Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52014IP0032

    Resolutie van het Europees Parlement van 15 januari 2014 over de herindustrialisering van Europa ter bevordering van concurrentievermogen en duurzaamheid (2013/2006(INI))

    PB C 482 van 23.12.2016, p. 89–109 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    23.12.2016   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 482/89


    P7_TA(2014)0032

    Herindustrialisering van Europa ter bevordering van concurrentievermogen en duurzaamheid

    Resolutie van het Europees Parlement van 15 januari 2014 over de herindustrialisering van Europa ter bevordering van concurrentievermogen en duurzaamheid (2013/2006(INI))

    (2016/C 482/13)

    Het Europees Parlement,

    gezien artikel 173 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (oud artikel 157 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschappen) betreffende het industriebeleid van de EU, waarin met name het concurrentievermogen van de Europese industriesector wordt genoemd,

    gezien de mededeling van de Commissie van 10 oktober 2012 getiteld „Een sterkere Europese industrie om bij te dragen tot groei en economisch herstel” (COM(2012)0582),

    gezien Richtlijn 2012/27/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 betreffende energie-efficiëntie (1),

    gezien het voorstel van de Commissie van 29 november 2012 voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad inzake een nieuw algemeen milieuactieprogramma voor de Europese Unie voor de periode tot en met 2020, getiteld „Goed leven, binnen de grenzen van onze planeet” (COM(2012)0710),

    gezien het voorstel van de Commissie van 30 november 2011 voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een programma voor het concurrentievermogen van ondernemingen en voor kleine en middelgrote ondernemingen (2014-2020) (COM(2011)0834),

    gezien de mededeling van de Commissie van 31 juli 2012 getiteld „Strategie voor het duurzame concurrentievermogen van de bouwsector en de ondernemingen in die sector” (COM(2012)0433),

    gezien de mededeling van de Commissie van 25 juni 2008 met als titel „Denk eerst klein — een 'Small Business Act' voor Europa” (COM(2008)0394),

    gezien de mededeling van de Commissie van 4 november 2008 getiteld „Het grondstoffeninitiatief — voorzien in onze kritieke behoeften aan groei en werkgelegenheid in Europa” (COM(2008)0699),

    gezien de mededeling van de Commissie van 3 maart 2010 getiteld „Europa 2020 — Een strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei” (COM(2010)2020),

    gezien de mededeling van de Commissie van 6 oktober 2010 getiteld „Europa 2020-kerninitiatief Innovatie-Unie” (COM(2010)0546),

    gezien de mededeling van de Commissie van 20 september 2011 getiteld „Stappenplan voor efficiënt hulpbronnengebruik in Europa” (COM(2011)0571),

    gezien de mededeling van de Commissie van 14 oktober 2011 getiteld „Het industriebeleid: het concurrentievermogen versterken” (COM(2011)0642),

    gezien de mededeling van de Commissie van 15 december 2011 getiteld „Stappenplan Energie 2050” (COM(2011)0885),

    gezien de mededeling van de Commissie van 13 februari 2012 getiteld „Innovatie voor duurzame groei: een bio-economie voor Europa” (COM(2012)0060),

    gezien de mededeling van de Commissie van 30 mei 2012 getiteld „Actie voor stabiliteit, groei en werkgelegenheid” (COM(2012)0299),

    gezien de mededeling van de Commissie van 26 juni 2012 getiteld „Een Europese strategie voor sleuteltechnologieën — een brug naar groei en banen” (COM(2012)0341),

    gezien het groenboek van de Commissie van 20 maart 2013 over de „Langetermijnfinanciering van de Europese economie” (COM(2013)0150),

    gezien het groenboek van de Commissie van 27 maart 2013 over „Een kader voor het klimaat- en energiebeleid voor 2030” (COM(2013)0169),

    gezien het werkdocument van de diensten van de Commissie bij de mededeling van de Commissie van 4 november 2008 getiteld „Het grondstoffeninitiatief — voorzien in onze kritieke behoeften aan groei en werkgelegenheid in Europa” (COM(2008)0699 — SEC(2008)2741),

    gezien het werkdocument van de diensten van de Commissie van 26 september 2012 over de concurrentiepositie van geavanceerde industrietakken in Europa („Competitiveness of the European high-end industries” — SWD(2012)0286),

    gezien het werkdocument van de Commissie van 10 oktober 2012 bij de mededeling getiteld „Een sterkere Europese industrie om bij te dragen tot groei en economisch herstel — actualisering van de mededeling over het industriebeleid” (SWD(2012)0297),

    gezien het werkdocument van de Commissie van 10 oktober 2012 getiteld „European Competitiveness report 2012. Reaping the benefits of Globalisation” („Verslag over het Europese concurrentievermogen 2012. De vruchten van de globalisering plukken”) (SWD(2012)0299),

    gezien het werkdocument van de Commissie van 11 april 2013 getiteld „Industrial relations in Europe 2012” („Arbeidsverhoudingen in Europa 2012”) (SWD(2013)0126),

    gezien de mededeling van de Commissie van 18 juni 2013 getiteld „Follow-up van de Commissie van de 'top 10'-raadpleging over EU-regels voor kleine en middelgrote ondernemingen” (COM(2013)0446),

    gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 17 april 2013 over de mededeling van de Commissie getiteld „Strategie voor het duurzame concurrentievermogen van de bouwsector en de ondernemingen in die sector” (2),

    gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 20 maart 2013 getiteld „Participatie en betrokkenheid van werknemers als sleutelfactoren voor goede bedrijfspraktijken en evenwichtige oplossingen om uit de crisis te geraken” (3),

    gezien zijn resolutie van 11 maart 2010 over investeren in de ontwikkeling van koolstofarme technologieën (SET-plan) (4),

    gezien zijn resolutie van 7 september 2010 over de ontwikkeling van het werkgelegenheidspotentieel van een nieuwe duurzame economie (5),

    gezien zijn resolutie van 25 november 2010 over mensenrechten, sociale normen en milieunormen in internationale handelsovereenkomsten (6),

    gezien zijn resolutie van 9 maart 2011 over een industriebeleid voor het tijdperk van de globalisering (7),

    gezien zijn resolutie van 13 september 2011 over een doeltreffende grondstoffenstrategie voor Europa (8),

    gezien zijn resolutie van 24 mei 2012 over het efficiënt gebruik van hulpbronnen in Europa (9),

    gezien zijn resolutie van 14 juni 2012 over de „Toekomst van de Single Market Act” (10),

    gezien zijn resolutie van 23 oktober 2012 over kleine en middelgrote ondernemingen (kmo's): concurrentievermogen en zakelijke kansen (11),

    gezien zijn resolutie van 21 november 2012 over de gevolgen voor het milieu van de winning van schaliegas en schalieolie (12),

    gezien zijn resolutie van 21 november 2012 over industriële, energetische en andere aspecten van schaliegas en -olie (13),

    gezien zijn resolutie van 14 maart 2013 over het Stappenplan Energie 2050, een toekomst met energie (14),

    gezien zijn resolutie van 15 maart 2012 over een Routekaart naar een concurrerende koolstofarme economie in 2050 (15),

    gezien zijn resolutie van 21 mei 2013 over uitdagingen en kansen voor hernieuwbare energie in de Europese interne energiemarkt (16),

    gezien zijn resolutie van 21 mei 2013 over regionale strategieën voor industriegebieden in de Europese Unie (17),

    gezien zijn resolutie van 11 juni 2013 over sociale huisvesting in de Europese Unie (18),

    gezien zijn resolutie van 2 juli 2013 over de bijdrage van coöperaties aan de bestrijding van de crisis (19),

    gezien zijn debat van 4 februari 2013 naar aanleiding van de verklaring van de Commissie over het herstel van de Europese industrie tegen de achtergrond van de huidige moeilijkheden (2013/2538(RSP)),

    gezien de conclusies van de 3208e bijeenkomst van de Raad Concurrentievermogen van 10 en 11 december 2012 getiteld „Een sterkere Europese industrie om bij te dragen tot groei en economisch herstel”,

    gezien het in opdracht van de Commissie opgestelde verslag getiteld „EU industrial structure 2011 — Trends and Performance” („Industriële structuur van de EU 2011 — trends en prestaties”) van 2011,

    gezien het verslag over de in opdracht van het Comité van de Regio's in april 2013 uitgevoerde studie over het Europa 2020-initiatief getiteld „Industriebeleid in een tijd van mondialisering”,

    gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 18 juni 2013 over „Een sterkere Europese industrie om bij te dragen tot groei en economisch herstel — Actualisering van de mededeling van de Commissie over het industriebeleid” (20),

    gezien het advies van het Comité van de Regio's van 11 april 2013 inzake „Een sterkere Europese industrie om bij te dragen tot groei en economisch herstel” (21),

    gezien artikel 48 van zijn Reglement,

    gezien het verslag van de Commissie industrie, onderzoek en energie en de adviezen van de Commissie internationale handel, de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken, de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid, de Commissie interne markt en consumentenbescherming, de Commissie regionale ontwikkeling en de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid (A7-0464/2013),

    A.

    overwegende dat de Europese industrie een niet eerder geziene crisis doormaakt en zich met tal van belemmeringen geconfronteerd ziet die haar concurrentievermogen aantasten;

    B.

    overwegende dat de door de Europese Commissie voorgelegde cijfers ambitieus doch voorwaardelijk zijn, aangezien ze gekoppeld zijn aan tal van factoren die nog onvoldoende geïdentificeerd zijn;

    C.

    overwegende dat de Europese industrie een sleutelrol speelt en een belangrijk onderdeel van de oplossing voor de crisis vormt;

    D.

    overwegende dat de industriële concurrenten van Europa al jarenlang sterke industriële strategieën ontwikkelen;

    E.

    overwegende dat de EU een strategie nodig heeft om de economische en financiële crisis aan te pakken en een impuls te geven aan een nieuwe economische dynamiek;

    F.

    overwegende dat de Commissie moet worden geprezen vanwege het feit dat zij de aanzet geeft tot een industriebeleid met haar mededeling die ten doel heeft een industriële omslag tot stand te brengen;

    G.

    overwegende dat de gezamenlijke toekomst van Europa als vestigingsplaats voor bedrijven in een moderniseringsoffensief ligt dat innovatiecentra versterkt en de ontwikkelingsachterstand van industrieel en structureel zwakke regio’s wegwerkt;

    H.

    overwegende dat de verminderde beschikbaarheid van krediet een beperking vormt voor investeringen en zowel de innovatie als de invoering van nieuwe, efficiënte technologieën belemmert; overwegende dat een industriebeleid in Europa derhalve een robuuste financiële architectuur vereist die investeringen bevordert;

    I.

    overwegende dat de financieringsvoorwaarden in Zuid-Europa strenger zijn, waardoor gerichte financieringsoplossingen nodig zijn;

    J.

    overwegende dat de lidstaten zich zouden moeten baseren op methoden voor industriële herstructurering die in Europa en in andere landen tot successen hebben geleid;

    K.

    overwegende dat de Commissie erop heeft gewezen dat de Europese industrie haar aantrekkelijkheid mogelijk zal herwinnen als gevolg van een verwachte afname van de wereldwijde loonverschillen;

    L.

    overwegende dat het scheppen van betere algemene omstandigheden voor een Europees industriebeleid de verwezenlijking en effectieve werking van de interne markt van de EU in het kader van een sociale markteconomie inhoudt;

    M.

    overwegende dat Europa de hoogste prioriteit moet geven aan het veiligstellen van de productiesectoren en de knowhow en tegelijkertijd de industrie in staat moet stellen haar mondiale concurrentievermogen te herwinnen;

    N.

    overwegende dat de energiekosten voor de industrie en de toenemende verschillen in energieprijzen tussen Europa en andere industrielanden (met name de Verenigde Staten) een steeds belangrijker rol zullen spelen indien niet naar behoren op de huidige ontwikkelingen wordt gereageerd;

    O.

    overwegende dat, gezien de mondiale uitdagingen, energie- en hulpbronnenefficiëntie de kern moeten vormen van de inspanningen gericht op vernieuwing van de Europese industriesector wil de Europese industrie in de toekomst concurrerend blijven;

    P.

    overwegende dat de EU behoefte heeft aan een aanpak van het industrieel beleid waarin concurrentievermogen, duurzaamheid en fatsoenlijk werk worden gecombineerd om de voornaamste maatschappelijke uitdagingen aan te pakken;

    Q.

    overwegende dat moet worden gegarandeerd dat het energie-, klimaat-, milieu-, industrie- en handelsbeleid van de EU op elkaar worden afgestemd om zo een goed evenwicht te vinden tussen de doelstellingen van het klimaat- en milieubeschermingsbeleid en de RISE-doelstellingen;

    R.

    overwegende dat de arbeidsproductiviteit de afgelopen decennia veel meer is toegenomen dan de hulpbronnenproductiviteit, terwijl uit ramingen blijkt dat arbeidskosten minder dan 20 % van de productiekosten vertegenwoordigen, terwijl hulpbronnen 40 % uitmaken;

    S.

    overwegende dat de EU tevens over een immense innovatiecapaciteit beschikt en dat zes lidstaten tot de top tien van de vijftig meest innovatieve landen ter wereld behoren;

    T.

    overwegende dat het industriebeleid een belangrijke sociale dimensie heeft die van invloed is op alle lagen van de maatschappij;

    U.

    overwegende dat voor een Europees industriebeleid een sterke beroepsbevolking noodzakelijk is, terwijl gemiddeld slechts 7 % van de laaggeschoolde beroepsbevolking een opleiding heeft gevolgd;

    Een strategie voor de opleving van de industrie voor een duurzaam Europa (RISE-strategie): Beginselen, doelstellingen en governance

    1.

    is verheugd over de speciale aandacht van de Commissie voor het industriebeleid, aangezien deze aandacht van wezenlijk belang is voor de economische ontwikkeling en het concurrentievermogen en om de welvaart op lange termijn te waarborgen en het probleem van de werkloosheid op te lossen, gezien het feit dat één op de vier banen door de industrie wordt gecreëerd, die werk biedt aan rond 34 miljoen mensen; onderstreept dat het industriebeleid de zwakke punten van de Europese economie moet aanpakken, zoals het gebrek aan investeringen in O&O, de ontwikkeling van de energieprijzen, bureaucratische rompslomp of de moeilijke toegang tot financiering; wijst erop dat de industrie goed is voor 80 % van de uitgaven op het gebied van O&O en dat industriële goederen bijna 75 % van de Europese uitvoer uitmaken; benadrukt dat de industrie verantwoordelijk is voor een groot deel van de waardecreatie in de economie en dat elke arbeidsplaats in de industrie bovendien circa twee extra arbeidsplaatsen in de toeleverings- en dienstensector oplevert;

    2.

    benadrukt dat de toekomstige industriële kracht van Europa ligt in een strategie voor de opleving van de industrie voor een duurzaam Europa (Renaissance of Industry for a Sustainable Europe — RISE), die technologische, zakelijke, financiële, ecologische en sociale innovatie nastreeft met het oog op een derde industriële revolutie en tevens een efficiëntiestrategie omvat die gericht is op de herindustrialisering van Europa en de versterking van de Europese economie als geheel en als antwoord dient op de toenemende sociale uitdagingen; voert aan dat de RISE-strategie nieuwe markten, onder meer voor nieuwe en innovatieve producten en diensten, kan creëren en nieuwe bedrijfsmodellen en creatieve ondernemers en ondernemingen, nieuwe banen en fatsoenlijk werk kan voortbrengen, hetgeen leidt tot een industriële vernieuwing met economische dynamiek, vertrouwen in de economie en economisch concurrentievermogen; is ervan overtuigd dat het behoud van sterke productiesectoren en knowhow een van de belangrijkste prioriteiten vormt en dat open markten, de beschikbaarheid van energie en grondstoffen alsook innovatie, een efficiënt gebruik van energie en hulpbronnen hoofdpijlers van een dergelijke concurrentiestrategie zijn; wijst erop dat een betrouwbare toekomstgerichte infrastructuur op het gebied van vervoer, energieproductie en –distributie en telecommunicatie eveneens van groot belang is;

    3.

    is van mening dat de RISE-strategie moet worden verankerd in een milieuverantwoorde en sociale markteconomie overeenkomstig de beginselen van ondernemerschap, eerlijke concurrentie, het langetermijndoel van een internalisering van externe kosten, een verantwoord financieel beleid en milieubewuste economische kaderregelingen; stelt dat het industriebeleid van de Europese Unie moet stroken met een visie die is gebaseerd op innovatie, duurzaamheid en concurrentievermogen die gericht is op een versterking van productiesectoren, knowhow en de kringloopeconomie; merkt op dat de industrie en ondernemingen een cruciale rol spelen doordat zij duurzaamheid bevorderen en wijst op het belang van transparantie in de toeleveringsketens;

    4.

    benadrukt dat er voor de RISE-strategie een kortetermijnagenda voor het veiligstellen van het productieapparaat en de knowhow nodig is om een antwoord te bieden op de dringende uitdagingen (overcapaciteit in de productie, herstructureringen, oneerlijke concurrentie) in bepaalde sectoren, alsook een stappenplan en een tijdschema binnen een langetermijnkader dat is gebaseerd op een benadering met duidelijke en vaste doelstellingen, wettenschappelijk onderbouwde indicatoren en op een levenscyclus- en kringloopeconomiebenadering die ertoe bijdraagt dat investeringen in de richting van creativiteit, vaardigheden, innovatie en nieuwe technologieën worden geleid, prikkels voor dergelijke investeringen biedt en de modernisering, de duurzaamheid en het concurrentievermogen van de industriële basis van Europa bevordert door een op de waardeketen gericht beleid dat ondernemingen van elke mogelijke omvang omvat, voldoende aandacht besteedt aan de industriële basissectoren en bijdraagt tot het behoud van de productieketen in Europa; is van oordeel dat een dergelijke modernisering zowel op sleutelindustrieën als op nieuwe industrietakken gebaseerd moet zijn en gericht moet zijn op groei, in overeenstemming met de beginselen van duurzame ontwikkeling;

    5.

    benadrukt dat het industriebeleid alle beleidsdomeinen integreert die een impact hebben op de industrie; erkent dat het industriebeleid de voornaamste maatschappelijke en milieu-uitdagingen van de Europa 2020-strategie en de bijbehorende doelstellingen en streefdoelen, waaronder toekomstige doelen op het gebied van energie, hulpbronnen, werkgelegenheid, de industrie en het klimaat, moet aanpakken en doeltreffend in het Europees semester en de nationale hervormingsprogramma’s moet worden geïntegreerd om de nodige randvoorwaarden voor investeringen te creëren en banen van goede kwaliteit te scheppen, met name voor jongeren; verzoekt de Commissie haar communicatie over haar verbintenissen ten behoeve van het industriebeleid te verbeteren, teneinde het vertrouwen van de investeerders, werknemers en burgers in het Europese optreden te herstellen;

    6.

    stelt vast dat het aandeel van de Europese industrie in het gemeenschappelijk Europees bruto binnenlands product (BBP) in 15 jaar tijd van 20 naar 15 % is gedaald;

    7.

    is van mening dat de RISE-strategie ambitieuze en realistische industriële doelen moet nastreven; merkt op dat voor het kerndoel van 20 % jaarlijks 400 000 nieuwe industriële banen zouden moeten worden gecreëerd; is sterk voorstander van de doelstelling van 20 % en meent dat deze als richtinggevend doel moet worden beschouwd dat aansluit bij de 20-20-20-doelstellingen van de EU;

    8.

    is van mening dat deze streefdoelen de nieuwe realiteiten in de industrie moeten weerspiegelen, zoals de integratie van verwerkende activiteiten en dienstverlening („manu-services”) en de omschakeling op een gegevensgestuurde economie en productie met toegevoegde waarde; verzoekt de Commissie in dit verband haar werkzaamheden met betrekking tot doelen te evalueren en te onderbouwen en de indeling van industriesectoren te herzien;

    9.

    onderstreept dat de activiteiten van de industriële sectoren het mogelijk maken om crises te doorstaan, ook vanwege de diensteneconomie die zij rond hun productie ontwikkelen;

    10.

    verzoekt de Commissie haar engagement om indicatoren op te stellen om het herindustrialiseringsproces te controleren en te evalueren, na te komen; onderstreept het feit dat deze indicatoren niet alleen kwantitatief, maar ook kwalitatief van aard moeten zijn, om ervoor te zorgen dat het proces in kwestie duurzaam is en dat het verenigbaar is met de bescherming van het milieu;

    11.

    verwacht dat de RISE-strategie, mits naar behoren ten uitvoer gelegd, voor een opleving van de industrie en een terugkeer van de industriële productie naar de EU kan zorgen, waarbij aandacht dient te worden besteed aan het beheer van toeleveringsketens en rekening moet worden gehouden met specifieke regionale en lokale industrieculturen;

    12.

    benadrukt dat de RISE-strategie alleen succes zal hebben indien deze wordt ondersteund door een passend, duidelijk en voorspelbaar macro-economisch kader onder vermijding van tegenstrijdig beleid, en door de noodzakelijke begrotingsmiddelen om publieke en particuliere investeringen aan te trekken en het wereldwijde concurrentievermogen van de EU te bevorderen; betreurt dat momenteel in de EU een macro-economisch beleid wordt gevoerd dat niet voldoende toegang biedt tot kapitaal voor investeringen en innovatie, in het bijzonder voor kmo's, en zodoende niet strookt met het industriebeleid; verlangt in dit verband een Europese strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei en betreurt de bezuinigingen van de Raad op rubriek 1A van het meerjarig financieel kader (MFK), met name op Horizon 2020, COSME en de financieringsfaciliteit voor Europese verbindingen; verzoekt de lidstaten de financiële kracht van die programma’s aanzienlijk te vergroten;

    13.

    onderstreept dat de schepping van een eigen inkomstenbron voor de Europese begroting een positief effect zou kunnen hebben op de herindustrialisering van Europa;

    14.

    benadrukt dat het industriebeleid van de EU duidelijk gedefinieerd moet worden, aangezien er in de EU en in de lidstaten op dit moment sprake is van diverse uiteenlopende praktijken en tendensen op het gebied van industriebeleid;

    15.

    juicht de transversale aanpak van het industriebeleid van de Commissie toe en onderstreept het belang van een holistische aanpak die samenhangend is en wordt gecoördineerd op gebieden waar alle andere beleidsdomeinen (zoals concurrentie, handel, energie, milieu, innovatie, structuurfondsen, de interne markt enz.) rekening houden met de doelstellingen van de RISE-strategie; herinnert in dit verband aan de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal (EGKS) die bewijst dat een geïntegreerde en innovatieve aanpak op het gebied van het industriebeleid succesvol kan zijn en dat een dergelijke aanpak groei en werkgelegenheid creëert, zijn eigen integratie en het sociaal partnerschap bevordert; is van mening dat de RISE-strategie eerder op een horizontaal dan op een verticaal concept voor het industriebeleid moet worden gebaseerd; is van mening dat bij sectorspecifieke maatregelen de nodige aandacht moet worden besteed aan de industriële basissectoren, maar dat zij tegelijkertijd een stimulerend effect moeten hebben op waardeketens en activiteitenclusters met een groot groeipotentieel en verband moeten houden met sectorale specialisatie ter bevordering van hightechstrategieën en op een hoge toegevoegde waarde gerichte strategieën alsook van innovatie, vaardigheden, ondernemerschap, werkgelegenheid en, creativiteit; neemt in dit verband nota van de sectorale strategieën voor de automobielindustrie (Cars 2020) en de staalindustrie (Actieplan voor staal) en verzoekt de Commissie deze strategieën met de nodige maatregelen te ondersteunen; roept de lidstaten en de Commissie op voldoende aandacht te besteden aan sectoren die over een gedegen knowhow beschikken, sterk in O&O investeren en veel toegevoegde waarde creëren, ook op het gebied van procesinnovatie;

    16.

    raadt de Commissie om per sector de toegevoegde waarde van de Europese industriële productie in de mondiale productieketens diepgaand te onderzoeken, teneinde te bepalen in hoeverre de industriële sectoren in de afzonderlijke lidstaten zijn verankerd, en om op efficiëntere wijze een gemeenschappelijke strategie ter bescherming van de Europese industriële belangen te ontwikkelen;

    17.

    is van mening dat in de EU een intelligente samenwerking tussen de particuliere sector en overheidsinstellingen nodig is teneinde de vorming van waardeketens in de EU te bevorderen;

    18.

    benadrukt dat het toekomstige cohesiebeleid deel zal uitmaken van de voornaamste EU-instrumenten om industriële innovatie middels slimme specialisatie te bevorderen teneinde de uitdagingen in verband met duurzame energie, klimaatverandering en efficiënt gebruik van materiële en personele middelen het hoofd te bieden; is dan ook van mening dat steun uit hoofde van het toekomstige cohesiebeleid en de Europese structuur- en investeringsfondsen onontbeerlijk is voor de herindustrialisering van de EU en haar regio's door middel van een daadwerkelijk modern, inclusief, duurzaam, energiezuinig en uiterst concurrerend industriebeleid; verzoekt om een betere coördinatie en meer synergie tussen het cohesiebeleid en Horizon 2020-programma's teneinde regionale kweekvijvers voor innovatie te ontwikkelen en innovatie op regionaal niveau zoveel mogelijk te bevorderen;

    19.

    is het met de Commissie eens dat het industriebeleid een doeltreffende, geïntegreerde governancestructuur moet hebben, met inbegrip van monitoring van de bedrijvigheid; herinnert aan de aanbeveling van het Europees Parlement in het verslag Lange over de industrie om een permanente taakgroep van de Commissie op het gebied van het industriebeleid in te stellen, bestaande uit relevante directoraten-generaal, die rekening houdt met de inbreng van de belanghebbenden en belast is met de coördinatie van en het toezicht op de tenuitvoerlegging van het beleid; benadrukt dat het Parlement regelmatig moet worden ingelicht over de ontwikkelingen op het gebied van het industriebeleid en verzoekt de Commissie jaarlijks verslag uit te brengen aan het Parlement over de vorderingen die met de RISE-strategie zijn gemaakt en over de mate waarin de doelstellingen met behulp van de beschikbare instrumenten worden verwezenlijkt; stelt voor dat de taskforces voor de prioritaire actiegebieden eveneens jaarverslagen publiceren; verzoekt de Commissie tevens de overcapaciteiten en herstructureringsuitdagingen van de Europese industrie te onderzoeken en in kaart te brengen om kortetermijnoplossingen voor te stellen, en vraagt de Commissie te waken over eventuele productie verplaatsingen van de productie naar landen buiten de Unie ('offshoring');benadrukt dat de RISE-strategie vraagt om een alliantie van en partnerschap met belanghebbenden uit verschillende takken van de industrie (met inbegrip van kmo's), vakbonden, de academische wereld en het maatschappelijk middenveld, zoals consumentenorganisaties en niet-gouvernementele organisaties; verzoekt de Commissie artikel 173, lid 2, van het Verdrag ten volle te benutten ter bevordering van de RISE-strategie en haar eigen middelen doeltreffender in te zetten; benadrukt dat de communicatie van de Unie over haar industriebeleid bestemd voor de burgers, en met name jongeren, moet worden verbeterd, teneinde het belang van de Europese industrie, haar banen en haar knowhow beter tot zijn recht te doen komen;

    20.

    stelt zich op het standpunt dat de RISE-strategie gericht moet zijn op het scheppen van een aantrekkelijke concurrerende omgeving in Europa die investeringsstromen in de hele EU en al haar regio's, met name in het zuiden van Europa, op gang brengt om nieuwe groei te stimuleren, met name door slimme specialisatie en de vorming van clusters, waaronder transnationale en regionale clusters, en soortgelijke bedrijvennetwerken;

    21.

    prijst het werk van vicevoorzitter Tajani bij de nauwere coördinatie van het industriebeleid met de Raad Concurrentievermogen; erkent dat een industriebeleid voor RISE een gemeenschappelijke basis voor de EU dient te vormen, maar benadrukt dat een dergelijk beleid rekening moet houden met de verschillende nationale en regionale omstandigheden en dat moet worden gezorgd voor coördinatie tussen dit beleid en het industriebeleid van de lidstaten; is voorstander van een sterkere Raad Concurrentievermogen die in samenwerking met de Commissie bijdraagt tot de verticale coördinatie van het beleid op Europees niveau en op het niveau van de regio’s en de lidstaten; wijst erop dat onder meer slimme regelgeving en vermindering van de bureaucratie essentiële voorwaarden zijn voor industriële groei;

    22.

    is van mening dat de verschillende lokale en regionale overheden volledig moeten worden betrokken bij en op gecoördineerde wijze moeten bijdragen aan het herindustrialiseringsproces door prioriteiten vast te stellen, kansen voor en sterke punten van de industrie op hun grondgebied aan te wijzen en de ontwikkeling van het mkb te stimuleren; brengt in herinnering dat kmo's een troef in handen hebben aangezien zij over de juiste omvang en voldoende reactievermogen beschikken om op de veranderingen in te spelen, maar dat zij ook het zwaarst zijn getroffen door de crisis; verzoekt de Commissie en de lidstaten specifieke programma's ter ondersteuning en begeleiding van kmo's in te voeren en hen te helpen om op hun activiteitengebied een industriële voortrekkersrol te spelen; verwelkomt de werkzaamheden die het Comité van de Regio's heeft uitgevoerd en het werk van de Commissie met betrekking tot strategieën voor slimme specialisatie voor de stroomlijning van de EU-financiering met het oog op de Europa 2020-doelstellingen;

    23.

    dringt er bij de lidstaten op aan om in geval van mogelijke wijzigingen van de Verdragen een gemeenschappelijk industrieel beleid op te stellen met vergelijkbare ambities en middelen als het gemeenschappelijk landbouwbeleid, wat heus transnationaal overleg inhoudt met het oog op de ontwikkeling van een gemeenschappelijke strategie met aanzienlijke financiële middelen en instrumenten voor marktregulering die overeenkomen met die waarover de overige grote mondiale handelsgebieden beschikken, bijvoorbeeld in de vorm van een monetair instrument of regels betreffende staatssteun die zijn afgestemd op de behoeften van onze industrie, met eerbiediging van het internationale recht;

    24.

    is verheugd dat de Commissie aandacht heeft voor producenten, met name industriële, en niet alleen voor consumenten;

    25.

    betreurt het feit dat maatregelen ter bestrijding van loon- en sociale dumping, ter bevordering van de participatie van werknemers en ter herstructurering in het Commissievoorstel ontbreken;

    Een offensief op het gebied van innovatie, efficiëntie en duurzame technologie

    26.

    benadrukt dat een strategie voor innovatie, efficiëntie en nieuwe technologie, met inbegrip van technologie, in combinatie met nieuwe bedrijfsmodellen, creativiteit en geavanceerde productieprocessen, de industriële basis van de EU kan doen herleven en moderniseren om zo haar regionale en wereldwijde concurrentievermogen te verhogen; is van mening dat innovatie over de hele linie, rekening houdend met alle belanghebbenden, moet worden bevorderd, van innovatie op de werkvloer en niet-technische innovatie tot hoogtechnologisch O&O in onderzoekslaboratoria; merkt in dit verband op dat werknemers proactief bij het innovatieproces moeten worden betrokken om zo de ontwikkeling van innoverende bedrijven te stimuleren die in economisch, sociaal en ecologisch opzicht een leidende positie innemen; onderstreept dat het nodig is de juiste randvoorwaarden te creëren en is van oordeel dat het van fundamenteel belang is voorwaarden te creëren die bevorderlijk zijn voor het functioneren en het concurrentievermogen van ondernemingen; is van mening dat de kennisbasis van Europa moet worden versterkt, dat de versnippering moet worden tegengegaan door in de wetenschap en in het onderwijs uitmuntende prestaties te stimuleren, dat de voorwaarden moeten worden geschapen om goede ideeën om te zetten in verhandelbare producten en dat de toegankelijkheid van financiering voor innovatieve bedrijven moet worden verbeterd, zodat er een voor innovatie gunstige omgeving wordt gecreëerd en de sociale en geografische ongelijkheid wordt opgeheven door de verspreiding van de verworvenheden van innovatie over de gehele Europese ruimte; benadrukt dat in dit verband met name rekening moet worden gehouden met het jaarlijkse innovatieverslag van de Commissie ('Scorebord voor de Innovatie-Unie 2013'), dat laat zien op welke wijze innovaties van invloed zijn op de bevordering van het duurzame concurrentievermogen, een vergelijkende beoordeling van de prestaties inzake onderzoek en innovatie van de lidstaten biedt en de relatieve sterke en zwakke punten van hun onderzoeks- en innovatiesystemen aantoont;

    27.

    is van mening dat de onderzoeks- en innovatiefondsen van de EU als katalysator moeten fungeren en in combinatie met verschillende Europese, nationale en regionale instrumenten en fondsen moeten worden gebruikt; ondersteunt de oprichting van publiek-private partnerschappen (PPP's) in het kader van Horizon 2020 en verzoekt de Commissie voor voldoende hefboomwerking te zorgen om investeringen vanuit de particuliere sector aan te trekken;

    28.

    is verheugd over het feit dat 4 % van de middelen wordt geïmplementeerd middels een specifiek mkb-instrument in het kader van het Horizon 2020-programma;

    29.

    is verheugd over de speciale aandacht van de Commissie voor ecodesign, herbruikbaarheid met 'cradle-to-cradle'-specificaties, de nieuwe duurzaamheidscriteria voor producten en productiemethoden en hulpbronnenefficiëntie in het kader van het concept van de kringloopeconomie; pleit ervoor dat bij wetsontwerpen en studies naar efficiënt hulpbronnengebruik rekening wordt gehouden met de duurzaamheid van hulpbronnen volgens de criteria efficiëntie, rentabiliteit en effecten op de lange termijn; verzoekt de Commissie het denken in termen van levenscycli verder te stimuleren door middel van een geïntegreerd productbeleid dat zich richt op de gehele levenscyclus van een product (‘cradle-to-cradle’-benadering);

    30.

    verwelkomt de actiegebieden van de Commissie en mogelijke PPP's; is echter bezorgd dat onvoldoende rekening is gehouden met grote ontwikkelingen op het gebied van gegevens en informatie- en communicatietechnologie (ICT); is van mening dat breedbanddiensten van essentieel belang zijn voor de ontwikkeling van de EU-industrie, en kunnen bijdragen aan de economische groei en de werkgelegenheid in de EU, en dat investeren in de breedbandinfrastructuur derhalve een prioriteit van de EU moet blijven, om breedbandnetwerken met hoge capaciteit en netwerken met optische vezelkabels te kunnen ontwikkelen; vraagt de Commissie de vorming van clusters in alle actielijnen te ondersteunen en synergieën en overloopeffecten hiertussen te bevorderen;

    31.

    benadrukt dat ICT een centrale rol speelt bij de overschakeling op een duurzame economie op gebieden als dematerialisatie, eco-monitoring, efficiëntie van vervoer en logistiek, e-diensten en gezondheidszorg; is ingenomen met de nieuwe Europese industriestrategie voor elektronica, die erop gericht is de chipproductie in de EU te verdubbelen tot 20 % van de wereldwijde productie; dringt aan op de verdere bevordering van de invoering van ICT in traditionele industriesectoren en de ontwikkeling van nieuwe digitale producten en diensten die bijdragen tot de doelstellingen van duurzame ontwikkeling;

    32.

    is verheugd over het actiegebied met betrekking tot geavanceerde productieprocessen; is van mening dat PPP's zoals SPIRE hiervoor bevorderlijk zouden zijn; is van mening dat het tegen 2016 opzetten van een kennis- en innovatiegemeenschap op het gebied van productie met toegevoegde waarde een prioriteit vormt; verzoekt de Commissie de ervaringen van het EPEC (het Europees PPP-expertisecentrum van de EIB) mee te nemen bij toekomstige PPP's; moedigt de Commissie aan ook tussen lidstaten, industriële sectoren en onderzoeksinstituten synergieën tot stand te brengen op het gebied van geavanceerde productieprocessen; verzoekt de Commissie na te gaan in hoeverre het National Network for Manufacturing Innovation van de VS als model kan fungeren;

    33.

    is ingenomen met het actiegebied „slimme netwerken” en is van mening dat het dienstig zou zijn om de reikwijdte van dit actiegebied te vergroten en het met verdere voorstellen uit te breiden; doet de aanbeveling dat de activiteiten daarbinnen zich ook moeten richten op de aspecten van een adequate energie-infrastructuur, energieopslag en reservecapaciteit die door de Commissie genoemd zijn, zoals een hoogrendabel elektriciteitsnetwerk met interconnectoren dat bijdraagt aan de voltooiing van de interne energiemarkt en waarmee gebruik kan worden gemaakt van duurzame energiebronnen zoals windmolens op zee, en een technologisch hoogwaardige digitale infrastructuur;

    34.

    verzoekt de Commissie een voorstel te doen voor de ontwikkeling van een beleid voor clusters en clusternetwerken met het oog op de samenwerking, met name in de waardeketens, tussen onderling verbonden ondernemingen, toeleveranciers, dienstverleners, universiteiten en onderzoekscentra, dat tevens bevorderlijk is voor het ontstaan van clusters op organische wijze 'van onderop' passend bij de behoeften van ondernemingen of onderzoeksbehoeften; benadrukt het belang van de instelling van transnationale clusters, met name om structureel zwakkere regio's te integreren in de Europese industriële waardeketen, op basis van EU-brede concurrentie waarbinnen deelname van ondervertegenwoordigde landen/regio’s wordt gestimuleerd en zorg wordt gedragen voor de overdracht van knowhow tussen de onderzoekscentra van alle lidstaten; is van mening dat het van cruciaal belang is dat dit aspect in het regionale industriebeleid wordt geïntegreerd; merkt op dat de Commissie ook voldoende aandacht moet besteden aan de ondersteuning van bestaande clusters; moedigt de Commissie aan om clusters op het gebied van hulpbronnenefficiëntie door middel van het toekomstige groene actieplan voor het mkb in te stellen;

    35.

    is verheugd over de strategie voor sleuteltechnologieën waarbij de EU een groot concurrentievoordeel heeft en dit mogelijk kan vergroten gezien haar sterke onderzoeksbasis, maar is van mening dat grotere inspanningen nodig zijn wat betreft het benutten van de resultaten, om dit verwachte concurrentievoordeel te concretiseren; ondersteunt de voorgestelde acties ter verbetering van de coördinatie en de synergieën tussen beleidsmaatregelen en instrumenten, waaronder Horizon 2020, de EIB, de structuurfondsen en andere publieke en private fondsen van de EU; is verheugd over initiatieven ter versterking van clusterspecifieke acties in verband met sleuteltechnologieën en grotere transregionale samenwerking; verzoekt de Commissie het creëren van gesloten verkoopcircuits voor individuele consortia of individuele ondernemingen te vermijden; merkt op dat de financiering van onderzoeksinfrastructuur ten goede moet komen aan en gebruikt moet kunnen worden door zo veel mogelijk actoren;

    36.

    verzoekt de Commissie tot het ontwikkelen van communicatienetwerken naar het voorbeeld van de Smart Cities door samenwerking tussen regio’s en steden te bevorderen waarbij gebieden ontstaan voor een gemeenschappelijk beheer van diensten en de efficiënte productie en consumptie van energie, en waarbij, om een voorbeeld te noemen, de energetische herwaardering de constructie bevordert van gebouwen met een groot technologisch potentieel en een laag energieverbruik;

    37.

    constateert dat de onderzoeks- en innovatieprogramma’s van de Commissie overwegend gericht zijn op 'technology push'; is van mening dat er een algemene behoefte is aan versterking van maatregelen en activiteiten op basis van door de markt gedreven innovatie ('market pull'), die zich lenen om oplossingen effectief op de markt te brengen;

    38.

    verzoekt de Commissie beleidsinstrumenten voor de aanbodzijde te koppelen aan beleidsinstrumenten voor de vraagzijde, door het oprichten van innovatiepartnerschappen (zoals die met betrekking tot „intelligente steden”, „actief ouder worden” en „grondstoffen”) en het ontwikkelen van „leidende markten”, die erop gericht zijn de acceptatie op de markt van nieuwe producten en diensten te bevorderen die tegemoet komen aan de vragen uit de samenleving;

    39.

    verzoekt de Commissie een strategie te ontwikkelen waarmee Europa talent uit het buitenland kan aantrekken en tegelijkertijd relaties kan onderhouden met Europees toptalent in het buitenland; benadrukt dat het belangrijk is om in verbinding te staan met gemeenschappen van EU-emigranten en hen aan te moedigen hun kennis en hun connecties te gebruiken voor zakelijke kansen in de EU;

    40.

    is van mening dat de aansporing van duurzame vormen van toerisme en van de consumptie van lokale producten een stimulans kan geven aan het herstel van landbouw- en artisanale activiteiten en aan de lokale verspreiding van micro-ondernemingen en een belangrijke economische springplank kan vormen die het economisch herstel kan helpen en tegelijkertijd ervoor kan zorgen dat het milieu goed wordt beheerd, dat cultuur en menselijke nederzettingen worden beschermd en dat erosie en landverschuiving worden voorkomen;

    41.

    is van mening dat de sector van de biowetenschappen van strategisch belang is voor de Europese Unie vanwege zijn innovatiepotentieel, zijn positie in de Europese industriële productie, zijn inbreng in termen van directe en indirecte banen en zijn exportpotentieel;

    42.

    is van oordeel dat de EU met het oog op de ontwikkeling van haar industriebeleid politieke keuzes moet maken en haar inspanningen moet richten op strategische sectoren die op de maatschappelijke uitdagingen inspelen door op de Europese knowhow te steunen; moedigt zo de Europese Commissie aan om een strategische agenda op te stellen voor de Europese biowetenschappelijke industrie, zoals vermeld in haar mededeling getiteld „Een sterkere Europese industrie om bij te dragen tot groei en economisch herstel — Actualisering van de mededeling over het industriebeleid”;

    Voltooiing van de interne markt en openstelling van de externe markten voor de RISE-strategie

    43.

    benadrukt dat de Europese interne markt een centrale rol speelt als thuismarkt voor de Europese industrie en dat er een strategie voor de interne markt moet worden ontwikkeld die vraaggestuurde innovatie bevordert, om de acceptatie van nieuwe technologieën te bevorderen en daarmee het creëren van nieuwe markten, bedrijfsmodellen en bedrijfssectoren te ondersteunen; onderstreept dat dit met name van groot belang is als het gaat om de marktintroductie van de resultaten van O&O; benadrukt dat voorspelbare regels en normen op de interne markt — en de doeltreffende toepassing daarvan in de lidstaten — ertoe bijdragen bedrijven degelijke vooruitzichten te verschaffen; verzoekt de Commissie en de lidstaten om de eengemaakte markt voor goederen, energie, telecommunicatie, vervoer en groene producten (zoals door de Commissie in haar initiatief uiteengezet) en voor durfkapitaal zo snel mogelijk te voltooien en het vrije verkeer van onderzoekers, wetenschappelijke kennis en technologie te waarborgen; wijst erop dat het niet voltooien van de interne markt een obstakel vormt voor groei en verzoekt de Commissie om onderzoek naar de impact van de crisis op de interne markt te doen en de kostenverschillen in de EU aan te pakken die voor Europese bedrijven tot een concurrentienadeel ten opzichte van hun concurrenten uit derde landen kunnen leiden; waarschuwt voor het gevaar van concurrentievervalsing tussen de lidstaten als gevolg van de versnippering van de interne markt; vraagt dat de Europese Unie haar samenwerking op het gebied van arbeidsrecht en belastingvoordelen versterkt; dringt er bij de Commissie op aan het gebruik van het ‘Made in Europe’-merk te stimuleren, om de positie van de interne markt en van producten uit Europa te versterken;

    44.

    is verheugd over het voornemen van de Commissie om een horizontaal actieplan te ontwikkelen om de vraag naar innovatieve goederen en diensten te stimuleren; verzoekt de Commissie te volharden in het onderzoek naar de levenscyclus van producten, van grondstoffen tot recycling, teneinde vorderingen te maken bij de invoering van efficiëntiebenchmarks voor producten, waarbij rekening wordt gehouden met de kosteneffectiviteit en het innovatiepotentieel;

    45.

    benadrukt dat overheidsopdrachten een drijvende kracht achter innovatie moeten zijn; herinnert eraan dat overheidsopdrachten integrerend deel uitmaken van het industriebeleid van onze handelspartners; is van mening dat de richtsnoeren voor staatssteun het concurrentievermogen van onze industrie ook moeten versterken door goede praktijken en voorbeelden van onze handelspartners over te nemen, de Europese samenwerking te bevorderen en open te staan voor beleidsmaatregelen die innovatie stimuleren; is van mening dat normalisatie en het toekennen van een milieukeurmerk alsook maatschappelijk verantwoord ondernemen, ook met betrekking tot geïmporteerde goederen, een belangrijke rol spelen bij de bevordering van de acceptatie van nieuwe technologieën; roept de Commissie op prioriteit te geven aan activiteiten ter ondersteuning van normalisatie en interoperabiliteit voor nieuwe opkomende producten, diensten en technologieën, als pijler onder de Europese interne concurrentie en kansen op internationaal handelsgebied;

    46.

    onderkent dat markttoezicht een cruciale pijler is voor het waarborgen van de veiligheid en kwaliteit van producten binnen de interne markt; is ingenomen met het door de Commissie voorgestelde wetgevingspakket betreffende productveiligheid en markttoezicht, waarbij wordt benadrukt welk belang de oorsprongsvermelding kan hebben, niet alleen voor consumenten, maar ook met het oog op een transparanter beleid voor binnenlandse en buitenlandse handel; verzoekt de Commissie de kracht en de efficiëntie van internet te gebruiken bij haar werk met betrekking tot het markttoezicht en mensen de mogelijkheid te geven deel te nemen door gegronde feedback over producten te verschaffen; benadrukt tevens het belang van goed functionerende consumentenbescherming in de Unie;

    47.

    benadrukt dat de voltooiing van de interne digitale markt een belangrijk onderdeel van de industriestrategie van de EU is; benadrukt nogmaals het belang van het digitaliseren van de interne markt en het ontwikkelen van e-handel binnen de interne markt voor het mkb; is van mening dat de digitale markt voor nieuwe informatietechnologieën een mogelijkheid voor industriële ontwikkeling vormt die nog ten volle benut moet worden en waarvoor Europa de nodige kennis in huis heeft; onderstreept de dwingende noodzaak het normalisatiebeleid van de EU inzake ICT af te stemmen op de markt- en beleidsontwikkelingen, met als doel de Europese beleidsdoelstellingen te verwezenlijken waarbij interoperabiliteit essentieel is, zoals elektronisch zakendoen, e-handel, e-freight en intelligente vervoerssystemen (ITS), enz.;

    48.

    benadrukt dat de voltooiing van de interne digitale markt een belangrijk onderdeel zou moeten zijn van de industriestrategie van de EU; benadrukt dat voor online- en offlinemarkten een vergelijkbaar regelgevend kader van toepassing moet zijn, teneinde eerlijke concurrentie te garanderen en de consument te beschermen;

    49.

    staat achter de erkenning door de Europese Commissie van een sectorale economische definitie voor de geavanceerde culturele en creatieve sectoren, waarmee de bovenste segmenten van verschillende markten van producten en diensten horizontaal worden bestreken en waarbij wordt uitgegaan van specifieke kenmerken als de inbreng van culturele en creatieve aspecten, de uitstraling van het product, de intellectuele eigendom, de productiekwaliteit, ontwerp en innovatie, marketing en de communicatie naar de consument; verzoekt de Commissie de specifieke aard te erkennen van de meest hoogstaande vakgebieden binnen de Europese industrie, die een groot aantal banen scheppen in Europa en aan de volgende vier criteria voldoen: creativiteit, perfectie, knowhow en scholing gedurende de gehele carrière;

    50.

    is verheugd over het voornemen van de Europese Commissie om het concurrentievermogen van de sector kwaliteitsproducten, die goed is voor 3 % van het bbp van de Europese Unie en meer dan 1,5 miljoen directe en indirecte banen genereert, te ondersteunen, en vraagt haar maatregelen uit te voeren om mogelijke tekorten aan vaardigheden in deze sector aan te pakken, teneinde specifiek Europese productiemethoden en kennis te beschermen;

    51.

    stelt vast dat de Europese ijzer- en staalindustrie 50 % van haar capaciteit gebruikt en dat de Europese staalproductie sinds 2008 met 25 % is gedaald;

    52.

    stelt vast dat de Europese automobielsector, die in 2007 nog zestien miljoen auto's produceerde, in 2013 een productie van nog geen twaalf miljoen auto's zal hebben gerealiseerd;

    53.

    is van mening dat gezien de huidige economische en sociale crisis, publieke en particuliere investeringen een cruciaal element zijn van een brede strategie voor duurzame groei; steunt in dit verband de algehele hervorming van de regeling voor overheidssteun door de toepassing van een meer sociale en economische benadering en een grotere flexibiliteit van de mededingingsregels zoals opgenomen in de artikelen 101 en 102 VWEU; wijst nogmaals op het belang om meer aandacht aan de kwaliteit en de doeltreffendheid van overheidsuitgaven te besteden;

    54.

    benadrukt dat binnen het industriebeleid de instrumenten van het concurrentiebeleid ten volle moeten worden benut om een eerlijk speelveld te creëren en concurrerende markten tot stand te brengen;

    55.

    vraagt de Commissie te bepalen in hoeverre de weigering van een mondiaal opererend consortium om een onderdeel dat het besloten heeft te sluiten, over te dragen aan een andere potentiële opkopende groep, of aan een overheidsentiteit voor een tijdelijke publieke overname, in overeenstemming is met het Europese mededingingsrecht;

    56.

    neemt kennis van het onderzoek van de Commissie naar de hervorming van de interne markt voor industriële producten; verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat deze normen verenigbaar zijn met de markt;

    57.

    erkent het streven van de Commissie naar slimme regelgeving die erop is gericht de lasten voor de industrie te verminderen zonder de doeltreffendheid van de wetgeving te ondermijnen, en waartoe onder meer effectbeoordelingen, concurrentievermogenstests, geschiktheidscontroles ('fitness checks') en de kmo-test behoren, met name wat micro-ondernemingen en kmo's betreft, en erkent de noodzaak van een bestendige regelgeving ter bevordering van investeringen; is ervan overtuigd dat administratieve lasten en tegenstrijdige beleidsmaatregelen vaak een belemmering vormen voor het concurrentievermogen van industrieondernemingen en meent dat de inspanningen om dergelijke lasten te verminderen hoog op de politieke agenda moeten staan, en kijkt uit naar desbetreffende voorstellen van de Commissie die vergezeld gaan van concrete doelstellingen; spreekt zich uit voor samenhang in de wetgeving, een transversale regelgevingsaanpak, de vaststelling van prioriteiten en betere concurrentievermogenstests die een verplicht en integraal onderdeel van de richtsnoeren voor effectbeoordelingen moeten vormen; verzoekt de lidstaten de kmo-test en de betere concurrentievermogenstests ook op nationaal niveau toe te passen; is ingenomen met de inspanningen van de Commissie om de cumulatieve effecten van de wetgeving in de staalsector te beoordelen en verzoekt de Commissie de onderzoeksmethode verder uit te werken en de andere sectoren aan te wijzen die van een dergelijke aanpak zouden kunnen profiteren;

    58.

    dringt erop aan de mogelijkheden van kennisgevingsprocedure 98/34/EG ruimer te benutten, en vraagt de lidstaten om bij de effectbeoordelingen die zij in het kader van de ontwikkeling van nationale wetgeving opmaken ook altijd specifiek naar het aspect concurrentievermogen te kijken, in het bredere kader van de „internemarkttest” waarop is aangedrongen in de resolutie van het Parlement van 7 februari 2013, die ook aanbevelingen aan de Commissie bevat met betrekking tot de governance van de interne markt;

    59.

    roept op tot een snelle implementatie van de Small Business Act om het Europese mkb te ondersteunen; wijst op het belang van het Enterprise Europe Network voor de ondersteuning van het mkb bij grensoverschrijdende EU-handel; benadrukt dat kleine bedrijven moeten worden ondersteund en dat hulp moet worden geboden voor de ontwikkeling van kleine ondernemingen tot middelgrote en van kmo's tot grotere spelers, teneinde hun wereldwijde concurrentievermogen te verhogen; wijst erop dat het economisch van voordeel is wanneer ook samenwerkingsverbanden tussen bedrijven in sommige sectoren, zoals de defensie-industrie, worden opgezet om schaalvoordelen te bereiken en industriële projecten gezamenlijk uit te voeren;

    60.

    beschouwt betere, goedkopere en snellere toegang van kmo's tot antidumpingprocedures als essentieel voor een doeltreffendere bescherming van kmo's tegen oneerlijke praktijken van handelspartners; verzoekt de EU hiermee rekening te houden bij de hervorming van haar handelsbeschermingsinstrumenten;

    61.

    vraagt de EU haar industriële productie te valoriseren door preciezere informatie te verstrekken aan de consumenten, door de vermelding van de herkomst van de producten van de Unie en de producten die zijn ingevoerd uit derde landen, verplicht te stellen en door de geografische aanduidingen van Europese levensmiddelen in derde land en te laten naleven;

    62.

    herinnert eraan dat de technologische ontwikkeling een gevoelige en fragiele sector is; is van mening dat intellectuele-eigendomsrechten (IER's) een essentieel onderdeel van een kenniseconomie en een goed industriebeleid zijn en dat zij innovatie en onderzoek kunnen bevorderen en de Europese industrie kunnen versterken; is in dit verband ingenomen met de ontwikkeling van een Europees eenheidsoctrooi en dringt er bij de lidstaten aan het eenheidsoctrooi onverwijld in te voeren; is van mening dat het proces dat heeft geleid tot de ontwikkeling van het eenheidsoctrooi moet worden opgenomen in de goede praktijken inzake het versterken van de integratie van de industrie en de interne markt; is bezorgd over het feit dat de huidige IER-regelgeving vaak niet voldoet aan de eis van de bevordering van innovatie; is van mening dat meer transparantie en innovatieve beheers- en licentiepraktijken snellere marktoplossingen kunnen opleveren; is ingenomen met het werk dat de Commissie in dit kader geïnitieerd heeft; vraagt de Commissie en de lidstaten om ook de bescherming van de intellectuele-eigendomsrechten te vergroten, met name om namaak en industriële spionage tegen te gaan; benadrukt dat er nieuwe bestuursstructuren en fora voor de bescherming van IER op internationaal niveau nodig zijn; dringt er bij de Europese Commissie op aan om op Europees niveau een strategie voor de bescherming van het beroepsgeheim in te stellen;

    63.

    benadrukt het belang van het toezicht op de naleving van IER in de fysieke en digitale omgevingen voor de groei en werkgelegenheid in de Europese industrieën; is in dit verband ingenomen met de lopende herziening van het merkenstelsel van de EU, dat in potentie de bescherming van merken online, offline en binnen de gehele interne markt kan versterken;

    64.

    steunt de huidige hervorming van het systeem van het merkenrecht die merken beter beschermt, online, offline en in de gehele interne markt en in het kader van de internationale handel;

    65.

    is ingenomen met de erkenning van het probleem van octrooiclusters en octrooihinderlagen; ondersteunt de wijziging van het regelgevingssysteem ter bevordering van concurrentiebevorderende onderlinge licentieverlening of octrooipoolregelingen;

    66.

    verzoekt de Commissie voorstellen te doen voor wetgeving die het voor Europese bedrijven mogelijk maakt in de EU generieke en biosimilaire geneesmiddelen te produceren tijdens de periode volgend op het aflopen van de octrooibescherming, waarin het aanvullend beschermingscertificaat (SPC) van toepassing is, zodat men voorbereidingen kan treffen om het middel onmiddellijk na het aflopen van het SPC op de markt te brengen of naar landen te exporteren waar geen octrooi of SPC van toepassing is; is van mening dat dergelijke bepalingen ertoe kunnen bijdragen dat het verplaatsen van de productie wordt voorkomen en werkgelegenheid in de EU wordt geschapen en tevens dat een eerlijk speelveld wordt gecreëerd tussen Europese ondernemingen en hun concurrenten in derde landen;

    67.

    onderstreept dat de externe betrekkingen verder gaan dan de in het kader van de Wereldhandelsorganisatie (WTO) ondertekende overeenkomsten en dat de EU en de lidstaten bij de uitwerking van de externe dimensie van het industriebeleid gemeenschappelijke standpunten moeten vastleggen om op internationaal niveau gelijke voorwaarden te garanderen;

    68.

    wijst erop dat de Vice-voorzitter van de Commissie/de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid zich er in hun gezamenlijke mededeling van 7 februari 2013 getiteld „Strategie inzake cyberbeveiliging van de Europese Unie: Een open, veilige en beveiligde cyberspace” (22) op toeleggen industriële en technologische voorzieningen voor cyberbeveiliging te ontwikkelen en te bevorderen;

    69.

    benadrukt de noodzaak om het concurrentievermogen van Europese bedrijven op de wereldmarkt te verbeteren; wijst op het belang van een handelsstrategie van de EU; vraagt de Commissie om haar handelsbeleid in het licht van de toegenomen concurrentie van de handelspartners van de EU te herzien teneinde te waarborgen dat het handels- en mededingingsbeleid van de Unie op de doelstellingen van het Europees industriebeleid wordt afgestemd en het innovatie- en concurrentiepotentieel van het Europese bedrijfsleven niet ondermijnt; verzoekt de Commissie om, samen met de vicevoorzitter/hoge vertegenwoordiger, een strategie te ontwikkelen voor het opnemen van adviescentra voor het mkb bij EU-missies; merkt op dat deze adviescentra zich rekenschap moeten geven van het werk van de Kamers van Koophandel en lering moeten trekken uit de ervaringen van de European Business Centers; vraagt de Commissie en de lidstaten om beter samen te werken in de begeleiding van Europese ondernemingen op buitenlandse markten; verzoekt hen bijzondere prioriteit te verlenen aan de voorzieningen ten behoeve van het mkb en de informatie voor het mkb te centraliseren door één loket in alle Europese gebieden op te richten; verzoekt de Commissie de verbeterde concurrentievermogenstest op te nemen in de effectbeoordeling van handelsovereenkomsten en de evaluatie van de cumulatieve effecten daarvan;

    70.

    stelt vast dat de milieuverplichtingen die op de Europese industrie wegen, er in toenemende mate toe leiden dat Europese industriëlen buiten de Europese Unie investeren;

    71.

    benadrukt het belang van sociale en milieunormen in bilaterale handelsovereenkomsten en multilaterale handelsbetrekkingen, om eerlijke en rechtvaardige handel en een wereldwijd gelijk speelveld te bewerkstelligen; verzoekt de Commissie bij de ondertekening van nieuwe of de herziening van bestaande handelsovereenkomsten te garanderen dat marktdeelnemers van binnen en buiten de EU aan dezelfde voorwaarden moeten voldoen; wijst erop dat de EU concrete verstoringen die de belangen van de Europese industrie schaden, serieus moet aanpakken en dat zij het beginsel van wederkerige handelsbetrekkingen geleidelijk dient in te voeren, met name waar het gaat om de toegang tot de markten voor overheidsopdrachten, en haar reactievermogen dient te verbeteren om de openstelling van de markten te bevorderen;

    72.

    herinnert de Commissie eraan dat het lage salarisniveau en de beperkte milieubescherming nog altijd zeer belangrijke factoren zijn in het kader van de internationale mededinging en dat dringend moet worden gestreefd naar een harmonisering van de desbetreffende normen op het niveau van de strengste toepasselijke normen, om ervoor te zorgen dat de Unie werkelijk kan worden geherindustrialiseerd; verzoekt de Commissie in dit verband er via onderhandelingen voor te zorgen dat bindende toezeggingen op het gebied van werknemersrechten en milieubescherming in de vrijhandelsakkoorden met derde landen worden opgenomen;

    73.

    neemt kennis van het voorstel van de Commissie om de handelsbeschermingsinstrumenten, die belangrijke pijlers vormen van het industriële beleid, te moderniseren; spreekt de hoop uit dat deze modernisering de doeltreffendheid ervan verhoogt; verzoekt de Commissie daarom deze instrumenten niet af te zwakken, de jure noch de facto, maar deze in plaats daarvan te versterken opdat de Europese ondernemingen, ongeacht hun omvang, efficiënter en sneller beschermd kunnen worden tegen onrechtmatige of oneerlijke handelspraktijken;

    74.

    benadrukt dat, telkens wanneer de omstandigheden zulks rechtvaardigen, gebruik moet worden gemaakt van handelsbeschermende instrumenten jegens landen die zich niet houden aan de internationale handelsregels of de met de EU gesloten vrijhandelsovereenkomsten; en vraagt dat de toegang van het mkb tot antidumpingprocedures vereenvoudigd wordt en sneller en goedkoper wordt gemaakt opdat deze bedrijven zich beter tegen oneerlijke praktijken kunnen beschermen;

    75.

    wijst op het centrale belang van onderzoek en innovatie voor het concurrentievermogen van Europese bedrijven op de wereldmarkten en onderstreept dat Europese ondernemingen beter moeten leren anticiperen op de behoeften van derde markten teneinde te voldoen aan de internationale vraag;

    76.

    is van mening dat de Unie zich met het oog op de opleving van haar industrie de instrumenten moet verschaffen om:

    een actiever antidumpingbeleid te voeren en onder meer met passende maatregelen te reageren op onrechtmatige exportsubsidies van sommige derde landen,

    een waarachtig wisselkoersbeleid in te voeren ter verdediging van de Europese handelsbelangen,

    te zorgen voor de toepassing van het beginsel van „eerlijke handel”, dat berust op wederzijdse naleving van sociale, ecologische en culturele normen en normen die betrekking hebben op de eerbiediging van de mensenrechten in het internationale handelsverkeer;

    77.

    verzoekt de Commissie haar beoordeling van handelsovereenkomsten aanzienlijk te verbeteren, met name de door haar verrichte effectbeoordelingen, en wel door daarbij rekening te houden met het concurrentievermogen van de industriële sector, door evaluaties achteraf uit te voeren en door analysen te maken van het gecumuleerde effect van alle overeenkomsten die reeds zijn gesloten of waarover wordt onderhandeld; erkent het belang van de start van het trans-Atlantische handels- en investeringspartnerschap (TTIP) voor het behalen van de Europese doelstellingen op het gebied van herindustrialisering, groei en werkgelegenheid en meent dat dit partnerschap ertoe kan bijdragen de uitvoer van Europese industrieproducten te vereenvoudigen en op te voeren, het concurrentievermogen van de Europese industrie door een verhoging van de internationale productienormen te verbeteren, alsook de invoerkosten van grondstoffen en bewerkte materialen voor de verwerkende bedrijven te verlagen; pleit ervoor om in het TTIP net als in andere handelsovereenkomsten een hoofdstuk op te nemen over energiekwesties die mogelijk gevolgen hebben voor de interne markt; verzoekt de Commissie om, door middel van de afschaffing van douanerechten, de markttoegang met betrekking tot diensten en investeringen te verbeteren, de samenwerking op het gebied van regelgeving te versterken, voor betere regelgeving op het gebied van overheidsopdrachten te zorgen en de bescherming van de intellectuele eigendom te waarborgen en deze doelstellingen actief na te streven in het kader van het mededingingsbeleid en ten aanzien van energie en grondstoffen; onderstreept dat de regelgeving moet worden gestroomlijnd en de regeldruk en de administratieve lasten moeten worden teruggedrongen, zoals beoogd met het TTIP, dat ten uitvoer moet worden gelegd met strikte inachtneming en bescherming van strenge sociale en milieunormen en de rechten van werknemers; onderstreept dat de uiteindelijke totstandkoming van het TTIP de mogelijkheid zal creëren van een brede economische ruimte, die vervolgens de betrekkingen van de EU kan versterken en een impuls kan geven aan de groei van directe buitenlandse investeringen in de EU;

    78.

    verzoekt de Commissie het voorbeeld van de VS te bestuderen, waar vakbonden handelsklachten kunnen indienen, aangezien handelsverstoringen negatieve gevolgen voor de industrie en dus ook voor werknemers kunnen hebben, en verzoekt haar soortgelijke maatregelen voor de EU voor te stellen;

    79.

    benadrukt het feit dat de keten van de industriële waardeschepping in Europa door toekomstige handelsverdragen, investeringsakkoorden en akkoorden over de intellectuele eigendom moet worden versterkt en dat daarom al in het mandaat een strategische oriëntatie in die zin moet worden opgenomen;

    80.

    verzoekt de Commissie een Europese exportstrategie te ontwikkelen voor technologieën die efficiënt gebruikmaken van hulpbronnen en energie en voor daarmee samenhangende diensten, hetgeen onder andere diplomatie op het gebied van normalisatie inhoudt, om te zorgen dat Europese normen wereldwijd bevorderd worden;

    81.

    wijst erop dat normen en technische regelgeving van cruciaal belang zijn om te waarborgen dat de EU voorop loopt in innovatieve sectoren, waaronder groene technologie; verzoekt de Commissie derhalve het vermogen van de EU te versterken om normen en internationale technische regels vast te stellen in innovatieve sectoren; dringt er verder op aan dat de Commissie de samenwerking met belangrijke derde landen verbetert — waaronder de opkomende landen — teneinde gezamenlijke normen en technische regels te kunnen vaststellen;

    Financiering van de wederopleving van de industrie

    82.

    erkent de beperkingen bij het verstrekken van leningen door banken en de negatieve gevolgen daarvan, met name voor het mkb; betreurt het dat deze blokkering ook van invloed is op de financieringsinstrumenten die de EU beschikbaar stelt en is van mening dat de Commissie de voor het beheer van die instrumenten verantwoordelijke financiële intermediairs dient te verzoeken om jaarverslagen in te dienen; is ingenomen met het Groenboek van de Commissie over financiering op lange termijn; benadrukt dat de robuustheid en de geloofwaardigheid van het Europese bankwezen moeten worden versterkt via Bazel III, een bankenunie en het ESM; benadrukt echter dat het van belang is dat de internationale partners van de EU de regels van Bazel III eveneens ten uitvoer leggen; wijst erop dat industriële investeringen traag verlopen; vraagt de Commissie en de lidstaten om het wetgevings- en het financieel kader te verbeteren om dit duidelijker en voorspelbaarder te maken, teneinde industriële investeringen aan te moedigen;

    83.

    is van mening dat er naar nieuwe alternatieve en creatieve financieringsmogelijkheden moet worden gezocht, in het bijzonder wat betreft particuliere en aandelenfinanciering; merkt op dat het bevorderen van financiële kennis in dit verband ook een belangrijke rol speelt en dat deze kennis op school moet worden onderricht;

    84.

    benadrukt het belang van financieringsmiddelen voor start-ups en kmo's zodat ondernemers over de middelen beschikken om innovatieve ideeën naar de markt te brengen;

    85.

    is ingenomen met het initiatief van de Commissie om samen met de EIB gezamenlijke financiële instrumenten uit te werken en neemt nota van de door de Europese Raad tijdens zijn bijeenkomst van juni 2013 uitgesproken steun voor dit initiatief; is eveneens ingenomen met het feit dat de Commissie en de EIB voornemens waren de Europese Raad nog voor zijn bijeenkomst in oktober 2013 een uitvoerig verslag over de toepassing ervan voor te leggen met daarin kwantitatieve doelstellingen, instrumenten en een tijdschema;

    86.

    verzoekt de Raad om onverwijld en in overleg met de Commissie en de EIB de parameters voor het ontwerp van zulke instrumenten vast te leggen om zo een aanzienlijk hefboomeffect te verwezenlijken; benadrukt dat die instrumenten vóór eind 2013 in werking dienen te treden;

    87.

    is verheugd over de kapitaalverhoging van de EIB en de onlangs gepubliceerde richtsnoeren voor leningen, die gekoppeld zullen zijn aan een nieuwe emissieprestatienorm van 550 gram CO2 per kilowattuur (g/kWh); is van mening dat de EIB kan meewerken aan een oplossing voor de door de versnippering van de financiële markten in de EU veroorzaakte problemen; verzoekt de EIB de ontwikkeling van nieuwe, op de behoeften van de industrie afgestemde kredietmodellen te blijven onderzoeken; roept de EIB op uitvoering te geven aan zijn plan om de kredietverstrekking in de EU tussen 2013 en 2015 met meer dan 50 % op te voeren;

    88.

    wijst erop dat het subsidiariteitsbeginsel ertoe heeft geleid dat het fiscaal beleid in Europa zeer uiteenlopend is en dat er verschillende stelsels voor leningen en subsidies bestaan;

    89.

    verzoekt de Commissie te onderzoeken op welke wijze de markt voor effecten op onderpand van activa, alsook alternatieve financieringsvormen met toereikend prudentieel toezicht kunnen worden ingezet om de financiering van het mkb te vergemakkelijken; wijst op de rol die zakenbanken en infrastructuurbanken kunnen spelen bij het investeren in door banken uitgegeven gestructureerde gedekte obligaties, waarbij deze investeringen worden gecombineerd met hogere doelstellingen inzake kredietverlening aan het mkb; is ingenomen met het voorstel voor privaat-private kredietpartnerschappen, waarin een verzekeraar en een bank samenwerken om korte- en langetermijnleningen te verstrekken;

    90.

    s van mening dat het belangrijk is nieuwe innovatieve financieringsmodellen voor het mkb te bevorderen, met name voor kmo's met een groot groeipotentieel; wijst op de sterke opkomst van initiatieven op het gebied van crowdfunding in Europa en op de financiële en niet-financiële voordelen van deze wijze van financiering voor kmo's en ondernemers, zoals het verwerven van middelen voor startende ondernemingen, productvalidatie, klantenfeedback, en een stabiele en stevige aandeelhoudersstructuur; verzoekt de Commissie om met een mededeling over crowdfunding te komen; verzoekt de Commissie een doeltreffend regelgevingskader voor crowdfunding te ontwikkelen op basis van een bovengrens van één miljoen EUR per project, waarbinnen ook oog is voor vraagstukken inzake de bescherming van investeerders die zich hierbij voordoen; roept de Commissie op te overwegen om op beperkte schaal middelen vrij te maken voor diensten op het gebied van crowdfunding, zoals dit reeds door sommige lidstaten is gedaan;

    91.

    verzoekt de Commissie de totstandbrenging van lokale obligatiemarkten voor het mkb te ondersteunen teneinde adequate langetermijnfinanciering te verstrekken, in het bijzonder in regio’s met kredietschaarste; is van mening dat lokale obligatiemarkten zoals de Beurs van Stuttgart als potentieel model kunnen dienen;

    92.

    verzoekt de Commissie de ontwikkeling van nationale investeringsbanken voor het mkb te ondersteunen en bestaande investeringsbanken in staat te stellen hun activiteiten uit te breiden in andere lidstaten en bij te dragen tot de financiering van projecten buiten hun grondgebied, door desbetreffende richtsnoeren uit te werken, teneinde het hoofd te kunnen bieden aan het wijdverspreide fenomeen van kredietschaarste;

    93.

    is van mening dat betalingsachterstanden een bron van instabiliteit en verlies van concurrentievermogen zijn voor ondernemingen en met name het mkb; prijst de lidstaten die de richtlijn betalingsachterstand volledig ten uitvoer hebben gelegd en roept op tot de volledige tenuitvoerlegging van deze richtlijn in de gehele EU; is van mening dat de Europese financiële steun en instrumenten te lijden hebben van een gebrek aan naamsbekendheid bij economische actoren, en met name bij het mkb; pleit ervoor dat in alle Europese gebieden één loket wordt opgericht om de informatie over de mogelijkheden van Europese financieringen voor het mkb te centraliseren; onderstreept de noodzaak om intermediaire netwerken van ondernemersverenigingen zonder winstoogmerk uit te rollen voor de oprichting, ondersteuning en begeleiding van en leningen aan mkb-bedrijven, teneinde het ondernemerschap te ontwikkelen;

    94.

    is van mening dat oneerlijke belastingconcurrentie tussen de lidstaten niet bijdraagt aan de ontwikkeling van een sterk Europees industriebeleid;

    95.

    spreekt zijn steun uit voor een intensievere coördinatie van de vennootschapsbelastingstelsels in de EU door vaststelling van uniforme belastinggrondslagen;

    96.

    vraagt de Commissie om een alomvattende studie naar de essentiële factoren van het niet-prijsgebonden concurrentievermogen van de industriële activiteiten die op het grondgebied van de Europese Unie worden verricht (leveringstermijn, octrooi, kwaliteit van de producten, klantenservice, kwaliteit van de vervoers-, energie- en digitale netwerken enz.) door ze regelmatig te vergelijken met die van andere regio's in de wereld; vraagt dat de Commissie een permanente analyse uitvoert van het onderzoek naar het macro-economische concurrentievermogen van de Europese Unie, met name wat betreft de vervoers-, energie- en digitale netwerken, met de onderzoeken naar de langetermijnfinanciering van nieuwe of te vernieuwen infrastructuur, die nodig zijn om ervoor te zorgen dat de Europese Unie continu concurrerend blijft;

    97.

    benadrukt het belang van durfkapitaal en netwerken van business angels, met name voor vrouwen; dringt aan op een snelle invoering van het online portaal voor vrouwelijke ondernemers; is ingenomen met de EU-steun voor het ontwikkelen van netwerken van business angels en kweekvijvers; is in het bijzonder ingenomen met de inrichting van een eigenvermogensfaciliteit in het kader van Horizon 2020 en COSME om de groei, in kwantiteit en kwaliteit, van de verstrekking van durfkapitaal te ondersteunen; is van mening dat het Europees Investeringsfonds een cruciale rol moet spelen bij de ontwikkeling van markten voor durfkapitaal, in het bijzonder voor de invoering van nieuwe technologieën; is van mening dat het fiscaal onderscheid tussen aandelenvermogen en schuld moet worden opgeheven;

    98.

    dringt er bij de Commissie op aan onderzoek te doen naar de mulitpliereffecten van toonaangevende ondernemingen (leading competence units) met betrekking tot hun macro-economische productie-, waarde- en werkgelegenheidsnetwerken; is van mening dat toonaangevende ondernemingen niet per definitie vanwege hun omvang als zodanig worden gedefinieerd, maar dat zij aan een aantal criteria voldoen, zoals het feit dat ze internationaal georiënteerd zijn, een bepaald minimumaandeel op de binnenlandse en mondiale markt hebben, intensieve O&O-activiteiten ontplooien en binnen een groot netwerk samenwerken met andere ondernemingen; is van mening dat een dergelijk onderzoek met name de nauwe samenhang tussen industriële ondernemingen en kmo's kan aantonen en zodoende een aantal stereotiepe denkbeelden met betrekking tot de verwerkende industriële basis kan ontkrachten;

    Vaardigheden verwerven en arbeidskrachten aantrekken voor een wederopleving van de industrie

    99.

    merkt op dat sinds het begin van de crisis ruw geschat 5 500 Europese industriële ondernemingen zijn geherstructureerd, waarbij ongeveer 2,7 miljoen banen zijn geschrapt;

    100.

    benadrukt dat de RISE-strategie kansen biedt voor stabiele werkgelegenheid met goede banen en fatsoenlijke lonen; benadrukt dat een partnerschap met belanghebbenden, met name sociale partners, Kamers van Koophandel en jongerenorganisaties, essentieel is in de context van de integratie van jongeren in de beroepsbevolking; roept de Commissie en de lidstaten op de sociale dialoog ook in de branches en de bedrijven te versterken; is van mening dat het van groot belang zou zijn als de sociale partners steeds in een zo vroeg mogelijk stadium bij wetgevingsprocedures betrokken zouden worden; verzoekt de Commissie tevens de rol van de sociale partners op haar niveau te bevorderen, en daarbij rekening te houden met de verschillen tussen de nationale stelsels; verzoekt de sociale partners de dialoog op het niveau van de Unie waar mogelijk op gang te brengen;

    101.

    merkt op dat de RISE-strategie vraagt om meer en betere toegang tot scholing, een leven lang leren, op de toekomst afgestemde beroepsopleidingen en universitair onderwijs, een sterke nadruk op de terreinen exacte wetenschappen, technologie, ingenieurswetenschappen en wiskunde, met name voor vrouwen, alsook steun voor ondernemerschap; pleit ervoor dergelijke vakken op te nemen in leerplannen in het onderwijs; spreekt zich uit voor de ontwikkeling van duale opleidingen en leerlingplaatsen en een passend sociaal vangnet in combinatie met beleid voor tweedekansonderwijs; meent in dit verband dat EU-programma's en -instrumenten, zoals Horizon 2020 en het Europees Instituut voor innovatie en technologie (EIT), een belangrijke rol moeten spelen;

    102.

    Is van mening dat de steun aan gekwalificeerd personeel een groot voordeel is voor Europa en een belangrijke motor voor de ontwikkeling van investeringen in O&O; vraagt om speciale aandacht voor steun aan onderwijs met als doel de oprichting van academische onderzoekscentra die tot de beste ter wereld behoren;

    103.

    is van mening dat innovatie op de werkvloer, de ontwikkeling van vaardigheden, creatieve en zelfstandige werknemers en teamwork belangrijke troeven zijn op het gebied van zowel de sociale als de economische prestaties van bedrijven; beklemtoont dat de democratisering op de werkvloer, met inbegrip van de actieve participatie van werknemersvertegenwoordigers en vakbonden, moet worden uitgebreid; roept de betrokken lidstaten en regionale organen op een kader voor permanente opleiding tot stand te brengen, in de vorm van een individueel recht op opleiding of andere regelingen, teneinde ervoor te zorgen dat de beschikbare pool van geschoolde arbeidskrachten blijft meegroeien met de vraag in de sector en blijft aansluiten op een nieuwe markt of, in het geval van ontslagen, inzetbaar is in een andere tak van industrie; merkt op dat werkgevers en werknemers een gedeelde verantwoordelijkheid hebben wat betreft een leven lang leren; merkt bovendien op dat informatie en raadpleging van werknemers een grondrecht is dat is vastgelegd in het Verdrag;

    104.

    verzoekt de Commissie om in nauwe samenwerking met de lidstaten en de betrokken sectorale sociale partners middellange- en langetermijnprognoses op te stellen voor de vaardigheden die de arbeidsmarkt vereist, met name door het instellen van Europese raden voor vaardigheden voor de industriële sector;

    105.

    verzoekt de lidstaten lacunes in e-vaardigheden aan te pakken op alle onderwijsniveaus en door middel van een leven lang leren, aangezien ontwikkelingen op ICT-vlak op de lange termijn een grote invloed kunnen hebben op opkomende industrieën op het gebied van bijvoorbeeld energie-efficiëntie, milieuplanning, veiligheidsdoelstellingen en andere communicatiemogelijkheden, zoals efficiënte en intelligente vervoerssystemen en communicatiesystemen voor de communicatie tussen personen, tussen personen en machines en van machine tot machine;

    106.

    benadrukt dat goede vaardigheden op het gebied van ingenieurswetenschappen en informatietechnologie de veerkracht op de arbeidsmarkt verhogen; verzoekt de lidstaten met steun van de Commissie te overwegen nationale doelstellingen vast te stellen om het aantal studenten dat een bètastudie volgt, te verhogen; is van mening dat de instelling van nationale, regionale en Europese platforms voor bèta-opleidingen ten behoeve van de uitwisseling van beste praktijken tussen regio’s, universiteiten en de industrie bevorderlijk kan zijn voor de vaststelling van doelstellingen met betrekking tot bèta-opleidingen; is voorts van mening dat Europese platforms, indien deze worden opgericht, een belangrijke rol kunnen vervullen door te zorgen voor coördinatie en samenwerking tussen de nationale platforms op Europees niveau; benadrukt dat in dit verband basisvaardigheden op het gebied van ICT ook moeten worden bevorderd op scholen en in het beroepsonderwijs;

    107.

    verzoekt de Commissie en de lidstaten het Amerikaanse model voor de instelling van „College-to-Career”-fondsen (C2C-fondsen) in overweging te nemen om partnerschappen tussen de industrie en universiteiten te vormen teneinde jongeren op te leiden voor banen in opkomende industrieën; wijst op de plannen voor de instelling van „University Technical Colleges” met de partners van de industrie, zoals ook in het Verenigd Koninkrijk wordt besproken;

    108.

    benadrukt het belang van de versterking van vrijwillige mobiliteit onder jongeren, door de bevordering van Erasmus voor iedereen en het wegnemen van de bestaande belemmeringen voor grensoverschrijdende leerlingplaatsen en stages, en door de versterking van de mogelijkheid om in de hele EU pensioenrechten en werknemers- en socialebeschermingsrechten te behouden; benadrukt dat met name het programma „Erasmus voor jonge ondernemers” aanzienlijk moet worden uitgebreid;

    109.

    pleit voor de aanwending van alle beschikbare financiële en normatieve middelen ter bevordering van de verplaatsing van economische activiteiten, en vraagt om de oprichting van informatiecentra om de ondernemers bewust te maken van de voordelen van het in stand houden of het verplaatsen van hun activiteiten in Europa, gezien het feit dat korte toeleveringsketens ertoe kunnen leiden dat producten lokaal betrokken worden en dat de productiesector efficiënter wordt, waarbij plaatselijke werkgelegenheid wordt gecreëerd; stelt voor om EURES zo efficiënt mogelijk in te zetten om de deskundigheid van de jonge werkzoekende Europeanen te benutten; roept de lidstaten op de dienstenrichtlijn doeltreffender ten uitvoer te leggen en de sociale dumping te beëindigen;

    110.

    benadrukt dat onderwijs een basisvereiste is en voor iedereen, van de laagste kwalificaties tot het hoger onderwijs, toegankelijk moet zijn;

    111.

    benadrukt dat het aantal vroegtijdige schoolverlaters moet worden teruggedrongen en dat schoolverlaters mogelijkheden voor opleidingsplaatsen nodig hebben, zoals bij de Oostenrijkse „opleidingsgarantie” het geval is;

    112.

    is ingenomen met de besluiten om de jongerengarantie in te voeren, alsook met de daaraan verbonden ambities en de bereidheid van de lidstaten om financiële middelen uit te trekken om de jeugdwerkloosheid aan te pakken; is ingenomen met de bevordering van de alliantie voor leerlingplaatsen; benadrukt dat in een aantal lidstaten de leerlingplaatsen nog onvoldoende geïntegreerd zijn in het werkgelegenheidsbeleid; verzoekt de Commissie gemeenschappelijke sociale investeringsindicatoren te ontwikkelen, met name betreffende jeugdwerkloosheid; roept de industrie op een actieve rol te spelen in het ten uitvoer leggen van de jongerengarantie op nationaal niveau en jongeren zoveel mogelijk hoogwaardige werkgelegenheid of stages aan te bieden en hoogwaardige stages met fatsoenlijke lonen te creëren; roept de lidstaten op leerlingstelsels met behulp van een verscheidenheid van maatregelen aantrekkelijker te maken;

    113.

    benadrukt dat de arbeidsmarkt van lidstaten met een sterk beroepsopleidingsstelsel tijdens de crisis relatief gezond is gebleven; nodigt alle lidstaten uit om samen met de sociale partners en andere betrokken belanghebbenden, zoals kamers, dergelijke stelsels te onderzoeken en in te voeren; wijst op de uitdaging om het Europees systeem voor overdracht van leerresultaten voor beroepsonderwijs en –opleiding (ECVET) en het Europees systeem voor de overdracht van studiepunten (ECTS) beter op elkaar te doen aansluiten; benadrukt verder dat de verschillende nationale beroepsopleidingsstelsels met elkaar vergeleken moeten kunnen worden en beter op elkaar moeten aansluiten om de arbeidsmobiliteit van deze beroepsgroepen te verbeteren;

    114.

    wijst erop dat de scholen voor secundair technisch onderwijs en de stelsels voor beroepsopleidingen een essentiële rol vervullen en steunt de initiatieven van de Commissie voor de bevordering van grensoverschrijdende uitwisselingen tussen lidstaten;

    115.

    is van mening dat het imago van beroepsonderwijs en -opleiding zou moeten worden verbeterd door hun intrinsieke waarde te benadrukken, maar ook door de overgang van een dergelijke opleiding naar de universiteit of ander hoger onderwijs mogelijk te maken; merkt op dat het in dit verband ook noodzakelijk is dat lidstaten binnen het nationale kwaliteitskader een hoge classificatie toekennen aan hoogwaardige kwalificaties in beroepsonderwijs en -opleiding; wijst er evenwel op dat het van belang is om de educatieve vaardigheden uit te breiden teneinde de kwaliteit van nieuw ontwikkelde fabrieken op te trekken, onder andere aan de hand van een Europese standaardisatie van het beleid inzake menselijk potentieel vanaf het basisonderwijs;

    116.

    roept de lidstaten op in samenwerking met de sociale partners beroepsoriëntatieprogramma's voor jongeren op wetenschappelijk en technologisch gebied op te stellen en uit te voeren teneinde de totstandkoming van een levensvatbare en duurzame economie te bevorderen, en maatregelen te treffen voor de voorlichting over en bewustmaking van de vraagstukken met betrekking tot ecologie en milieu, zowel via de structuren van het formeel onderwijssysteem als in het kader van de activiteiten van het lokaal en regionaal zelfbestuur;

    117.

    is van oordeel dat het verder uitbouwen van het beginsel van vrij verkeer van werknemers, door middel van instrumenten als de wederzijdse erkenning van beroepskwalificaties en permanente opleidingen, met name voor kwetsbare werknemers, in belangrijke mate kan bijdragen aan het verkleinen van het tekort aan gekwalificeerd personeel en het op gang brengen van inclusieve groei;

    118.

    verzoekt de lidstaten faciliteiten voor microkredieten voor jongeren op te zetten om het ondernemerschap te bevorderen;

    119.

    verwacht dat de op Europees of nationaal niveau maatregelen en acties ter bevordering van ondernemerschap gericht zullen zijn op alle types ondernemingen, coöperaties, ambachtsbedrijven, vrije beroepen en ondernemingen in de sociale economie;

    120.

    onderstreept dat „gelijke beloning voor gelijk werk” bij de RISE-strategie het leidende beginsel moet zijn, teneinde te komen tot zowel gelijkheid van mannen en vrouwen op de werkplek, als gelijke voorwaarden voor werknemers met verschillende soorten arbeidsovereenkomsten;

    121.

    wijst erop dat meer dan de helft van de studenten die elk jaar afstuderen in het hoger onderwijs in Europa vrouw is; benadrukt de voordelen die de vaardigheden van gekwalificeerde vrouwen kunnen opleveren voor ondernemingen, met name voor de groei, de productiviteit en het concurrentievermogen van de Europese industrie; roept de verschillende spelers in het bedrijfsleven, het onderwijs en het maatschappelijk middenveld en de Europese Commissie er daarom toe op de rol van vrouwen in de verschillende sectoren van de industrie in Europa te bevorderen en te versterken;

    122.

    onderstreept het belang van het vermijden van de traditioneel scheve verhouding tussen mannen en vrouwen in de industriële sector; is van mening dat deze onevenwichtigheid moet worden doorbroken, zodat zowel vrouwen als mannen volledig aan de arbeidsmarkt kunnen deelnemen, met name met het oog op de demografische uitdagingen van de Unie;

    123.

    wijst op de belangrijke rol die vrouwen in het kader van de RISE-strategie toekomt; benadrukt dat het ontbreken van genderperspectieven in het industriebeleid de genderongelijkheid doet toenemen; acht het belangrijk om de bestaande genderongelijkheid te doorbreken opdat vrouwen en mannen volledig aan de arbeidsmarkt kunnen deelnemen op basis van het beginsel „gelijk loon voor gelijk werk”; verzoekt de Commissie en de lidstaten ervoor te zorgen dat vrouwelijke werknemers niet ondervertegenwoordigd zijn in of uitgesloten zijn van opleidingen, projecten en programma's op het gebied van ecologische transformatie, en onderstreept de noodzaak om gendermainstreaming in te voeren; verzoekt de lidstaten maatregelen te treffen om de combinatie van gezin en werk te bevorderen om zo te garanderen dat vrouwen alle mogelijke kansen krijgen een ononderbroken, bestendige carrière op te bouwen;

    124.

    merkt op dat de overgang naar een koolstofarme economie niet alleen nieuwe banen zal scheppen in nieuwe economische sectoren, maar ook kan leiden tot het verlies van banen op minder duurzame terreinen; beveelt in dit verband aan instrumenten in te stellen en te versterken om tijdig in te spelen op de veranderingen teneinde te zorgen voor een soepele overgang van de ene naar de andere baan;

    125.

    verzoekt de Commissie het instrumentarium op het gebied van duurzaam ondernemingsbeleid (waaronder maatschappelijk verantwoord ondernemen, duurzaamheidsverslaglegging, acties om koolstofarme of weinig afval genererende productiemodellen te stimuleren) te ontwikkelen en bevorderen;

    126.

    benadrukt het belang van maatschappelijk verantwoord ondernemen, dat een essentieel instrument is in een beleid voor ondernemingen dat bedacht is op een efficiënt gebruik van natuurlijke hulpbronnen, op de sociale aspecten van betrekkingen met de gemeenschap, met de werknemers en hun vertegenwoordigers, en op de economische aspecten van een correct bedrijfsbeheer;

    127.

    verzoekt de lidstaten om, in samenspraak met de sociale partners en betrokken belanghebbenden, aandacht te besteden aan beleidsmaatregelen voor flexibelere werktijden in tijden van economische achteruitgang;

    128.

    stelt voor dat voor de volgende tripartiete sociale top voor groei en werkgelegenheid, zoals voorzien in artikel 152 VWEU, de opname in de kostprijsketen van de Europese industriesector van de convergentie van minimale sociale normen, als onderwerp op de agenda moet worden gezet;

    Hulpbronnen- en energiebeleid voor een wederopleving van de industrie

    129.

    benadrukt het feit dat hulpbronnen en energie centraal staan in de RISE-strategie, aangezien zij van essentieel belang zijn voor het internationale concurrentievermogen; wijst erop dat de beschikbaarheid van grondstoffen van primordiaal belang is voor de Europese industrie en dat zonder bepaalde essentiële grondstoffen geen toekomstige ontwikkeling mogelijk is in de meeste strategische en technologische hoogwaardige industrietakken in Europa; verzoekt de Commissie en de lidstaten actief maatregelen te nemen tegen buitensporige kosten voor hulpbronnen en energie; pleit in beide gevallen voor een op de driehoek betaalbaarheid, duurzaamheid en toegankelijkheid gestoelde aanpak die de nadruk op al deze drie dimensies legt en is gericht op het loskoppelen van groei van een toegenomen gebruik van hulpbronnen; benadrukt het belang van het waarborgen van een concurrerende en transparante energiemarkt waarmee onevenwichtigheden tussen lidstaten worden vermeden en de toegang tot veilige, duurzame, bereikbare en betrouwbare energie wordt vergemakkelijkt; constateert dat er een strategie nodig is om de integratie van de Europese energiemarkt en de ontwikkeling van energie-infrastructuur te bevorderen;

    130.

    is verheugd over het Europees grondstoffeninitiatief, het Europees innovatiepartnerschap inzake grondstoffen en het bijbehorende strategische uitvoeringsplan, alsook het stappenplan voor efficiënt hulpbronnengebruik; wijst op de noodzaak om de schaarste van essentiële hulpbronnen zoals water aan te pakken en verzoekt de Commissie haar grondstoffenstrategie, die op de drie pijlers internationale partnerschappen en handel, grondstoffenvoorraden in de EU en efficiënt gebruik van hulpbronnen, recycling en hergebruik berust, verder uit te werken; verzoekt de Commissie de beleidsdoelstellingen op het gebied van afval op te nemen in het Europees semester en in de aanbevelingen per land en de nationale hervormingsprogramma's; verzoekt de Commissie de sectorale benchmarks voor grondstoffenefficiëntie verder te ontwikkelen, met name ten behoeve van overheidsopdrachten; verzoekt de Commissie om een strategie voor vermindering, hergebruik en recycling te mainstreamen en voorstellen ter beperking van het verbruik van belangrijke grondstoffen zorgvuldig te onderzoeken; benadrukt het belang van een mondiaal certificeringssysteem voor de recycling van gevaarlijk afval als eerste behandeling en voor afgedankte elektrische en elektronische apparatuur (AEEA);wijst erop dat er in sommige lidstaten relevante regelingen voor de inzameling van bouwafval en recycling bestaan; merkt op dat de Europese winningsindustrie normen hanteert die tot de strengste ter wereld behoren, en verzoekt de Commissie het voorstel tot oprichting van een Europees geologisch instituut binnen twee jaar te beoordelen; dringt er bij de Commissie op aan maatregelen voor te stellen om de harmonisatie van voorschriften en vergunningsprocedures voor de winning van grondstoffen binnen de EU te bevorderen; roept de lidstaten, de industrie, geologische instellingen en de Commissie op samen te werken om de vindplaatsen van grondstoffen in kaart te brengen;

    131.

    benadrukt het potentieel van de overgang naar een meer biogebaseerde economie, aangezien grondstoffen uit bijvoorbeeld bossen een belangrijke rol kunnen spelen bij het ontwikkelen van hernieuwbare energie en duurzame industriële productie;

    132.

    roept op de richtlijn energie-efficiëntie en de nationale actieplannen snel ten uitvoer te leggen met behulp van passende financiële prikkels; pleit voor de instelling van een groepsvrijstelling voor alle regelingen voor energie-efficiëntie die bij de Commissie zijn aangemeld als onderdeel van de actieplannen voor energie-efficiëntie van de lidstaten; is van mening dat de lidstaten ambitieuze strategieën moeten vaststellen, met name om het bestaande gebouwenbestand overeenkomstig de vastgestelde gemeenschappelijke normen te renoveren; benadrukt dat financiële instrumenten een agenda voor efficiëntie verder kunnen bevorderen; verzoekt de Commissie kostenefficiënte steuncriteria voor hernieuwbare energie uit te werken; benadrukt dat een betrouwbare, veilige en betaalbare energievoorziening van essentieel belang is voor het concurrentievermogen van de Europese industrie; benadrukt het belang van duidelijke klimaatdoelstellingen voor de lange termijn zodat ondernemingen in staat worden gesteld te investeren, met name in de groene sector, en dringt er bij de Commissie op aan om voor het Europese energie- en klimaatbeleid tot 2030 een bestendig kader van wettelijke maatregelen voor de middellang en lange termijn te ontwerpen dat erop is gericht investeringen ten behoeve van de vermindering van de koolstofuitstoot, energie-efficiëntie en hernieuwbare energie te bevorderen;

    133.

    stelt vast dat de Unie alleen staat met haar systeem van emissiequota en dat het aantal landen die het protocol van Kyoto nog steeds naleven, de EU-lidstaten niet meegerekend, is afgenomen tot minder dan een half dozijn landen, die nog geen 15 % van de wereldwijde CO2-uitstoot, inclusief die van de EU, voor hun rekening nemen;

    134.

    roept de Commissie op om in het kader van het industriebeleid een strategie voor hernieuwbare energie voor te leggen die alles, van onderzoek tot financiering, overspant om het technologische leiderschap van de EU op het gebied van hernieuwbare energie veilig te stellen;

    135.

    is van mening dat zowel de Europese industrie als de individuele consumenten baat hebben bij een gemoderniseerde energie-infrastructuur, zoals intelligente netwerken die kunnen bijdragen tot maximalisatie van het eigen energiepotentieel en tot volledige integratie van hernieuwbare energiebronnen in de stroomvoorziening;

    136.

    verzoekt de Commissie te zorgen voor een stabiel kader voor de energievoorziening voor de komende decennia, zodat de investeringszekerheid en daarmee de maatregelen ter verbetering van het duurzame concurrentievermogen worden gewaarborgd;

    137.

    wijst op de recente ontwikkelingen van de energieprijzen in de wereld, die in verband staan met onconventionele olie- en gasvoorraden in de Verenigde Staten en ontwikkelingen in het Midden-Oosten, en merkt op dat hoge energieprijzen in belangrijke mate afbreuk doen aan het concurrentievermogen van de Europese industrie; benadrukt dat een analyse moet worden gemaakt van de factoren die van invloed zijn op de energieprijzen; verzoekt de Commissie hiermee net als bij haar effectbeoordelingen rekening te houden bij de uitwerking van toekomstige voorstellen; beklemtoont dat de RISE-strategie samenhang van het industrie-, energie- en klimaatbeleid vereist; constateert dat de daling van de energieprijzen in de Verenigde Staten meer investeringen in de industrie mogelijk hebben gemaakt; verwijst naar zijn resoluties over dergelijke investeringen; wijst op de zeer belangrijke rol van energie-intensieve sectoren, die essentiële basismaterialen produceren; benadrukt dat deze sectoren worden blootgesteld aan het CO2-weglekrisico, zodat speciale maatregelen nodig zijn om ervoor te zorgen dat zij concurrerend blijven; verzoekt de Commissie aanbevelingen te doen ter voorkoming van het risico van koolstoflekkage;

    138.

    betreurt het dat de Commissie haar verknochtheid aan het voorzorgsbeginsel niet heeft bekrachtigd wat betreft de sectoren waarin technologieën worden gebruikt waarvan niet is bewezen dat ze zonder risico zijn;

    139.

    wijst erop dat de landen in het zuiden van Europa de hoogste aardgasprijzen in Europa betalen, wat leidt tot een concurrentienadeel voor industrieën, met name energie-intensieve industrieën, terwijl tegelijkertijd ook het risico op koolstoflekkage toeneemt;

    140.

    verzoekt de Commissie de voorwaarden voor langetermijnenergiecontracten te herzien en alle gascontracten met op olie-indexatie gebaseerde prijsmechanismen opnieuw te beoordelen en te komen tot op hubs gebaseerde prijzen met meer concurrentie op de interne markt; verzoekt de Commissie om ondersteuning bij het verkennen van de mogelijkheden met betrekking tot het voeren van nieuwe onderhandelingen over deze contracten en de overgang naar flexibelere alternatieven te vergemakkelijken, om zo het doel van een betere toegang tot aardgas voor alle lidstaten dichterbij te brengen;

    Een regionale RISE-strategie met bijzondere aandacht voor het zuiden van Europa

    141.

    pleit voor een multiregionale aanpak van het industriebeleid die nieuwe impulsen voor duurzame groei geeft in krimpende economieën en economieën met een industriële basis die aan grote risico's is blootgesteld; wijst op de urgentie van het in gang zetten van steunmaatregelen voor de industriële sectoren die het meest door de crisis en de mondiale concurrentie worden getroffen; spreekt zich ervoor uit om bij de integratie van regionale, met name de zuidelijke, economieën in de mondiale waardeketens een op een hoge toegevoegde waarde gerichte strategie te volgen; is van mening dat vooral strategieën voor slimme specialisatie in dit verband van belang zijn en dat bestaande industriële krachten door middel van meer innovatie en specialisatie moeten worden bevorderd; is ervan overtuigd dat naast strategieën voor slimme specialisatie wat betreft de toegang tot financiering een investeringsstrategie voor het Zuiden nodig is;

    142.

    benadrukt dat de kredietverlening in de crisislidstaten moet worden verbeterd en is van mening dat een microkredietprogramma, gefinancierd door de EIB of nationale ontwikkelingsbanken, zou kunnen worden ingevoerd om kmo’s in staat te stellen orders uit te voeren;

    143.

    merkt op dat een aantal regio's nadeel ondervinden van hun perifere ligging en dat het gebrek aan voldoende en goed verbonden infrastructuren van invloed is op hun concurrentievermogen binnen de interne markt en buiten de Unie; benadrukt dat dit vooral van belang is voor bepaalde gebieden in Zuid-Europa, maar dat ook andere regio's, zoals het oosten en het noorden van Europa, waar een groot deel van de natuurlijke hulpbronnen van de Unie te vinden is, beter met de rest van de Unie moeten worden verbonden; verzoekt de Commissie de volledige integratie van de Europese infrastructuur, met name voor de zuidelijke economieën, te bevorderen, in het bijzonder op het gebied van spoorvervoer, energie en ICT, en benadrukt dat hiervoor ruimte moet worden gemaakt in de financieringsfaciliteit voor Europese verbindingen; verzoekt de Europese instellingen en lidstaten te zorgen voor passende financieringsniveaus en vereenvoudigde administratieve procedures om het aantal PPP’s, projectfinancieringen en projectobligaties te doen toenemen; betreurt het feit dat het Iberisch schiereiland niet volledig is geïntegreerd in de Europese spoorvervoermarkt en, evenals delen van Zuid- en Oost-Europa, niet is geïntegreerd in de Europese energiemarkt;

    144.

    merkt op dat de zuidelijke regio’s grote mogelijkheden bieden voor de ontwikkeling van de strategische sector hernieuwbare energiebronnen; dringt aan op maatregelen om de markten in deze regio's te stimuleren, met inbegrip van maatregelen ter bevordering van micro-opwekking door ondernemingen die hun eigen elektriciteit willen opwekken en overtollige energie aan het net willen leveren;

    145.

    benadrukt dat de verhoogde diversiteit van de energievoorziening en het gebruik van eigen bronnen, met inbegrip van hernieuwbare energie, een belangrijke rol kunnen spelen bij het herstel van de zuidelijke economieën; merkt op dat de zuidelijke landen sterk afhankelijk zijn van de invoer van energie, die in sommige gevallen afkomstig is van één enkele leverancier;

    146.

    benadrukt dat ICT-infrastructuur, met name flexibele en mobiele oplossingen, er in belangrijke mate toe bijdraagt dat de industrie zich ook in perifere en dunbevolkte regio's kan ontwikkelen;

    147.

    benadrukt het belang van het delen van beste praktijken en mechanismen voor marktreplicatie; verwelkomt voorstellen voor meer samenwerking, industriële symbiose en de ontwikkeling van netwerken van adviesdiensten op het gebied van hulpbronnenefficiëntie; is van mening dat inspanningen op het gebied van industriële symbiose kunnen helpen meer waarde en efficiëntie te creëren; merkt op dat het model voor industriële symbiose van het Verenigd Koninkrijk kan dienen als een model voor andere lidstaten;

    148.

    onderstreept dat de omzetting van kapitaalvennootschappen in coöperaties in een aantal regio's succesvol is verlopen, wat heeft gezorgd voor een aanpak op langere termijn en het verankeren van deze ondernemingen in de lokale economie, waardoor zij een belang hebben gekregen bij lokale duurzame ontwikkeling; merkt op dat coöperaties een belangrijke economische realiteit zijn in de EU, waar meer dan 160 000 coöperatieve ondernemingen in handen zijn van 123 miljoen leden, waaronder meer dan 50 000 coöperatieve ondernemingen in de industrie en de dienstensector, die werk verschaffen aan 1,4 miljoen personen en gemiddeld ongeveer 5 % bijdragen aan het bbp van de lidstaten; is daarom van mening dat in het relevante EU-beleid ook rekening moet worden gehouden met de bedrijfsmodellen van coöperaties en met hun specifieke kenmerken;

    149.

    is van mening dat de economieën van de lidstaten in Zuid-Europa kunnen profiteren van nieuwe exportmarkten en met name strategisch gelegen zijn met betrekking tot markten in het zuidelijke Middellandse Zeegebied, terwijl de lidstaten in Oost-Europa op soortgelijke wijze kunnen profiteren van nieuwe exportmarkten in de landen van het Gemenebest van Onafhankelijke Staten (GOS);roept ertoe op ondernemersgeest te tonen en spoort migranten uit het zuiden en oosten van Europa aan om bedrijven op te zetten die zich op die exportmarkten richten; roept de Commissie en de lidstaten op de handelsbetrekkingen tussen de noordelijke en de zuidelijke mediterrane landen te bevorderen; verwelkomt tevens de missies voor groei van vicevoorzitter Tajani; is van mening dat een sterkere nadruk op de regionale industriële sterke punten en clusters zou kunnen leiden tot een toename van het concurrentievermogen voor de structurele ontwikkeling van Europa; verlangt dat hiermee terdege rekening wordt gehouden bij de verdere Europese institutionele en structurele ontwikkeling;

    150.

    is van mening dat een sterkere nadruk op de regionale industriële sterke punten en clusters zou kunnen leiden tot een toename van het concurrentievermogen voor de structurele ontwikkeling van Europa; verlangt dat hiermee terdege rekening wordt gehouden bij de verdere Europese institutionele en structurele ontwikkeling;

    o

    o o

    151.

    verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.


    (1)  PB L 315 van 14.11.2012, blz. 1.

    (2)  PB C 198 van 10.7.2013, blz. 45.

    (3)  PB C 161 van 6.6.2013, blz. 35.

    (4)  PB C 349 E van 22.12.2010, blz. 84.

    (5)  PB C 308 E van 20.10.2011, blz. 6.

    (6)  PB C 99 E van 3.4.2012, blz. 31.

    (7)  PB C 199 E van 7.7.2012, blz. 131.

    (8)  PB C 51 E van 22.2.2013, blz. 21.

    (9)  PB C 264 E van 13.9.2012, blz. 59.

    (10)  PB C 332 E van 15.11.2013, blz. 72.

    (11)  Aangenomen teksten, P7_TA(2012)0387.

    (12)  Aangenomen teksten, P7_TA(2012)0443.

    (13)  Aangenomen teksten, P7_TA(2012)0444.

    (14)  Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0088.

    (15)  PB C 251 E van 31.8.2013, blz. 75.

    (16)  Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0201.

    (17)  Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0199.

    (18)  Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0246.

    (19)  Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0301.

    (20)  PB C 327 van 12.11.2013, blz. 82.

    (21)  PB C 139 van 17.5.2013, blz. 11.

    (22)  JOIN(2013)0001 van 7.2.2013.


    Top