EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62018TN0726

Zaak T-726/18: Beroep ingesteld op 7 december 2018 — Melin/Parlement

PB C 65 van 18.2.2019, p. 42–42 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

18.2.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 65/42


Beroep ingesteld op 7 december 2018 — Melin/Parlement

(Zaak T-726/18)

(2019/C 65/54)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Joëlle Melin (Aubagne, Frankrijk) (vertegenwoordiger: F. Wagner, advocaat)

Verwerende partij: Europees Parlement

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

de exceptie van onwettigheid ontvankelijk te verklaren en de artikelen 33 en 68 van de uitvoeringsbepalingen van het Statuut van de leden van het Europees Parlement (hierna: „uitvoeringsbepalingen”) onwettig te verklaren en derhalve;

vast te stellen dat het besluit van 4 oktober 2018 van de secretaris-generaal van het Europees Parlement geen rechtsgrondslag heeft;

ten gronde:

nietig te verklaren het besluit van de secretaris-generaal van het Europees Parlement van 4 oktober 2018, waarvan bij brief D316037 van 10 oktober 2018 kennis is gegeven, dat werd vastgesteld op grond van artikel 68 van besluit 2009/C 159/01 van het Bureau van het Europees Parlement van 19 mei en 9 juli 2008 houdende de uitvoeringsbepalingen van het Statuut van de leden van het Europees Parlement, zoals gewijzigd, waarbij jegens verzoekster een schuldvordering ten bedrage van 130 339,35 EUR is vastgesteld uit hoofde van bedragen die onverschuldigd zijn uitgekeerd in het kader van parlementaire assistentie, en de terugvordering ervan werd gemotiveerd;

nietig te verklaren debetnota nr. 2018-888 waarbij verzoekster ervan op de hoogte werd gesteld dat jegens haar een schuldvordering was vastgesteld ingevolge het besluit van de secretaris-generaal van 4 oktober 2018 tot terugvordering van in het kader van parlementaire assistentie onverschuldigd uitgekeerde bedragen op grond van artikel 68 van de uitvoeringsbepalingen en de artikelen 78 en 79 van het Financieel Reglement;

het Europees Parlement te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij drie middelen aan.

1.

Eerste middel, ontleend aan een exceptie van onwettigheid wegens schending van de beginselen van rechtszekerheid en gewettigd vertrouwen door de artikelen 33 en 68 van de bij besluit van 19 mei en 9 juli 2008 van het Bureau van het Europees Parlement vastgestelde uitvoeringsbepalingen van het Statuut van de leden van het Europees Parlement, met name omdat zij onduidelijk en onnauwkeurig zijn.

2.

Tweede middel, ontleend aan de schending van vormvoorschriften voor zover het bestreden besluit het niet mogelijk maakt te vernemen waarom juist de documenten die ten bewijze van het geleverde werk zijn ingediend niet in aanmerking zijn genomen. Om die reden is het besluit niet gemotiveerd, hetgeen een schending is van artikel 41 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, waarin het recht op behoorlijk bestuur is neergelegd.

3.

Derde middel, ontleend aan schending van verzoeksters rechten omdat zij niet mondeling is gehoord door de secretaris-generaal maar slechts via een schriftelijke procedure.


Top