Izberite preskusne funkcije, ki jih želite preveriti.

Dokument je izvleček s spletišča EUR-Lex.

Dokument 62020TN0280

    Zaak T-280/20: Beroep ingesteld op 8 mei 2020 — CX/Commissie

    PB C 247 van 27.7.2020, str. 25–26 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    27.7.2020   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 247/25


    Beroep ingesteld op 8 mei 2020 — CX/Commissie

    (Zaak T-280/20)

    (2020/C 247/35)

    Procestaal: Frans

    Partijen

    Verzoekende partij: CX (vertegenwoordiger: É. Boigelot, advocaat)

    Verwerende partij: Europese Commissie

    Conclusies

    De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

    nietig te verklaren het in dossier CMS 12/042 vastgestelde besluit Ares(2019)4110741 van 28 juni 2019 om verzoeker tuchtrechtelijk te ontslaan krachtens artikel 9, lid 1, onder h), van bijlage IX bij het Statuut, zonder vermindering van pensioenrechten;

    nietig te verklaren besluit Ares(2020)577152 van het TABG van 30 januari 2020, waarvan diezelfde dag is kennisgegeven, tot afwijzing van klacht R/538/19 die verzoeker op 28 september 2019 tegen het bestreden besluit had ingediend;

    de verwerende partij overeenkomstig het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht van de Europese Unie te verwijzen in alle kosten.

    Middelen en voornaamste argumenten

    Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij zeven middelen aan.

    1.

    Eerste middel, ontleend aan het ontbreken van het bestaan van de verweten feiten, onjuiste opvatting van de bewijselementen, kennelijke beoordelingsfouten, ontoereikende motivering en niet-nakoming van de motiveringsplicht. Meer bepaald wordt gesteld dat de onjuiste opvatting van het enige, tegen verzoeker aangevoerde bewijselement erin bestaat dat het TABG op basis van één e-mail stelt dat er sprake was van “niet-toegestane” prijsonderhandeling, terwijl uit de tekst van die mail zelf blijkt dat verzoeker, volstrekt in overeenstemming met de raamovereenkomst, de contractant slechts een duidelijke en ondubbelzinnige instructie heeft gegeven, en er dus geen sprake was van “onderhandeling”, waarvoor op zijn minst een reeks besprekingen nodig zou zijn geweest om tot een overeenkomst te komen met, eventueel, het opgeven van vorderingen aan beide kanten. De contacten tussen verzoeker en de contractant wijzen enkel op een coöperatief en herhaald proces van een werk dat erop gericht was een eindversie op te stellen van de vragenlijst en aanverwante diensten en in geen geval op een “onderhandeling”. Hierdoor heeft het TABG zich gebaseerd op niet-aangetoonde feiten en een kennelijke beoordelingsfout gemaakt.

    2.

    Tweede middel, ontleend aan schending van het beginsel van de redelijke termijn, de ouderdom van de verweten feiten en de verjaring van de tuchtrechtelijke aansprakelijkheid. De feiten die verzoeker worden verweten, dateren van september 2001 en juni 2003, dat wil zeggen 18 en 16 jaar voor de datum van het bestreden besluit. De tuchtprocedure is ingeleid op 7 februari 2013, dat wil zeggen 11 respectievelijk 9 jaar na de verweten feiten. Volgens verzoeker is de termijn tussen de verweten feiten en het bestreden besluit kennelijk onredelijk. De ouderdom van de feiten had voor het TABG aanleiding moeten zijn om een verminderde tuchtrechtelijke aansprakelijkheid te overwegen of deze zelfs verjaard te achten.

    3.

    Derde middel, ontleend aan schending van de rechten van de verdediging en het beginsel van een eerlijk proces. De Commissie is niet ingegaan op verzoekers herhaalde verzoeken, vanaf het begin van de procedure in 2013, om overlegging van de documenten die hij noodzakelijk achtte voor zijn verweer, dat wil zeggen met name alle e-mails over de twee hem verweten fouten, de raamovereenkomst, de voorlopige en definitieve vragenlijsten van het betrokken onderzoek en het daarop betrekking hebbende financiële dossier. Daarom zijn de rechten van verdediging geschonden en het beginsel van een eerlijk proces.

    4.

    Vierde middel, ontleend aan vorm- en procedurefouten en schending van de verplichting tot een diepgaand, ontlastend en belastend onderzoek. Reeds op 16 april 2018 heeft de tribunal correctionel de [vertrouwelijk] (1) geoordeeld dat geen enkel feit was aangetoond en verzoeker vrijgesproken van “alle aanklachten tegen hem”, met dien verstande dat die rechter uitspraak heeft gedaan over exact dezelfde feiten als die waarop het bestreden besluit is gebaseerd en heeft geoordeeld dat deze niet waren aangetoond. Door een zo fundamenteel element als een definitieve rechterlijke uitspaak, waarbij verzoeker volledig werd vrijgesproken, niet ter inzage aan de tuchtraad te geven, heeft het TABG niet voldaan aan zijn verplichting om de tuchtraad alle relevante documenten te doen toekomen die zinvol zijn voor het uitbrengen van zijn advies en daarmee een procedurefout gemaakt.

    5.

    Vijfde middel, ontleend aan schending van het vermoeden van onschuld en niet-nakoming van de verplichting tot onpartijdigheid. De secretaris-generaal heeft de vicevoorzitter van de Commissie, twee leden van de Commissie, zijn directeur-generaal, de directeur-generaal personeelszaken en het TABG geschreven dat het onderzoek “het belangenconflict heeft bevestigd en diverse onregelmatigheden van de betrokkene aan het licht heeft gebracht”, hetgeen een schending van het vermoeden van onschuld oplevert en niet-nakoming van de verplichting tot onpartijdigheid.

    6.

    Zesde middel, ontleend aan het gebruik van een document dat als juridisch non-existent moet worden aangemerkt, non-existentie van dat document en schending van artikel 1, lid 1, van bijlage IX bij het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie (hierna: “Statuut”). OLAF heeft hem tussen 3 mei 2011 en 18 april 2012, de datum van verzending van zijn rapport, nooit gehoord over de betrokken feiten en deze niet-nakoming van zijn verplichting om verzoeker te horen alvorens het rapport af te ronden moet tot de juridische non-existentie daarvan leiden.

    7.

    Zevende middel, ontleend aan schending van artikel 10 van bijlage IX bij het Statuut, van het rechtszekerheid- en het evenredigheidsbeginsel, van het gewettigd vertrouwen en een kennelijke beoordelingsfout, op grond dat de sanctie niet overeenkomt met de vastgestelde feiten. De door het TABG opgelegde sanctie is kennelijk onevenredig. De jegens hem aanvaarde feiten zijn van relatief belang, aangezien het betrokken bedrag 2 000 EUR bedraagt. Bovendien dateren de feiten van zeer lang geleden. Door de sanctie beschikt verzoekers gezin niet langer over middelen en een ziektekostenverzekering, hetgeen kennelijk onevenredig is.


    (1)  Vertrouwelijke gegevens weggelaten.


    Na vrh