Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 31983R1500

Verordening (EEG) nr. 1500/83 van de Commissie van 9 juni 1983 houdende instelling van een voorlopig anti-dumpingrecht op de invoer van buitenboordmotoren van oorsprong uit Japan

PB L 152 van 10.6.1983, p. 18–21 (DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL)

Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 10/10/1983

ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/1983/1500/oj

31983R1500

Verordening (EEG) nr. 1500/83 van de Commissie van 9 juni 1983 houdende instelling van een voorlopig anti-dumpingrecht op de invoer van buitenboordmotoren van oorsprong uit Japan

Publicatieblad Nr. L 152 van 10/06/1983 blz. 0018 - 0021


*****

VERORDENING (EEG) Nr. 1500/83 VAN DE COMMISSIE

van 9 juni 1983

houdende instelling van een voorlopig anti-dumpingrecht op de invoer van buitenboordmotoren van oorsprong uit Japan

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE

GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EEG) nr. 3017/79 van de Raad van 20 december 1979 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping of subsidiëring uit landen die geen lid zijn van de Europese Economische Gemeenschap (1), gewijzigd bij Verordening (EEG) nr. 1580/82 (2), in het bijzonder op artikel 11,

Na raadpleging in het kader van het in genoemde verordening bedoelde Raadgevend Comité,

Overwegende het volgende:

A. Procedure

(1) De Commissie heeft in juli 1982 een klacht ontvangen van Outboard Marine Belgium NV, The British Seagull Company, Industria Meccanica Selva SpA en Koenig Motorenbau KG, die te zamen ongeveer 75 % van de produktie van buitenboordmotoren in de Gemeenschap vervaardigen. De klacht bevatte bewijzen van dumping en daaruit voortvloeiende aanmerkelijke schade, die toereikend werden geacht om het inleiden van een procedure te rechtvaardigen. De Commissie heeft derhalve door middel van een bericht in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen (3) de inleiding van een anti-dumpingprocedure betreffende de invoer in de Gemeenschap van buitenboordmotoren van oorsprong uit Japan, van post ex 84.06 B van het gemeenschappelijk douanetarief, overeenkomende met NIMEXE-code 84.06-10 en 12, bekendgemaakt en zij heeft een onderzoek ingesteld.

(2) De Commissie heeft de naar haar weten bij deze zaak betrokken exporteurs en importeurs alsmede de vertegenwoordigers van het land van uitvoer en de klagers officieel hiervan in kennis gesteld en zij heeft de rechtstreeks betrokken partijen de gelegenheid geboden hun standpunt schriftelijk uiteen te zetten en te verzoeken mondeling te worden gehoord.

Alle exporteurs waarvan bekend is dat zij bij de zaak betrokken zijn en de meeste importeurs hebben hun standpunt schriftelijk uiteengezet en een aantal van hen heeft verzocht mondeling te worden gehoord, hetgeen werd toegestaan.

(3) Ten einde de eerste vaststellingen te kunnen doen, heeft de Commissie de producenten, exporteurs en importeurs in de Gemeenschap die een klacht hadden ingediend, om gedetailleerde schriftelijke bijzonderheden verzocht en zij heeft deze ontvangen. Bovendien heeft de Commissie een onderzoek ingesteld bij de belangrijkste producent in de Europese Economische Gemeenschap, Outboard Marine Belgium NV en bij de hierna volgende Japanse exporteurs: Yamaha Motor Company Ltd, Suzuki Motor Company Ltd, Tohatsu Corporation en Honda Motor Company Ltd.

(4) Yamaha Motor Company Ltd heeft om een bijeenkomst met de indieners van de klacht verzocht ten einde hun respectieve standpunten over en weer te kunnen toelichten. Deze hebben echter medegedeeld dat zij in dit stadium niet bereid waren aan een dergelijke bijeenkomst deel te nemen.

(5) Verscheidene Japanse exporteurs hebben betwist dat Outboard Marine Belgium NV als een gevestigde industrie van de Gemeenschap kan worden beschouwd. De Commissie is evenwel van mening dat de door deze onderneming vervaardigde buitenboordmotoren overeenkomstig Verordening (EEG) nr. 802/68 van de Raad (4) als van oorsprong uit de Gemeenschap dienen te worden beschouwd en dat de betrokken onderneming derhalve gerechtigd is een klacht wegens dumping in te dienen.

(6) Het onderzoek naar dumping betrof de periode augustus 1981 tot en met juli 1982.

B. Gelijkwaardig produkt

(7) De Japanse exporteurs hebben er hun twijfel over uitgesproken dat de indieners van de klacht het volledige assortiment uit Japan ingevoerde buitenboordmotoren, inzonderheid die met een vermogen van meer dan 85 pk, vervaardigen. De indieners van de klacht hebben er evenwel op gewezen dat een racemodel van 120 pk door één van hen wordt geproduceerd in de Gemeenschap en dat, bovendien, de lage prijzen van de Japanse motoren van meer dan 85 pk er de oorzaak van waren dat deze in Europa niet werden vervaardigd.

Na deze tegenstrijdige standpunten grondig te hebben onderzocht, heeft de Commissie voorlopig bepaald dat aangezien in Europa geen buitenboordmotoren van meer dan 85 pk, andere dan racemotoren, worden vervaardigd en er geen voldoende overtuigend feitelijk bewijsmateriaal is dat een dergelijke produktie in de Europese Economische Gemeenschap wordt overwogen, deze motoren van het toepassingsgebied van de procedure dienen te worden uitgesloten.

C. Normale waarde

(8) Wat de invoer van Yamaha Motor Company Ltd, en Honda Motor Company Ltd betreft, werd de normale waarde voorlopig bepaald op grond van de werkelijke prijzen van alle verkopen op de binnenlandse markt van Japan.

(9) Wat Suzuki Motor Company Ltd betreft, werd de normale waarde vastgesteld op grond van de werkelijke prijzen van alle binnenlandse verkopen aan niet-gelieerde cliënten in Japan. Suzuki was van mening dat tevens rekening diende te worden gehouden met verkopen aan in zaken verbonden cliënten, aangezien de prijzen van deze verkopen niet door de relatie tussen koper en verkoper werden beïnvloed doch lager waren omdat de betrokken ondernemingen grotere hoeveelheden afnamen. De Commissie constateerde dat deze prijzen lager waren doch achtte het niet uitgesloten dat zulks het gevolg was van de relatie tussen de partijen. De Commissie achtte derhalve niet bewezen dat verkopen door Suzuki Motor Company Ltd aan gelieerde bedrijven tot de normale handelspraktijken behoren en zij bepaalde voorlopig dat deze verkopen niet in aanmerking mochten worden genomen voor het berekenen van de normale waarde.

(10) Wat de invoer van Tohatsu Corporation betreft, heeft het voorafgaande onderzoek naar het bestaan van dumping aangetoond dat de prijzen van soortgelijke produkten die door deze exporteur op de markt van zijn land werden verkocht, gedurende de periode waarop het onderzoek betrekking had, en wanneer het aanzienlijke hoeveelheden betrof, lager waren dan het totaal van de normale produktiekosten, zowel vaste als variabele. De normale waarde werd derhalve bepaald door de voorgenoemde prijzen, die lager waren dan de produktiekosten, zodanig te corrigeren dat geen verlies wordt gemaakt en een redelijke winstmarge ontstaat. Rekening houdend met de resultaten die gedurende de periode waarop het onderzoek betrekking had door andere belangrijke Japanse producenten van buitenboordmotoren werden bereikt, heeft de Commissie voorlopig en onder voorbehoud van latere wijziging bepaald dat 5 % als een redelijke winstmarge dient te worden beschouwd.

D. Prijzen bij uitvoer

(11) De uitvoerprijzen werden berekend op grond van de prijzen die op dit ogenblik worden betaald of dienen te worden betaald voor produkten welke met het oog op hun uitvoer naar de Gemeenschap worden verkocht. In gevallen waarin de uitvoer plaatsvond naar geassocieerde bedrijven of dochterondernemingen in de Gemeenschap werden de uitvoerprijzen evenwel berekend op basis van de prijzen tegen welke het ingevoerde produkt voor het eerst aan een onafhankelijke koper werd verkocht, naar behoren gecorrigeerd ten einde rekening te houden met alle kosten, inclusief douanerechten, welke tussen de invoer en de wederverkoop worden gemaakt en met een winstmarge van 5 % die redelijk wordt geacht, gegeven de winstmarges welke door onafhankelijke importeurs van het betrokken produkt worden gerealiseerd.

E. Vergelijking

(12) Verscheidene Japanse exporteurs brachten het argument naar voren dat, aangezien de uitvoerprijs en de normale waarde niet op een vergelijkbare basis berusten, overeenkomstig artikel 2, lid 10, van Verordening (EEG) nr. 3017/79 inzake de factoren die de vergelijkbaarheid van de prijzen beïnvloeden, bij de berekening een aantal correcties dienen te worden toegepast.

(13) In het geval van Yamaha Motor Company Ltd hield de Commissie rekening met verschillen in fysieke hoedanigheden die van invloed waren op de vergelijkbaarheid van de prijzen, daar deze verschillen naar behoren konden worden aangetoond.

(14) Ten aanzien van de verschillen in hoeveelheden werden de door alle exporteurs ingediende verzoeken rekening te houden met de kortingen voor grote hoeveelheden die feitelijk op de Japanse markt worden toegestaan, door de Commissie aanvaard. Door Suzuki Motor Company Ltd werd bovendien een verzoek ingediend om rekening te houden met het feit dat de naar de Europese Economische Gemeenschap uitgevoerde hoeveelheden veel groter waren dan die welke op de Japanse markt werden verkocht. Een dergelijk verzoek had alleen kunnen worden aanvaard indien het verschil tussen de normale waarde en de uitvoerprijs het gevolg was van besparingen op de produktiekosten voor het vervaardigen van uiteenlopende hoeveelheden. Aangezien Suzuki Motor Company Ltd geen bewijzen voor dergelijke besparingen heeft voorgelegd, werden alle verzoeken in dit verband door de Commissie afgewezen.

(15) Ten aanzien van de verschillen in verkoopvoorwaarden werden de door alle exporteurs ingediende verzoeken om correcties toegestaan voor zover deze exporteurs konden aantonen dat de verschillen rechtstreeks verband hielden met de betrokken verkopen. Aanvaarde kostenverschillen omvatten bij voorbeeld borgtochten, salarissen van verkopers, kosten van reizen en telecommunicaties, verpakkings- en vervoerkosten. Andere kostenverschillen, bij voorbeeld op het gebied van reclame en promotie, alsmede administratieve en algemene kosten, werden voorlopig niet aanvaard. Ten aanzien van de uitvoer werden soortgelijke correcties aangebracht, in het bijzonder met betrekking tot verpakking, verzending, borgstelling en rechtstreeks daarmee verbonden vaste bedrijfsuitgaven.

(16) Voor verschillen in handelsstadium werd eveneens om correcties verzocht. Dit verzoek werd door de Commissie afgewezen met het argument dat alle vergelijkingen tussen de uitvoerprijzen en de normale waarde overeenkomstig artikel 2, lid 9, van Verordening (EEG) nr. 3017/79 in het stadium af-fabriek werden gemaakt. De Commissie is voorts van mening dat het specifieke verzoek van Suzuki Motor Company Ltd voor een dergelijke correctie reeds in aanmerking werd genomen in punt 15 dat betrekking heeft op correcties voor verschillen in verkoopvoorwaarden.

F. Marges van dumping

(17) Uit het bovengemelde voorlopig onderzoek van de feiten blijkt dat voor alle betrokken exporteurs sprake is van dumping en dat de marge van dumping gelijk is aan het bedrag waarmede de normale waarde, zoals die werd vastgesteld, de prijs bij uitvoer naar de Gemeenschap overschrijdt. De marges verschillen naar gelang van de exporteur, de Lid-Staat van invoer en het type van buitenboordmotor. De gewogen gemiddelde marge voor ieder van de exporteurs waarop het onderzoek betrekking had, is als volgt:

- Yamaha Motor Company Ltd: 53 %,

- Suzuki Motor Company Ltd: 22 %,

- Tohatsu Corporation: 43 %,

- Honda Motor Company Ltd: 2 %.

G. Schade

(18) Wat betreft de schade die door de invoer met dumping wordt veroorzaakt blijkt uit het bewijsmateriaal waarover de Commissie beschikt dat de invoer in de Gemeenschap uit Japan van alle buitenboordmotoren is toegenomen van 29 453 eenheden in 1975 tot 59 512 eenheden in 1981 en 67 915 eenheden in 1982, waardoor het marktaandeel van de Japanse invoer in de Gemeenschap in overeenkomstige mate steeg, en wel van 19,8 % in 1975 tot 32,1 % in 1981 en 39,3 % in 1982.

(19) De industrie in de Gemeenschap waarvoor de consequenties van de invoer met dumping dienen te worden bepaald, is de Europese industrie die buitenboordmotoren vervaardigt.

(20) De consequenties van deze invoer met dumping voor de Europese industrie kwamen vooral tot uiting in een neerwaartse druk op de prijzen, financiële verliezen en een teruggang van de werkgelegenheid.

(21) Opgemerkt zij wat dit betreft, dat, ten einde de Japanse concurrentie het hoofd te bieden en zijn verloren marktaandeel te heroveren, Outboard Marine Belgium NV, de grootste producent in de Gemeenschap, zijn prijzen in 1978 sterk heeft verlaagd. Tegen eind 1979 had Outboard Marine Belgium NV zijn sedert 1975 verloren marktaandeel heroverd. Het bedrijf maakte daardoor evenwel geen winst meer en leed financiële verliezen. De Japanse prijzen bleven in de daaropvolgende periode bijzonder laag en de wederverkoopprijzen van de ingevoerde produkten lagen beneden het niveau dat voor de producenten in de Gemeenschap vereist is om kostendekkend te kunnen produceren en een redelijke winstmarge te verwezenlijken. Dientengevolge is sedert 1979 het marktaandeel van de producenten in de Gemeenschap opnieuw een weinig gedaald en zijn hun verliezen sterk gestegen.

(22) De Commissie heeft nagegaan of ook andere factoren, zoals de hoeveelheden en prijzen van andere ingevoerde produkten of de stagnatie van de vraag, schade hebben veroorzaakt. De invoer in de Europese Economische Gemeenschap van om het even welke andere oorsprong dan Japan is gedaald van 30 000 eenheden in 1975 tot 5 500 eenheden in 1982. Het verbruik in de Gemeenschap is gedurende deze periode een weinig afgenomen. Vastgesteld werd evenwel dat de teruggang van de invoer uit andere bronnen de met dumping ingevoerde produkten meer ten goede is gekomen dan die uit de Gemeenschap en dat de daling van het verbruik de produkten uit de Gemeenschap zwaarder heeft getroffen dan die welke met dumping werden ingevoerd.

(23) De sterke toename van de invoer met dumping en de wederverkoopprijzen van deze produkten in de Gemeenschap hebben de Commissie derhalve doen besluiten dat de consequenties van de invoer met dumping van buitenboordmotoren met een vermogen van ten hoogste 85 pk van oorsprong uit Japan, geacht moeten worden de betrokken industrie in de Gemeenschap materiële schade te berokkenen.

H. Belang van de Gemeenschap

(24) Rekening houdend met de belangen van de Gemeenschap en de voorlopig vastgestelde dumping en schade, is de Commissie tot de conclusie gekomen dat maatregelen dienen te worden genomen. Ten einde te voorkomen dat gedurende de procedure verder schade wordt veroorzaakt, is het noodzakelijk dat deze maatregelen de vorm van een voorlopig anti-dumpingrecht hebben.

I. Percentage van het anti-dumpingrecht

(25) Gelet op de omvang van de veroorzaakte schade zou voor de invoer van Honda Motor Company Ltd het anti-dumpingrecht met de voorlopig vastgestelde dumpingmarge moeten overeenstemmen.

(26) Voor alle andere invoer van buitenboordmotoren uit Japan dient het anti-dumpingrecht lager te zijn dan deze marges van dumping, doch voldoende hoog om de veroorzaakte schade op te heffen. Na de gewogen gemiddelde prijzen en kosten van de producenten in de Gemeenschap, rekening houdend met hun winst- en verliessituatie, met de kosten en de bijzondere afzetvoorwaarden van de afzonderlijke importeurs te hebben vergeleken, heeft de Commissie het niveau van de rechten dat noodzakelijk is om de schade op te heffen op 22 % vastgesteld.

(27) Er dient een termijn te worden vastgesteld waarbinnen de betrokken partijen hun standpunt naar voren kunnen brengen en kunnen verzoeken mondeling te worden gehoord,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING

VASTGESTELD:

Artikel 1

1. Er wordt een voorlopig anti-dumpingrecht ingesteld op de invoer van buitenboordmotoren van ten hoogste 85 pk van post ex 84.06 B van het gemeenschappelijk douanetarief, overeenkomend met NIMEXE-code 84.06-10 en ex 84.06-12, van oorsprong uit Japan.

2. Het recht bedraagt 22 % van de cif-prijs, exclusief rechten, behalve voor de invoer van produkten vervaardigd en uitgevoerd door Honda Motor Company Ltd waarvoor het recht op 2 % wordt vastgesteld.

3. Het recht wordt geheven overeenkomstig de vigerende bepalingen betreffende de douanerechten.

4. Bij het in het vrije verkeer brengen in de Gemeenschap van de in lid 1 bedoelde produkten dient voor het bedrag van het voorlopige recht een zekerheid te worden gesteld.

Artikel 2

Onverminderd het bepaalde in artikel 7, lid 4, sub b) en sub c), van Verordening (EEG) nr. 3017/79 kunnen de betrokken partijen binnen een maand na de inwerkingtreding van deze verordening hun standpunt kenbaar maken en verzoeken mondeling door de Commissie te worden gehoord.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Behoudens het bepaalde in de artikelen 11, 12 en 14 van Verordening (EEG) nr. 3017/79, blijft zij van toepassing gedurende een periode van vier maanden, tenzij de Raad voor het verstrijken van die periode definitieve maatregelen vaststelt.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke Lid-Staat.

Gedaan te Brussel, 9 juni 1983.

Voor de Commissie

Richard BURKE

Lid van de Commissie

(1) PB nr. L 339 van 31. 12. 1979, blz. 1.

(2) PB nr. L 178 van 22. 6. 1982, blz. 9.

(3) PB nr. C 215 van 19. 8. 1982, blz. 3.

(4) PB nr. L 148 van 26. 6. 1968, blz. 1.

Top