EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52018IE4518

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over economische, technologische en sociale veranderingen in geavanceerde gezondheidsdiensten voor ouderen(initiatiefadvies)

EESC 2018/04518

PB C 240 van 16.7.2019, p. 10–14 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

16.7.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 240/10


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over economische, technologische en sociale veranderingen in geavanceerde gezondheidsdiensten voor ouderen

(initiatiefadvies)

(2019/C 240/03)

Rapporteur: Marian KRZAKLEWSKI

Corapporteur: Jean-Pierre HABER

Besluit van de voltallige vergadering

12.7.2018

Rechtsgrondslag

Artikel 32, lid 2, van het reglement van orde

Initiatiefadvies

Bevoegde afdeling

Adviescommissie Industriële Reconversie (CCMI)

Goedkeuring door de CCMI

26.3.2019

Goedkeuring door de voltallige vergadering

15.5.2019

Zitting nr.

543

Stemuitslag

(voor/tegen/onthoudingen)

150/3/6

1.   Conclusies en aanbevelingen (1)

1.1.

De problematiek van de sociaal-demografische vergrijzing in Europa en de ethische, politieke, economische en sociale antwoorden daarop vormen een grote uitdaging maar doen ook kansen ontstaan op het vlak van werkgelegenheid, opleiding, economische ontwikkelingen en innovatie in de EU.

1.2.

Het Comité betreurt dat met het Europese economische, sociale en gezondheidsbeleid niet is geanticipeerd op de toenemende behoeften van ouderen. Het wenst dat de sociale en economische rol van ouderen wordt benadrukt alsook de enorme werkgelegenheidskansen die ze bieden via de zilveren economie („silver economy”) en de noden op het vlak van zorgverlening en diensten voor ouderen.

1.3.

Om zich een correct beeld te vormen van de sociaal-demografische realiteit van de vergrijzing, moet het fenomeen statistisch in kaart worden gebracht. In het licht van de gezondheidseconomie is het in dit verband nuttig de demografische vergrijzing op dynamische en gedetailleerde wijze te meten aan de hand van variabelen als geslacht, levensverwachting in goede gezondheid, milieu-epidemiologie enz. Het is dan ook zaak een panel demografen, sociologen en artsen een reeds dynamische indicatoren voor demografische vergrijzing te laten uitwerken.

1.4.

De notie zorgverlening en diensten voor ouderen (in een zorginstelling of aan huis) moet worden verduidelijkt. Deze term heeft immers betrekking op een waaier aan activiteiten die door dienstverleners van verschillende status verricht kunnen worden.

Aangezien diensten voor ouderen zeer uiteenlopend zijn, worden ze niet als één enkele economische sector aangemerkt binnen de EU. Het zou dan ook aangewezen zijn een algemene juridische definitie van diensten voor ouderen vast te stellen binnen de EU.

1.5.

Volgens het EESC dient het recht op waardig ouder worden te worden erkend als een fundamenteel mensenrecht. Het vindt dan ook dat alles in het werk moet worden gesteld om een gelijke toegang tot hoogwaardige zorg- en dienstverlening te garanderen.

1.6.

Het EESC zou graag zien dat de digitale strategie van de EU voorziet in de mogelijkheid om papier te blijven gebruiken, zodat ouderen gemakkelijker inzicht hebben in de zorg die zij ontvangen.

1.7.

Het EESC beveelt aan om een brug te slaan tussen vergrijzingsbeleid en huisvestingsbeleid door in te zetten op innoverende woonformules (zoals modulaire appartementen, woongroepen, intergenerationeel en solidair wonen enz.). Hieraan moet blijvend aandacht worden besteed en er dient ook een specifiek steunprogramma voor te worden gecreëerd met middelen uit de Europese structuurfondsen.

1.8.

Aan de lidstaten zou daarom moeten worden gesuggereerd om nationale en regionale observatoria voor de vergrijzing op te richten. Die zouden met de economische en sociale eerstelijnsdiensten samenwerken om:

de juridische instrumenten ter bescherming van de sociale en financiële situatie van ouderen verder te ontwikkelen;

de interne mobiliteit (huisvesting) en externe mobiliteit (activiteiten, verplaatsingen, vrijetijdsbesteding ...) van ouderen te ontwikkelen;

voor complementariteit te zorgen tussen diensten aan huis, tehuizen en alternatieve woonvormen voor ouderen;

de rol van verplegers, zorgers en diensten voor ouderen te coördineren in een zorgtraject, onder leiding van een coördinerend geriater en een verpleegkundige.

1.9.

De EU zou moeten overwegen een platform op te richten om de activiteiten van de observatoria voor de vergrijzing te coördineren. Dat zou onder meer worden belast met het verstrekken van bij- en nascholing en het verspreiden van goede praktijken via een op te richten publieke databank waarin de beste producten, maatregelen, voorzieningen en bouwkundige inrichtingen worden samengebracht om het dagelijks leven van ouderen veiliger maken, zowel in zorginstellingen als thuis. Het EESC wenst dat de EU actievere steun verleent aan O & O-programma’s met betrekking op menselijke en sociale factoren die kenmerkend zijn voor ouderen en epigenetica, waarbij de belangrijkste moleculaire en biologische verouderingsmechanismes in kaart worden gebracht. Het beveelt aan een technologisch EU-platform op te richten om O & O beter te richten op innovaties om ouderen gezond te houden en in te zetten op preventie.

1.10.

Het EESC dringt erop aan dat alle belanghebbenden van de medisch-sociale sector beter gebruik gaan maken van innovaties uit digitale technologieën: telegeneeskunde, sensoren, elektronische medische kaart en elektronisch patiëntendossier, domotica en meer algemeen de toepassing van kunstmatige intelligentie ten behoeve van ouderen.

Het wenst dat innovatie wordt gestimuleerd door een eind te maken aan de versnippering van de markten en aan corporatistische benaderingen die echte technische hindernissen vormen. Het wijst op het gebrek aan Europese normen en certificeringen voor materieel en uitrusting voor ouderen.

1.11.

Het EESC roept op tot collectief gebruik van nieuwe technologische instrumenten van digitale oorsprong, om een echte markt te stimuleren die in de noden van ouderen voorziet en om te zorgen voor stabiele investeringen in Europa.

Het meent dat de productiviteitswinst die dankzij digitale technologie wordt geboekt, dient te worden aangewend om het welzijn van ouderen te bevorderen en om de sociale en paramedische actoren beter te betalen.

1.12.

Er dient sterk te worden ingezet op beroepsopleiding in de sector. In specifieke programma’s moet aandacht uitgaan naar kwesties als voeding, valincidenten thuis, geweld tegen ouderen of andere betrokkenen, het gebruik van digitale technologieën thuis, stervensbegeleiding enz. De beroepsopleiding van spelers in de zorg- en dienstverleningssector dient gefinancierd te worden uit de structuurfondsen en met name het Europees Sociaal Fonds.

1.12.1.

Gezien de verscheidenheid aan benaderingen binnen de EU, beveelt het EESC aan een gemeenschappelijke zuil vast te stellen met daarin de essentie van bestaande opleidingen, vanuit een aanpak in de lijn van de werkwijze die leidde tot de vaststelling van Richtlijn 2005/36/EG van 7 september 2005 en Richtlijn 2013/55/EU betreffende de erkenning van beroepskwalificaties.

1.13.

Om de mobiliteit van zowel werknemers als diensten voor ouderen mogelijk te maken en te ondersteunen dient een Europese opleidingszuil voor geriatrisch verpleegkundigen, verpleeghulpen en zorghulpen te worden vastgesteld, niet enkel vanuit een technische maar ook vanuit een sociaal-menselijke benadering.

1.13.1.

Tegelijkertijd is ook een opwaardering van de sociale en financiële erkenning voor personeel in de ouderenzorg nodig. Ook de erkenning van het begrip mantelzorger is onontbeerlijk voor het uitbouwen van een samenhangend en doeltreffend ouderdomsbeleid.

1.14.

Het EESC roept op tot het organiseren van een financiële rondetafel met de belangrijkste actoren van de medisch-sociale sector, de instanties die de markten reguleren (d.w.z. de staat en lokale overheden), de pensioenfondsen en de verzekeraars, om het voortbestaan van de dienstverlening aan ouderen en van de investeringen in ouderenzorg te garanderen, te zorgen voor de financierbaarheid van arbeidsplaatsen en eerlijke prijzen voor diensten aan te bevelen. Aan deze centrale rondetafel zou een reeks decentrale voorbereidende ontmoetingen vooraf moeten gaan, georganiseerd rond de nationale sociaaleconomische raden en het EESC.

1.15.

Het EESC beveelt aan een Europees communicatiebeleid te voeren dat is gericht op meer intergenerationele solidariteit ten overstaan van ouderen, zowel op economisch als op sociaal vlak.

2.   Een gecoördineerd en samenhangend ouderenbeleid

2.1.

Om zich een correct beeld te vormen van de sociaal-demografische realiteit van de vergrijzing, moet een degelijke statistische meting worden uitgevoerd, die wordt gekoppeld aan een sociaal-medische benadering van het fenomeen. Het is aangewezen om:

een beroep te doen op sociologen en demografen voor een fijnmazige en prospectieve analyse van de sociaal-demografische aspecten van de vergrijzing (grootte en samenstelling van huishoudens, banden met kinderen en andere naasten, impact van scheidingen en hersamenstellingen van huishoudens);

evaluatie-instrumenten in te voeren in Europa om het beleid van de lidstaten te monitoren en te vergelijken en goede praktijken over te nemen.

2.2.

Preventie kan de impact van moeilijk ouder worden beperken, op voorwaarde dat er een goede inschatting wordt gemaakt, de factoren voor goed ouder worden (lichaamsbeweging, sociale contacten, sereniteit, voedingsaspecten) in kaart worden gebracht en menselijke en financiële inspanningen op deze grote uitdaging worden gericht, zonder de belastingbetaler met extra lasten op te zadelen en rekening houdend met de verscheidenheid aan financiële stelsels.

2.3.

Aanbevelingen op dit gebied moeten gebaseerd zijn op wetenschappelijk onderzoek. Dat moet zich richten op epigenetica en in kaart brengen welke belangrijke moleculaire en biologische mechanismen van het ouder worden mogelijk verbeterd kunnen worden door micronutritie en het verband tussen mens en omgeving. De productie van hoogwaardige bioactieve componenten om celdegeneratie tegen te gaan, moet beter gecontroleerd en gecertificeerd worden om een betere efficiëntie te garanderen.

2.4.

Diensten voor ouderen vallen onder twee benaderingen die elkaar aanvullen: de zorginstelling en thuiszorg. Om de efficiëntie van die complementariteit te waarborgen, dienen opdracht en inhoud van beide benaderingen objectief te worden vastgesteld, door een precieze omschrijving van de omvatte profielen en een betere coördinatie van de actoren en de instrumenten die deze tot hun beschikking hebben.

2.5.

De beschikbare informatie zou moeten benut en gestructureerd om — zowel kwantitatief als kwalitatief — de huidige noden te evalueren wat betreft het aantal plaatsen in zorginstellingen, wetende dat, volgens de geraadpleegde vakliteratuur, een grote meerderheid van 85-plussers verkiest thuis te blijven wonen (ook bij een grote mate van afhankelijkheid).

2.6.

De elektronische medische kaart en het elektronische patiëntendossier zouden in alle lidstaten moeten worden ingevoerd. Ze zouden een duidelijker beeld geven van de gezondheidssituatie en het eenvoudiger maken om een specifiek zorgtraject voor ouderen uit te stippelen.

2.7.

Er zou moeten worden ingezet op het wegnemen van de scheidslijnen tussen de verschillende medische en paramedische actoren, waarbij onderlinge samenwerkingsverbanden worden gecreëerd, met een centrale rol voor de coördinerend geriatrisch arts en de hoofdverpleegkundige, wier rol moet worden versterkt. Ook moeten er schakels komen tussen zorginstellingsdiensten, ambulante diensten en zorgverlening, huisarts en mantelzorgers. Dit zou een duidelijker beeld geven van de behoefte aan (opvang)voorzieningen voor ouderen.

2.8.

Naast de rol van professionals moet ook de rol van zorgers erkend en gewaardeerd worden.

Het Japanse Fureai Kippu-systeem (FK) is in dit verband interessant (2).

2.8.1.

De EU zou inspiratie kunnen putten uit het FK-systeem en in een tiental Europese regio’s en/of steden een proefproject met een intergenerationele tijdsbank kunnen opzetten. Als dat efficiënt blijkt, kan ze lidstaten die voor het idee gewonnen zouden zijn suggereren het systeem algemeen in te voeren.

3.   Een doordacht en doeltreffend woonbeleid

3.1.

De problematiek inzake de huisvesting van ouderen is complex en gevoelig. Het uitgangspunt moet steeds de voorkeur van de persoon in kwestie zijn, in overleg met de familie en andere naasten. Een doordacht woonbeleid voor ouderen moet rekening houden met het volgende:

woningen verouderen met hun inwoners. Leven in een ongeschikte woning kan bijdragen tot verarming, verlies van sociale contacten en een verslechterende gezondheid;

de keuze mag niet alleen maar bestaan uit thuis wonen of in een zorginstelling wonen. Er bestaan alternatieve vormen van opvang. Het sociaal-economische potentieel daarvan dient te worden onderzocht, en er dient te worden uitgemaakt welke structuren kunnen worden gecreëerd volgens profiel en pathologie (dagopvangcentra, nachtopvang, wijksteunpunten gericht op zelfstandig functioneren enz.);

er dient een onderscheid te worden gemaakt tussen „cognitieve problemen”en niet zelfstandig kunnen functioneren;

ouderen bij andere ouderen plaatsen biedt geen enkel voordeel voor hun denkvermogen, en het verband tussen mentale en lichamelijke gezondheid bij ouderen is wetenschappelijk aangetoond;

door ouderen samen te plaatsen en zich op verregaande wijze over hen te ontfermen neemt het gevaar voor teruggetrokken en lijdzaam gedrag sterk toe. Een toenemend beroep op medische hulp en een hoger geneesmiddelengebruik zijn het onvermijdelijke gevolg.

3.2.

Het bouwen van zorginstellingen voor afhankelijke ouderen dient doordacht te gebeuren, anders bestaat gevaar voor inefficiëntie en kosten die moeilijk door de ouderen zelf opgebracht kunnen worden. Ook de locatie van zorginstellingen is een aandachtspunt. Respect voor de keuze van het individu om al dan niet naar een zorginstelling te gaan, blijft een absolute vereiste.

3.2.1.

Het beleid inzake gebouwen en stedenbouw moet dynamisch en flexibel zijn en inzetten op intermodale woningen, intergenerationele projecten en sociale inclusiviteit.

3.3.

Technologische vorderingen op het gebied van domotica zijn cruciaal in het te voeren woonbeleid. Deskundige en gekwalificeerde menselijke begeleiding blijft evenwel onontbeerlijk.

3.4.

Het initiatief „ouderenvriendelijke steden”(gesteund door de Wereldgezondheidsorganisatie) heeft als eerste doel om actief ouder worden te promoten door tegelijk in te zetten op de gezondheid, participatie en veiligheid van ouderen. Een ouderenvriendelijke stad maakt eerst een balans op (o.a. een evaluatie van de structuren en diensten voor ouderen) en stelt vervolgens een plan op om een reeks prioriteiten waar te maken op het terrein.

De EU zou een programma kunnen opzetten met een reeks proefprojecten op het vlak van ouderenvriendelijke steden. Die zouden betrekking hebben op diverse stedelijke omgevingen, van wijken van (zeer) grote steden tot provinciesteden.

4.   De herwaardering van professionals en sterke opleidingen

4.1.

In een verouderende samenleving moet de focus liggen op het aanpakken van symptomen en hun variabiliteit. Er zijn meer professionals nodig om systemen en procedures te ontwikkelen. Zo zullen er meer mensen werkzaam worden in de revalidatie en de telegeneeskunde.

Collectieve overeenkomsten die via sociaal overleg tot stand zijn gekomen, zijn wenselijk om het grote verloop van werknemers in de sector tegen te gaan. Zorgwerkers moeten meer aanzien en een beter salaris krijgen.

4.2.

Statistisch gezien, en los van het onderzochte scenario, zullen de meeste banen er potentieel bijkomen in de thuishulpsector. Beroepen in de zorg- of hulpverlening aan kwetsbare personen zijn in hun geheel relatief minder conjunctuurgevoelig, en verwacht wordt dat het aantal banen er sterk zal groeien. Hetzelfde geldt voor verpleeghulpen, zorghulpen en verpleegkundigen.

4.3.

Alle geraadpleegde vakliteratuur is het erover eens: in de zorgverlening en de diensten voor ouderen zal een potentieel gigantisch aantal banen ontstaan, want Europa is sterk aan het vergrijzen. De grootste opgave zit in de financiering van deze banen, die momenteel slecht betaald zijn in verhouding tot hun toegevoegde waarde, de toewijding van het personeel en de moeilijke werkomstandigheden.

4.4.

Ook scholingsmaatregelen voor zorgers dienen te worden ondersteund, want hun aanwezigheid en activiteiten vormen een aanvulling op die van professionals en zijn uiterst belangrijk voor het welzijn van de oudere. De EU zou het initiatief kunnen nemen tot een daadkrachtig beleid ter ondersteuning van mantelzorgers en kunnen voorstellen dat lidstaten hun sociale wetgeving aanpassen. Concreet zouden zorgers een bijzondere status moeten worden toegekend.

4.5.

De doelgroep van beroepsopleidingen inzake diensten voor ouderen is over het algemeen laag- (of zelfs niet) gekwalificeerd, en weinig vertrouwd met traditionele leertrajecten. Het heeft echter wel empirische kennis. Er zou daarom een kader moeten worden vastgesteld voor het opzetten van opleidingsexperimenten die uitgaan van atypische „kennis”(knowhow en levensvaardigheid). Het EESC beveelt een aanpak aan waarbij, zonder het cognitief leren links te laten liggen, een didactische methode wordt gehanteerd die, bij het bepalen van de juiste vaardigheidsprofielen, focust op de opgedane kennis en vaardigheden.

4.6.

Het is zaak het doelpubliek op weg te helpen naar de nodige technische kennis en de toegang tot opleiding(smodaliteiten) te faciliteren via:

ict- (en andere) tools om toegang te krijgen tot theorie en informatie;

speciale gelegenheden voor uitwisselingen;

de toewijzing van een vaste mentor;

het creëren van onlinegemeenschappen om kennis en praktijken uit te wisselen.

4.7.

Aan het bovenstaande dient bijzondere aandacht te worden besteed in het programma Erasmus+. Daarnaast moet de Europese begrotingsautoriteit het overleg inleiden en ondersteunen via een begrotingslijn „experimentele maatregelen”.

5.   Een adequaat financieringsbeleid

5.1.

Voor het principe van de universele toegang tot diensten voor ouderen kan worden voortgebouwd op het principe van het Europees platform voor ouderen (AGE Platform Europe), namelijk dat dergelijke diensten beschikbaar moeten zijn tegen een prijs die de levenskwaliteit, de waardigheid en de vrije keuze vrijwaart.

5.2.

Ouder wordende mensen blijven direct en indirect een rol spelen in het sociaal weefsel. Naarmate de zelfstandigheid afneemt, gaan ze ook een „passieve”sociale rol spelen; daardoor ontstaan directe en indirecte banen om het nodige ondersteunende netwerk te organiseren. Op dat moment kan de samenleving al haar vaardigheden en middelen aanwenden om erover te waken dat er goed voor haar oudere leden wordt gezorgd.

5.3.

Diensten voor ouderen krijgen doorgaans ruime steun van de overheid via mechanismen om de vraag van particuliere huishoudens te financieren. Door de commercialisering en de exploitatie van deze diensten zijn de rol van de overheid en het beheer van deze diensten echter aan het veranderen. Van verstrekkers van diensten voor afhankelijke personen evolueren de staat en de lokale overheden naar marktregulatoren die procedures invoeren om de efficiëntie van de markt en het vertrouwen van de begunstigden te garanderen. Dat gebeurt hoofdzakelijk via controle op de mensen uit de praktijk, de kwaliteit van de dienstverlening en de verspreiding van informatie. Het EESC wenst dat de Commissie de lidstaten aanbeveelt te zorgen voor markttransparantie en kwaliteitsvereisten in de dienstverlening aan ouderen.

5.4.

Om de vraag naar diensten voor ouderen daadwerkelijk te kunnen financieren, is het zaak de lidstaten aan te moedigen een zelfstandigheidsverzekering (ZV) in te voeren, die bij voorkeur in het socialezekerheidsstelsel wordt geïntegreerd. Die verzekering moet inclusief zijn, om diensten en voorzieningen te dekken die een effectieve zelfstandigheid mogelijk maken. De ZV zou de noden moeten dekken voor thuiszorg en thuisdiensten, alsook voor een tijdelijk of definitief verblijf in een zorginstelling.

5.5.

Nationale socialezekerheidsstelsels zullen die niet alleen uit de belastinginkomsten kunnen financieren. Daarom dienen er andere publieke en particuliere financieringsbronnen aan te worden gekoppeld, waaronder de pensioenfondsen.

Het is wenselijk dat de Commissie een grootschalig prospectief sociaal-economisch onderzoek opstart over de financiering van banen in de dienstverlening aan ouderen in de EU. Die studie zou de verschillende kanalen van publieke en particuliere financiering moeten behandelen, voorstellen moeten bevatten voor investeringsmechanismes op basis van publiek-private partnerschappen en een reeks aanbevelingen moeten bevatten voor zowel het supranationale als het nationale niveau. De contouren van dat onderzoek dienen te worden uitgetekend ter gelegenheid van een financiële rondetafel waarop de voornaamste actoren op het vlak van de hulpverlening aan ouderen worden uitgenodigd.

Brussel, 15 mei 2019.

De voorzitter

van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Luca JAHIER


(1)  Dit advies vormt een aanvulling op het advies van het EESC van 13 december 2012 over tendensen en gevolgen van de toekomstige ontwikkelingen op het gebied van persoonsgebonden, sociale, medische en onderwijsdiensten in de Europese Unie (PB C 44 van 15.2.2013, blz. 16) en het advies van het EESC van 14 februari 2018 over industriële veranderingen in de gezondheidssector (PB C 227 van 28.6.2018, blz. 11). Het houdt ook rekening met de aanbeveling van de Commissie van 2 juli 2008 betreffende grensoverschrijdende interoperabiliteit van systemen voor elektronische medische dossiers en de aanbeveling van de Commissie van 6 februari 2019 betreffende een Europees uitwisselingsformaat voor elektronische patiëntendossiers.

(2)  Japan (het snelst vergrijzende land van de OESO) heeft het Fureai Kippu-systeem ingevoerd, een netwerk van wederzijdse bijstand op lokaal niveau gekoppeld aan een „tijdsbank” , bedoeld om de bevolking aan te moedigen om als vrijwilliger op te treden. Het systeem werkt volgens het subsidiariteitsbeginsel en bestrijkt iedere vorm van hulpverlening aan ouderen of mensen met een handicap die buiten de ziektekostenverzekering valt.


Top