This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 31996R0746
Commission Regulation (EC) No 746/96 of 24 April 1996 laying down detailed rules for the application of Council Regulation (EEC) No 2078/92 on agricultural production methods compatible with the requirements of the protection of the environment and the maintenance of the countryside
Verordening (EG) nr. 746/96 van de Commissie van 24 april 1996 houdende bepalingen ter uitvoering van Verordening (EEG) nr. 2078/92 van de Raad betreffende landbouwproduktiemethoden die verenigbaar zijn met de eisen inzake milieubescherming, en betreffende natuurbeheer
Verordening (EG) nr. 746/96 van de Commissie van 24 april 1996 houdende bepalingen ter uitvoering van Verordening (EEG) nr. 2078/92 van de Raad betreffende landbouwproduktiemethoden die verenigbaar zijn met de eisen inzake milieubescherming, en betreffende natuurbeheer
PB L 102 van 25.4.1996, p. 19–27
(ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)
No longer in force, Date of end of validity: 31/12/1999
Verordening (EG) nr. 746/96 van de Commissie van 24 april 1996 houdende bepalingen ter uitvoering van Verordening (EEG) nr. 2078/92 van de Raad betreffende landbouwproduktiemethoden die verenigbaar zijn met de eisen inzake milieubescherming, en betreffende natuurbeheer
Publicatieblad Nr. L 102 van 25/04/1996 blz. 0019 - 0027
VERORDENING (EG) Nr. 746/96 VAN DE COMMISSIE van 24 april 1996 houdende bepalingen ter uitvoering van Verordening (EEG) nr. 2078/92 van de Raad betreffende landbouwproduktiemethoden die verenigbaar zijn met de eisen inzake milieubescherming, en betreffende natuurbeheer DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN, Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, Gelet op Verordening (EEG) nr. 2078/92 van de Raad van 30 juni 1992 betreffende landbouwproduktiemethoden die verenigbaar zijn met de eisen inzake milieubescherming, en betreffende natuurbeheer (1), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2772/95 van de Commissie (2), en met name op artikel 9, Overwegende dat de bij Verordening (EEG) nr. 2078/92 ingestelde regeling ten uitvoer is gelegd door middel van door de Lid-Staten en de regio's opgestelde programma's; Overwegende dat de ervaring die in de beginfase van de uitwerking en tenuitvoerlegging van de milieuprogramma's is opgedaan, verschillende algemene vragen van algemene aard en ook bepaalde administratieve problemen aan de dag heeft gebracht; dat het voor een doeltreffende toepassing van de regeling in de gehele Gemeenschap noodzakelijk is een en ander via uitvoeringsbepalingen op te lossen waarbij dan het in Verordening (EEG) nr. 2078/92 zelf aangegeven kader nader wordt ingevuld; Overwegende dat deze uitvoeringsbepalingen beperkt dienen te blijven tot die aangelegenheden die in dit stadium op communautair niveau een regeling behoeven waarbij het niet de bedoeling is alle vraagstukken die zich bij de uitwerking en de tenuitvoerlegging van milieuprogramma's voor de landbouw voordoen, uitputtend op te lossen; Overwegende dat de onderhavige verordening geen afbreuk doet aan de aanzienlijke speelruimte die bij Verordening (EEG) nr. 2078/92 de Lid-Staten wordt geboden om de milieumaatregelen voor de landbouw te bepalen die voor de uiteenlopende situaties en natuurlijke omstandigheden in hun landbouw het meest geëigend zijn, en om overeenkomstig artikel 5 van genoemde verordening de nadere voorwaarden voor steuntoekenning vast te stellen; Overwegende dat het dienstig is bepaalde voorwaarden voor steuntoekenning vast te stellen die de Lid-Staten bij de uitwerking en de tenuitvoerlegging van hun milieuprogramma's voor de landbouw in acht dienen te nemen; dat deze voorwaarden aansluiten bij de door de Commissie bij de goedkeuring van programma's tot dusver in overeenstemming met de Lid-Staten gevolgde praktijk; Overwegende dat de voornaamste verbintenissen die de landbouwers in het kader van Verordening (EEG) nr. 2078/92 dienen aan te gaan, normalerwijze verder zouden moeten gaan dan de loutere toepassing van goede landbouwmethoden, met name door de belangrijke beperking van het gebruik van de input in de landbouw te betreffen, hetgeen niet wegneemt dat op specifieke voorwaarden voor de voortzetting van de landbouw in moeilijke gebieden, voor de naleving van nieuwe milieuvoorschriften en voor het voortgaan met reeds ingevoerde milieuvriendelijke methoden aan de landbouwers ook steun dient te worden verleend; Overwegende dat bij de tenuitvoerlegging van de milieuprogramma's voor de landbouw zorg dient te worden gedragen voor coherentie tussen de milieumaatregelen voor de landbouw en andere maatregelen in het kader van de verschillende takken van communautair beleid, met name het milieubeleid, voor zover dit gevolgen voor de landbouw heeft, en het beleid inzake economische en sociale cohesie; dat met name elke overcompensatie door een samenlopen van steunmaatregelen en elke andere tegenstrijdigheid in de omschrijving van de verbintenissen dienen te worden voorkomen; Overwegende dat de inhoud van milieuprogramma's voor de landbouw dient te zijn afgestemd op de ontwikkeling van het landbouw- en milieubeleid van de Gemeenschap; Overwegende dat de vaststelling van minimumvoorwaarden waaraan de landbouwers in het kader van de verschillende verbintenissen moeten voldoen, een evenwichtige toepassing van de maatregelen in het licht van de doelstellingen van Verordening (EEG) nr. 2078/92 zal waarborgen; Overwegende dat de voorschriften voor de berekening van de steun nader moeten worden gepreciseerd; Overwegende dat door de Lid-Staten diverse horizontale aangelegenheden met betrekking tot de uitvoering van de verbintenissen aan de orde zijn gesteld; dat te dien aanzien gemeenschappelijke voorschriften dienen te worden vastgesteld die de nodige soepelheid waarborgen met name om rekening te kunnen houden met gebeurtenissen die een nadelige invloed op de nakoming van de voor een periode van vijf jaar aangegane verbintenissen zouden kunnen hebben, zonder evenwel een doeltreffende tenuitvoerlegging van de regeling in gevaar te brengen; Overwegende dat administratieve voorschriften het mogelijk zullen maken het beheer, het toezicht en de controle betreffende de milieumaatregelen voor de landbouw te verbeteren; dat, met het oog op vereenvoudiging, bij de vaststelling van die voorschriften zoveel mogelijk gebruik wordt gemaakt van bestaande regelingen zoals het geïntegreerd beheers- en controlesysteem dat bij Verordening (EEG) nr. 3508/92 van de Raad (3), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 3235/94 (4), is ingesteld; Overwegende dat de Commissie krachtens Beschikking 94/729/EG van de Raad van 31 oktober 1994 betreffende de begrotingsdiscipline (5), en met name artikel 6, lid 3, een systeem voor financieel toezicht dient op te zetten dat het haar mogelijk maakt in het kader van het alarmeringssysteem ten behoeve van de begrotingsdiscipline te reageren om inachtneming van het landbouwrichtsnoer te waarborgen; Overwegende dat in geval van een regeling die grotendeels nieuw is, zoals die welke bij Verordening (EEG) nr. 2078/92 is ingesteld, de Lid-Staten en de Commissie zich een bijzondere inspanning moeten getroosten voor het toezicht op en de evaluatie van die regeling; dat het toezicht en de evaluatie het mogelijk zullen maken eventuele tekortkomingen in de tenuitvoerlegging van de programma's spoedig te onderkennen, welke tekortkomingen in voorkomend geval aanpassingen zullen vergen om de betrokken maatregelen beter op de specifieke behoeften toe te spitsen en om zo de doelstellingen van Verordening (EEG) nr. 2078/92 te bereiken; Overwegende dat de landbouwers die hun verbintenissen niet nakomen, de ontvangen steun moeten terugbetalen en, met inachtneming van het evenredigheidsbeginsel, aan sancties dienen te worden onderworpen; dat de Lid-Staten bij de bepaling van dergelijke sancties ermee rekening dienen te houden dat sommige aangegane verbintenissen bijzondere moeilijkheden opleveren ten aanzien van de mogelijkheid om de naleving ervan systematisch te controleren; Overwegende dat de bepalingen betreffende de terugbetaling en de sancties in de onderhavige verordening van toepassing zijn, onverminderd de te dien aanzien in Verordening (EEG) nr. 595/91 van de Raad (6) en in Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 van de Raad (7) vervatte algemene bepalingen; Overwegende dat in de onderhavige verordening de bepalingen van Verordening (EG) nr. 1405/94 van de Commissie van 20 juni 1994 betreffende het financieel toezicht op de programma's die zijn goedgekeurd in het kader van Verordening (EEG) nr. 2078/92 van de Raad betreffende landbouwproduktiemethoden die verenigbaar zijn met de eisen inzake milieubescherming, en betreffende natuurbeheer (8), zijn opgenomen; dat genoemde verordening bijgevolg dient te worden ingetrokken; Overwegende dat overgangsbepalingen zouden moeten waarborgen dat de voorschriften van deze verordening de inhoud van de reeds aangegane verbintenissen niet doorkruisen; dat de voorschriften van administratieve aard ook voor lopende verbintenissen behoren te gelden; Overwegende dat de in deze verordening vervatte maatregelen in overeenstemming zijn met het advies van het Permanent Comité voor landbouwstructuur en plattelandsontwikkeling, HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD: HOOFDSTUK I VOORWAARDEN VOOR STEUNTOEKENNING Artikel 1 Beginsel De in artikel 2, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 2078/92 bedoelde steun aan landbouwbedrijven wordt toegekend voor verbintenissen die voor het milieu en voor de natuur gunstige gevolgen hebben. In het licht van de in artikel 1 van genoemde verordening omschreven doelstellingen moeten deze verbintenissen de produktiemethoden beter met de eisen inzake milieubescherming verenigbaar maken en daarmee een bijdrage tot een verbetering van de goede landbouwmethoden leveren. Artikel 2 Naleving van de communautaire regelgeving 1. De Lid-Staten doen het nodige om ervoor zorg te dragen dat de milieumaatregelen voor de landbouw met het geheel van de communautaire regelgeving verenigbaar zijn. Om de in artikel 1 van Verordening (EEG) nr. 2078/92 omschreven doelstellingen te verwezenlijken, dragen zij zorg voor de coördinatie tussen de bevoegde autoriteiten bij de voorbereiding en uitvoering van de maatregelen en bij het toezicht daarop en de evaluatie ervan. 2. Bij de omschrijving van de inhoud van de verschillende verbintenissen en bij de bepaling van het niveau van de verschillende steunbedragen houden de Lid-Staten in het bijzonder rekening met: - de gemeenschappelijke marktordeningen, en met name de voor de verschillende sectoren geldende voorschriften inzake produktiebeheersing; - de communautaire voorschriften betreffende de kwaliteitsprodukten en de produkten van de biologische landbouw; - de specifieke communautaire bepalingen op het gebied van milieubescherming in de landbouw. 3. Zo nodig worden de milieumaatregelen voor de landbouw later aangepast in samenhang met milieuaspecten van de communautaire regelgeving betreffende de markten voor de verschillende produkten. Artikel 3 Omzetting van bouwland in weiland De verbintenis van een landbouwer om bouwland om te zetten in grond voor extensieve beweiding zoals bedoeld in artikel 2, lid 1, onder b), van Verordening (EEG) nr. 2078/92, bevat ten minste de verplichting om op de omgeschakelde oppervlakte het equivalent van een bepaalde veebezetting per hectare in acht te nemen welke, berekend over een periode van twaalf maanden, in geen geval 1,4 GVE/ha mag overtreffen. Artikel 4 Extensivering De verbintenis van een landbouwer om de dierlijke produktie te extensiveren zoals bedoeld in artikel 2, lid 1, onder c), van Verordening (EEG) nr. 2078/92, beantwoordt aan ten minste de volgende voorwaarden: - het maximumniveau van de voor de berekening van de steun in aanmerking te nemen oorspronkelijke veebezetting mag niet meer zijn dan 4,5 GVE/ha voederoppervlakte; - de door de Lid-Staat vastgestelde maximale veebezetting die vóór het einde van het eerste jaar waarop de verbintenis betrekking heeft, dient te worden bereikt en verder in acht dient te worden genomen totdat de verbintenis afloopt, mag in geen geval meer zijn dan 2 GVE/ha voederoppervlakte; - de extensivering mag niet tot stand worden gebracht door het aandeel van de intensief gebruikte voederoppervlakte in het bedrijf te vergroten; - het veebestand dient zodanig over het bedrijf te worden verspreid dat de totale voederoppervlakte wordt onderhouden, waarmee overbeweiding en een onderbenutting worden voorkomen. De Lid-Staten stellen, met inachtneming van de specifieke situatie in de betrokken regio's, een benedengrens vast waaronder extensivering niet van belang is of risico's voor het milieu meebrengt. Artikel 5 Lengtematen Indien de verbintenissen betreffende andere met milieubescherming en natuur- en landschapsbehoud verenigbare produktiemethoden, zoals bedoeld in artikel 2, lid 1, onder d), van Verordening (EEG) nr. 2078/92, normalerwijze in een lengtemaat worden uitgedrukt, mogen de steunbedragen worden bepaald door in het programma de kosten per strekkende meter in een daarmee overeenkomend bedrag per hectare om te rekenen. Deze omrekening leidt tot een steunbedrag per hectare dat voor de totale bedrijfsoppervlakte binnen de in artikel 4, leden 2 en 3, van Verordening (EEG) nr. 2078/92 bepaalde grenzen moet blijven. Artikel 6 Uit de produktie genomen grond 1. Landbouwgrond kan in de zin van artikel 2, lid 1, onder e), van Verordening (EEG) nr. 2078/92, als uit de produktie genomen worden beschouwd, indien deze grond gedurende ten minste drie achtereenvolgende jaren vóór het aangaan van de verbintenis voor geen enkel agrarisch doel is gebruikt of geen enkele agrarische ingreep heeft ondergaan en gedurende diezelfde periode niet in een vruchtwisseling begrepen is geweest. 2. Bosgrond kan in de zin van artikel 2, lid 1, onder e), van Verordening (EEG) nr. 2078/92, als uit de produktie genomen worden beschouwd, indien in de laatste tien jaar vóór het aangaan van de verbintenis deze grond in geen enkel opzicht voor bosbouw is gebruikt of indien daarop in die periode geen enkele van de noodzakelijke boswerkzaamheden is uitgevoerd en deze grond als gevolg van het achterwege blijven van onderhoud een bedreiging voor het milieu vormt en de eigenaar van de grond niet kan worden verplicht die onderhoudswerkzaamheden te verrichten. 3. De steun voor het onderhoud van uit de produktie genomen landbouw- of bosgrond blijft in beginsel tot landbouwers beperkt. Voor toekenning, bij ontstentenis van in aanmerking komende landbouwers, aan andere personen dan landbouwers, moet zijn voldaan aan door de Lid-Staten vast te stellen specifieke voorwaarden. Voor werkzaamheden die een overheidsinstantie met haar eigen middelen verricht, mag geen onderhoudssteun worden toegekend. Een eigenaar van bosgronden die geen landbouwer is, mag niet van onderhoudssteun genieten. Artikel 7 Het wegens milieuredenen uit produktie nemen De maatregel waarbij grond voor lange tijd uit produktie wordt genomen in de zin van artikel 2, lid 1, onder f), van Verordening (EEG) nr. 2078/92, mag niet worden toegepast voor extensief gebruikt weiland tenzij zich in het kader van de aanleg van biotoopreservaten of van natuurparken of in het kader van specifieke maatregelen ter bescherming van de waterhuishouding een situatie voordoet waarin het uit produktie nemen van extensief gebruikt weiland een beter middel ter bescherming van het milieu vormt dan de instandhouding ervan. Artikel 8 Cursussen, stages en demonstratieprojecten 1. In het kader van de uitvoering van cursussen, stages of demonstratieprojecten in de zin van artikel 2, lid 2, en van artikel 6 van Verordening (EEG) nr. 2078/92, komen de kosten voor duurzame outillage slechts voor medefinanciering in aanmerking in verhouding tot het gebruik dat voor de cursussen, stages of demonstratieprojecten van deze outillage wordt gemaakt. 2. De demonstratieprojecten als bedoeld in artikel 6, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 2078/92 hebben tot doel de haalbaarheid en de levensvatbaarheid van nieuwe landbouwtechnieken aan te tonen die eerder voorwerp zijn geweest van onderzoek dat tot concrete resultaten heeft geleid. De onderzoeks- en ontwikkelingskosten komen niet voor medefinanciering door de Gemeenschap in aanmerking. De Lid-Staten vergewissen zich ervan de resultaten van de demonstratieprojecten op het passende niveau worden verspreid. Artikel 9 Bepaling van de steunbedragen 1. De Lid-Staten bepalen het stimulerende element van de steun in de zin van artikel 5, lid 1, onder b), van Verordening (EEG) nr. 2078/92, aan de hand van objectieve criteria. Dit element mag niet hoger zijn dan 20 % van de inkomensverliezen en de door de verbintenis veroorzaakte extra kosten, behalve voor specifieke verbintenissen waarbij voor een doeltreffende toepassing van de maatregel een hoger percentage noodzakelijk blijkt. Een dergelijk hoger percentage alsmede een eventuele differentiatie van het stimulerende element worden naar behoren met redenen omkleed in het licht van het geheel der doelstellingen van Verordening (EEG) nr. 2078/92. 2. Indien een Lid-Staat voor dezelfde milieuvriendelijke landbouwmethoden in steun voor de instandhouding van deze methoden en in steun voor de invoering ervan voorziet, zorgt deze voor een differentiatie tussen de instandhoudings- en de invoeringssteun indien de inkomensverliezen, de extra kosten en het stimulerende element daartoe aanleiding geven. 3. Met de kosten die aan de voorbereiding van een aanvraag om steun zijn verbonden, wordt bij de bepaling van de hoogte van die steun geen rekening gehouden. Artikel 10 Combinatie van steun 1. Voor een zelfde verbintenis mag niet zowel steun in het kader van Verordening (EEG) nr. 2078/92 als steun in het kader van een andere communautaire steunregeling worden uitgekeerd. In dit verband geldt het volgende: - voor milieumaatregelen in de landbouw op gronden die overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EEG) nr. 1765/92 van de Raad (9) uit de produktie zijn genomen, mag slechts steun worden verleend indien de verbintenissen verder gaan dan de geëigende milieubeschermingsmaatregelen als bedoeld in artikel 7, lid 3, van genoemde verordening; - wat de extensivering in de sector rundvlees betreft, wordt bij de steunverlening rekening gehouden met de op grond van artikel 4, lid 1, onder h), van Verordening (EEG) nr. 805/68 van de Raad (10) betaalde aanvullende premie; - voor milieumaatregelen in de landbouw op bedrijven die voor een compenserende vergoeding als bedoeld in de artikelen 17, 18 en 19 van Verordening (EEG) nr. 2328/91 van de Raad (11), in aanmerking komen, mag slechts steun worden verleend indien de verbintenissen verder gaan dan de overeenkomstig artikel 19, lid 1, onder c), van genoemde verordening vastgestelde voorwaarden voor de toekenning van de compenserende vergoeding. 2. De verschillende steunbedragen voor de verbintenissen als bedoeld in artikel 2 van Verordening (EEG) nr. 2078/92 kunnen onderling en met andere communautaire steun worden gecombineerd, voor zover de voorwaarden waaraan op grond van de verschillende verbintenissen moet worden voldaan, elkaar aanvullen en onderling verenigbaar zijn. In geval van een dergelijke combinatie wordt bij de bepaling van de hoogte van de steun rekening gehouden met de specifieke inkomensverliezen of met de extra kosten die uit die combinatie voortvloeien. Steun die wordt toegekend om grond voor lange tijd uit produktie te nemen als bedoeld in artikel 2, lid 1, onder f), van Verordening (EEG) nr. 2078/92, mag niet worden gecumuleerd met een compensatie voor inkomensverliezen in het kader van bebossing in de zin van artikel 2 van Verordening (EEG) nr. 2080/92 van de Raad (12). HOOFDSTUK II NAKOMING VAN DE VERBINTENISSEN Artikel 11 Overdracht van het bedrijf 1. Wanneer de begunstigde tijdens de door diens verbintenis bestreken periode zijn bedrijf geheel of gedeeltelijk aan een ander overdraagt, kan deze laatste de verbintenis voor de resterende looptijd overnemen. Gebeurt deze overname niet, dan moet de begunstigde de ontvangen steun overeenkomstig artikel 20, lid 1, terugbetalen. De Lid-Staten kunnen van deze terugbetaling afzien indien een begunstigde die zijn verbintenis reeds gedurende drie jaar is nagekomen, zijn landbouwactiviteit definitief beëindigt en overname van deze verbintenis door een opvolger niet te verwezenlijken blijkt. De Lid-Staten kunnen specifieke maatregelen treffen om te voorkomen dat, in geval van geringe veranderingen in de bedrijfsomstandigheden, toepassing van de eerste alinea tot resultaten mocht leiden die in het licht van de aangegane verbintenis niet passend zijn. 2. Indien de begunstigde de aangegane verbintenissen niet kan blijven nakomen omdat zijn bedrijf in een ruilverkaveling of soortgelijke landinrichtingsmaatregel van de overheid is betrokken, nemen de Lid-Staten de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de verbintenissen aan de nieuwe bedrijfsomstandigheden worden aangepast. Blijkt een dergelijke aanpassing onmogelijk te zijn, dan eindigt de verbintenis zonder dat voor de periode waarin de verbintenis daadwerkelijk gold, terugbetaling wordt verlangd. Artikel 12 Overmacht 1. Onverminderd concrete, in individuele gevallen in aanmerking te nemen omstandigheden, kunnen de Lid-Staten in het bijzonder de volgende gevallen van overmacht aanvaarden: a) overlijden van het bedrijfshoofd; b) langdurige arbeidsongeschiktheid van het bedrijfshoofd; c) onteigening van een belangrijk deel van het bedrijf, indien deze onteigening op de dag waarop de verbintenis is aangegaan, niet was te voorzien; d) een ernstige natuurramp die het landbouwareaal van het bedrijf in belangrijke mate ongunstig beïnvloedt; e) het door een ongeluk te niet gaan van de voor de veehouderij bestemde gebouwen van het bedrijfshoofd; f) een epizoötie die de gehele veestapel van het bedrijfshoofd of een deel ervan heeft getroffen. De Lid-Staten stellen de Commissie in kennis van de gevallen die zij als een geval van overmacht erkennen. 2. De kennisgeving van de gevallen van overmacht en de bewijzen die daarvan ten genoegen van de bevoegde autoriteit worden geleverd, worden schriftelijk bij de bevoegde autoriteit ingediend binnen een termijn van tien werkdagen te rekenen vanaf het tijdstip waarop dit voor het bedrijfshoofd mogelijk is. Artikel 13 Omzetting van een verbintenis De Lid-Staten kunnen in de loop van de door de verbintenissen bestreken periode met de omzetting van een verbintenis in een andere verbintenis instemmen op voorwaarde dat: - de omzetting onomstotelijk voordelen voor het milieu biedt, - de bestaande verbintenis in belangrijke mate wordt versterkt, en - de betrokken maatregelen deel uitmaken van het goedgekeurde programma. Op de in de eerste alinea, eerste en tweede streepje, genoemde voorwaarden kan worden ingestemd met een omzetting van een in het kader van Verordening (EEG) nr. 2078/92 aangegane verbintenis in een verbintenis tot bebossing in het kader van Verordening (EEG) nr. 2080/92. De verbintenis op grond van Verordening (EEG) nr. 2078/92 wordt beëindigd zonder dat terugbetaling wordt verlangd. HOOFDSTUK III ADMINISTRATIEVE BEPALINGEN Artikel 14 Voorschriften inzake het aangaan van de verbintenissen en inzake de betaling 1. De begindatum van de periode waarop de verbintenis van de begunstigde betrekking heeft, wordt in die verbintenis zodanig vastgesteld dat doeltreffende controles mogelijk zijn. Die datum mag in geen geval aan die waarop de aanvankelijke aanvraag wordt ingediend, voorafgaan. 2. Behalve in naar behoren met redenen omklede gevallen wordt de steun ten minste eenmaal per jaar aan de begunstigden uitgekeerd. De uitkering geschiedt binnen een door de Lid-Staat vast te stellen termijn. Deze termijn wordt gesteld op uiterlijk vier maanden na afloop van de periode waarvoor de betaling moet geschieden. 3. Indien de steun ten minste eenmaal per jaar aan de begunstigden wordt uitgekeerd, geschieden de betalingen na de betaling voor het eerste jaar waarvoor de aanvraag is ingediend, op basis van een jaarlijkse aanvraag om betaling van de steun. Bij zich voorgedaan hebbende of bij overwogen wijzigingen ten opzichte van de aangegane verbintenis dient de begunstigde daarvan in ieder geval ten minste jaarlijks aangifte te doen. Artikel 15 Informatie en publiciteit De Lid-Staten zien erop toe dat aan de milieumaatregelen in de landbouw passende publiciteit wordt gegeven teneinde: - potentiële begunstigden en de beroepsorganisaties van de specifieke doelstellingen van de milieumaatregelen in de landbouw en van de geboden mogelijkheden bewust te maken; - de begunstigden en het publiek bewust te maken van de rol die de Gemeenschap met betrekking tot de onderhavige communautaire steunregeling vervult. Artikel 16 Evaluatie en toezicht 1. De Lid-Staten dragen zorg voor het toezicht op en voor de evaluatie van de milieumaatregelen in de landbouw. 2. Het toezicht moet het mogelijk maken kennis te dragen van de wijze waarop de aangegane verbintenissen daadwerkelijk worden nagekomen. Aldus kunnen de milieumaatregelen in de landbouw zo nodig worden bijgestuurd op basis van de in de loop van de uitvoering gebleken behoeften. 3. De evaluatie van de milieumaatregelen in de landbouw geschiedt met inachtneming van de doelstellingen van Verordening (EEG) nr. 2078/92 en met de specifieke doelstellingen van de desbetreffende maatregel, en bestrijkt de sociaal-economische, de landbouw- en de milieuaspecten. Zij wordt afgestemd op de tendensen in en de kenmerken van de zone waar de milieumaatregelen worden toegepast. 4. De Lid-Staten lichten de Commissie in over de plannen en de methoden voor, en over de resultaten van het toezicht op en de evaluaties van de verschillende milieumaatregelen in de landbouw. Artikel 17 Financieel toezicht 1. De Lid-Staten verstrekken aan de hand van de tabel in bijlage I inlichtingen over de stand van uitvoering van elk in het kader van Verordening (EEG) nr. 2078/92 goedgekeurd programma per 15 april en 15 oktober van elk begrotingsjaar, waarbij zij in voorkomend geval de gegevens verder moeten specificeren naargelang deze regio's van doelstelling 1 dan wel andere regio's betreffen. De gegevens moeten uiterlijk 45 dagen na de vorengenoemde data bij de Commissie zijn ontvangen. 2. De Lid-Staten delen de Commissie elk kwartaal ook ramingen van de uitgaven mede overeenkomstig de tabel in bijlage II. De Commissie dient deze ramingen uiterlijk op 31 maart, 30 juni, 30 september en 31 december te hebben ontvangen. Artikel 18 Wijziging van de programma's Onverminderd het bepaalde in artikel 3, lid 3, van Verordening (EEG) nr. 2078/92 wordt elke wijziging van een programma naar behoren met redenen omkleed. In de wijzigingsaanvraag dienen met name te worden vermeld: - de redenen en de eventuele moeilijkheden waarop men bij de tenuitvoerlegging is gestuit die een aanpassing van het programma rechtvaardigen; - de verwachte effecten van de wijziging; - de gevolgen uit een oogpunt van de financiering en van de controles van de verbintenissen. Artikel 19 Controles 1. De controles van de aanvankelijke aanvragen om toetreding tot de regeling en de daaropvolgende betalingsaanvragen worden op zodanige wijze uitgevoerd dat een doeltreffende verificatie van de naleving van de voorwaarden voor toekenning van de steun wordt gewaarborgd. Rekening houdend met de aard van de aangegane verbintenissen, bepalen de Lid-Staten de methoden en de middelen voor de controle van deze verbintenissen, en welke personen dienen te worden gecontroleerd. In alle geëigende gevallen passen de Lid-staten het bij Verordening (EEG) nr. 3508/92 ingestelde geïntegreerd beheers- en controlesysteem toe. 2. De controles worden uitgevoerd door middel van administratieve controles en controles ter plaatse. 3. De administratieve controle betreft alle aanvragen en omvat kruiscontroles betreffende de percelen en de dieren waarop een verbintenis betrekking heeft, onder meer, in alle geëigende gevallen, door vergelijking met de gegevens van het geïntegreerd systeem, om elke ongerechtvaardigde overlapping bij de toekenning van steun voor hetzelfde toepassingsjaar te voorkomen. Ook dient de nakoming van de voor vijf jaar aangegane verbintenis te worden gecontroleerd. 4. De controles ter plaatse worden overeenkomstig de artikelen 6 en 7 van Verordening (EEG) nr. 3887/92 van de Commissie (13) uitgevoerd. Zij betreffen een steekproef van ten minste 5 % van de begunstigden welke alle verschillende soorten verbintenissen die in de programma's zijn voorzien bestrijkt. Voor zover mogelijk beslaat de controle van een begunstigde alle door hem aangegane verbintenissen. Indien nodig worden de controles op een specifieke verbintenis in verschillende perioden van het jaar uitgevoerd. 5. De oppervlakten en de dieren worden geïdentificeerd overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 4 en 5 van Verordening (EEG) nr. 3508/92. De Lid-Staat schrijft voor dat, indien de betalingsaanvraag in de steunaanvraag "oppervlakten" van het geïntegreerd systeem wordt geïntegreerd, een perceel waarvoor steun als bedoeld in artikel 2, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 2078/92 wordt aangevraagd, in die steunaanvraag "oppervlakten" van het geïntegreerd systeem afzonderlijk moet worden aangegeven. Artikel 20 Terugbetaling en sancties 1. In geval van een onverschuldigde betaling is het betrokken bedrijfshoofd tot terugbetaling van deze bedragen verplicht, vermeerderd met rente die wordt berekend op basis van de tijdspanne tussen de betaling en de terugbetaling door de begunstigde. De toe te passen rentevoet wordt berekend naar nationaal recht, maar mag in geen geval lager zijn dan de rentevoet die bij terugvordering van nationale bedragen geldt. Geen rente of ten hoogste een door de Lid-Staat te bepalen bedrag dat overeenkomt met het onverschuldigde voordeel, wordt toegepast in geval van een aan een vergissing van de bevoegde autoriteit te wijten onverschuldigde betaling. De Lid-Staten kunnen evenwel besluiten dat in plaats van terugbetaling het bovenbedoelde bedrag in mindering komt op het eerste voorschot dat, respectievelijk de eerste betaling die na de datum van het besluit betreffende de terugbetaling aan het betrokken bedrijfshoofd wordt uitgekeerd. Nadat de begunstigde van de onverschuldigde betaling in kennis is gesteld, is geen rente verschuldigd. De Lid-Staten kunnen ervan afzien terugbetaling te verlangen van bedragen van niet meer dan 100 ecu per bedrijfshoofd per kalenderjaar, voor zover in het nationale recht in soortgelijke gevallen gelijkaardige voorschriften inzake niet-terugvordering gelden. 2. De Lid-Staten stellen de regeling inzake sancties bij niet-naleving van de aangegane verbintenissen en bij schending van de geldende regelgeving ter zake vast en nemen de voor de toepassing van deze sancties benodigde maatregelen. Deze sancties dienen doeltreffend te zijn, in verhouding te staan tot de inbreuk en een afschrikkende werking te hebben. De Lid-Staten stellen de Commissie van hun sanctieregeling in kennis. 3. Indien opzettelijk of door grove nalatigheid een onjuiste aangifte wordt gedaan, wordt het betrokken bedrijfshoofd van toekenning van elke steun in het kader van Verordening (EEG) nr. 2078/92 uitgesloten. Eerst twee jaar nadien kan hij een nieuwe verbintenis in het kader van de milieumaatregelen in de landbouw aangaan. Deze sanctie geldt onverminderd bijkomende sancties waarin op nationaal niveau is voorzien. HOOFDSTUK IV SLOTBEPALINGEN Artikel 21 Steunmaatregelen van de Staten De onderhavige verordening geldt onverminderd de mogelijkheid voor de Lid-Staten om overeenkomstig artikel 10, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 2078/92 aanvullende steunmaatregelen te treffen. De onderhavige verordening laat de goedkeuring van de Commissie ten aanzien van het toestaan van dergelijke steunmaatregelen onverlet. Artikel 22 Verordening (EG) nr. 1405/94 wordt ingetrokken. Artikel 23 1. Deze verordening treedt in werking op de zevende dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen. 2. De artikelen 1 tot en met 10 zijn van toepassing voor de op of na 1 januari 1997 aangegane verbintenissen. De artikelen 11 tot en met 14, 19 en 20 zijn van toepassing vanaf 1 januari 1997. Voor reeds vóór deze datum aangegane verbintenissen gelden deze artikelen uitsluitend voor acties en gebeurtenissen die op of na deze datum plaatsvinden. 3. De Lid-Staten passen hun programma's zo nodig aan de bepalingen van deze verordening aan en delen de aangepaste programma's uiterlijk op 30 september 1996 aan de Commissie mede. De betrokken aanpassingen worden geacht in overeenstemming met deze verordening te zijn indien de Commissie daartegen binnen een termijn van drie maanden te rekenen vanaf de ontvangst ervan geen bezwaar maakt. Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke Lid-Staat. Gedaan te Brussel, 24 april 1996. Voor de Commissie Franz FISCHLER Lid van de Commissie (1) PB nr. L 215 van 30. 7. 1992, blz. 85. (2) PB nr. L 288 van 1. 12. 1995, blz. 35. (3) PB nr. L 355 van 5. 12. 1992, blz. 1. (4) PB nr. L 338 van 28. 12. 1994, blz. 16. (5) PB nr. L 293 van 12. 11. 1994, blz. 14. (6) PB nr. L 67 van 14. 3. 1991, blz. 11. (7) PB nr. L 312 van 23. 12. 1995, blz. 1. (8) PB nr. L 154 van 21. 6. 1994, blz. 12. (9) PB nr. L 181 van 1. 7. 1992, blz. 12. (10) PB nr. L 148 van 28. 6. 1968, blz. 24. (11) PB nr. L 218 van 6. 8. 1991, blz. 1. (12) PB nr. L 215 van 30. 7. 1992, blz. 96. (13) PB nr. L 391 van 31. 12. 1992, blz. 36. BIJLAGE I In het kader van Verordening (EEG) nr. 2078/92 te verstrekken informatie >BEGIN VAN DE GRAFIEK> >EIND VAN DE GRAFIEK> BIJLAGE II In het kader van Verordening (EEG) nr. 2078/92 mede te delen uitgavenramingen >BEGIN VAN DE GRAFIEK> >EIND VAN DE GRAFIEK>