van normale handelstransacties hadden verkocht.

3.1.2. Uitvoerprijs

(28) In alle gevallen waarin hulpstukken van smeedbaar gietijzer naar onafhankelijke afnemers in de Gemeenschap werden uitgevoerd, werd de uitvoerprijs vastgesteld overeenkomstig artikel 2, lid 8, van de basisverordening, met andere woorden op basis van de werkelijk betaalde of te betalen uitvoerprijzen.

(29) Wanneer uitgevoerde goederen aan een verbonden importeur werden verkocht, werd de uitvoerprijs samengesteld overeenkomstig artikel 2, lid 9, van de basisverordening, dat wil zeggen op basis van de prijs waartegen de ingevoerde producten voor het eerst aan een onafhankelijke koper werden doorverkocht. In dergelijke gevallen werden correcties toegepast voor alle tussen de invoer en de wederverkoop gemaakte kosten en voor winst, teneinde een betrouwbare uitvoerprijs vast te stellen. Uit informatie die van medewerkende niet-verbonden importeurs werd verkregen, bleek dat deze winstmarge ongeveer 7 % bedroeg.

3.1.3. Vergelijking

(30) Teneinde een eerlijke vergelijking tussen de normale waarde en de uitvoerprijs mogelijk te maken, werd overeenkomstig artikel 2, lid 10, van de basisverordening door middel van correcties naar behoren rekening gehouden met verschillen die van invloed waren op de vergelijkbaarheid van de prijzen.

3.1.4. Dumpingmarge voor de onderzochte ondernemingen

(31) Overeenkomstig artikel 2, lid 11, van de basisverordening werd voor elke producent/exporteur per type de gewogen gemiddelde normale waarde met de gewogen gemiddelde uitvoerprijs vergeleken.

3.1.5. Residuele dumpingmarge

(32) Overeenkomstig artikel 18 van de basisverordening werd een residuele dumpingmarge vastgesteld op basis van de beschikbare gegevens.

(33) Voor de landen waarvoor de door de medewerkende ondernemingen verstrekte informatie grotendeels in overeenstemming was met de Eurostat-gegevens, met andere woorden wanneer er geen reden was om aan te nemen dat niet alle producenten/exporteurs aan het onderzoek hadden medegewerkt, werd de residuele dumpingmarge op het niveau van dat van de medewerkende onderneming met de hoogste dumpingmarge vastgesteld, teneinde er voor te zorgen dat eventuele maatregelen voldoende effect sorteren.

(34) Voor de landen waarvan de ondernemingen weinig medewerking verleenden, werd gebruikgemaakt van informatie van de medewerkende onderneming met de hoogste dumpingmarge. De residuele dumpingmarge werd vastgesteld op basis van de gewogen gemiddelde marges van de types van het product die in representatieve hoeveelheden met dumping werden uitgevoerd. Deze werkwijze werd bovendien noodzakelijk geacht om te vermijden dat het niet verlenen van medewerking zou worden beloond en gezien het feit dat er geen aanwijzingen waren dat een niet-medewerkende onderneming een lagere dumpingmarge zou hebben.

3.2. Brazilië

(35) Een onderneming heeft de vragenlijst voor producenten/exporteurs beantwoord. Een met deze producent/exporteur verbonden onderneming in de Gemeenschap heeft de vragenlijst voor verbonden importeurs beantwoord.

3.2.1. Normale waarde

(36) De Commissie heeft voor het vaststellen van de normale waarde van de producten uit Brazilië dezelfde werkwijze gevolgd als die welke onder punt 3.1.1 is omschreven.

(37) In haar antwoord op de vragenlijst deelde deze onderneming mede dat de fabricagekosten van de verkochte eenheden als grondslag voor de toerekening van de VA & A aan elk type van het betrokken product op de binnenlandse markt werden gebruikt, doch dat dit systeem niet werd toegepast voor de toerekening van de kosten op de binnenlandse markt. Het werd derhalve noodzakelijk geacht de toerekeningsmethode te wijzigen en de vorengenoemde kosten overeenkomstig artikel 2, lid 5, van de basisverordening op basis van de omzet om te slaan.

(38) Voor ongeveer de helft van de voor uitvoer naar de Gemeenschap verkochte types van het product werden de normale waarden overeenkomstig artikel 2, lid 2, van de basisverordening vastgesteld op basis van de binnenlandse verkoopprijzen van vergelijkbare types.

(39) Voor alle andere naar de Gemeenschap uitgevoerde types van het betrokken product werd de normale waarde overeenkomstig artikel 2, lid 3, van de basisverordening berekend. De uitgaven voor VA & A en de winstmarge waren dezelfde als die welke voor de betrokken producent/exporteur werden vastgesteld.

3.2.2. Uitvoerprijs

(40) De Commissie heeft voor het bepalen van de uitvoerprijs van de producten uit Brazilië dezelfde procedures en methode gevolgd als onder punt 3.1.2 zijn uiteengezet.

(41) De uitgevoerde producten waren zowel voor verbonden als voor niet-verbonden ondernemingen bestemd. De Commissie heeft bij de berekening van de dumping geen rekening gehouden met de uitvoer naar de Gemeenschap via de verbonden onderneming in de Gemeenschap omdat deze uitvoer slechts een zeer klein gedeelte van de door de producent/exporteur in Brazilië uitgevoerde hoeveelheden uitmaakte en dientengevolge geen invloed van betekenis kon hebben op de bevindingen van het onderzoek.

(42) Alle andere uitvoer was voor onafhankelijke importeurs in de Gemeenschap bestemd. De uitvoerprijs werd derhalve overeenkomstig artikel 2, lid 8, van de basisverordening op basis van de werkelijk betaalde of te betalen prijs vastgesteld.

3.2.3. Vergelijking

(43) Voorzover dienstig en gerechtvaardigd, werden correcties toegekend voor verschillen met betrekking tot de indirecte belastingen, het handelsstadium, de wijze van vervoer, de kosten van verzekering en van op- en overslag en aanverwante kosten, de kosten van kredietverlening, de commissielonen en de kosten van dienstverlening na verkoop.

(44) De producent/exporteur verzocht om een correctie van de normale waarde en de uitvoerprijs voor verschillen met betrekking tot de verpakkingskosten. Deze onderneming was evenwel niet in staat haar verzoek met bewijsmateriaal te staven en de Commissie kon de gevraagde correctie derhalve niet toestaan.

(45) De producent/exporteur verzocht de Commissie de normale waarde en de uitvoerprijs te corrigeren voor de kosten van verkoopbevordering en reclame. Bij het onderzoek kon evenwel niet met enige mate van zekerheid worden vastgesteld in hoeverre de opgegeven bedragen correct waren. Bovendien kon de ondememmg niet aantonen dat deze uitgaven van invloed waren op de vergelijkbaarheid van de prijzen. De Commissie besloot derhalve geen correctie voor verkoopbevordering en reclamekosten toe te staan.

(46) Deze onderneming verzocht bovendien om een correctie van de normale waarde voor verschillen in de financieringskosten van de voorraden. Vastgesteld werd evenwel dat de voorraden voor de verkoop op de binnenlandse markt en voor de verkoop voor uitvoer niet afzonderlijk identificeerbaar waren en dat de opslagtermijnen van de voor de binnenlandse markt bestemde producten en de voor uitvoer naar de Gemeenschap bestemde producten ongeveer even lang of zelfs identiek waren. Voorts kon de producent/exporteur niet aantonen dat deze factor van invloed was op de vergelijkbaarheid van de prijzen. De correctie kon dientengevolge niet worden toegekend.

(47) Voorts werd om een correctie van de binnenlandse verkoopprijzen voor de teruggave van bepaalde indirecte belastingen verzocht. De berekening was evenwel op onjuiste gegevens gebaseerd en de eis was sterk overdreven. De gevraagde correctie werd derhalve voorlopig verminderd tot 50 % van het voorgestelde bedrag. De Commissie zal dit probleem nader onderzoeken om het bedrag te bepalen van de indirecte belastingen die daadwerkelijk bij uitvoer naar de Gemeenschap werden terugbetaald, doch die wel verschuldigd waren voor de in Brazilië verbruikte producten.

(48) Omdat de producent/exporteur wisselkoersen had gebruikt die niet aan de verkoopdatum waren gekoppeld, heeft de Commissie de uitvoerprijs herberekend op basis van de wisselkoersgegevens op de factuurdatum, zoals artikel 2, lid 10, onder j), van de basisverordening voorschrijft.

(49) De correcties van de op de binnenlandse verkoop gebaseerde normale waarde werden eveneens toegepast op de overeenkomstig artikel 2, lid 3, van de basisverordening berekende normale waarde.

3.2.4. Dumpingmarge

(50) De gewogen gemiddelde normale waarde van elk naar de Gemeenschap uitgevoerd type van het betrokken product werd overeenkomstig artikel 2, lid 11, van de basisverordening met de gewogen gemiddelde uitvoerprijs van elk overeenkomstig type van het betrokken product vergeleken.

(51) Deze vergelijking toonde aan dat de medewerkende producent/exporteur zijn producten met dumping had verkocht. De voorlopige dumpingmarge, uitgedrukt als een percentage van de cif-invoerprijs franco grens Gemeenschap, is als volgt:

Indústria de Fundição Tupy Ltda: 26,1 %.

(52) Aangezien voldoende medewerking was verleend, werd de voorlopige residuele dumpingmarge op het niveau van de medewerkende onderneming vastgesteld, in casu 26,1 %.

3.3. Tsjechië

(53) Eén onderneming heeft de vragenlijst voor producenten/exporteurs beantwoord. Dit antwoord bevatte gegevens betreffende de verkoop op de binnenlandse markt door een verbonden verkoopmaatschappij op de binnenlandse markt. Een met deze producent/exporteur verbonden onderneming in de Gemeenschap heeft de vragenlijst voor verbonden importeurs beantwoord.

3.3.1. Normale waarde

(54) De Commissie heeft voor het vaststellen van de normale waarde van de producten uit Tsjechië eveneens de onder punt 3.1.1. omschreven procedures en werkwijze gevolgd.

(55) De producent/exporteur had voor zijn binnenlandse uitgaven voor VA & A bedragen opgegeven die noch op het betrokken product noch op het onderzoektijdvak betrekking hadden. De opgegeven uitgaven voor VA & A werden derhalve gecorrigeerd.

(56) De voor de verbonden binnenlandse verkoopmaatschappij opgegeven binnenlandse uitgaven voor VA & A waren op zodanige wijze omgeslagen dat de resultaten geen redelijk beeld gaven van de aan de verkoop van het betrokken product verbonden kosten. De Commissie heeft de uitgaven voor VA & A derhalve opnieuw omgeslagen, rekening houdend met de uitgaven voor de diverse productcategorieën.

(57) Omdat hiervoor nog geen vaste werkwijze is ontwikkeld werden bij de berekening van de productiekosten voor elk op de binnenlandse markt verkocht type de totale uitgaven voor VA & A, op de bovenomschreven wijze gecorrigeerd, overeenkomstig artikel 2, lid 5, van de basisverordening op basis van de omzet aan elk type van het product toegerekend.

(58) Voor ongeveer de helft van de voor uitvoer naar de Gemeenschap verkochte types werden de normale waarden overeenkomstig artikel 2, lid 2, van de basisverordening vastgesteld op basis van de binnenlandse verkoopprijs van vergelijkbare types.

(59) Voor alle andere naar de Gemeenschap uitgevoerde types van het betrokken product werd de normale waarde overeenkomstig artikel 2, lid 3, van de basisverordening berekend. Als uitgaven voor VA & A en winst werden de voor de betrokken producent/exporteur vastgestelde cijfers gebruikt.

(60) De medewerkende onderneming beschouwde een aantal van de uitgevoerde types als identiek en gaf voor al deze types dezelfde fabricagekosten op. Het onderzoek van de Commissie toonde evenwel aan dat de betrokken types in werkelijkheid niet identiek waren en dat de fabricagekosten verschillend waren. De normale waarde werd derhalve overeenkomstig het bovenstaande berekend op basis van de werkelijke fabricagekosten van deze verschillende types van het product.

3.3.2. Uitvoerprijs

(61) De uitvoerprijs van de producten uit Tsjechië werd door de Commissie berekend volgens de procedures en methoden die in punt 3.1.2 zijn uiteengezet.

(62) De uitgevoerde producten werden zowel aan verbonden als aan niet-verbonden ondernemingen verkocht. De Commissie heeft bij de berekening van de dumping geen rekening gehouden met de aan de verbonden importeur in de Gemeenschap verkochte hoeveelheden omdat deze slechts een zeer klein gedeelte van de door de Tsjechische exporteur uitgevoerde hoeveelheden uitmaakten en derhalve geen rol van betekenis konden spelen bij de berekening.

(63) Alle andere uitgevoerde producten werden aan onafhankelijke importeurs in de Gemeenschap verkocht. De uitvoerprijs werd dientengevolge overeenkomstig artikel 2, lid 8, van de basisverordening vastgesteld op basis van de werkelijk betaalde of te betalen prijs.

3.3.3. Vergelijking

(64) Voorzover dienstig en gerechtvaardigd werden correcties voor verschillen in handelsstadium, kosten van vervoer, kredietverlening en commissielonen toegekend.

(65) De producent/exporteur en zijn verbonden binnenlandse verkoopmaatschappij verzochten om een correctie van de normale waarde voor een bijkomende hypothetische hoeveelheidskorting die op de binnenlandse markt zou worden toegekend indien het product aldaar in dezelfde hoeveelheden zou worden verkocht als in de Gemeenschap. Opgemerkt zij dat de Commissie de verschillen in verkochte hoeveelheden reeds in aanmerking heeft genomen door op de verkoopprijzen alle naar behoren gekwantificeerde, rechtstreeks met de betrokken verkopen verbonden kortingen voor al dergelijke verschillen in mindering te brengen.

(66) Omdat de producent/exporteur niet de op de verkoopdatum geldende wisselkoersen had toegepast, heeft de Commissie het bedrag van elke uitvoertransactie overeenkomstig artikel 2, lid 10, onder j), van de basisverordening herberekend op basis van de op de factuurdatum geldende wisselkoersen.

(67) Deze correcties van de op de binnenlandse verkoop gebaseerde normale waarden werden eveneens toegepast op de normale waarden die overeenkomstig artikel 2, lid 3, van de basisverordening werden berekend.

3.3.4. Dumpingmarge

(68) De gewogen gemiddelde normale waarden van elk type van het betrokken product dat naar de Gemeenschap werd uitgevoerd, werden overeenkomstig artikel 2, lid 11, van de basisverordening met de gewogen gemiddelde uitvoerprijs van elk overeenkomstig type vergeleken.

(69) De vergelijking toonde aan dat de medewerkende producent/exporteur zijn producten met dumping had uitgevoerd. De voorlopige dumpingmarge, uitgedrukt als een percentage van de invoerprijs cif-grens Gemeenschap, is als volgt

Moravské Zelezárny a.s.: 28,4 %.

(70) Omdat voldoende medewerking was verleend, werd de voorlopige residuele dumpingmarge vastgesteld op het niveau van de marge van de medewerkende onderneming, in casu 28,4 %.

3.4. Japan

(71) Eén onderneming heeft de vragenlijst voor producenten/exporteurs beantwoord. Een met deze producent/exporteur verbonden onderneming in de Gemeenschap heeft bovendien de vragenlijst voor verbonden importeurs beantwoord.

3.4.1. Normale waarde

(72) De normale waarde van de producten uit Japan werd door de Commissie vastgesteld volgens de procedures en werkwijze die zijn uiteengezet in punt 3.1.1. Wanneer informatie beschikbaar was, werd de normale waarde overeenkomstig artikel 18 van de basisverordening bepaald.

(73) Aangezien de onderneming de productiekosten van bepaalde types niet had opgegeven en om te vermijden dat het niet verlenen van medewerking zou worden beloond, heeft de Commissie overeenkomstig artikel 18 van de basisverordening op deze types van het product de dumpingmarge toegepast van de types met de hoogste dumpingmarge die in representatieve hoeveelheden werden verkocht.

(74) Voor een aantal van de resterende types werd de normale waarde overeenkomstig artikel 2, lid 2, van de basisverordening op basis van de binnenlandse prijs van vergelijkbare types vastgesteld.

(75) Voor alle andere types van het betrokken product die voor uitvoer naar de Gemeenschap werden verkocht, werd de normale waarde overeenkomstig artikel 2, lid 3, van de basisverordening berekend. Hiertoe werden de fabricagekosten van de uitgevoerde types overeenkomstig artikel 2, lid 6, van de basisverordening vermeerderd met de uitgaven voor VA & A en de winstmarge op de binnenlandse markt van de betrokken onderneming.

3.4.2. Uitvoerprijs

(76) De uitvoerprijs van de producten uit Japan werd door de Commissie bepaald volgens de procedures en werkwijze die in punt 3.1.2 zijn uiteengezet.

(77) Een groot gedeelte van de uitvoer naar de Gemeenschap was voor een verbonden importeur in de Gemeenschap bestemd. In dit geval diende de Commissie de uitvoerprijs samen te stellen overeenkomstig artikel 2, lid 9, van de basisverordening. De prijzen van de resterende uitvoertransacties werden vastgesteld overeenkomstig artikel 2, lid 8.

3.4.3. Vergelijking

(78) De onderneming verzocht om correcties voor de kosten van vervoer en voor verschillen in handelsstadium. Bij het onderzoek ter plaatse verschafte deze onderneming evenwel geen nadere toelichting, noch legde zij betrouwbaar bewijsmateriaal voor. Het antwoord op de vragenlijst bevatte evenmin informatie die deze correcties had kunnen rechtvaardigen. De Commissie besloot derhalve het verzoek niet in te willigen.

3.4.4. Dumpingmarge

(79) De gewogen gemiddelde normale waarde werd overeenkomstig artikel 2, lid 11, van de basisverordening met een gewogen gemiddelde uitvoerprijs vergeleken.

(80) Deze vergelijking toonde aan dat de medewerkende producent/exporteur zijn producten met dumping had uitgevoerd. De voorlopige dumpingmarge, uitgedrukt als een percentage van de cif-invoerprijs franco grens Gemeenschap, is als volgt;

Hitachi Metals Ltd: 17,6 %.

(81) Voor Japan werd overeenkomstig de onder punt 3.1.5 uiteengezette methode voor landen waarvan de ondernemingen weinig medewerking verleenden, een voorlopige residuele dumpingmarge vastgesteld. De aldus vastgestelde residuele dumpingmarge bedraagt 28,3 %.

3.5. Korea

(82) Eén onderneming heeft de vragenlijst voor producenten/exporteurs beantwoord.

3.5.1. Normale waarde

(83) De normale waarde van de producten uit Korea werd door de Commissie vastgesteld volgens de procedures en methode die zijn uiteengezet onder punt 3.1.1.

(84) Volgens de bovenbedoelde methode kon voor ongeveer een vierde van de types van het product de normale waarde op basis van de binnenlandse prijs van vergelijkbare types worden vastgesteld.

(85) Voor alle andere types die door de medewerkende onderneming naar de Gemeenschap werden uitgevoerd, werd de normale waarde overeenkomstig artikel 2, lid 3, van de basisverordening berekend.

(86) Deze berekening bestond erin de fabricagekosten van de uitgevoerde types van het product overeenkomstig artikel 2, lid 6, van de basisverordening te vermeerderen met de uitgaven voor VA & A en de winstmarge op de binnenlandse markt van de onderneming zelf.

3.5.2. Uitvoerprijs

(87) De uitvoerprijs van de producten uit Korea werd door de Commissie vastgesteld volgens de procedures en werkwijze die zijn uiteengezet onder punt 3.1.2.

(88) Het betrokken product werd door de medewerkende onderneming op de markt van de Gemeenschap uitsluitend aan onafhankelijke afnemers in de Gemeenschap verkocht. De uitvoerprijs werd derhalve op basis van de werkelijk betaalde of te betalen prijs vastgesteld.

3.5.3. Vergelijking

(89) Voorzover dienstig en gerechtvaardigd werden correcties toegekend voor verschillen in de kosten van vervoer, verzekering, op- en overslag, verpakking en kredietverlening.

(90) De onderneming verzocht bovendien om een correctie voor de kosten van kredietverlening met betrekking tot haar verkopen op de binnenlandse markt. Deze verkopen vonden evenwel via een lopende rekening plaats. Bij gebrek aan bewijs dat de kosten van kredietverlening een element van de prijsberekening waren, werd de correctie voor kosten van kredietverlening geweigerd op basis van artikel 2, lid 10, onder g), van de basisverordening.

(91) De onderneming verzocht bovendien om een correctie voor verschillen in handelsstadium teneinde rekening te houden met verkoopkosten die wel op de binnenlandse markt doch niet op de exportmarkten werden gemaakt. Aangezien de verkopen op beide markten in hetzelfde handelsstadium, namelijk dat van de distributeurs, plaatsvonden, werd dit verzoek van de hand gewezen. Bovendien werd geen bewijs geleverd dat dergelijke verschillen in verkoopkosten van invloed waren op de vergelijkbaarheid van de prijzen.

3.5.4. Dumpingmarge

(92) Overeenkomstig de bepalingen van artikel 2, lid 11, van de basisverordening werd de gewogen gemiddelde normale waarde met de gewogen gemiddelde uitvoerprijs vergeleken.

(93) Uit deze vergelijking blijkt dat de medewerkende onderneming haar producten met dumping heeft uitgevoerd. De voorlopige dumpingmarge, uitgedrukt als een percentage van de cif-invoerprijs franco grens Gemeenschap, is als volgt:

Yeong Hwa Metal Co. Ltd: 11,8 %.

(94) De voorlopige residuele dumpingmarge voor Korea werd vastgesteld volgens de onder punt 3.1.5 omschreven methode. Dit is de methode die werd toegepast voor landen waarvan de ondernemingen weinig medewerking verleenden. De aldus berekende dumpingmarge bedraagt 24,6 %.

3.6. Thailand

(95) Drie ondernemingen hebben de vragenlijst voor producenten/exporteurs beantwoord.

(96) Voor één van de Thaise ondernemingen werd vastgesteld dat de verstrekte informatie betreffende het verkoopvolume en de productiekosten van op de binnenlandse markt verkochte hulpstukken van smeedbaar gietijzer ernstige tekortkomingen vertoonde. Dientengevolge konden op basis van deze gegevens geen nauwkeurige vaststellingen worden gedaan en kon geen voorlopige dumpingmarge worden berekend. Besloten werd derhalve overeenkomstig artikel 18 ten dele gebruik te maken van de beschikbare gegevens. Bij gebrek aan een meer geschikte methode werden in zoverre mogelijk de normale waarden van de andere twee producenten/exporteurs gebruikt. Voor de uitvoer waarvoor geen normale waarde beschikbaar was, werd de dumpingmarge van de transactie met de hoogste dumpingmarge toegepast om te vermijden dat dit gebrek aan medewerking zou worden beloond.

3.6.1. Normale waarde

(97) De normale waarde voor de producten uit Thailand werd door de Commissie vastgesteld volgens de procedures en methode die onder punt 3.1.1 zijn uiteengezet, behalve in de gevallen waarin de dumpingmarge overeenkomstig artikel 18 op basis van de beschikbare informatie werd vastgesteld.

(98) Volgens de vorenbedoelde methode kon de normale waarde overeenkomstig artikel 2, lid 2, van de basisverordening ten dele op basis van de binnenlandse prijs van vergelijkbare types worden vastgesteld.

(99) Voor alle andere types van het betrokken product die naar de Gemeenschap werden uitgevoerd door de twee medewerkende ondernemingen waarvoor een dumpingberekening werd verricht, werd de normale waarde overeenkomstig artikel 2, lid 3, van de basisverordening op basis van de samengestelde waarde bepaald.

(100) Te dien einde werden de fabricagekosten van de uitgevoerde types overeenkomstig artikel 2, lid 6, van de basisverordening vermeerderd met de binnenlandse uitgaven voor VA & A en de binnenlandse winstmarge van de onderneming zelf.

3.6.2. Uitvoerprijs

(101) De uitvoerprijs van de producten uit Thailand werd door de Commissie vastgesteld volgens de procedures en werkwijze die onder punt 3.1.2 zijn uiteengezet.

(102) Beide ondernemingen verkochten de hulpstukken van smeedbaar gietijzer op de markt van de Gemeenschap uitsluitend aan onafhankelijke importeurs in de Gemeenschap. De uitvoerprijs werd dientengevolge op basis van de werkelijk betaalde of te betalen prijzen vastgesteld.

3.6.3. Vergelijking

(103) Voorzover dienstig en gerechtvaardigd, werden correcties voor verschillen in de kosten van vervoer, verpakking, kredietverlening en commissies toegekend.

(104) Eén van de medewerkende ondernemingen verzocht om een correctie voor invoerheffingen. Deze onderneming heeft het verband tussen de betaalde invoerrechten en de zogenaamde belastingcompensatie voor exporteurs evenwel niet aangetoond. Het verzoek om een correctie werd derhalve niet ingewilligd.

(105) Eén van de medewerkende ondernemingen verzocht om een correctie voor fysieke verschillen. Het ging daarbij in werkelijkheid om drie afzonderlijke verzoeken: i) een verzoek om een correctie voor handelsstadium met het argument dat de vergelijkbaarheid van de prijzen werd beïnvloed door verschillen met betrekking tot de OEM (original equipment manufacturer)-verkopen; ii) een verzoek in verband met fysieke verschillen van de fittings (glad of voorzien van een fels of rand); iii) een verzoek om een correctie voor verschillen in hoeveelheden.

(106) Geen van deze drie verzoeken was evenwel voldoende met argumenten onderbouwd. Bij het onderzoek ter plaatse werd geconstateerd dat bij het vaststellen van de prijzen geen onderscheid werd gemaakt naar soorten afnemers en fittings, noch naar hoeveelheid. De vergelijkbaarheid van de prijzen werd duidelijk niet beïnvloed door één van deze drie door de genoemde onderneming aangehaalde verschillen. Aangezien deze bovendien niet met bewijsmateriaal waren gestaafd, werd de correctie niet toegekend. Deze betrokken onderneming verzocht om een correctie voor de kosten van kredietverlening op haar binnenlandse markt. De gevraagde correctie hield verband met een open kredietlijn zonder enig bewijs van een overeenkomst tussen de leverancier en de koper op het tijdstip van de verkoop. Dit verzoek werd van de hand gewezen op grond van artikel 2, lid 10, onder g), van de basisverordening volgens welke een correctie enkel kan worden toegekend voor het aantal dagen dat op het tijdstip van de verkoop wordt overeengekomen, aangezien enkel een dergelijke aan het op de verkoopdatum overeengekomen aantal dagen gerelateerde uitgave kan worden geacht de vergelijkbaarheid van de prijzen te beïnvloeden.

(107) Eén van de medewerkende ondernemingen verzocht om een correctie voor de omrekening van valuta met het argument dat er verschillen waren tussen de wisselkoersen op de besteldatum en op de uiteindelijke factuurdatum. Dit verzoek werd van de hand gewezen op grond van artikel 2, lid 10, onder j), van de basisverordening omdat het beweerde wisselkoersverschil niet werd bevestigd door informatie die bij het onderzoek ter plaatse werd verzameld, in het onderzoektijdvak geen duurzame verandering van de wisselkoersen heeft plaatsgevonden en de verkooporder geen verkoopovereenkomst inhield en niet bindend was.

3.6.4. Dumpingmarge

(108) Overeenkomstig artikel 2, lid 11, van de basisverordening werd voor alle ondernemingen de gewogen gemiddelde normale waarde met een gewogen gemiddelde uitvoerprijs vergeleken.

(109) De vergelijking toont het bestaan van dumping aan voor alle producenten die hun volledige medewerking verleenden aan de Commissie. De voorlopige dumpingmarges, uitgedrukt als een percentage van de cif-invoerprijs franco grens Gemeenschap, zijn als volgt.

(110) BIS Pipe Fitting Industry Company Ltd, Samutsakorn: 25,8 %

Siam Fittings Co. Ltd, Samutsakorn: 12,4 %

Thai Malleable Iron & Steel Co. Ltd, Bangkok: 25,8 %.

(111) Voor de niet-medewerkende ondernemingen werd de voorlopige residuele dumpingmarge op basis van de marge van de onderneming met de hoogste dumpingmarge vastgesteld. Uitgedrukt als een percentage van de cif-invoerprijs franco grens Gemeenschap bedraagt deze marge 25,8 %.

3.7. Kroatië en Joegoslavië

(112) Gezien de voorlopige bevinding dat de invoer van het betrokken product uit zowel Kroatië als Joegoslavië slechts een minimaal marktaandeel had, werd voorlopig besloten voor de invoer van het betrokken product uit deze landen geen dumpingmarge te berekenen.

B. LANDEN ZONDER MARKTECONOMIE

3.8. China

3.8.1. Analyse van het begrip land met een markteconomie

(113) Drie Chinese ondernemingen verzochten om de status van land met een markteconomie (hierna "LME" genoemd) in de zin van artikel 2, lid 7, onder c), van de basisverordening.

(114) Het verzoek van één onderneming werd van de hand gewezen omdat deze in haar aanvraag had vermeld dat haar rekeningen niet aan accountantscontrole waren onderworpen. Deze onderneming voldeed derhalve niet aan de voorwaarden die zijn vastgesteld in het tweede streepje van artikel 2, lid 7, onder c), van de basisverordening. Een onderzoek ter plaatse werd dientengevolge niet noodzakelijk geacht.

(115) De Commissie heeft alle noodzakelijk geachte informatie verzameld en alle in de LME-aanvragen verstrekte inlichtingen ten kantore van de twee resterende ondernemingen geverifieerd.

(116) Voor een van deze ondernemingen werd aanzienlijke staatsinmenging vastgesteld in de vorm van belastingverminderingen en door de autoriteiten vastgestelde salarissen. Bovendien werd vastgesteld dat er geen duidelijke basisboekhouding was en dat de productiekosten en de financiële situatie van de onderneming bijzonder onduidelijk waren.

(117) Voor de andere onderneming stelde de Commissie vast dat de boekhouding niet aan een onafhankelijke accountantscontrole werd onderworpen en dat de toegepaste werkwijze niet in overeenstemming was met de internationale boekhoudnormen.

(118) Geen van de twee andere ondernemingen die om de LME-status verzochten, voldeed dientengevolge aan de voorwaarden van artikel 2, lid 7, onder c), van de basisverordening. De drie ondernemingen werden ervan in kennis gesteld dat hun LME-aanvragen onontvankelijk waren.

3.8.2. Keuze van een referentieland

(119) Aangezien geen enkele onderneming voor de LME-status in aanmerking kwam, was het noodzakelijk de uitvoerprijzen van de producenten/exporteurs in China overeenkomstig artikel 2, lid 7, onder a), van de basisverordening met een normale waarde voor een passend land met een markteconomie te vergelijken.

(120) De indiener van de klacht had Polen voorgesteld als referentieland en de Commissie heeft dit voorstel in haar bericht van inleiding overgenomen. Een Poolse producent verleende vervolgens zijn medewerking aan het onderzoek en beantwoordde de vragenlijst. Dit antwoord bleek evenwel een aantal ernstige tekortkomingen te vertonen, in het bijzonder wat de gegevens in verband met de binnenlandse verkoop en de productiekosten betreft. De Commissie achtte het derhalve niet dienstig Polen als referentieland voor dit onderzoek te gebruiken.

(121) Ondanks de inspanningen die de Commissie zich heeft getroost, werd geen enkele andere producent in een niet bij dit onderzoek betrokken land bereid gevonden zijn medewerking te verlenen. De Commissie was derhalve genoodzaakt hiervoor een in de klacht genoemd land te kiezen.

(122) De Commissie besloot uiteindelijk dat Thailand het meest geschikte derde land met een markteconomie was voor het vaststellen van de normale waarde in de zin van artikel 2, lid 7, van de basisverordening, gezien de omvang van de binnenlandse verkoop door producenten in Thailand in vergelijking met de invoer uit China in de Gemeenschap en het feit dat op de markt van het eerstgenoemde land meerdere binnenlandse producenten aanwezig zijn, hetgeen voor dit type product een redelijke winstmarge mogelijk maakt.

3.8.3. Individuele behandeling

(123) De drie medewerkende ondernemingen verzochten om een individuele behandeling.

(124) Het beleid van de instellingen van de Gemeenschap bestaat erin overeenkomstig artikel 9, lid 5, van de basisverordening voor landen zonder markteconomie een enkel recht vast te stellen, behalve voor ondernemingen die kunnen aantonen dat zij een bepaalde mate van juridische en feitelijke onafhankelijkheid genieten, zodat er geen gevaar is dat het voor het gehele land geldende recht wordt ontdoken. Te dien einde werd in het formulier voor het aanvragen van de LME-status dat bij het begin van de procedure aan de belanghebbenden werd toegezonden een aantal specifieke vragen opgenomen.

(125) Voor één van de betrokken ondernemingen had het onderzoek van de bij de aanvraag voor een individuele behandeling verstrekte informatie uitgewezen dat deze onderneming voor een dergelijke individuele behandeling in aanmerking kwam. De door deze onderneming ingediende vragenlijst was echter zeer onvolledig ingevuld, met name wat de exportgegevens betreft. Dientengevolge werd voorlopig besloten deze onderneming geen individuele behandeling toe te kennen. Deze kwestie zal in het definitieve stadium van het onderzoek aan een nader onderzoek worden onderworpen.

(126) Voor de twee andere medewerkende ondernemingen waren er duidelijke aanwijzingen van overheidsinmenging met betrekking tot de uitvoerprijzen en de uitgevoerde hoeveelheden.

(127) Dientengevolge kon aan geen enkele van de drie ondernemingen een individuele behandeling worden toegekend.

3.8.4. Normale waarde

(128) De normale waarde voor de producenten/exporteurs in China werd volgens de in punt 3.1.1 omschreven methode vastgesteld op basis van de normale waarden die voor de medewerkende ondernemingen in Thailand werden vastgesteld. Hiervoor werden de op de binnenlandse markt van Thailand verkochte types gebruikt die vergelijkbaar waren met de Chinese types die naar de Gemeenschap worden uitgevoerd.

3.8.5. Uitvoerprijs

(129) De uitvoerprijs van de producten uit China werd door de Commissie vastgesteld overeenkomstig de procedures en werkwijze die in punt 3.1.2 zijn uiteengezet. Voor de medewerkende producenten/exporteurs werd de uitvoerprijs op basis van de betaalde of te betalen prijzen vastgesteld. Voor de uitvoer van niet-medewerkende ondernemingen werd informatie van Eurostat gebruikt.

3.8.6. Vergelijking

(130) In zoverre nodig werd de uitvoerprijs gecorrigeerd voor verschillen in de kosten van vervoer, verzekering, op- en overslag en verpakking.

(131) Wat de normale waarde betreft, werden alle aan de producenten/exporteurs in Thailand toegekende correcties die relevant waren voor de uitvoer van de producenten/exporteurs ook aan China toegekend.

3.8.7. Dumpingmarge

(132) De voorlopige dumpingmarge voor China, uitgedrukt als een percentage van de cif-invoerprijs franco grens Gemeenschap, is 49,4 %.

4. SCHADE

4.1. Bedrijfstak van de Gemeenschap

(133) De producenten in de Gemeenschap die de klacht hebben ingediend vertegenwoordigen de gehele communautaire productie van hulpstukken van smeedbaar gietijzer en vormen zodoende de bedrijfstak van de Gemeenschap in de zin van artikel 4, lid 1, en artikel 5, lid 4, van de basisverordening.

(134) Een belanghebbende voerde aan dat één bepaalde producent niet als deel uitmakend van de bedrijfstak van de Gemeenschap mocht worden beschouwd omdat deze producent het betrokken product uit een van de betrokken landen, namelijk China, invoerde. Deze bewering werd niet met bewijsmateriaal gestaafd en werd bij het onderzoek niet bevestigd. Sommige belanghebbenden voerden bovendien aan dat bepaalde producenten in de Gemeenschap het betrokken product uit andere derde landen invoerden. Bij het onderzoek bleek dat één producent het product inderdaad uit een derde land invoerde. Deze invoer was echter minimaal in vergelijking met de in de Gemeenschap vervaardigde en verkochte hoeveelheden. De belangrijkste activiteit van de betrokken onderneming was namelijk nog steeds het vervaardigen van dit product in de Gemeenschap. Voor de andere ondernemingen werden deze beweringen niet bevestigd.

(135) De bovenstaande argumenten werden derhalve niet aanvaard.

4.2. Verbruik in de Gemeenschap

(136) Het zichtbare verbruik in de Gemeenschap werd vastgesteld op basis van de door de bedrijfstak van de Gemeenschap op de markt van de Gemeenschap verkochte hoeveelheden vermeerderd met de in omvang uitgedrukte invoer in de Gemeenschap van hulpstukken van smeedbaar gietijzer uit de betrokken landen en uit alle andere derde landen waarvan bekend is dat zij het betrokken product vervaardigen en naar de Gemeenschap uitvoeren. Aldus berekend daalde het verbruik tussen 1995 en het OT met ongeveer 6 %, namelijk van 65000 ton tot ongeveer 61000 ton. Het bereikte zijn laagste niveau in 1996 toen de hele sector met afzetproblemen te kampen had.

4.3. Cumulatieve beoordeling van de gevolgen van de betrokken invoer

(137) Op grond van artikel 3, lid 4, van de basisverordening werd aangevoerd dat de invoer uit sommige van de betrokken landen niet cumulatief met de andere invoer mocht worden beoordeeld. Uit het onderzoek is wat dit betreft het volgende gebleken.

(138) Voor Kroatië en Joegoslavië werd voorlopig vastgesteld dat de in omvang uitgedrukte invoer uit deze landen in het OT respectievelijk 0,4 % en 0,3 % van het totale verbruik in de Gemeenschap vertegenwoordigde. Volgens artikel 3, lid 4, van de basisverordening betekent dit dat deze landen voorlopig worden geacht niet tot de door de bedrijfstak van de Gemeenschap geleden schade te hebben bijgedragen en dienovereenkomstig van het schadeonderzoek worden uitgesloten.

(139) De Braziliaanse producent/exporteur voerde bovendien aan dat de uitvoer van hulpstukken van smeedbaar gietijzer uit Brazilië niet met de invoer uit de andere betrokken landen mocht worden gecumuleerd gezien het verschil in marktomstandigheden en uitvoerprijzen. De Tsjechische producent/exporteur voerde van zijn kant aan dat de uitvoer uit Tsjechië niet met die uit de andere betrokken landen mocht worden gecumuleerd omdat het distributiepatroon niet hetzelfde was als in deze andere landen. De Thaise producenten/exporteurs voerden eveneens aan dat de uitvoer uit Thailand niet cumulatief met die van de andere betrokken landen mocht worden beoordeeld gezien hun in omvang afnemende uitvoer en in vergelijking hogere uitvoerprijzen. De Koreaanse producenten/exporteurs voerden ten slotte aan dat de uitvoer uit Korea niet met die uit de andere betrokken landen mocht worden gecumuleerd gezien de bijzondere technische kenmerken van hun producten, die zij enkel naar het Verenigd Koninkrijk uitvoeren. Wat dit betreft werden de volgende voorlopige conclusies bereikt.

4.3.1. Brazilië

(140) De invoer uit Brazilië vertoonde wat de omvang betreft geen stabiele tendens. De invoer uit sommige van de andere betrokken landen verliep evenwel volgens een vergelijkbaar patroon. De invoer uit Brazilië was in absolute termen en in omvang uitgedrukt steeds aanzienlijk terwijl het marktaandeel gedurende het gehele TSO stabiel bleef op een niveau van ongeveer 7 à 8 %. De prijzen kenden een onstabiele evolutie gedurende het TSO. De prijzen daalden in de periode 1996 tot het OT bijna voortdurend. Tenslotte werd vastgesteld dat de uit Brazilië ingevoerde producten de prijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap aanzienlijk onderboden. Om deze redenen wordt het voorlopig wenselijk geacht de invoer uit Brazilië cumulatief te beoordelen met die uit de andere betrokken landen.

4.3.2. Tsjechië

(141) De invoer uit Tsjechië is in het TSO zowel in absolute als in relatieve termen toegenomen. De invoer steeg in omvang uitgedrukt met 123 % terwijl het marktaandeel van ongeveer 3 % tot ongeveer 7 %, dat wil zeggen met ongeveer 4 procentpunten, toenam. De prijzen, die in het TSO betrekkelijk stabiel waren, onderboden de prijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap in het OT aanzienlijk. Om deze redenen wordt het voorlopig dienstig geacht de invoer uit Tsjechië cumulatief te beoordelen met die uit de andere betrokken landen.

4.3.3. Thailand

(142) De invoer uit Thailand ontwikkelde zich, wat de omvang betreft, op ongeveer dezelfde wijze als die van de andere betrokken landen, waarvan de invoer eveneens een onstabiele tendens te zien gaf. De prijzen stegen tussen 1995 en het OT. Niettemin werd vastgesteld dat de prijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap aanzienlijk werden onderboden. Om deze redenen wordt het voorlopig dienstig geacht de invoer uit Thailand cumulatief te beoordelen met die uit de andere betrokken landen.

4.3.4. De Republiek Korea

(143) Wat betreft het door de Koreaanse producent/exporteur gedane verzoek om de cumulatie op grond van de specifieke technische kenmerken van het door hem vervaardigde en naar de Gemeenschap, in casu naar een lidstaat, uitgevoerde product wordt naar de bovenstaande conclusies ten aanzien van het soortgelijke product verwezen. Omdat de door de producenten/exporteurs in Korea vervaardigde en in genoemde lidstaat verkochte hulpstukken van smeedbaar gietijzer vergelijkbaar bleken te zijn met de in genoemde lidstaat en in de rest van de Gemeenschap vervaardigde hulpstukken van smeedbaar gietijzer, wordt het voorlopig dienstig geacht de invoer uit Korea cumulatief te beoordelen met die uit de andere betrokken landen.

(144) Het onderzoek toonde ten slotte aan dat er een aantal verschillen is wat betreft de omvang en de ontwikkeling van de invoer en de respectieve prijzen. Aan de in artikel 3, lid 4, van de basisverordening vastgestelde voorwaarden voor cumulatie is echter voldaan aangezien de dumpingmarge hoger is dan minimaal en het betrokken invoervolume niet onbeduidend is. De concurrentievoorwaarden tussen de ingevoerde producten onderling en de ingevoerde producten en het soortgelijke communautaire product bleken vergelijkbaar te zijn aangezien al deze producten in het OT in aanzienlijke hoeveelheden werden ingevoerd en een aanmerkelijk marktaandeel hadden. Bovendien onderboden de prijzen van de ingevoerde producten in deze periode aanzienlijk die van de bedrijfstak van de Gemeenschap. Daar komt nog bij dat het product uit de Gemeenschap en het uit de betrokken landen ingevoerde product via dezelfde of vergelijkbare distributiekanalen worden verkocht. Dientengevolge wordt het voorlopig dienstig geacht de invoer uit de betrokken landen, met uitzondering van Kroatië en Joegoslavië waarvan de invoer onbeduidend is, cumulatief te beoordelen.

4.4 Omvang en marktaandeel van de betrokken invoer

4.4.1. Omvang van de betrokken invoer

(145) Volgens Eurostat en de antwoorden op de door de medewerkende producenten/exporteurs ingevulde vragenlijsten is de invoer van hulpstukken van smeedbaar gietijzer uit de betrokken landen in de periode 1995 tot het OT met ongeveer 32 % in omvang toegenomen, namelijk van ongeveer 13100 ton tot ongeveer 17500 ton. Na een daling in de periode 1995 en 1996 die gelijkliep met de daling van het verbruik in de Gemeenschap in dezelfde periode, nam de invoer uit de betrokken landen gestaag toe. In de periode van 1996 tot het OT groeide de invoer met ongeveer 45 %, namelijk van ongeveer 12000 ton tot ongeveer 17500 ton.

4.4.2. Marktaandeel

(146) Het marktaandeel van de invoer uit de betrokken landen nam in de penode van 1995 tot het OT voortdurend toe, namelijk van ongeveer 20 % tot ongeveer 29 %.

4.5. Prijzen van de ingevoerde producten

4.5.1. Prijsverloop

(147) De gewogen gemiddelde prijs van de uit de betrokken landen ingevoerde producten daalde in de periode 1995 tot het OT met ongeveer 5 %, namelijk van 1,88 tot 1,78 ECU/kg. In de periode 1995/1996 stegen de prijzen aanzienlijk als gevolg van de algemene prijsstijging op de markt. De bedrijfstak van de Gemeenschap en de andere derde landen volgen deze tendens. In de periode van 1996 tot het OT vond echter een sterke prijsdaling van 10 % plaats (1,96 ECU/kg tot 1,78 ECU/kg).

4.5.2. Prijsonderbieding

(148) Voorts werd onderzocht of de producenten/exporteurs in de betrokken landen de prijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap in het OT hebben onderboden. Te dien einde werden de door de producenten/exporteurs toegepaste prijzen van hulpstukken van smeedbaar gietijzer op het niveau cif na inklaring en de prijzen van de producenten in de Gemeenschap op het niveau af fabriek gebracht. Hierbij werd geconstateerd dat zowel de bedrijfstak van de Gemeenschap als de producenten/exporteurs uit de betrokken landen hun producten in het algemeen aan dezelfde categorieën afnemers, namelijk handelaren en distributeurs, en in bepaalde gevallen zelfs aan dezelfde betrokken ondernemingen verkochten. Deze categorieën afnemers vervulden bovendien de rol van importeur.

(149) Voor elk type hulpstuk van smeedbaar gietijzer als omschreven in overweging 10 werden de gewogen gemiddelde prijzen af fabriek van de producenten in de Gemeenschap met de gewogen gemiddelde uitvoerprijzen van elke betrokken producent/exporteur vergeleken. Aldus berekend bedroegen alle marges van onderbieding per land, uitgedrukt als een percentage van de door de bedrijfstak van de Gemeenschap toegepaste prijzen, aanzienlijk meer dan 20 %.

4.6. Situatie van het bedrijfstak van de Gemeenschap

4.6.1. Productie

(150) De productie van hulpstukken van smeedbaar gietijzer door de bedrijfstak van de Gemeenschap daalde in de periode van 1995 tot het OT met ongeveer 10 %, namelijk van ongeveer 54600 ton tot ongeveer 49300 ton. De productiedaling was bijzonder sterk in de jaren 1995 en 1996, en dit om twee belangrijke redenen, namelijk de sluiting van een fabriek van hulpstukken van smeedbaar gietijzer in Duitsland en de daling van de vraag op de markt van de Gemeenschap. Bovendien zij opgemerkt dat, hoewel de bedrijfstak van de Gemeenschap zijn productie in de periode van 1996 tot het OT met ongeveer 6 % heeft verhoogd, dit enkel tot een toename van de voorraden en niet tot een stijging van de verkoop heeft geleid, ondanks het feit dat het verbruik in de Gemeenschap vanaf 1996 opnieuw was toegenomen.

4.6.2. Productiecapaciteit

(151) De productiecapaciteit van de bedrijfstak van de Gemeenschap liep in de periode van 1995 tot het OT met 14 % terug, namelijk van 85000 tot 73000 ton. Deze ontwikkeling moet onder meer worden toegeschreven aan de sluiting van een fabriek in Duitsland in 1996, zoals hierboven is vermeld.

4.6.3. Capaciteitsbezetting

(152) De capaciteitsbezetting nam toe van 64 % in 1995 tot 67 % in het OT.

4.6.4. Omvang van de verkoop

(153) De verkoop door de bedrijfstak van de Gemeenschap liep terug van 45500 ton in 1995 tot ongeveer 37700 ton in het OT, dat wil zeggen met ongeveer 17 %. Daarbij wordt opgemerkt dat de verkopen door de bedrijfstak van de Gemeenschap daalden bij een inkrimpende markt, die voor de betrokken landen evenwel geen beletsel vormde om hun verkoopvolume met ongeveer 32 % te doen toenemen.

4.6.5. Marktaandeel

(154) Het marktaandeel van de bedrijfstak van de Gemeenschap op de markt van de Gemeenschap liep terug van 70 % in 1995 tot ongeveer 62 % in het OT, met andere woorden met ongeveer 8 procentpunten. Deze neergaande tendens begon na 1996, het jaar waarin het marktaandeel van de bedrijfstak van de Gemeenschap een piek van ongeveer 71 % bereikte.

4.6.6. Verkoopprijzen

(155) Het onderzoek toonde aan dat de gemiddelde verkoopprijs van de bedrijfstak van de Gemeenschap is gestegen van 3,60 ECU/kg in 1995 tot 3,88 ECU/kg in het OT, dit is een stijging van ongeveer 8 %. Deze stijging vond in twee fasen plaats, de eerste in de periode 1995/1996 en de tweede in de periode 1997/1998. In de eerste fase stegen de prijzen van al de marktdeelnemers (dat wil zeggen de bedrijfstak van de Gemeenschap, de betrokken landen en andere derde landen), terwijl de tweede prijsverhoging enkel door de bedrijfstak van de Gemeenschap en de andere derde landen werd toegepast. De verkoopprijzen van de betrokken landen volgden de tegenovergestelde tendens en daalden in de genoemde periode (1997/1998) met ongeveer 5 %.

4.6.7. Voorraden

(156) De eindvoorraden van de bedrijfstak van de Gemeenschap namen toe van ongeveer 16300 ton in 1995 tot ongeveer 17400 ton in het OT, met andere woorden met ongeveer 6 %. De omvang van de voorraden groeide bijzonder sterk vanaf 1996 en viel samen met de toename van de productiecapaciteit van de Gemeenschap en het teruglopende verkoopvolume.

4.6.8. Winstgevendheid

(157) De winstgevendheid van de bedrijfstak van de Gemeenschap, uitgedrukt als een percentage van de nettoverkoop, daalde in de periode van 1996 tot het OT met 2,3 procentpunten, namelijk van 1,4 % tot - 0,9 %. Vanaf 1995 daalde de winstgevendheid van - 2,2 % tot - 0,9 %. De resultaten van het jaar 1995 en de negatieve winstgevendheid die in het algemeen voor de bedrijfstak van de Gemeenschap werd vastgesteld, zijn evenwel een gevolg van de kosten van de vorengenoemde fabriekssluiting in 1995. Bovendien zijn in 1995 twee producenten overgegaan tot herstructureringen met het doel hun productie te rationaliseren en werden investeringen gedaan om de milieuwetgeving van de Gemeenschap toe te passen.

4.6.9. Werkgelegenheid

(158) De werkgelegenheid in de bedrijfstak van de Gemeenschap liep terug van 2532 arbeidsplaatsen in 1995 tot 2370 in het OT. Dit is een daling van 6 %. Dit verlies van arbeidsplaatsen is een gevolg van de pogingen van de bedrijfstak van de Gemeenschap zijn productieapparaat te herstructureren en zijn kosten te verminderen. Het onderzoek toonde inderdaad aan dat de productie van hulpstukken van smeedbaar gietijzer bijzonder arbeidsintensief is.

4.6.10. Investeringen

(159) De bedrijfstak van de Gemeenschap heeft zijn investeringen verminderd van ongeveer 20,4 miljoen ECU in 1995 tot ongeveer 17 miljoen ECU in het OT, dat wil zeggen met ongeveer 16 %. Binnen deze periode waren sterke schommelingen merkbaar. Zo zijn bijvoorbeeld in de periode van 1998 tot het OT de investeringen toegenomen van 12,7 miljoen ECU tot 17 miljoen ECU. Opgemerkt zij dat in het gehele TSO, en dan vooral in 1995, betrekkelijk grote investeringen zijn gedaan in het kader van de vorengenoemde herstructureringen. Hieruit blijkt dat de bedrijfstak van de Gemeenschap nog steeds levensvatbaar is en niet voornemens is zich uit deze sector terug te trekken, te meer omdat de genoemde investeringen vooral ten doel hadden het productieproces te rationaliseren.

4.7. Conclusie inzake schade

(160) Het onderzoek van de bovengenoemde schadefactoren toont aan dat de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap is verslechterd. Vooral de productie, de productiecapaciteit, de verkoop en het marktaandeel van de bedrijfstak van de Gemeenschap vertoonden een neergaande tendens. Deze bedrijfstak heeft bovendien een aanzienlijk aantal arbeidsplaatsen verloren en zag zijn investeringen teruglopen en de voorraden toenemen. De verbetering van de capaciteitsbezetting hield verband met de daling van de productiecapaciteit.

(161) De voorlopige conclusie luidt derhalve dat de bedrijfstak van de Gemeenschap aanmerkelijke schade heeft geleden in de zin van artikel 4, lid 1, van de basisverordening.

5. OORZAKELIJK VERBAND

(162) Overeenkomstig artikel 3, leden 6 en 7, van de basisverordening werd onderzocht of de door de bedrijfstak van de Gemeenschap geleden aanmerkelijke schade het gevolg is van de invoer met dumping en of nog andere factoren schade kunnen hebben veroorzaakt of daartoe kunnen hebben bijgedragen. Dit om te vermijden dat de mogelijkerwijze door andere factoren veroorzaakte schade aan de invoer met dumping wordt toegeschreven.

5.1. Gevolgen van de invoer met dumping

(163) De Commissie stelde vast dat de tendens van de invoer uit de betrokken exporterende landen en het groeiende marktaandeel van deze invoer samenvielen met de verslechtering van de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap. In een periode waarin het verbruik in de Gemeenschap met ongeveer 6 % terugliep, steeg het marktaandeel van de betrokken invoer met ongeveer 9 procentpunten, namelijk van ongeveer 20 % in 1995 tot ongeveer 29 % in het OT, terwijl het marktaandeel van de bedrijfstak van de Gemeenschap terugliep van 70 % tot ongeveer 62 %. Deze teruggang van het marktaandeel van de bedrijfstak van de Gemeenschap stemt vrijwel geheel overeen met de toename van het marktaandeel van de invoer uit de betrokken landen, in het bijzonder vanaf 1996.

(164) Wat de prijzen van de met dumping ingevoerde producten betreft, werden bovendien aanzienlijke marges van onderbieding vastgesteld. De markt voor hulpstukken van smeedbaar gietijzer is zeer prijsgevoelig en de prijs is het doorslaggevende element voor de koper, zoals door de medewerkende importeurs en gebruikers is bevestigd.

(165) Onder deze omstandigheden had de door de betrokken invoer uitgeoefende druk op de prijzen ernstige gevolgen voor het verkoopvolume en het marktaandeel van de bedrijfstak van de Gemeenschap. Omdat deze bedrijfstak de neerwaartse tendens van de prijzen van de betrokken ingevoerde producten niet kon volgen, nam zijn verkoopvolume sterk af en leed hij financiële verliezen. Het aanmerkelijk kleinere verkoopvolume had bovendien gevolgen voor de productie en de omvang van de voorraden en leidde tot een stijging van de vaste kosten. Dit had op zijn beurt een negatieve invloed op de algemene winstgevendheid van de bedrijfstak van de Gemeenschap.

5.2. Gevolgen van andere factoren

(166) Voorts werd nagegaan of andere factoren dan de invoer met dumping uit de betrokken landen de door de bedrijfstak van de Gemeenschap geleden schade konden hebben veroorzaakt of daartoe hadden kunnen bijdragen.

5.2.1. Invoer uit derde landen

(167) Een aantal belanghebbenden voerde op basis van Eurostat-informatie aan dat de door de bedrijfstak van de Gemeenschap geleden schade door niet bij de procedure betrokken derde landen, in het bijzonder Turkije, Bulgarije en Polen, werd veroorzaakt.

(168) Volgens deze informatie liep de invoer van hulpstukken van smeedbaar gietijzer uit alle andere derde landen terug van ongeveer 6200 ton in 1995 tot ongeveer 5300 ton in het OT, dat wil zeggen met ongeveer 14 %, terwijl het marktaandeel van de diverse betrokken partijen in de gehele periode betrekkelijk stabiel bleef, met een licht dalende tendens van ongeveer 10 % in 1995 tot ongeveer 9 % in het OT. De op Eurostat-gegevens gebaseerde gewogen gemiddelde prijzen van de uit andere derde landen ingevoerde producten stegen van 1,93 ECU/kg tot 2,22 ECU/kg. Opgemerkt zij dat deze prijzen aanmerkelijk hoger waren dan de gewogen gemiddelde prijzen van de betrokken landen in het gehele TSO.

(169) Een analyse van de invoer uit de afzonderlijke landen toont aan dat de invoer uit Turkije in het gehele TSO stabiel en vrijwel te verwaarlozen was. De invoer beliep 553 ton in 1995 en 632 ton in het OT, terwijl het marktaandeel in het gehele TSO stabiel was op een niveau van ongeveer 1 %. De eenheidsprijs was volgens Eurostat in het gehele TSO hoger dan die van de betrokken ingevoerde producten.

(170) De invoer uit Bulgarije nam zowel in absolute als in relatieve termen toe. In de periode 1995 tot het OT steeg het invoervolume van 43 ton tot 1109 ton en groeide het marktaandeel, hoewel dit vrij beperkt bleef, van 0,1 % tot 1,8 %. De prijs per eenheid steeg in het TSO en was in het OT hoger dan de gewogen gemiddelde prijzen van de uit de betrokken landen herkomstige producten.

(171) Het marktaandeel van de uit Polen ingevoerde producten bleef in het TSO betrekkelijk stabiel op een niveau van 4 à 5 %, doch steeg in absolute termen van ongeveer 2500 ton in 1995 tot ongeveer 3000 ton in het OT. De prijs per eenheid was in het OT evenwel aanzienlijk hoger dan de gewogen gemiddelde prijzen van de uit de betrokken landen ingevoerde producten.

(172) Bovendien voerden sommige belanghebbenden op basis van Eurostat-informatie aan dat de door de bedrijfstak van de Gemeenschap geleden schade in het bijzonder werd veroorzaakt door de invoer van hulpstukken van smeedbaar gietijzer uit de Verenigde Staten. Het onderzoek toonde evenwel aan dat de invoer uit de Verenigde Staten uit andere producten bestaat en geconcludeerd wordt derhalve dat de invoer uit dit land geen aanmerkelijke schade kan hebben toegebracht aan de bedrijfstak van de Gemeenschap.

(173) Voorts was er geen enkele aanwijzing dat de invoer uit niet bij de procedure betrokken derde landen met dumping had plaatsgevonden.

5.2.2. Andere aangevoerde argumenten

(174) Sommige belanghebbenden voerden aan dat de door de bedrijfstak van de Gemeenschap geleden schade het gevolg was van het feit dat deze bedrijfstak zelf producten uit een van de betrokken landen en uit andere derde landen invoerde met het doel deze op de markt van de Gemeenschap te verkopen. Het onderzoek toonde aan, zoals vermeld in overweging 127, dat één producent in de Gemeenschap het betrokken product uit een derde land invoerde. Aangezien het om zeer kleine hoeveelheden ging die slechts een onbeduidend gedeelte van de verkoop van deze producent in de Gemeenschap uitmaakten, kan deze invoer geen invloed van betekenis hebben gehad op de situatie van de betrokken producent.

(175) Bepaalde belanghebbenden namen bovendien het standpunt in dat de bedrijfstak van de Gemeenschap vooral schade leed omdat hulpstukken van smeedbaar gietijzer werden vervangen door hulpstukken van materialen als koper en plastic. Sommige belanghebbenden waren bovendien van mening dat de schade voor de bedrijfstak van de Gemeenschap ondermeer werd veroorzaakt door de slechte gang van zaken in de bouwsector en de daaruit voortvloeiende daling van het verbruik van het betrokken product in de Gemeenschap. Het onderzoek toonde wat dit betreft aan dat de vervanging van gietijzer door andere materialen zoals koper en plastic reeds in de jaren tachtig plaatsvond. Daarna nam deze tendens af en bleef het gebruik van hulpstukken van smeedbaar gietijzer stabiel, in het bijzonder voor toepassingen waarbij fysieke duurzaamheid, weerstand en specifieke trek- en reksterkte belangrijk zijn.

(176) Deze algemene bevindingen worden bevestigd door de ontwikkeling van het verbruik in de Gemeenschap zoals dat bij het onderzoek werd vastgesteld. Hoewel het verbruik in het TSO met 6 % is gedaald, heeft deze daling slechts in zeer beperkte mate bijgedragen tot de door de bedrijfstak van de Gemeenschap geleden aanmerkelijke schade. De betrokken landen zijn er daarentegen in geslaagd, ondanks de slechte gang van zaken in de bouwsector, hun invoer in de Gemeenschap met ongeveer 32 % te verhogen en brachten daardoor nog meer schade toe aan de bedrijfstak van de Gemeenschap, die zijn verkoop met ongeveer 17 % zag teruglopen.

5.3. Conclusie inzake het oorzakelijk verband

(177) De voorlopige conclusie is derhalve dat de invoer met dumping uit Brazilië, Tsjechië, Japan, China, Korea en Thailand aanmerkelijke schade heeft toegebracht aan de bedrijfstak van de Gemeenschap. Andere factoren die tot deze schade kunnen hebben bijgedragen, in het bijzonder de invoer uit derde landen, zijn van dien aard dat zij niet kunnen worden geacht het oorzakelijk verband tussen de vastgestelde dumping en de daaruit voortvloeiende aanmerkelijke schade te verbreken, gezien de sterke toename van de betrokken invoer tegen bijzonder lage prijzen.

6. BELANG VAN DE GEMEENSCHAP

6.1. Algemene overwegingen

(178) De Commissie heeft overeenkomstig artikel 21 van de basisverordening onderzocht of antidumpingmaatregelen in het belang van de Gemeenschap zouden zijn en heeft daarbij bijzondere aandacht besteed aan de noodzaak het handelsverstorende effect van de schadeveroorzakende dumping weg te nemen en eerlijke mededingingsvoorwaarden te herstellen. Bij het vaststellen van het belang van de Gemeenschap werd rekening gehouden met de belangen van alle betrokkenen, namelijk de bedrijfstak van de Gemeenschap, de importeurs en handelaren en de gebruikers van het betrokken product.

(179) Om de gevolgen van het al dan niet instellen van antidumpingmaatregelen te beoordelen, heeft de Commissie inlichtingen ingewonnen bij al de vorengenoemde belanghebbenden. Aan 52 importeurs werden vragenlijsten toegezonden. 17 importeurs hebben de vragenlijsten beantwoord en voor 13 van deze importeurs werden de gegevens gecontroleerd. Bovendien werden elf verenigingen van gebruikers waarvan werd aangenomen dat zij bij de procedure betrokken waren van de opening van het onderzoek in kennis gesteld. Van deze verenigingen werden geen antwoorden of opmerkingen ontvangen. Twee van de 34 individuele gebruikers van hulpstukken van smeedbaar gietijzer aan wie vragenlijsten werden gezonden, hebben deze beantwoord en de daarin verstrekte gegevens werden geverifieerd.

6.2. Bedrijfstak van de Gemeenschap

(180) De invoer van laaggeprijsde hulpstukken van smeedbaar gietijzer uit de betrokken landen in het TSO heeft gevolgen gehad voor de bedrijfstak van de Gemeenschap. Indien geen antidumpingmaatregelen worden genomen ten aanzien van de betrokken invoer met dumping, dan zal de reeds precaire situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap nog verslechteren, in het bijzonder gezien de teruglopende verkopen. De productie van hulpstukken van smeedbaar gietijzer wordt gekenmerkt door hoge vaste kosten (bijvoorbeeld in verband met opslag, afschrijving enz.), zodat een bepaalde productie en omzet noodzakelijk zijn. Gezien de voortdurend toenemende invoer uit de betrokken landen en de overeenkomstige daling van de door de bedrijfstak van de Gemeenschap verkochte hoeveelheden, wordt geconcludeerd dat indien geen antidumpingmaatregelen worden genomen de bedrijfstak van de Gemeenschap zijn verloren marktaandeel moeilijk zal kunnen terugwinnen en niet de gewenste winstmarge zal kunnen bereiken.

6.3. Niet-verbonden handelaren/importeurs

(181) Wat de niet-verbonden handelaren/importeurs van het betrokken product betreft zij opgemerkt dat, dank zij de goede samenwerking, de winstmarge voor hulpstukken van smeedbaar gietijzer in bepaalde gevallen afzonderlijk kon worden bepaald. Deze bedroeg in het OT ongeveer 7 %. Voorts werd vastgesteld dat de wederverkoopmarge sterk afhankelijk is van de aankoopprijs, in die zin dat deze marge hoger is wanneer de aankoopprijs lager is en vice versa.

(182) Het blijkt derhalve dat de niet verbonden handelaren/importeurs van het betrokken product de betaalde rechten wellicht ten dele aan hun klanten doorberekenen. Voorts mag niet uit het oog worden verloren dat sommige handelaren die deze producten uit de betrokken landen importeren ook hulpstukken van smeedbaar gietijzer betrekken van de producenten van de Gemeenschap en van andere derde landen en dat deze handelaren derhalve over alternatieve bevoorradingsbronnen beschikken. Het onderzoek toonde bovendien aan dat, hoewel sommige handelaren/importeurs uitsluitend hulpstukken van smeedbaar gietijzer verhandelen, deze in talrijke gevallen bij diverse leveranciers worden aangekocht, waarvan de betrokken landen er slechts enkele zijn. Voorts werd geconstateerd dat andere handelaren/importeurs een veel groter productenassortiment verhandelen.

(183) Gezien het bovenstaande wordt voorlopig geconcludeerd dat antidumpingmaatregelen de economische activiteiten van de handelaren/importeurs van het betrokken product vermoedelijk niet ernstig in gevaar zouden brengen.

6.4. Gebruikers

(184) Het betrokken product wordt vooral gebruikt door gas- en watermaatschappijen evenals door loodgieters en installateurs van centrale verwarming en sanitaire installaties. De sectoren van de industriële dienstverlening en de engineering maken in mindere mate gebruik van dit product. De geringe medewerking (slechts twee antwoorden) lijkt erop te wijzen dat de gevolgen van antidumpingmaatregelen voor de gebruikers van hulpstukken van smeedbaar gietijzer minimaal zullen zijn. Dit wordt bevestigd door het onderzoek waaruit is gebleken dat het betrokken product slechts een onbeduidend aandeel heeft in de totale kosten van de gebruikers. Op de markt van de gasdistributie bijvoorbeeld, in het bijzonder bij de huishoudelijke installaties, vormen de arbeidsuren de belangrijkste kostenpost terwijl de bij de installatie gebruikte hulpstukken slechts ongeveer 1 % van de totale kosten vertegenwoordigen.

(185) Gezien de beperkte gevolgen voor de gebruikers, zoals hierboven omschreven, kan voorlopig worden geconcludeerd dat antidumpingmaatregelen geen negatieve gevolgen van betekenis zullen hebben voor de situatie van de gebruikers. Mocht evenwel de bedrijfstak van de Gemeenschap verdwijnen dan verliezen de gebruikers een belangrijke leverancier die een goede dienstverlening en correcte leveringstermijnen garandeert.

6.5. Conclusie inzake het belang van de Gemeenschap

(186) In het licht van het bovenstaande wordt voorlopig geconcludeerd dat er geen dwingende redenen zijn om geen antidumpingrechten in te stellen.

7. VOORLOPIGE ANTIDUMPINGMAATREGELEN

7.1. Recht waarbij de schade wordt weggenomen

(187) Gezien de conclusies ten aanzien van de dumping, de schade, het oorzakelijk verband en het belang van de Gemeenschap dienen voorlopige maatregelen te worden genomen teneinde verdere schade voor de bedrijfstak van de Gemeenschap als gevolg van de invoer met dumping te voorkomen.

(188) Bij het vaststellen van de hoogte van het recht is rekening gehouden met de vastgestelde dumpingmarges en met het recht dat noodzakelijk is om de schade voor de bedrijfstak van de Gemeenschap weg te nemen. Teneinde het recht vast te stellen dat noodzakelijk is om de door de dumping veroorzaakte schade weg te nemen, heeft de Commissie berekend in welke mate de prijs franco grens Gemeenschap werd onderboden. De noodzakelijke prijsverhoging werd vastgesteld door vergelijking van de gewogen gemiddelde uitvoerprijs per type, zoals deze bij de berekening van de onderbieding werd vastgesteld, met de niet-schadeveroorzakende prijs van de diverse types die door de bedrijfstak van de Gemeenschap op de markt van de Gemeenschap worden verkocht. De niet-schadeveroorzakende prijs werd berekend door de verkoopprijs van de bedrijfstak van de Gemeenschap te vermeerderen met de gemiddelde jaarlijkse winstderving en een bijkomende winstmarge van 7 %. Dit is de winstmarge die de bedrijfstak van de Gemeenschap normaliter mag verwachten indien geen invoer met dumping plaatsvindt. Het uit deze vergelijking resulterende verschil werd vervolgens uitgedrukt als een percentage van de totale cif-invoerwaarde. Dit is de schadedrempel.

7.2. Voorlopige maatregelen

(189) Het bovenstaande leidt tot de conclusie dat overeenkomstig artikel 7, lid 2, van de basisverordening een voorlopig antidumpingrecht moet worden opgelegd dat gelijk is aan de vastgestelde dumpingmarges, die in alle gevallen lager waren dan de schadedrempel.

(190) Het residuele recht waaraan de niet-medewerkende producenten/exporteurs onderworpen moeten worden wanneer door de ondernemingen van een bepaald exportland voldoende medewerking is verleend, werd vastgesteld op het niveau van het hoogste antidumpingrecht dat voor de medewerkende producenten/exporteurs werd berekend. In het geval dat de ondernemingen van een bepaald exportland weinig medewerking hadden verleend, werd het residuele recht vastgesteld op basis van de hoogste dumpingmarge of de schadedrempel, indien deze lager was, voor een representatief assortiment van de door de medewerkende producenten/exporteurs uitgevoerde types.

(191) Overeenkomstig het bovenstaande werden de volgende voorlopige rechten, uitgedrukt als een percentage van de cif-prijs franco grens Gemeenschap, vóór inklaring, vastgesteld:

7.2.1. Betrokken landen

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

7.2.2. Kroatië en Joegoslavië

(192) Omdat de vastgestelde marktaandelen minimaal waren, wordt het voorlopig niet dienstig geacht in dit stadium van de procedure een antidumpingrecht in te stellen op de invoer van hulpstukken van smeedbaar gietijzer uit Kroatië en Joegoslavië. De Commissie zal een en ander echter nader onderzoeken in het kader van de definitieve vaststellingen.

7.2.3. Individuele rechten

(193) De in deze verordening vermelde individuele antidumpingrechten voor bepaalde ondernemingen werden vastgesteld aan de hand van de bevindingen van dit onderzoek. Zij beantwoorden derhalve aan de situatie van de betrokken ondernemingen zoals deze bij het onderzoek werd geconstateerd. Deze rechten (in tegenstelling tot de voor het gehele land geldende rechten waaraan alle andere ondernemingen worden onderworpen) zijn derhalve uitsluitend van toepassing op de invoer van producten uit het betrokken land die door de genoemde ondernemingen en specifieke rechtspersonen zijn vervaardigd. Ingevoerde producten die zijn vervaardigd door enige andere niet met naam en adres in het dispositief van deze verordening genoemde onderneming, met inbegrip van met deze uitdrukkelijk genoemde ondernemingen verbonden rechtspersonen, komen niet voor deze rechten in aanmerking en worden aan het voor alle andere ondernemingen geldende recht onderworpen.

(194) Alle verzoeken om toepassing van deze voor individuele ondernemingen geldende antidumpingrechten (bijvoorbeeld ingevolge een naamswijziging van de rechtspersoon of de oprichting van nieuwe productie- of verkoopentiteiten) dienen ten spoedigste aan de Commissie(5) te worden gericht, vergezeld van alle relevante informatie, in het bijzonder betreffende eventuele wijzigingen in de activiteiten van de onderneming met betrekking tot de productie, de binnenlandse verkoop en de verkoop voor uitvoer in verband met bijvoorbeeld deze naamsverandering of deze wijziging in de productie- en verkoopentiteiten. De Commissie zal in voorkomend geval, na raadpleging van het Raadgevend Comité, de verordening dienovereenkomstig wijzigen door de lijst van voor individuele rechten in aanmerking komende ondernemingen aan te passen.

7.3. Verbintenissen

(195) De producent/exporteur in Tsjechië heeft een prijsverbintenis in de zin van artikel 8, lid 1, van de basisverordening aangeboden. De Commissie acht de door de betrokken producent/exporteur aangeboden verbintenis aanvaardbaar omdat deze de schadelijke gevolgen van de dumping wegneemt. Bovendien zal de regelmatige toezending van gedetailleerde verslagen waartoe de onderneming zich heeft verbonden de Commissie in staat stellen de naleving van deze verbintenis op doeltreffende wijze te controleren.

(196) Met het oog op de controle van de verbintenis wordt de vrijstelling van het recht afhankelijk gesteld van de voorwaarde dat het verzoek om vrijgave voor het vrije verkeer ingevolge de verbintenis vergezeld gaat van een aan de bevoegde douanediensten van de lidstaten over te leggen geldige verbintenisfactuur die is opgesteld door de producent/exporteur van wie de verbintenis is aanvaard en die de in de bijlage vermelde informatie bevat. Wanneer een dergelijke factuur niet wordt overgelegd of deze niet met het bij de douanediensten aangebrachte product overeenstemt, wordt het desbetreffende antidumpingrecht ingevorderd teneinde ontduiking van de verbintenis te voorkomen.

(197) Indien de verbintenis wordt geschonden of ingetrokken kan overeenkomstig artikel 8, lid 9, en artikel 10 van de basisverordening een antidumpingrecht worden opgelegd.

(198) Het onderzoek van de dumping, de schade en het belang van de Gemeenschap wordt overeenkomstig artikel 8, lid 6, van de basisverordening voltooid, ongeacht de aanvaarding van verbintenissen in de loop van het onderzoek.

8. SLOTBEPALING

(199) In het belang van een goed bestuur dient een termijn te worden vastgesteld waarbinnen belanghebbenden hun standpunt schriftelijk kenbaar kunnen maken en kunnen verzoeken om te worden gehoord. Voorts dient te worden bepaald dat de bevindingen in het kader van deze verordening een voorlopig karakter hebben en kunnen worden herzien indien wordt besloten een definitief recht in te stellen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1. Er wordt een voorlopig antidumpingrecht ingesteld op de invoer van hulpstukken van smeedbaar gietijzer met schroefdraad voor buizen en pijpen, vallende onder GN-code ex 7307 19 10 (Taric-code 7307 19 10*00), van oorsprong uit Brazilië, Tsjechië, Japan, de Volksrepubliek China, de Republiek Korea en Thailand.

2. Het voorlopige antidumpingrecht dat van toepassing is op de nettoprijs franco grens Gemeenschap, vóór inklaring, is als volgt voor producten van oorsprong uit:

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

De bovenstaande rechten zijn niet van toepassing op producten vervaardigd door de hierna genoemde ondernemingen die aan de volgende antidumpingrechten zijn onderworpen:

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

3. In afwijking van lid 1 is het voorlopige recht niet van toepassing op de invoer van het betrokken product dat door de in artikel 2, lid 1, genoemde onderneming is vervaardigd en rechtstreeks uitgevoerd (dat wil zeggen verzonden en gefactureerd) naar de eerste onafhankelijke afnemer in de Gemeenschap die als importeur optreedt, wanneer dergelijke invoer in overeenstemming is met artikel 2, lid 2.

4. Tenzij anders bepaald, zijn de bepalingen inzake douanerechten van toepassing.

5. Bij het in het vrije verkeer brengen in de Gemeenschap van het in lid 1 genoemde product wordt zekerheid gesteld ten bedrage van het voorlopige recht.

Artikel 2

1. De door de hierna genoemde onderneming aangeboden verbintenis in verband met de antidumpingprocedure betreffende hulpstukken van smeedbaar gietijzer met schroefdraad voor buisleidingen, vallende onder GN-code ex 7307 19 10, van oorsprong uit Brazilië, Tsjechië, Japan, de Volksrepubliek China, de Republiek Korea en Thailand, wordt aanvaard:

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

2. De vrijstelling van het recht is afhankelijk gesteld van de voorwaarde dat bij de indiening van het verzoek tot in het vrije verkeer brengen ingevolge de verbintenis, aan de bevoegde douanediensten van de lidstaten een door de in artikel 2, lid 1, genoemde onderneming opgestelde verbintenisfactuur wordt overgelegd. De belangrijkste elementen van de verbintenisfactuur zijn in de bijlage bij deze verordening vermeld. Ingevoerde producten die van een dergelijke factuur vergezeld gaan, worden onder de in artikel 2, lid 1, vermelde aanvullende Taric-code aangegeven.

De vrijstelling van het recht is bovendien afhankelijk gesteld van de voorwaarde dat de bij de douane aangegeven en aangebrachte goederen volledig aan de omschrijving op de verbintenisfactuur beantwoorden.

Artikel 3

1. De in artikel 20, lid 1, van Verordening (EG) nr. 384/96 bedoelde belanghebbenden kunnen binnen 30 dagen na de datum van inwerkingtreding van deze verordening hun standpunt schriftelijk kenbaar maken en verzoeken om door de Commissie te worden gehoord.

2. De in artikel 21, lid 4, van Verordening (EG) nr. 384/96 bedoelde belanghebbenden kunnen binnen een maand na de datum van inwerkingtreding van deze verordening commentaar geven op de toepassing daarvan.

Artikel 4

Deze verordening treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Deze verordening heeft een geldigheidsduur van zes maanden.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 28 februari 2000.

Voor de Commissie

Pascal LAMY

Lid van de Commissie

(1) PB L 56 van 6.3.1996, blz. 1.

(2) PB L 128 van 30.4.1998, blz. 18.

(3) PB C 151 van 29.5.1999, blz. 21.

(4) Opgemerkt zij dat deze normen enkel gelden voor hulpstukken met schroefdraad van gietijzer voor buizen en pijpen.

(5) Europese Commissie

Directoraat-generaal Trade

Directoraat C

DM 24 - 8/38

Wetstraat 200 B - 1049 Brussel .

BIJLAGE

Gegevens die moeten worden vermeld in de in artikel 2, lid 2, bedoelde verbintenisfactuur:

1. De aanvullende Taric-code waaronder de op de factuur vermelde goederen aan de grenzen van de Gemeenschap door de douane kunnen worden ingeklaard (overeenkomstig de verordening).

2. Een nauwkeurige omschrijving van de goederen, met inbegrip van:

- de product reporting code (PRC) (zoals vermeld in de door de producent/exporteur aangeboden verbintenis), inclusief typenummer, diameter en oppervlakte,

- de GN-code,

- de hoeveelheid (in aantal eenheden).

3. De verkoopvoorwaarden, met inbegrip van:

- de prijs per eenheid,

- de betalingsvoorwaarden,

- de leveringsvoorwaarden,

- de totale kortingen.

4. De naam van de niet-verbonden importeur op wiens naam de factuur rechtstreeks door de onderneming is opgesteld.

5. De naam van de werknemer van de onderneming die de verbintenisfactuur heeft opgesteld alsmede de hierna volgende ondertekende verklaring:

"Ondergetekende bevestigt dat de verkoop voor rechtstreekse uitvoer naar de Europese Gemeenschap van de goederen waarop deze factuur betrekking heeft, plaatsvindt in het kader en op de voorwaarden van de verbintenis die werd aangeboden door ... [naam van de onderneming], en door de Europese Commissie bij Verordening (EG) nr. 449/2000 werd aanvaard. Hij verklaart dat de in deze factuur verstrekte informatie juist en volledig is.".

Top