Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 31972L0161

    Richtlijn 72/161/EEG van de Raad van 17 april 1972 betreffende de sociaal-economische voorlichting en de scholing van de personen die in de landbouw werkzaam zijn

    PB L 96 van 23.4.1972, p. 15–20 (DE, FR, IT, NL)
    Bijzondere uitgave in het Engels: Serie I Deel 1972(II) blz. 339 - 344

    Andere speciale editie(s) (DA, EL, ES, PT)

    Legal status of the document In force: This act has been changed. Current consolidated version: 01/01/1985

    ELI: http://data.europa.eu/eli/dir/1972/161/oj

    31972L0161

    Richtlijn 72/161/EEG van de Raad van 17 april 1972 betreffende de sociaal-economische voorlichting en de scholing van de personen die in de landbouw werkzaam zijn

    Publicatieblad Nr. L 096 van 23/04/1972 blz. 0015 - 0020
    Bijzondere uitgave in het Deens: Serie I Hoofdstuk 1972(II) blz. 0326
    Bijzondere uitgave in het Engels: Serie I Hoofdstuk 1972(II) blz. 0339
    Bijzondere uitgave in het Grieks: Hoofdstuk 03 Deel 7 blz. 0187
    Bijzondere uitgave in het Spaans: Hoofdstuk 03 Deel 5 blz. 0191
    Bijzondere uitgave in het Portugees: Hoofdstuk 03 Deel 5 blz. 0191


    ++++

    RICHTLIJN VAN DE RAAD

    van 17 april 1972

    betreffende de sociaal-economische voorlichting en de scholing van de personen die in de landbouw werkzaam zijn

    ( 72/161/EEG )

    DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN ,

    Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap , inzonderheid op artikel 43 ,

    Gezien het voorstel van de Commissie ,

    Gezien het advies van het Europese Parlement ,

    Overwegende dat de in artikel 39 , lid 1 , sub a ) en b ) , van het Verdrag omschreven doelstellingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid niet kunnen worden bereikt zonder hervorming van de landbouwstructuur ;

    Overwegende dat deze structuurhervorming een fundamenteel onderdeel van de ontwikkeling van het gemeenschappelijk landbouwbeleid vormt ; dat zij derhalve op een gemeenschappelijke conceptie en gemeenschappelijke criteria dient te berusten ;

    Overwegende dat de diversiteit in de oorzaken , de aard en de ernst van de landbouwstructuurproblemen regionaal gedifferentieerde oplossingen kan vereisen , die na verloop van tijd kunnen worden aangepast ; dat een bijdrage moet worden geleverd tot de algemene economische en sociale ontwikkeling van elk betrokken gebied ; dat het beste effect kan worden bereikt wanneer de Lid-Staten op basis van communautaire concepties en criteria met eigen wettelijke en bestuursrechtelijke voorzieningen uitvoering geven aan de gemeenschappelijke actie en zij bovendien onder de door de Gemeenschap vastgestelde voorwaarden zelf bepalen in hoeverre deze actie in bepaalde gebieden moet worden geïntensiveerd of geconcentreerd ;

    Overwegende dat de hervorming van de landbouwstructuur slechts kan geschieden indien een groot aantal personen die een agrarische activiteit uitoefenen hun activiteit fundamenteel wijzigen ;

    Overwegende dat de keuze die elke fundamentele wijziging van de activiteit binnen de landbouw of elke overgang naar andere bedrijfstakken impliceert gedaan moet worden met volledige kennis van de bestaande mogelijkheden en van de consequenties der keuze ;

    Overwegende dat thans deze keuze in tal van gebieden van de Gemeenschap wordt bemoeilijkt door de gebrekkige sociaal-economische voorlichting in de landbouwwereld ;

    Overwegende dat de ontwikkeling en de specialisatie van de landbouw een aanzienlijke verhoging vereisen van het peil van de algemene , technische en economische vorming van de landbouwberoepsbevolking , inzonderheid in het geval van door de technische vooruitgang en de eisen van de markten volstrekt noodzakelijk gemaakte nieuwe oriëntaties in bedrijfsvoering , produktie en afzet ;

    Overwegende dat de ontoereikendheid van de beschikbare middelen voor scholing en bijscholing in tal van gebieden een hinderpaal vormt voor de pogingen om van de agrarische bedrijfshoofden waarlijk moderne bedrijfshoofden te maken en om in het algemeen de vakbekwaamheid van bedrijfshoofden , werknemers en meewerkende gezinsleden te verzekeren ;

    Overwegende dat de centra voor scholing en bijscholing , ten einde te beantwoorden aan de behoeften van een zich ontwikkelende landbouw , hun programma's alsmede het peil en de aard van de opleiding van de leerkrachten volgens door de Lid-Staten omlijnde minimummaatstaven moeten opstellen en aanpassen ;

    Overwegende dat de in de landbouw werkzame personen die ertoe gebracht worden de landbouw te verlaten in het algemeen nieuwe vakbekwaamheid moeten verweren en hiertoe slechts in staat zijn indien hun een inkomen gegarandeerd wordt gedurende de periode die zij aan omscholing moeten besteden ;

    Overwegende dat het geheel van beoogde maatregelen van communautair belang is en is gericht op het bereiken van de in artikel 39 , lid 1 , sub a ) , van het Verdrag genoemde doeleinden , met inbegrip van de structuurwijzigingen die nodig zijn voor de goede werking van de gemeenschappelijke markt ; dat deze maatregelen derhalve een gemeenschappelijke actie vormen in de zin van artikel 6 van Verordening ( EEG ) nr . 729/70 van de Raad van 21 april 1970 betreffende de financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid ( 1 ) ;

    Overwegende dat de Gemeenschap , aangezien zij bijdraagt tot de financiering van deze gemeenschappelijke actie , in de gelegenheid moet zijn , zich ervan te vergewissen dat de door de Lid-Staten ter uitvoering van de gemeenschappelijke actie getroffen maatregelen bijdragen tot het bereiken van het doel van de actie ; dat te dien einde dient te worden voorzien in een procedure waarbij een nauwe samenwerking tussen de Lid-Staten en de Commissie tot stand wordt gebracht in het kader van het Permanent Comité voor de landbouwstructuur , ingesteld bij artikel 1 van de beschikking van de Raad van 4 december 1962 betreffende de coordinatie van het structuurbeleid in de landbouw ( 2 ) , welke procedure , ten aanzien van de financiële aspecten , de raadpleging van het Comité van het E.O.G.F.L . , bedoeld in de artikelen 11 tot en met 15 van Verordening ( EEG ) nr . 729/70 , omvat ;

    Overwegende dat het gewenst is dat , op basis van een door de Commissie ingediend verslag , het Europese Parlement en de Raad jaarlijks de resultaten van de getroffen communautaire en nationale maatregelen kunnen nagaan ten einde te kunnen beoordelen of het noodzakelijk is de ingestelde regeling aan te vullen of aan te passen ,

    HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD :

    TITEL I

    De sociaal-economische voorlichting van de landbouwbevolking

    Artikel 1

    1 . Ten einde de personen die in de landbouw werkzaam zijn in staat te stellen met kennis van zaken een beslissing te nemen over hun beroepstoekomst en die van hun kinderen , wordt door de Lid-Staten een stelsel ingevoerd dat ten doel heeft de sociaal-economische voorlichting van bedrijfshoofden , werknemers en medewerkende gezinsleden tot ontwikkeling te brengen .

    2 . In het kader van de door de Raad volgens de procedure van artikel 43 van het Verdrag vast te stellen algemene bepalingen , kunnen de Lid-Staten

    - de financiële aanmoedigingsmaatregelen van het in lid 1 bedoelde stelsel differentiëren naar gelang van de gebieden ;

    - in bepaalde gebieden alle in artikel 2 bedoelde maatregelen , of sommige daarvan , niet toepassen .

    Artikel 2

    Het in artikel 1 bedoelde stelsel houdt in :

    a ) de oprichting en de uitbreiding van openbare of uitdrukkelijk door de Lid-Staten aangewezen en tot dat doel erkende sociaal-economische voorlichtingsdiensten of van gespecialiseerde sociaal-economische voorlichtingsafdelingen binnen reeds bestaande diensten ;

    b ) de overneming van de kosten in verband met de opleiding en de voortgezette opleiding van sociaal-economische consulenten , met inbegrip van de eventuele toekenning van toelagen of vergoedingen voor het volgen van stages of cursusses .

    Artikel 3

    De in artikel 2 , sub a ) , bedoelde diensten of gespecialiseerde afdelingen voorzien in de sociaal-economische voorlichting door activiteiten die er uitdrukkelijk op gericht zijn :

    a ) de landbouwbevolking algemene informatie te verschaffen over de mogelijkheden om haar sociaal-economische positie te verbeteren ;

    b ) de individuele gevallen te bestuderen en te onderzoeken met het oog op aanpassing aan nieuwe omstandigheden ;

    c ) de personen die belang stellen in nieuwe oriënteringen voor hun bedrijven , in contact te brengen met de bevoegde informatiediensten ;

    d ) de betrokkenen voorlichting en raad te verschaffen met het oog op :

    - de voortzetting van een landbouwbedrijvigheid ,

    - de keuze van een bezigheid buiten de landbouw ,

    - de definitieve beëindiging van hun beroepsactiviteit ;

    e ) de betrokkenen informatie te verschaffen over de mogelijkheden tot voortgezette opleiding van in de landbouw werkzame personen en over de toekomstmogelijkheden voor hun kinderen binnen of buiten te landbouw ;

    f ) hen , al naar gelang van de beoogde of genomen beslissingen , naar de bevoegde gespecialiseerde diensten te verwijzen .

    Artikel 4

    1 . De in artikel 2 , sub b ) , bedoelde opleiding en voortgezette opleiding van sociaal-economische consulenten moeten personen die reeds een geëigende basisopleiding hebben genoten en voldoende ervaring in de landbouw hebben opgedaan , de gelegenheid bieden hun technische kennis te vervolledigen , voldoende kennis te verwerven of de kennis die zij reeds bezitten te vergroten op het gebied van :

    - de economische en menselijke problemen ;

    - de problemen in het gebied waar zij werkzaam zullen zijn ;

    - de juridische en sociale mogelijkheden voor de betrokkenen .

    2 . De Lid-Staten stellen de minimumvoorwaarden vast , waaraan de in artikel 2 , sub b ) , bedoelde stages en cursussen moeten voldoen om door hen te kunnen worden erkend . Zij bepalen met name :

    a ) de toelatingsvoorwaarden ,

    b ) de minimumprogramma's inzake opleiding en voortgezette opleiding van de consulenten ,

    c ) de minimumduur van de cursussen ,

    d ) het diploma waarmede de genoten opleiding wordt afgesloten ,

    e ) de wijze van beheer , zowel uit het oogpunt van de kwaliteit van de opleiding als uit kwantitatief en financieel oogpunt .

    TITEL II

    De scholing van de personen die in de landbouw werkzaam zijn

    Artikel 5

    1 . Ten einde de personen die in de landbouw werkzaam zijn en ten minste achttien jaar oud zijn , in staat te stellen tot het verkrijgen van nieuwe vakbekwaamheid binnen het landbouwberoep of tot het verbeteren van de vakbekwaamheid die zij reeds bezitten , zodat hun integratie in een modern landbouwbestel mogelijk wordt , voeren de Lid-Staten een regeling in ter bevordering van de verdere scholing en aanpassing van bedrijfshoofden , werknemers en medewerkende gezinsleden .

    Deze regeling heeft geen betrekking op de normale leergangen van landbouwstudie in het kader van het middelbaar of hoger onderwijs .

    2 . In het kader van de door de Raad volgens de procedure van artikel 43 vast te stellen algemene bepalingen kunnen de Lid-Staten :

    - de toepassing van de in lid 1 bedoelde regeling naar gelang van de gebieden differentiëren ,

    - in bepaalde gebieden alle in artikel 6 bedoelde maatregelen , af sommige daarvan , niet toepassen .

    Artikel 6

    1 . Onder de in artikel 5 bedoelde regeling vallen de maatregelen die ten doel hebben de personen die in de landbouw werkzaam zijn gelegenheid te bieden hun opleiding zowel in algemeen als in technisch en economisch opzicht aan te vullen .

    Deze maatregelen moeten worden uitgevoerd door middel van openbare of uitdrukkelijk door de Lid-Staten aangewezen en tot dat doel erkende centra of stages voor scholing en bijscholing .

    2 . De minimumvoorwaarden waaraan centra of stages voor scholing en bijscholing moeten voldoen om te worden erkend , worden door de Lid-Staten neergelegd in bepalingen waarin onder andere nader worden omschreven :

    a ) de toelatingsvoorwaarden ,

    b ) de minimumprogramma's en in het bijzonder de plaats die daarin moet worden ingeruimd voor de technische en economische vorming ,

    c ) de duur van de cursussen op grond van hun aard en met inachtneming van de in artikel 5 genoemde doelstellingen ,

    d ) de wijze van beheer , zowel uit het oogpunt van de kwaliteit van de opleiding als uit kwantitatief en financieel oogpunt .

    3 . Ter uitvoering van de in lid 1 bedoelde maatregelen treffen de Lid-Staten alle nodige voorzieningen voor :

    - de oprichting en de uitbreiding van de centra of de stages ,

    - de toekenning van toelagen of vergoedingen aan hen die deze centra of stages bezoeken .

    TITEL III

    Omscholing van personen die in de landbouw werkzaam zijn en die naar een beroep buiten de landbouw wensen over te gaan

    Artikel 7

    1 . In afwachting van de inwerkingtreding van het besluit dat de Raad zal nemen ter toepassing van het besluit van de Raad van 1 februari 1971 betreffende de hervorming van het Europees Sociaal Fonds ( 3 ) , waarbij dit Fonds de mogelijkheid wordt geboden steun te verlenen ten behoeve van hen die in de landbouw werkzaam zijn , voeren de Lid-Staten , ten einde personen die in de landbouw werkzaam zijn en die naar een beroep buiten de landbouw wensen over te gaan in staat te stellen omscholingscursussen te volgen , een steunregeling in die de belanghebbenden tijdens de duur van hun omscholing een inkomen en de verwerving of het behoud van aanspraken op sociale zekerheidsuitkeringen garandeert . Deze steun mag evenwel niet in de plaats treden van de sociale zekerheidsuitkeringen .

    2 . Op voorstel van de Commissie stelt de Raad volgens de stemprocedure van artikel 43 , lid 2 , van het Verdrag , de voorwaarden en de criteria vast voor de tenuitvoerlegging van het bepaalde in lid 1 .

    TITEL IV

    Financiële en algemene bepalingen

    Artikel 8

    Het in deze richtlijn vervatte geheel van maatregelen vormt een gemeenschappelijke actie als bedoeld in artikel 6 , lid 1 , van Verordening ( EEG ) nr . 729/70 .

    Artikel 9

    1 . De beoogde tijdsduur voor de verwezenlijking van de gemeenschappelijke actie bedraagt tien jaar .

    2 . Aan het einde van een tijdvak van vijf jaar , te rekenen vanaf het van kracht worden van deze richtlijn , zal de wijze van uitvoering door de Raad op voorstel van de Commissie opnieuw worden bezien .

    3 . De totale geraamde kosten van de gemeenschappelijke actie die ten laste komen van het E.O.G.F.L . bedragen 110 miljoen rekeneenheden voor de eerste vijf jaar .

    4 . Het bepaalde in artikel 6 , lid 5 , van Verordening ( EEG ) nr . 729/70 is op de onderhavige richtlijn van toepassing .

    Artikel 10

    1 . De Lid-Staten stellen de Commissie in kennis van

    - de ontwerpen van wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen welke zij ter toepassing van deze richtlijn denken vast te stellen ;

    - de voor het van kracht worden van deze richtlijn vastgestelde bepalingen die de toepassing van deze richtlijn mogelijk maken .

    2 . Bij de voorlegging van de ontwerpen van wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen en van de reeds geldende bepalingen als bedoeld in lid 1 , geven de Lid-Staten het verband aan dat op regionaal niveau bestaat tussen de desbetreffende maatregel enerzijds en de economische situatie en de kenmerken van de landbouwstructuur anderzijds .

    3 . Bij de overeenkomstig lid 1 , eerste streepje , ter kennis gebrachte ontwerpen onderzoekt de Commissie of , op grond van hun verenigbaarheid met deze richtlijn en met inachtneming van de daarin gestelde doeleinden alsmede van het noodzakelijke verband tussen de maatregelen , de voorwaarden voor financiële deelneming door de Gemeenschap in de in artikel 8 bedoelde actie zijn vervuld . Binnen twee maanden na de kennisgeving brengt de Commissie daarover advies uit , na het Permanent Comité voor de landbouwstructuur te hebben geraadpleegd .

    4 . De Lid-Staten stellen de Commissie in kennis van de in lid 3 bedoelde wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen , onmiddellijk nadat deze zijn vastgesteld .

    Artikel 11

    1 . Ten aanzien van de overeenkomstig artikel 10 , lid 1 , tweede streepje , en lid 4 , ter kennis gebrachte bepalingen onderzoekt de Commissie of , op grond van hun verenigbaarheid met deze richtlijn en met inachtneming van de daarin gestelde doeleinden alsmede van het noodzakelijke verband tussen de maatregelen , de voorwaarden voor financiële deelneming door de Gemeenschap in de in artikel 8 bedoelde gemeenschappelijke actie zijn vervuld . Binnen twee maanden na de kennisgeving legt de Vertegenwoordiger van de Commissie , na raadpleging van het Comité van het E.O.G.F.L . over de financiële aspecten , aan het Permanent Comité voor de landbouwstructuur een desbetreffende ontwerp-beschikking voor .

    2 . Het Comité brengt advies uit binnen een termijn die de voorzitter kan vaststellen naar gelang van de urgentie der aan de orde gestelde vraagstukken . Het Comité spreekt zich uit met een meerderheid van twaalf stemmen , waarbij de stemmen van de Lid-Staten worden gewogen op de in artikel 148 , lid 2 , van het Verdrag bepaalde wijze . De voorzitter neemt niet deel aan de stemming .

    3 . De Commissie stelt de beschikking vast . Indien echter deze beschikking niet in overeenstemming is met het door het Comité uitgebrachte advies , wordt de beschikking onverwijld ter kennis van de Raad gebracht . In dat geval kan de Commissie de toepassing van de beschikking tot ten hoogste één maand na deze kennisgeving uitstellen .

    De Raad kan binnen een maand volgens de stemprocedure van artikel 43 , lid 2 , van het Verdrag , een andersluidend besluit nemen .

    Artikel 12

    1 . De uitgaven van de Lid-Staten in het kader van de in artikel 2 , artikel 6 , lid 3 , en artikel 7 bedoelde acties , komen binnen de in lid 2 aangegeven grenzen in aanmerking voor financiering uit het E.O.G.F.L . , afdeling Oriëntatie .

    2 . Het E.O.G.F.L . , afdeling Oriëntatie , vergoedt de Lid-Staten :

    - 25 % van een vast bedrag van 7 500 rekeneenheden per nieuw in dienst getreden consulent die voldoet aan het bepaalde in artikel 4 , met dien verstande dat vervanging van deze consulent tijdens de duur van de gemeenschappelijke actie niet voor financiering uit het E.O.G.F.L . in aanmerking komt ;

    - 25 % van de werkelijke uitgaven , verricht in het kader van acties als bedoeld in artikel 2 , sub b ) . Deze uitgaven worden in aanmerking genomen tot een totaalbedrag van 4 500 rekeneenheden per opgeleide of bij - en nageschoolde consulent ;

    - 25 % van de werkelijke uitgaven , verricht in het kader van de bepalingen van artikel 6 , lid 3 . Deze uitgaven worden in aanmerking genomen tot een totaalbedrag van 1 500 rekeneenheden per landbouwer die een volledige cursuscyclus voor scholing en herscholing heeft gevolgd ;

    - 25 % van de werkelijke uitgaven , verricht in het kader van acties als bedoeld in artikel 7 . Deze bepaling is slechts van toepassing tot het moment waarop het besluit ten uitvoer zal worden gelegd dat de Raad moet nemen uit hoofde van artikel 4 van het besluit van de Raad van 1 februari 1971 betreffende de hervorming van het Europees Sociaal Fonds , bij welk besluit dit Fonds de mogelijkheid zal krijgen om bijstand te verlenen ten behoeve van personen die in de landbouw werkzaam zijn en willen overschakelen op werkzaamheden buiten de landbouw .

    3 . De uitvoeringsbepalingen van lid 2 worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 13 van Verordening ( EEG ) nr . 729/70 .

    Artikel 13

    1 . De door de Lid-Staten vastgestelde maatregelen kunnen slechts dan in aanmerking komen voor financiële deelneming door de Gemeenschap , indien over de desbetreffende bepalingen overeenkomstig artikel 11 gunstig is beschikt .

    2 . De financiële deelneming door de Gemeenschap betreft de financierbare uitgaven die voortvloeien uit de steunmaatregelen toegekend bij een besluit , genomen na de datum van het van kracht worden van deze richtlijn .

    Artikel 14

    1 . De verzoeken om vergoeding hebben betrekking op de uitgaven die door de Lid-Staten in de loop van een kalenderjaar worden gedaan , en worden bij de Commissie ingediend voor de 1e juli van het daaropvolgende jaar .

    2 . Tot de bijstand van het Fonds wordt besloten overeenkomstig artikel 7 , lid 1 , van Verordening ( EEG ) nr . 729/70 .

    3 . De Commissie kan voorschotren verstrekken .

    4 . De uitvoeringsbepalingen van dit artikel worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 13 van Verordening ( EEG ) nr . 729/70 van de Raad .

    Artikel 15

    De onderhavige richtlijn doet geen afbreuk aan de bevoegheid van de Lid-Staten om op het door deze richtlijn bestreken gebied aanvullende steunmaatregelen te nemen , waarvan de toepassingsvoorwaarden afwijken van die welke in de richtlijn zijn vastgesteld , op voorwaarde dat die maatregelen in overeenstemming zijn met het bepaalde in de artikelen 92 tot en met 94 van het Verdrag .

    Artikel 16

    Ieder jaar voor 1 augustus worden de geldende communautaire en nationale maatregelen betreffende deze richtlijn behandeld in een jaarverslag , dat de Commissie aan het Europese Parlement en aan de Raad voorlegt en waarvoor de Lid-Staten de Commissie de nodige documentatie verschaffen .

    De Raad beoordeelt de resultaten van deze maatregelen met inachtneming van het tempo van de voor het bereiken van de doeleinden van het gemeenschappelijk landbouwbeleid noodzakelijke structurele ontwikkeling , het effect van de maatregelen op de harmonische regionale ontwikkeling binnen de Gemeenschap , en de financiële gevolgen van deze maatregelen .

    De Raad stelt eventueel volgens de procedure van artikel 43 van het Verdrag de nodige voorschriften vast .

    Artikel 17

    De Lid-Staten kunnen aanvullende voorwaarden stellen voor de uitvoering van de in deze richtlijn bedoelde steunmaatregelen .

    Artikel 18

    De Lid-Staten doen de nodige maatregelen in werking treden om gevolg te geven aan het bepaalde in deze richtlijn binnen een termijn van één jaar te rekenen vanaf de kennisgeving .

    Artikel 19

    Deze richtlijn is gericht tot de Lid-Staten .

    Gedaan te Brussel , 17 april 1972 .

    Voor de Raad

    De Voorzitter

    J . P . BUCHLER

    ( 1 ) PB nr . L 94 van 28 . 4 . 1970 , blz . 13 .

    ( 2 ) PB nr . 136 van 17 . 12 . 1962 , blz . 2892/62 .

    ( 3 ) PB nr . L 28 van 4 . 2 . 1971 , blz . 15 .

    Top