Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62021TN0269

    Zaak T-269/21: Beroep ingesteld op 19 mei 2021 — Arctic Paper Grycksbo/Commissie

    PB C 297 van 26.7.2021, p. 45–46 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    26.7.2021   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 297/45


    Beroep ingesteld op 19 mei 2021 — Arctic Paper Grycksbo/Commissie

    (Zaak T-269/21)

    (2021/C 297/56)

    Procestaal: Zweeds

    Partijen

    Verzoekende partij: Arctic Paper Grycksbo AB (Grycksbo, Zweden) (vertegenwoordigers: A. Bryngelsson en A. Johansson, advocaten)

    Verwerende partij: Europese Commissie

    Conclusies

    artikel 1, lid 1, en bijlage I van besluit (EU) 2021/355 van de Commissie van 25 februari 2021 betreffende nationale uitvoeringsmaatregelen voor de voorlopige kosteloze toewijzing van broeikasgasemissierechten overeenkomstig artikel 11, lid 3, van richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad, nietig verklaren voor zover daarin wordt verwezen naar de installatie met code SE000000000000468;

    de Commissie verwijzen in de kosten.

    Middelen en voornaamste argumenten

    Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij zes middelen aan.

    1.

    Eerste middel: kennelijke beoordelingsfout

    Verzoekster voert aan dat de Commissie de feiten kennelijk onjuist heeft beoordeeld door te concluderen dat de installatie van Artic Paper “uitsluitend biomassa gebruikte”. Tijdens de door de Commissie relevant geachte periode had Arctic Paper fossiele emissie. De Commissie heeft ook aanvaard om een aantal installaties op te nemen die vergelijkbare jaarlijkse emissieniveaus hadden.

    2.

    Tweede middel: schending van het beginsel van gelijke behandeling

    Verzoekster voert aan dat het bestreden besluit het beginsel van gelijke behandeling schendt. Ten eerste hadden installaties in vergelijkbare situaties als verzoeksters installaties vergelijkbare emissieniveaus maar zijn zij niet uitgesloten. Ten tweede leidt de uitsluiting van verzoekster tot concurrentievervalsing, onder meer omdat minder milieuvriendelijke concurrenten van verzoekster een financieel voordeel verwerven ten opzichte van verzoekster. Er zijn voor een dergelijk verschil in behandeling geen objectieve redenen.

    3.

    Derde middel: schending van wezenlijke vormvoorschriften

    Verzoekster voert aan dat het bestreden besluit wezenlijke vormvoorschriften schendt. Ten eerste heeft de Commissie haar zorgvuldigheidsplicht geschonden door geen rekening te houden met de relevante en betrouwbare gegevens afkomstig van het Naturvårdsverket (milieubeschermingsinstantie, Zweden) terwijl die — zo zij dit wel zou hebben gedaan — tot een verschillende uitkomst in het besluit zouden hebben geleid. Ten tweede heeft de Commissie verzoeksters recht om te worden gehoord niet in acht genomen. Het bestreden besluit is een individuele maatregel die bezwarend is jegens verzoekster. Indien de Commissie, eens zij tot het besef was gekomen dat de ondernemingen in het algemeen en verzoekster in het bijzonder hun emissiegegevens hadden afgerond, verzoekster had gehoord, dan had verzoekster kunnen uitleggen dat de door haar overgelegde gegevens dergelijke afrondingen bevatten. Ten derde is de motiveringsplicht geschonden. Het is onmogelijk om uit het besluit af te leiden waarom verzoekster werd uitgesloten en het besluit bevat geen enkele motivering ten aanzien van — onder meer — de gelijke behandeling.

    4.

    Vierde middel: schending van het beginsel van het gewettigd vertrouwen

    Verzoekster voert aan dat de Uniewetgeving inzake emissiehandel en de eerdere goedkeuringsbesluiten van de Commissie haar hebben aangemoedigd om haar fossiele emissie te beperken en in plaats daarvan biomassa te verbranden. Verzoekster kon niet voorzien dat de installatie niet meer zou vallen onder het emissiehandelssysteem (ETS) en bijgevolg geen toelating meer zou krijgen om fossiele brandstof te gebruiken — waardoor zij niet meer in aanmerking kwam voor de financieel gunstige toewijzing van kosteloze emissierechten — omdat voor de installatie minder fossiele brandstof werd gebruikt. Er is geen hoger openbaar belang dat de schending van het beginsel rechtvaardigt.

    5.

    Vijfde middel: inbreuk op richtlijn 2003/87/EG

    Verzoekster voert aan dat er sprake is van een inbreuk op richtlijn 2003/87/EG doordat de Commissie de zogenoemde biomassa-uitzondering (punt 1 van bijlage I) onjuist heeft uitgelegd. Ten eerste heeft de Commissie om na te gaan of verzoekster uitsluitend biomassa gebruikte, gegevens van enkele jaren geleden gebruikt in plaats van meer recente of prospectieve gegevens. Ten tweede druist de uitlegging van de Commissie van de biomassa-uitzondering kennelijk in tegen de overige bepalingen van de richtlijn, meer bepaald artikel 10 bis, de doelstelling van de richtlijn en de beginselen van gelijke behandeling en evenredigheid. De doelstelling van de richtlijn in het algemeen en van de regels inzake de toewijzing van kosteloze emissierechten in het bijzonder, is om te zorgen voor een financiële stimulans om het gebruik van fossiele brandstof te beperken, onder meer door het verhogen van het gebruik van biomassa. De uitlegging die de Commissie geeft aan de biomassa-uitzondering heeft juist het omgekeerde effect.

    6.

    Zesde middel: niet-toepasselijkheid van de biomassa-uitzondering krachtens artikel 277 VWEU voor zover die uitzondering verzoekster betreft

    Indien het Gerecht de in het vijfde middel uiteengezette uitlegging van de biomassa-uitzondering niet volgt, voert verzoekster aan dat punt 1 van bijlage I bij richtlijn 2003/87/EG (de biomassa-uitzondering) in het onderhavige geval krachtens artikel 277 VWEU buiten toepassing moet worden gelaten. De reden daarvoor is dat deze bepaling — voorzover de uitlegging van de Commissie zou worden aanvaard — in strijd is met het primaire recht, waaronder de beginselen van gelijke behandeling en evenredigheid. De betreffende bepaling benadeelt de ondernemingen die het verst zijn gegaan in de omschakeling naar fossielvrije emissies ten opzichte van de anderen. Daardoor worden de ondernemingen die al het meeste hebben gedaan aangespoord om opnieuw fossiele brandstof te gebruiken, en worden zij die nog steeds fossiele brandstof gebruiken aangemoedigd om hun emissies niet onder een bepaald niveau te brengen.


    Top