EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62023CN0124

Zaak C-124/23 P: Hogere voorziening ingesteld op 2 maart 2023 door E. Breuninger GmbH & Co. tegen het arrest van het Gerecht (Tweede kamer — uitgebreid) van 21 december 2022 in zaak T-260/21, E. Breuninger GmbH & Co. / Europese Commissie

PB C 155 van 2.5.2023, p. 40–41 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, GA, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

2.5.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 155/40


Hogere voorziening ingesteld op 2 maart 2023 door E. Breuninger GmbH & Co. tegen het arrest van het Gerecht (Tweede kamer — uitgebreid) van 21 december 2022 in zaak T-260/21, E. Breuninger GmbH & Co. / Europese Commissie

(Zaak C-124/23 P)

(2023/C 155/52)

Procestaal: Duits

Partijen

Rekwirante: E. Breuninger GmbH & Co. (vertegenwoordiger: R. Velte, Rechtsanwalt)

Andere partijen in de procedure: Europese Commissie, Bondsrepubliek Duitsland

Conclusies

het arrest van het Gerecht van de Europese Unie van 21 december 2022 in zaak T-260/21, Breuninger/Commissie, vernietigen voor zover daarbij het beroep is verworpen en E. Breuninger GmbH & Co. KG is verwezen in haar eigen kosten en in de kosten van de Europese Commissie,

de zaak ten gronde afdoen en het bestreden besluit nietig verklaren; subsidiair, indien het Hof de zaak niet afdoet, deze terugverwijzen naar het Gerecht voor verdere afdoening met inachtneming van de uitspraak van het Hof, en

de Europese Commissie verwijzen in de kosten van de procedure voor het Gerecht en voor het Hof.

Middelen en voornaamste argumenten

Rekwirante voert vier middelen aan:

In de eerste plaats voert rekwirante aan dat het Gerecht blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting bij de uitlegging van artikel 107, lid 1, VWEU. Volgens de bewoordingen en het doel van deze bepaling moet bij de beoordeling van de gevolgen van het bestreden besluit worden uitgegaan van de mededinging tussen de door de lockdown getroffen productiesectoren van de fysieke detailhandel en niet van een bedrijfsbrede benadering waarbij ook productiesectoren in aanmerking worden genomen die niet door de lockdown zijn getroffen. Het Gerecht is voorbijgegaan aan het feit dat de bestreden steunregeling, door fysieke detailhandelaren te bevoordelen ten nadele van “multichannel”-handelaren, zoals rekwirante, leidt tot ernstige vervalsing van de mededinging in zowel de fysieke detailhandel als de onlinehandel.

In de tweede plaats heeft het Gerecht blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting bij de uitlegging van artikel 107, lid 3, onder b), VWEU. Het Gerecht heeft er geen rekening mee gehouden dat deze bepaling een uitzonderingsbepaling is die verband houdt met de toepassingsvoorwaarden van artikel 101, lid 1, VWEU. Ingevolge deze beoordelingsfout is het Gerecht eraan voorbijgegaan dat de Commissie bij haar onderzoek blijk heeft gegeven van een beoordelingsfout door geen rekening te houden met de mededingingsverstorende effecten van de steunregeling. Voorts is de selectiviteit van de steun als gevolg van de toepassing van het subsidiabiliteitscriterium “omzetdaling op bedrijfsniveau” in strijd met het beginsel van gelijke behandeling, omdat rekwirante daardoor ongelijk wordt behandeld, hoewel zij door de sluitingen in de bedrijfstak “fysieke detailhandel” in dezelfde mate wordt getroffen als de begunstigde concurrenten.

In de derde plaats heeft het Gerecht de tijdelijke kaderregeling van de Commissie, waarop de bestreden steunregeling is gebaseerd, onjuist uitgelegd en gekwalificeerd. De tijdelijke kaderregeling veronderstelt niet dat de levensvatbaarheid van de door de lockdown getroffen bedrijven in gevaar wordt gebracht. De steunregeling is niet bedoeld om noodlijdende bedrijven te ondersteunen, maar veeleer om de betrokken bedrijven tijdelijk ondersteuning te bieden om de voortzetting van hun bedrijf in de betrokken productiesectoren te garanderen en dure en onomkeerbare herstructureringen te vermijden. De tijdelijke kaderregeling voorziet dus juist niet in een bedrijfsbrede benadering, maar in een benadering die toegespitst is op productiesectoren die door sluitingen zijn getroffen.

In de vierde plaats stelt rekwirante dat het Gerecht ook blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting bij de uitlegging van het in artikel 5, lid 4, VWEU neergelegde evenredigheidsbeginsel. Het op een bedrijfsbrede benadering gebaseerde subsidiabiliteitscriterium is noch geschikt noch noodzakelijk ter verwezenlijking van het doel van de steunregeling om productiesectoren die als gevolg van de coronapandemie getroffen zijn door sluitingen in staat te stellen hun bedrijf voort te zetten door hun niet-gedekte vaste kosten te compenseren. De door het gehanteerde subsidiabiliteitscriterium veroorzaakte ernstige vervalsing van de mededinging is evenmin geschikt om het — gemiste — doel van de steunregeling te bereiken. De evenredigheid van de bestreden steunregeling kan niet uitsluitend gerechtvaardigd worden op grond van de verplichting om zuinig om te gaan met begrotingsmiddelen, temeer daar de steun voor vaste kosten aan de begunstigde fysieke detailhandelaren is toegekend ongeacht hun draagkracht of kapitalisatie.


Top