Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62020CN0371

    Zaak C-371/20: Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door het Bundesgerichtshof (Duitsland) op 7 augustus 2020 — Peek & Cloppenburg KG, vertegenwoordigd door Peek & Cloppenburg Düsseldorf Komplementär B.V. / Peek & Cloppenburg KG, vertegenwoordigd door Van Graaf Management GmbH

    PB C 348 van 19.10.2020, p. 9–9 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    19.10.2020   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 348/9


    Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door het Bundesgerichtshof (Duitsland) op 7 augustus 2020 — Peek & Cloppenburg KG, vertegenwoordigd door Peek & Cloppenburg Düsseldorf Komplementär B.V. / Peek & Cloppenburg KG, vertegenwoordigd door Van Graaf Management GmbH

    (Zaak C-371/20)

    (2020/C 348/13)

    Procestaal: Duits

    Verwijzende rechter

    Bundesgerichtshof

    Partijen in het hoofdgeding

    Verzoekster tot Revision: Peek & Cloppenburg KG, vertegenwoordigd door Peek & Cloppenburg Düsseldorf Komplementär B.V. als persoonlijk aansprakelijke vennoot

    Verweerster in Revision: Peek & Cloppenburg KG, vertegenwoordigd door Van Graaf Management GmbH als persoonlijk aansprakelijke vennoot

    Prejudiciële vragen

    1)

    Is er slechts sprake van de “betaling” voor reclame in de zin van punt 11 van bijlage I bij richtlijn 2005/29/EG (1) wanneer een tegenprestatie in geld wordt verricht voor het gebruik van redactionele inhoud in media om reclame te maken, of strekt het begrip “betaling” zich uit tot elke vorm van tegenprestatie, zonder dat van belang is of deze bestaat in geld, goederen of diensten of overige vermogensbestanddelen?

    2)

    Onderstelt punt 11 van bijlage I bij richtlijn 2005/29/EG dat de handelaar het mediabedrijf het op geld waardeerbare voordeel als tegenprestatie voor het gebruik van redactionele inhoud verschaft en, indien deze vraag bevestigend wordt beantwoord, moet ook worden aangenomen dat er sprake is van een dergelijke tegenprestatie in een geval waarin het mediabedrijf verslag doet van een samen met een handelaar georganiseerde publiciteitsactie, wanneer de handelaar het mediabedrijf voor het verslag beeldrechten ter beschikking heeft gesteld, beide ondernemingen in de kosten en lasten van de publiciteitsactie hebben deelgenomen en de publiciteitsactie dient ter bevordering van de verkoop van de producten van beide ondernemingen?

    (1)  Richtlijn 2005/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2005 betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt en tot wijziging van richtlijn 84/450/EEG van de Raad, richtlijnen 97/7/EG, 98/27/EG en 2002/65/EG van het Europees Parlement en de Raad en van verordening (EG) nr. 2006/2004 van het Europees Parlement en de Raad (“richtlijn oneerlijke handelspraktijken”) (PB 2005, L 149, blz. 22).


    Top