Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52014IP0038

Resolutie van het Europees Parlement van 22 oktober 2014 inzake het Europees semester voor economische beleidscoördinatie: uitvoering van de prioriteiten voor 2014 (2014/2059(INI))

PB C 274 van 27.7.2016, p. 2–20 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

27.7.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 274/2


P8_TA(2014)0038

Europees Semester voor economische beleidscoördinatie: uitvoering van de prioriteiten voor 2014

Resolutie van het Europees Parlement van 22 oktober 2014 inzake het Europees semester voor economische beleidscoördinatie: uitvoering van de prioriteiten voor 2014 (2014/2059(INI))

(2016/C 274/01)

Het Europees Parlement,

gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) en met name artikel 121, lid 2 en artikel 136 daarvan,

gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU), en met name artikel 3 daarvan,

gezien Verordening (EU) nr. 1175/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 november 2011 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1466/97 van de Raad over versterking van het toezicht op begrotingssituaties en het toezicht op en de coördinatie van het economisch beleid (1),

gezien Richtlijn 2011/85/EU van de Raad van 8 november 2011 tot vaststelling van voorschriften voor de begrotingskaders van de lidstaten (2),

gezien Verordening (EU) nr. 1174/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 november 2011 betreffende handhavingsmaatregelen voor de correctie van buitensporige macro-economische onevenwichtigheden in het eurogebied (3),

gezien Verordening (EU) nr. 1177/2011 van de Raad van 8 november 2011 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1467/97 over de bespoediging en verduidelijking van de tenuitvoerlegging van de procedure bij buitensporige tekorten (4),

gezien Verordening (EU) nr. 1176/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 november 2011 betreffende de preventie en correctie van macro-economische onevenwichtigheden (5),

gezien Verordening (EU) nr. 1173/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 november 2011 inzake de effectieve handhaving van het begrotingstoezicht in het eurogebied (6),

gezien de mededeling van de Commissie van 6 december 2012 met als titel „Actieplan ter versterking van de strijd tegen belastingfraude en belastingontduiking” (COM(2012)0722),

gezien zijn resolutie van 13 maart 2014 over de rol en de werkzaamheden van de trojka (7),

gezien zijn resolutie van 5 februari 2013 over betere toegang tot financiering voor het mkb (8),

gezien zijn resolutie van 25 februari 2014 over de governance van de interne markt binnen het Europees semester 2014 (9),

gezien Verordening (EU) nr. 473/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2013 betreffende gemeenschappelijke voorschriften voor het monitoren en beoordelen van ontwerpbegrotingsplannen en voor het garanderen van de correctie van buitensporige tekorten van de lidstaten van de eurozone (10),

gezien Verordening (EU) nr. 472/2013 van het Europees Parlement en van de Raad van 21 mei 2013 betreffende de versterking van het economische en budgettaire toezicht op lidstaten in de eurozone die ernstige moeilijkheden ondervinden of dreigen te ondervinden ten aanzien van hun financiële stabiliteit (11),

gezien de mededeling van de Commissie van 2 juni 2014 over landenspecifieke aanbevelingen voor 2014 (COM(2014)0400),

gezien zijn resolutie van 25 februari 2014 over het Europees semester voor economische beleidscoördinatie: sociale en werkgelegenheidsaspecten in de jaarlijkse groeianalyse 2014 (12),

gezien het debat met de vertegenwoordigers van de nationale parlementen over de uitvoering van de prioriteiten voor 2014 van het Europees semester,

gezien Verordening (EU) nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad (13),

gezien de mededeling van de Commissie van 30 juli 2014 aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's over richtsnoeren inzake de toepassing van maatregelen om doeltreffendheid van de Europese structuur- en investeringsfondsen te koppelen aan gezond economisch bestuur overeenkomstig artikel 23 van Verordening (EU) nr. 1303/2013 COM(2014)0494),

gezien zijn resoluties van 14 september 2011 (14) en van 16 januari 2014 (15) over een EU-strategie inzake dakloosheid,

gezien het rapport van de Commissie van 13 november 2013 getiteld „Een interne markt voor groei en werkgelegenheid: een analyse van de geboekte vooruitgang en de resterende hindernissen in de lidstaten — Bijdrage aan de jaarlijkse groeianalyse 2014” (COM(2013)0785),

gezien de mededeling van de Commissie van 2 juni 2014 getiteld „Europees Semester 2014: landenspecifieke aanbevelingen — Inzetten op groei” (COM(2014)0400),

gezien artikel 52 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken en de adviezen van de Begrotingscommissie, de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken, de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid, en de Commissie interne markt en consumentenbescherming (A8-0019/2014),

A.

overwegende dat naleving van de begrotingsrichtsnoeren en het macro-economisch toezichtskader van essentieel belang is voor het goed functioneren van de Europese Monetaire Unie (EMU);

B.

overwegende dat versterkte coördinatie tussen het macro-economisch en begrotingsbeleid van de lidstaten vereist is, zoals ook een omvattend, van de Europese Commissie uitgaand beleid voor de eurozone vereist is om een werkelijke EMU tot stand te brengen;

C.

overwegende dat het Europees semester een essentiële rol speelt bij de coördinatie van het economisch en begrotingsbeleid van de lidstaten;

D.

overwegende dat de toenemende algemene werkloosheid en de jeugdwerkloosheid in het bijzonder nog steeds een ernstige bedreiging vormen voor de economische en sociale stabiliteit en convergentie in de EU;

E.

overwegende dat jeugdwerkloosheid op pro-actieve wijze moet worden aangepakt met als doel het versterken en uitbreiden van het huidige samenwerkingskader tussen de nationale autoriteiten die hiervoor bevoegd zijn;

F.

overwegende dat, in de context van het hardnekkig hoge niveau van de schuld en de werkloosheid, de lage nominale bbp-groei en een inflatie die beduidend lager ligt dan het streefdoel, en het hoge aantal mensen voor wie armoede dreigt, alsook de uitdagingen van de vergrijzing en het ondersteunen van het scheppen van werkgelegenheid, met name voor jongeren, begrotingsconsolidatie op groeivriendelijke en gedifferentieerde wijze moet worden voortgezet;

G.

overwegende dat de geest van het Europees semester aanzet tot economische solidariteit tussen de lidstaten en dat deze een aan hun respectieve economische gewicht evenredige verantwoordelijkheid hebben ten aanzien van de totale prestaties van de EU;

H.

overwegende dat de prioriteiten voor het Europees semester van dit jaar door de Europese Raad zijn vastgesteld in maart en in juni zijn bevestigd; overwegende dat de nadruk ligt op beleid dat het concurrentievermogen bevordert, het scheppen van werkgelegenheid steunt en werkloosheid bestrijdt en op de follow-up van hervormingen die gericht zijn op verbetering van de financiering van de economie en het functioneren van de arbeidsmarkten;

I.

overwegende dat de Europa 2020-strategie een van de elementen van het antwoord van de EU is op de wereldwijde economische crisis en toekomstige uitdagingen; en overwegende dat de Commissie erkent dat de meeste doelstellingen van de EU 2020-strategie niet zullen worden gehaald;

J.

overwegende dat de wereldwijde financiële crisis en de banken- en schuldencrisis in de EU ertoe hebben geleid dat het voor het midden- en kleinbedrijf erg moeilijk is geworden om toegang te krijgen tot financiële middelen;

K.

overwegende dat het Europees Parlement verscheidene malen heeft verzocht het governance kader te versterken;

L.

overwegende dat de interne markt, met name wat betreft de dienstensector, niet volledig operationeel is;

M.

overwegende dat het economisch herstel na zes jaar economische crisis en negatieve groei langzaam terrein wint en naar verwachting in 2015 alle lidstaten zal hebben bereikt; overwegende dat de Commissie nog steeds uitgaat van een zwak economisch herstel en dat de hervormingen moeten worden voortgezet om te voldoen aan de verlangens van de burgers op het gebied van werkgelegenheid en sociale ontwikkeling en om de productiviteit en concurrentiekracht te herstellen; overwegende dat de Commissie beseft dat de sociale situatie in veel streken in de EU ongunstig is, dat de werkloosheid tot ongekende hoogte is gestegen en dat de verschillen tussen regio's en lidstaten toenemen; overwegende dat maatregelen om deze situatie op de arbeidsmarkt en op sociaal gebied aan te pakken bevorderlijk kunnen zijn voor de productiviteit en de groeiperspectieven;

N.

overwegende dat de werkloosheids- en jeugdwerkloosheidscijfers in de EU ondanks een geringe daling nog steeds ongelooflijk verontrustend zijn (25,005 miljoen werklozen in de EU-28 in juni 2014 en 5,06 miljoen werkloze jongeren in de EU-28 in juli 2014); overwegende dat de verschillen in werkloosheids- en jeugdwerkloosheidscijfers tussen de lidstaten (5 % werkloosheid in Oostenrijk tegenover 27,3 % in Griekenland en 9,3 % jeugdwerkloosheid in Oostenrijk tegenover 53,8 % in Spanje) een groot risico vormen voor de economische stabiliteit van de EU alsook voor de sociale samenhang in Europa;

O.

overwegende dat de Commissie wijst op de rol van innovatie, onderzoek en ontwikkeling bij het genereren van toegevoegde waarde, en dat de groeiende kloof tussen gevraagde en aangeboden vaardigheden met name gevolgen heeft voor kennissectoren;

P.

overwegende dat de versnippering van de arbeidsmarkt inmiddels een van de belangrijkste oorzaken van ongelijkheid tussen lidstaten en tussen verschillende bedrijfstakken is; overwegende dat dit tot uiting komt in discrepanties in toegang tot werkgelegenheid (zoals hoge drempels) en in arbeidsvoorwaarden en loonniveaus, die soms ontoereikend zijn voor een behoorlijk levenspeil, en de toenemende polarisatie tussen hoog- en laaggeschoold werk, waardoor de mobiliteit op de arbeidsmarkt kan worden belemmerd; overwegende dat er nog hervormingen nodig zijn om deze versnippering ongedaan te maken;

Q.

overwegende dat het vaststellen van een minimumloon een bevoegdheid van de lidstaten is;

R.

overwegende dat EU-wetgeving inzake arbeidsomstandigheden, discriminatie en gezondheid en veiligheid op het werk werknemers beschermt tegen uitbuiting en discriminatie en tevens bevorderlijk is voor de arbeidsparticipatie van bevolkingsgroepen als vrouwen en mensen met een handicap; overwegende dat de kosten van arbeidsongevallen en beroepsziekten naar schatting tussen 2,6 % en 3,8 % van het bbp bedragen en dat iedere euro die een onderneming besteedt aan de toepassing van gezondheids- en veiligheidsnormen naar schatting 2,20 euro oplevert;

S.

overwegende dat door de economische en financiële crisis duidelijk is gebleken hoe broos de overheidsfinanciën in sommige lidstaten zijn;

T.

overwegende dat bepaalde lidstaten fors in de overheidsuitgaven hebben gesnoeid om de crisis te boven te komen terwijl de vraag naar sociale bescherming juist toenam door de stijgende werkloosheid; overwegende dat de nationale begrotingsmiddelen voor sociale zekerheid nog meer onder druk zijn komen te staan doordat er minder premies worden afgedragen ten gevolge van grootschalig banenverlies en loonsverlaging;

U.

overwegende dat de Commissie in haar mededeling van 2 juni 2014 (COM(2014)0400) opmerkt: „De effecten van de crisis en van de beleidsmaatregelen op de economische en sociale situatie komen tot uiting in de mate van sociale ongelijkheid. De structurele aard van sommige vormen van werkloosheid, beperkingen van de toegang tot onderwijs en gezondheidszorg en bepaalde hervormingen op het gebied van belastingen en uitkeringen kunnen de meest kwetsbare groepen van de samenleving onevenredig zwaar belasten.”;

V.

overwegende dat artikel 9 VWEU als volgt luidt: „Bij de bepaling en de uitvoering van haar beleid en optreden houdt de Unie rekening met de eisen in verband met de bevordering van een hoog niveau van werkgelegenheid, de waarborging van een adequate sociale bescherming, de bestrijding van sociale uitsluiting alsmede een hoog niveau van onderwijs, opleiding en bescherming van de volksgezondheid.”, en dat het zaak is deze horizontale bepaling op alle beleidsterreinen in voldoende mate ten uitvoer te leggen teneinde de in artikel 3 VEU genoemde doelstellingen te verwezenlijken; overwegende dat artikel 174 VWEU als volgt luidt: „Teneinde de harmonische ontwikkeling van de Unie in haar geheel te bevorderen, ontwikkelt en vervolgt de Unie haar optreden gericht op de versterking van de economische, sociale en territoriale samenhang. […] wordt bijzondere aandacht besteed aan de plattelandsgebieden, de regio's die een industriële overgang doormaken, en de regio's die kampen met ernstige en permanente natuurlijke of demografische belemmeringen, zoals de meest noordelijke regio's met een zeer geringe bevolkingsdichtheid, alsmede insulaire, grensoverschrijdende en berggebieden.”;

W.

overwegende dat op dit moment slechts 7,5 miljoen mensen oftewel 3,1 % van de beroepsbevolking van de EU een baan in een andere lidstaat hebben, en overwegende dat jongeren in de regel het meest mobiel zijn;

X.

overwegende dat het mkb en microbedrijven als gevolg van de crisis te maken hebben met zeer hoge financieringskosten, waardoor hun vermogen om te groeien en banen te creëren wordt belemmerd; overwegende dat de Commissie en de lidstaten de ontwikkeling van het mkb dan ook moeten ondersteunen teneinde slimme, duurzame en inclusieve economische groei te bevorderen en hoogwaardige werkgelegenheid in Europa te bevorderen, zoals neergelegd in de streefdoelen van de Europa 2020-strategie;

1.

neemt kennis van de analyse dat er in de afgelopen jaren in de EU bemoedigende tekenen van economisch herstel zijn geweest en is bezorgd over het feit dat dit herstel sinds het eerste kwartaal van 2014 langzamer verloopt, in een context waarbij de nul-ondergrens is bereikt en zeer lage inflatiepercentages algemeen voorkomen; herhaalt echter dat het herstel nog steeds erg broos is en ongelijk en moet worden ondersteund, teneinde te zorgen voor meer groei en werkgelegenheid op de middellange termijn;

2.

benadrukt dat er om het economisch herstel een nieuwe impuls te geven en te steunen dringend een ambitieus initiatief nodig is dat investeringen in de hele EU moet stimuleren; dringt er bij de Commissie op aan zo spoedig mogelijk een Europees investeringsprogramma van 300 miljard EUR op te starten, als voorgesteld door Jean-Claude Juncker, om op korte termijn een bijdrage te leveren aan het herstel van de Europese groei;

3.

stelt vast dat de belangrijkste doelstellingen van het economisch beleid het herstel van het concurrentievermogen van de lidstaten en het terugdringen van de werkloosheid in Europa zijn;

4.

benadrukt dat de uitdagingen van de huidige economische situatie, gekenmerkt door een achterblijvend bbp — stabiel in de eurozone en 0,2 % groei gedurende het tweede kwartaal van 2014 in de EU-28 –, een opvallend lage inflatie — in augustus 2014 gedaald naar 0,3 %, het laagste niveau sinds november 2009 — en een onaanvaardbaar hoog werkloosheidspercentage — in juli 2014 11,5 % in de eurozone en 10,2 % in de EU-28 — dringend moeten worden aangepakt;

5.

dringt er bij de Commissie nogmaals op aan ervoor te zorgen dat er concrete aanbevelingen komen voor de lidstaten en voor de EU als geheel, inclusief de lidstaten waarvoor een economisch aanpassingsprogramma geldt, zodat zij niet slechts werk maken van begrotingsconsolidatie, maar ook van structurele hervormingen die leiden tot reële, duurzame en sociaal uitgebalanceerde groei, werkgelegenheid, versterkt concurrentievermogen en meer convergentie;

6.

neemt nota van de verstrekkende structurele hervormingen die lidstaten doorvoeren in het kader van de macro-economische aanpassingsprogramma's; acht het betreurenswaardig dat sommige lidstaten in de rest van de eurozone minder ambitie tonen bij het moderniseren van hun economieën, wat een van de redenen is voor de minder goede vooruitzichten op duurzame groei op de middellange en lange termijn;

7.

betreurt dat de eurozone en de EU een grotere achterstand dreigen op te lopen ten opzichte van andere regio's in termen van economische vooruitzichten en kansen, waardoor de EU minder aantrekkelijk wordt voor investeringen van binnen en van buiten de EU;

8.

benadrukt dat de financiële, staatsschuld- en concurrentiecrisis niet enkel met een monetair beleid kan worden opgelost; benadrukt derhalve het belang van het voortzetten van het proces van diepgaande, uitgebalanceerde en sociaal duurzame structurele hervormingen om groei en werkgelegenheid te creëren; herhaalt in dit verband dat de EU niet op kosten alleen kan concurreren, maar veel meer moet investeren in onderzoek en ontwikkeling, industriële ontwikkeling, onderwijs en vaardigheden en het efficiënte gebruik van hulpbronnen, zowel op nationaal als op Europees niveau; herinnert eraan dat structurele hervormingen en verlaging van de overheids- en private schuld juist als hoofddoel moeten hebben om meer nadruk te kunnen leggen op beleid dat duurzame groei bevordert en om uiteindelijk werkgelegenheid te scheppen en armoede te bestrijden; roept de Commissie en de lidstaten op om het potentieel van investeringsbanken beter te benutten, om de economie in de Europese Unie een nieuwe impuls te geven;

9.

herinnert eraan dat de prioriteiten en streefdoelen van EU-2020, zoals het bestrijden van armoede en sociale uitsluiting, van toepassing blijven en dienen te worden uitgevoerd;

10.

benadrukt nogmaals dat de buitensporige schuldenlast in verscheidene lidstaten in de eurozone niet alleen een obstakel is voor groei maar ook de toekomstige generaties met een enorme schuld opzadelt; is nog steeds bezorgd over het gebrek aan vooruitgang bij het verminderen van de buitensporig hoge private schuldenlast;

11.

herinnert er derhalve aan dat de lidstaten bijzonder moeten opletten wanneer zij economisch beleid opstellen en hervormingen doorvoeren ten aanzien van de impact voor de huidige en toekomstige generaties, inclusief hun behoefte aan goede levensomstandigheden en werkgelegenheid; de toekomst van onze samenlevingen mag niet in gevaar worden gebracht door het huidige gebrek aan daadkracht en politieke vergissingen;

12.

is verheugd dat Jean-Claude Juncker in zijn politieke richtsnoeren voor de volgende Europese Commissie heeft aangekondigd dat hij de Europese investeringen met 300 miljard EUR zal verhogen;

13.

benadrukt dat de EMU verre van voltooid is en herinnert de Commissie aan haar verplichtingen om rekening te houden met macro-economische onevenwichtigheden in de EU en met name in de eurozone teneinde de economische en begrotingscoördinatie te verbeteren en het concurrentievermogen in de EU te versterken; is in dit verband ingenomen met het feit dat de gekozen voorzitter van de Commissie heeft toegezegd uitvoering te zullen geven aan de routekaart van de Commissie, getiteld „Naar een echte economische en monetaire unie” van 5 december 2012;

14.

verzoekt de Commissie nogmaals om onverwijld voorstellen ter voltooiing van de EMU in te dienen overeenkomstig alle richtsnoeren zoals opgesteld in haar blauwdruk voor een hechte economische en monetaire unie; merkt op dat de voltooiing van de EMU gebaseerd moet zijn op de communautaire methode; herhaalt nogmaals zijn verzoek om een rechtshandeling inzake „convergentierichtsnoeren” goed te keuren volgens de gewone wetgevingsprocedure, waarin, voor een vaste periode, een zeer beperkt aantal doelen wordt vastgesteld voor de meest urgente hervormingsmaatregelen, en zijn verzoek dat de lidstaten verzekeren dat de nationale hervormingsprogramma's worden opgezet op basis van voornoemde convergentierichtsnoeren en door de Commissie worden gecontroleerd; verzoekt de lidstaten van de EU zich ertoe te verbinden hun nationale hervormingsprogramma's volledig uit te voeren; stelt voor de lidstaten in dit kader de mogelijkheid te bieden met de EU-instellingen een „convergentiepartnerschap” aan te gaan, op grond waarvan voorwaardelijke financiering kan worden toegekend voor hervormingen; herhaalt dat een dergelijke intensievere economische samenwerking hand in hand dient te gaan met stimulerende financiële maatregelen; is van mening dat eventuele extra financiering of instrumenten, zoals een solidariteitsmechanisme, integraal deel moeten uitmaken van de EU-begroting, zonder dat de vastgestelde uitgavenrubrieken van het meerjarig financieel kader daarop van toepassing zijn;

15.

dringt er in dit verband bij de toekomstige Commissie op aan om met een voorstel te komen over één enkele externe vertegenwoordiging van de eurozone, op basis van artikel 138 VWEU, met als doel een doeltreffende eurozone tot stand te brengen, waarin over kwesties die binnen de bevoegdheden van deze vertegenwoordiging liggen, een gezamenlijk standpunt wordt ingenomen; herinnert eraan dat de nieuwe voorzitter van de Commissie tijdens zijn toespraak vlak voor zijn verkiezing door het Europees Parlement op dinsdag 15 juli 2014 heeft toegezegd dat „de EMU en de euro zullen worden vertegenwoordigd door één persoon, één vestiging en één stem binnen de instellingen van Bretton Woods”;

16.

dringt er in dit verband bij de toekomstige Commissie op aan om, onder andere, met een voorstel te komen over één enkele externe vertegenwoordiging van de eurozone, op basis van artikel 138 VWEU, alsook om het verslag in te dienen dat is toegezegd in het „two pack” en in de routekaart getiteld „Naar een echte EMU” , over de mogelijkheden die binnen het huidige begrotingskader van de Unie voorhanden zijn om de behoefte aan overheidsinvesteringen af te stemmen op de doelstellingen op het gebied van begrotingsdiscipline;

17.

dringt er bij de Commissie op aan het proces van het Europees semester te versterken door er o.a. voor te zorgen dat er voldoende tijd en middelen worden uitgetrokken voor het opstellen en gevolg geven aan de aanbevelingen, en er daarbij voor te zorgen dat de aanbevelingen zo relevant mogelijk zijn voor de economische besluitvorming, zowel op EU- als op nationaal niveau; roept de Commissie op in dit verband voorstellen te doen over hoe de aanbevelingen van het Europees semester een bindender karakter kunnen krijgen; benadrukt dat het belangrijk is het Europees Parlement er in een zo vroeg mogelijk stadium en in zo hoog mogelijke mate bij te betrekken, zodat met de steeds grotere relevantie en het toenemende bindende karakter geen legitimatiegebrek van de politieke besluitvorming kan ontstaan;

18.

is van mening dat de nationale parlementen zich verantwoordelijker moeten voelen voor de LSA's; dringt er bij de Commissie op aan om ervoor te zorgen dat de LSA's aan de nationale parlementen kunnen worden voorgelegd vóór zij door de Raad worden vastgesteld;

19.

neemt nota van het pakket van landenspecifieke aanbevelingen (LSA's) van 2014 dat is samengesteld door de Commissie; neemt nota van het oordeel van de Commissie dat er enige vooruitgang is geboekt in het ondersteunen van de begrotingsconsolidatie en structurele hervorming, met name bij de modernisering van de arbeidsmarkten, de pensioen- en de zorgstelsels;

20.

neemt er in deze context nota van dat de LSA's en de aanbevelingen van de Raad, met name de specifieke aanbevelingen over de eurozone, door de Europese Raad zijn goedgekeurd;

21.

merkt op dat een noodzakelijke voorwaarde voor het succes van financiële bijstandsprogramma's een combinatie is van solidariteit en conditionaliteit, sterke eigen inbreng en de wil om te hervormen; roept de Commissie nogmaals op in actie te komen om de wettelijke verplichtingen die het 'two-pack' met zich meebrengt in lijn te brengen (Verordening (EU) nr. 472/2013) met de huidige aanpassingsprogramma's; dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan om financiële bijstand en het ad-hocsysteem van de trojka in een verbeterde wettelijke structuur onder te brengen, overeenkomstig het kader voor het economisch bestuur van de EU en het communautair recht, en daarbij te zorgen voor democratische verantwoordingsplicht; neemt nota van het follow-updocument van de Commissie betreffende het verslag van het EP over de trojka; dringt er bij de Commissie op aan rekening te houden met de conclusies van de trojkaverslagen van het Europees Parlement;

22.

is er een voorstander van om de nadruk te leggen op beleid dat het concurrentievermogen bevordert, het doen van investeringen en het scheppen van werkgelegenheid steunt, werkloosheid bestrijdt en het functioneren van de arbeidsmarkt verbetert, met name in sectoren met een hoog groeipotentieel; is van mening dat de lidstaten over waardevolle informatie beschikken die ze met elkaar kunnen delen om de jeugdwerkloosheid te bestrijden; benadrukt dat het model van alternerende opleidingen zich met name bewezen heeft bij de bestrijding van de jeugdwerkloosheid;

23.

benadrukt dat het cohesiebeleid een belangrijk investeringskader vormt om groeivriendelijke uitgaven te kanaliseren, waaronder investeringen in vernieuwing en onderzoek, de digitale agenda, uitgaven om voor het mkb de toegang tot fondsen te vergemakkelijken, investeringen in ecologische duurzaamheid, in prioritaire trans-Europese vervoersverbindingen, en in onderwijs en sociale integratie;

24.

verzoekt de Commissie om een uitgebreid mechanisme in te voeren dat uitwisseling van beste praktijken stimuleert tussen alle nationale actoren die verantwoordelijk zijn voor jeugdwerkloosheid; herhaalt het feit dat, ondanks dat er geen standaardoplossing kan worden toegepast, sommige lidstaten jeugdwerkloosheid doeltreffender hebben aangepakt dan andere;

25.

onderstreept dat bij de uitvoering van het Europese semester ten volle rekening moet worden gehouden met de Europa 2020-strategie; vraagt de Commissie van de governance van de interne markt ook een topprioriteit te maken, aangezien deze aanzienlijk bijdraagt tot de verwezenlijking van de doelstellingen van het Europees semester, namelijk duurzame economische groei en werkgelegenheid;

26.

herinnert er echter aan dat de lidstaten er amper in zijn geslaagd gevolg te geven aan de LSA's; is van mening dat er een inconsistentie bestaat tussen de op Europees niveau gemaakte afspraken en het gevolg dat op nationaal niveau door de lidstaten aan de LSA's wordt gegeven; benadrukt dat de nationale regeringen moeten staan voor de afspraken die op EU-niveau gemaakt worden; wijst erop dat er in de formulering van de LSA's voldoende beleidsruimte aan de lidstaten moet worden gelaten bij het opstellen van de maatregelen en specifieke hervormingen die nodig zijn voor de uitvoering van deze aanbevelingen;

27.

verzoekt met name de Commissie om de ontwikkeling te onderzoeken van resultaatgerichte algemene benchmarks waarmee structurele hervormingen kunnen worden gemeten en vergeleken in het kader van elk toekomstig voorstel ter verbetering van de coördinatie van het economisch beleid binnen de EMU;

28.

is bezorgd dat volgens de Commissie slechts aan 10 % van de LSA's voor 2013 volledig gevolg is gegeven; merkt bovendien op dat er ten aanzien 45 % van de LSA's amper of geen vooruitgang is geboekt;

29.

benadrukt dat een gedegen systeem voor het Europees semester met democratische verantwoording, alsook het gevolg geven aan de LSA's belangrijke voorwaarden zijn voor het bereiken van economische convergentie in de EMU, die weer van essentieel belang is voor het goed functioneren van de EMU om financiële en economische stabiliteit tot stand te brengen, en om het concurrentievermogen van de Europese economie te vergroten teneinde groei en werkgelegenheid te creëren; verwacht van de regeringen van de lidstaten dat ze de besluiten over de LSA's, die voor alle lidstaten zijn vastgesteld door de Raad, ook actief op nationaal niveau verdedigen en omzetten („national ownership”);

30.

benadrukt dat een aantal LSA's gebaseerd is op EU-rechtshandelingen en dat niet-naleving van EU-rechtshandelingen kan leiden tot juridische procedures; herinnert de lidstaten eraan hun verplichtingen uit hoofde van de EU-wetgeving na te komen; is van mening dat de Commissie bij haar interpretatie van het scorebord voldoende rekening moet houden met het feit dat de eurozone en de lidstaten die daar deel van uitmaken onafhankelijke en open economieën zijn;

31.

dringt er bij de Commissie op aan, als hoedster van de Verdragen, alle middelen aan te wenden die de EU-wetgeving biedt om versterkte coördinatie van het economische beleid te steunen en ervoor te zorgen dat er gevolg wordt gegeven aan de LSA's, zodat elke lidstaat, binnen de vastgestelde termijn, het op zijn situatie afgestemde economische en financiële beleid vaststelt;

32.

constateert dat een toenemend aantal LSA's zich op regionaal niveau richt; benadrukt dat de nieuwe Europese Structurele en Investeringsfondsprogramma's optimaal moeten worden gebruikt, met name waar zij gebruikt worden als flankerende maatregelen voor structurele hervormingen; dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan erop toe te zien dat de correcte prioriteiten worden gesteld om de kwaliteit van de uitgaven te verhogen;

33.

eist dat de Commissie ieder kwartaal verslag uitbrengt aan de bevoegde commissie van het Parlement over de maatregelen die getroffen zijn om ervoor te zorgen dat er gevolg wordt gegeven aan de LSA's en de vooruitgang die er tot dan toe is geboekt; verzoekt de lidstaten in de bevoegde commissie van het Parlement uit te leggen waarom er geen gevolg gegeven is aan de LSA's;

34.

dringt er bij de voorzitter van de eurogroep op aan erop toe te zien dat er door de lidstaten van de eurozone gevolg wordt gegeven aan de LSA's, en verslag uit te brengen over de geboekte vooruitgang als onderdeel van de beoordeling van de ontwerpbegrotingsplannen voor 2015 die medio oktober 2014 moeten worden ingediend door de betreffende lidstaten;

35.

roept de Commissie op om in de nationale hervormingsprogramma's aandacht te besteden aan de genderdimensie, door er bijvoorbeeld voor te zorgen dat de arbeidsmarkt meer vrouwen opneemt, dat de loonkloof en de pensioenkloof tussen mannen en vrouwen wordt opgeheven, kinderopvangdiensten worden verbeterd en regelingen voor flexibele werktijden worden ingevoerd;

36.

is van mening dat er ten aanzien van het aanstaande Europees semester gestreefd moet worden naar een op de lange termijn gerichte en evenwichtige strategie voor groei- en investeringsvriendelijke begrotingsconsolidatie om ervoor te zorgen dat de begroting duurzamer wordt; onderstreept echter dat er speciale nadruk moet worden gelegd op groeiversterkende hervormingen en beleidsmaatregelen, met name door de lidstaten die ruimte hebben in hun begroting om te investeren om groei te bevorderen en het herstel van het evenwicht in de eurozone te stimuleren; herinnert eraan dat de lidstaten in het bestaande rechtskader een zekere mate van flexibiliteit kan worden toegestaan, mits er een begin gemaakt is met hervormingen, en raadt aan hier gebruik van te maken;

37.

benadrukt dat fiscale duurzaamheid een voorwaarde voor langetermijngroei is;

38.

meent dat de prioriteiten van de lidstaten erin moeten bestaan hun economieën, socialezekerheids-, pensioen- en zorgstelsels te moderniseren om te vermijden dat toekomstige generaties worden opgezadeld met een enorme schuld; dringt er bij de lidstaten op aan stil te staan bij de gevolgen van hun hervormingen op de Europese economie als geheel;

39.

is van mening dat structurele hervormingen er met name voor moeten zorgen dat de arbeidsmarkten meer jonge mensen, alsmede overige achtergestelde groepen, kunnen opnemen en oudere werknemers kansen kunnen bieden; gelooft dat het systeem van alternerend onderwijs in dit verband een doeltreffend instrument is; is tevens van mening dat structurele hervormingen ervoor moeten zorgen dat socialezekerheids-, zorg- en pensioenstelsels op de middellange en lange termijn duurzaam en eerlijk worden en dat de energieafhankelijkheid afneemt om het concurrentievermogen van Europese ondernemingen te vergroten;

40.

wijst erop dat het gebrek aan een goed functionerende interne arbeidsmarkt en een duurzame aanpak van immigratie de groei in de EU belemmert; verzoekt de Commissie en de lidstaten een gemeenschappelijke en inclusieve arbeidsmarkt en een gemeenschappelijk modern en inclusief immigratiebeleid vast te stellen; onderstreept dat eerlijke en gelijke behandeling van werknemers een cruciale bouwsteen vormt voor interne arbeidsmarkt;

41.

wijst erop dat energiebeleid en economische groei nauw met elkaar verbonden zijn; dringt daarom aan op een ambitieus Europees energiebeleid dat door het vergroten van de leveringszekerheid en innovatie in de energiesector kan leiden tot meer economische stabiliteit en groei;

42.

wijst erop dat nog geen serieus werk is verricht ten aanzien van het aandeel van de demografische veranderingen in de gestage vertraging van de groei waar de Europese landen de laatste twee decennia mee te kampen hebben; wijst erop dat het gebrek aan een goed functionerende interne arbeidsmarkt ook het groeipotentieel van de EU belemmert; verzoekt de Europese Commissie en de lidstaten een echte gemeenschappelijke arbeidsmarkt vast te stellen en alle EU-middelen in te zetten om een gemeenschappelijk immigratiebeleid in de geest van de door de verkozen voorzitter gedane voorstellen ten uitvoer te leggen;

43.

dringt er nogmaals bij de lidstaten op aan hun belastingstelsels te vereenvoudigen, teneinde opnieuw een gunstig klimaat voor ondernemingen in alle lidstaten, zonder uitzondering, te scheppen, en herhaalt zijn verzoek om de belasting op arbeid te verlagen; dringt er bij de Commissie op aan om, voortbouwend op de resultaten van het actieplan van 2012 in dezen, onmiddellijk in actie te komen en een allesomvattende strategie te ontwikkelen op basis van concrete wetgevingsmaatregelen om belastingfraude en -ontwijking tegen te gaan; herinnert de Commissie aan de voorstellen die zijn gedaan in de resolutie van het Parlement van 21 mei 2013 over de strijd tegen belastingfraude, belastingontduiking en belastingparadijzen (16) (verslag-Kleva Kekus) met betrekking tot belastingontduiking en belastingontwijking;

44.

herhaalt dat structurele hervormingen moeten worden aangevuld en uitgebreid met langetermijninvesteringen in onderwijs, onderzoek, innovatie, een moderne infrastructuur en duurzame energie om de overgang naar een digitale en ecologische maatschappij te stimuleren; onderstreept dat investeringen in onderzoek, innovatie, onderwijs en infrastructuur een voorwaarde zijn voor concurrentievermogen, duurzame groei en het scheppen van werkgelegenheid; wijst op de rol die de EU-begroting op deze fundamentele gebieden van gemeenschappelijk belang moet vervullen;

45.

benadrukt dat, in verband met de nu al hoge staatsschulden, de uitgaven niet nog eens aanzienlijk kunnen stijgen, willen de hervormings- en consolidatie-inspanningen niet tevergeefs zijn; raadt daarom aan uitgaven te verschuiven van onproductieve sectoren naar productieve toekomstgerichte sectoren; benadrukt dat flexibiliteit binnen het stabiliteits- en groeipact mogelijk is en moet worden benut, maar dat de lidstaten hiervoor eerst met geloofwaardige hervormingen moeten komen;

46.

neemt kennis van de toespraak van de voorzitter van de ECB van 22 augustus 2014 op het jaarlijkse symposium voor centrale banken in Jackson Hole; dringt er bij beleidsmakers op aan de juiste conclusies te trekken ten aanzien van het monetaire, budgettaire en structurele hervormingsbeleid om zo groei en werkgelegenheid te creëren; herinnert aan zijn weldoordachte opmerkingen: „geen enkel bedrag aan fiscale of monetaire accommodatie kan echter in de plaats komen van de noodzakelijke structurele hervormingen in de eurozone” en „een coherente strategie voor de verlaging van de werkloosheid moet beleidsmaatregelen voor zowel de vraag- als de aanbodzijde omvatten, en zowel op het niveau van de eurozone als op nationaal niveau. En alleen als de strategie daadwerkelijk coherent is, kan ze effect sorteren.”;

47.

is van mening dat een van de grootste belemmeringen van de EU-economie het lage peil van de algehele particuliere investeringen is en het ontoereikende hefboomeffect van de huidige omvang van de overheidsinvesteringen; verzoekt de Commissie onderzoek te doen naar de redenen van de geringe particuliere investeringen in de EU; wijst op de noodzaak van een hervorming van faillissements- en insolventieprocedures om de schuldenoverlast in de periferie van de eurozone op te lossen;

48.

benadrukt dat investeringen belangrijk zijn omdat ze gevolgen hebben voor de aanbod- en de vraagzijde van de economie door banen te creëren, inkomens voor huishoudens te genereren, terwijl de belastinginkomsten toenemen waardoor de overheid de begroting kan consolideren en groei kan worden gestimuleerd; onderstreept opnieuw de noodzaak om beleidsmaatregelen te nemen die rekening houden met investeerders, de bureaucratie te verminderen en de administratieve lasten terug te dringen; dringt er bij de volgende Europese Commissie op aan de Europese investeringen met 300 miljard EUR te verhogen, zoals Jean-Claude Juncker in zijn politieke richtsnoeren heeft aangekondigd;

49.

dringt er bij de Commissie op aan nu eindelijk haar toezegging gestand te doen om de interne markt te voltooien, met name ten aanzien van het vrije verkeer van diensten; dringt er bij de lidstaten op aan zich te houden aan hun afspraken met betrekking tot de Europa 2020-strategie, met name ten aanzien van onderzoek en ontwikkeling, efficiënt gebruik van hulpbronnen, innovatie, werkgelegenheid, onderwijs, armoede, duurzame energie en vermindering van emissies; vraagt de Commissie derhalve actiever toe te zien op de correcte tenuitvoerlegging en handhaving van de EU-wetgeving in de lidstaten door resoluut gebruik te maken van al haar bevoegdheden;

50.

is bezorgd over protectionistische tendensen in bepaalde lidstaten, met name ten aanzien van het vrij verkeer van personen; merkt op dat het Verdrag het vrij verkeer van personen, diensten en kapitaal waarborgt en dringt er bij de Commissie op aan deze vrijheden te garanderen en handhaven;

51.

benadrukt dat het feit dat het mkb geen toegang heeft tot financiering een ernstige belemmering vormt voor de groei in de EU; roept de Commissie derhalve op prioriteit te geven aan haar inspanningen ten behoeve van alternatieve financieringsbronnen voor het mkb, rekening houdend met de aanbevelingen in de resolutie van het Europees Parlement van 5 februari 2013 over betere toegang tot financiering voor het mkb, met name middels de structuurfondsen, de Europese Investeringsbank, het Europees Investeringsfonds en publieke ontwikkelingsbanken; benadrukt dat het nodig is administratieve hindernissen voor het midden- en kleinbedrijf verder af te bouwen en het evenredigheidsbeginsel in de toekomst nog strenger toe te passen op de Europese wetgeving;

52.

is van mening dat dringende hervormingen moeten worden overwogen in alle landen waar de moeilijkheden bij de oprichting van ondernemingen potentiële groei en het scheppen van werkgelegenheid belemmeren;

53.

dringt er bij de Commissie op aan op korte termijn met maatregelen te komen om de interne markt voor kapitaal te voltooien om de toevoer van kapitaal aan bedrijven te verbeteren om de reële economie te stimuleren; is van mening dat er meer alternatieven voor bancaire financiering nodig zijn voor zowel grote bedrijven als het midden- en kleinbedrijf, met name door gunstigere voorwaarden voor financiering via de kapitaalmarkten en overige particuliere financieringsbronnen zoals durfkapitaal, peer-to-peer- of equityfondsen; dringt er op aan dat er bijzondere aandacht wordt besteed aan de rol van kapitaalkosten voor het opstarten en runnen van bedrijven in de lidstaten en het scorebord dienovereenkomstig aan te passen;

54.

beklemtoont dat het van het allergrootste belang is wetgeving inzake langetermijninvesteringen te ontwikkelen;

55.

benadrukt het belang van de snelle voltooiing van de bankenunie; stelt vast dat de goedkeuring van de drie pijlers van de bankenunie en de tenuitvoerlegging van nieuwe regels voor kredietinstellingen en verzekeringsmaatschappijen bijdragen tot het herstel van de veerkracht van de Europese financiële sector; is van mening dat de voltooiing van de bankenunie tot stand moet worden gebracht door middel van een verzekerings- en financiëlemarktenunie; herhaalt dat de kosten van het omvallen van banken door de bankensector zelf moeten worden gedragen;

56.

benadrukt het feit dat een solide, stabiel, zeer gediversifieerd en transparant financieel stelsel cruciaal is voor toekomstige groei;

57.

benadrukt dat het Europees semester op geen enkele wijze de prerogatieven van het Europees Parlement of die van de nationale en regionale parlementen in gevaar mag brengen; benadrukt dat er een duidelijk onderscheid moet zijn tussen EU-bevoegdheden en nationale bevoegdheden en dat het Europees Parlement de instelling is waaraan op EU-niveau verantwoording moet worden afgelegd, terwijl de nationale parlementen de instellingen zijn waaraan op nationaal niveau verantwoording moet worden afgelegd; benadrukt dat het belangrijk is het Europees Parlement er in een zo vroeg mogelijk stadium en in een zo hoog mogelijke mate bij te betrekken om de democratische legitimiteit te verhogen;

58.

benadrukt de noodzaak om de democratische verantwoordingsplicht aan het Europees Parlement en de nationale parlementen te vergroten ten aanzien van belangrijke beleidsaspecten van de werking van de eurozone, zoals het Europees stabiliteitsmechanisme, de beslissingen van de eurogroep en de monitoring en evaluatie van financiële ondersteuningsprogramma's; verzoekt de Commissie om ex-postevaluaties van haar aanbevelingen en van haar deelname aan de trojka uit te voeren en te publiceren;

Sectorale bijdragen aan het Europees semester 2014

59.

is er verheugd over dat de Commissie erkent dat de begrotingsconsolidering moet worden voortgezet op een groeivriendelijke en gedifferentieerde manier die de lidstaten niet alleen in staat stelt om te investeren in groei en werkgelegenheid, maar ook om de hoge schulden, de werkloosheid en de problemen van een vergrijzende samenleving aan te pakken;

60.

benadrukt het banenpotentieel van de groene economie, waardoor volgens ramingen van de Commissie in 2020 alleen al in de sectoren energie-efficiëntie en hernieuwbare energie vijf miljoen nieuwe banen gecreëerd kunnen zijn, op voorwaarde dat er een ambitieus klimaat- en energiebeleid wordt gevoerd; vraagt de lidstaten voldoende in deze sectoren te investeren en te anticiperen op de vaardigheden die werknemers in de toekomst nodig hebben; verzoekt de Commissie de benutting van het banenpotentieel van de groene economie in de jaarlijkse groeianalyse 2015 op te nemen;

61.

is ingenomen met het feit dat de Commissie rekening houdt met de verschillen tussen de lidstaten die tot uiting komen in de nationale hervormingsprogramma's (NHP's) en roept de Commissie en de lidstaten op om met name bij de toewijzing van middelen bijzondere aandacht te schenken aan de regio's met permanente natuurlijke of demografische belemmeringen;

62.

onderstreept dat het sociaal en werkgelegenheidsbeleid niet alleen vanuit kostenoogpunt moet worden bekeken, maar dat er ook aandacht moet zijn voor structurele hervorming van de arbeidsmarkt en de voordelen op de lange termijn teneinde de investeringen in de samenleving en in burgers op peil te houden zodat de doelstellingen van de Europa 2020-strategie gerealiseerd worden en de toekomst en de stabiliteit van de lidstaten en van de EU als geheel veilig wordt gesteld;

63.

onderstreept dat lonen wel een belangrijke factor zijn voor het terugdringen van macro-economische onevenwichtigheden in de eurozone, maar dat ze niet alleen een instrument voor economische aanpassing vormen, maar bovenal het inkomen zijn waar werknemers van moeten leven; verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat de aanbevelingen op loongebied de armoede onder werkenden en de loonongelijkheid in de lidstaten niet vergroten en niet schadelijk zijn voor de laagbetaalden;

64.

acht het zeer verontrustend dat de EU nog een lange weg te gaan heeft om de sociale en werkgelegenheidsdoelstellingen van de Europa 2020-strategie te bereiken en dat er met name weinig vooruitgang wordt geboekt met de armoedebestrijdingsdoelstelling, getuige de toename van het aantal in armoede levende mensen met 10 miljoen van 2010 tot 2012; verzoekt de nieuwe Commissie een samenhangende aanpak vast te stellen en de lidstaten te vragen onverwijld verslag uit te brengen over de nationale vooruitgang bij de Europa 2020-strategie; verzoekt de lidstaten in het nationale hervormingsprogramma (NHP) welomschreven nationale strategieën te formuleren om vooruitgang te boeken met de Europa 2020-strategie;

65.

juicht het toe dat de Commissie dit jaar voor de LSA's gebruikmaakt van het nieuwe sociale en werkgelegenheidsscorebord, met name wat betreft het werkloosheidscijfer, de jeugdwerkloosheid en het NEET-cijfer; wijst erop dat deze indicatoren zuiver analytisch van aard zijn; wenst dat het scorebord nog meer indicatoren hanteert, zoals kwaliteit van de arbeid, kinderarmoede, toegang tot de gezondheidszorg en dakloosheid; verlangt dat deze indicatoren een reële rol in het Europees semester toebedeeld krijgen;

66.

verzoekt de Commissie en de Raad de indicatoren voor de bewaking van de sociale, milieu- en innovatiedimensie van de Europa 2020-strategie in het kader van het Europees semester te blijven verbeteren; verzoekt de Commissie voortzetting te geven aan het debat over het aantal en de ontwikkeling van sociale en werkgelegenheidsindicatoren, omdat de economische en sociale aspecten twee zijden van dezelfde medaille zijn, die allebei cruciaal voor de ontwikkeling van de EU zijn;

67.

dringt andermaal aan op beraad van de ministers van Werkgelegenheid en Sociale Zaken van de eurogroep voorafgaand aan de EU-top, telkens als dat nodig is, zodat sociale en werkgelegenheidsvraagstukken in het beraad en de besluiten van de leiding van de eurozone uitgebreider aan bod kunnen komen en om een bijdrage te leveren aan de bijeenkomsten van de staatshoofden en regeringsleiders van de eurozone; wijst op het belang van de gezamenlijke vergaderingen van Epsco en Ecofin om in voorkomend geval tot een coherent standpunt te komen;

68.

is verheugd over het feit dat de Commissie inziet dat de maatregelen met het oog op begrotingsconsolidering, omwille van de duurzaamheid van de economie van bepaalde lidstaten, maar ook die van de economie van de EU als geheel, ernstige en vergaande gevolgen hebben gehad voor de sociale en werkgelegenheidssituatie in de EU; wenst dat de lidstaten voldoen aan alle sociale en werkgelegenheidsverplichtingen die in de Verdragen en het EU-Handvest van de grondrechten verankerd zijn; verzoekt het EU-Bureau voor de grondrechten om het effect van deze maatregelen op de grondrechten grondig te onderzoeken en in geval van schending van het handvest aanbevelingen te doen;

69.

is ingenomen met het voornemen van het Italiaanse voorzitterschap, zoals opgenomen in de conclusies van de buitengewone bijeenkomst van de Europese Raad op 30 augustus 2014, om op het niveau van de staatshoofden en regeringsleiders een conferentie over werkgelegenheid en met name jeugdwerkgelegenheid te beleggen;

70.

is verheugd over de reeds genoemde daling van de werkloosheid, met name in bepaalde lidstaten; herinnert er wel aan dat in de Europa 2020-strategie duidelijk vermeld staat dat het om het werkgelegenheidscijfer gaat, en acht het betreurenswaardig dat de huidige indicatoren daarvoor de werkelijke toestand op alle arbeidsmarkten in de EU niet correct weergeven;

71.

merkt op dat de Commissie de aandacht vestigt op de noodzaak van structurele hervormingen om de randvoorwaarden voor groei en banen te verbeteren, met name in tijden van hoge werkloosheid, en dat er op nationaal en Europees niveau veel kansen kunnen ontstaan wanneer de interne markt wordt voltooid;

72.

verzoekt de nieuwe Commissie om van het herstel van de werkgelegenheid een echte prioriteit te maken door vaststelling van een ambitieuze en holistische strategie voor groei en hoogwaardige werkgelegenheid, waarbij alle nieuwe commissarissen betrokken dienen te worden; is van mening dat de commissaris voor Werkgelegenheid en Sociale Zaken daartoe een plan moet opstellen dat alle beleidsterreinen bestrijkt en concrete maatregelen ter bevordering van hoogwaardige werkgelegenheid omvat;

73.

is van mening dat het concurrentievermogen van de EU niet alleen door kostenverlaging kan worden hersteld, maar dat zulks gepaard moet gaan met forsere investeringen in onderzoek en ontwikkeling, onderwijs en vaardigheden, in combinatie met efficiënter gebruik van de hulpbronnen; pleit voor een flexibeler en dynamischer arbeidsmarkt die zich bij een verstoring van de economische situatie kan aanpassen zonder dat er massaontslagen en buitensporige salarisaanpassingen uit voortvloeien; wijst erop dat de koopkracht van veel werknemers in de EU zwaar is aangetast, dat de gezinsinkomens en de binnenlandse vraag achteruit zijn gegaan; is van oordeel dat de EU om de concurrentiekracht van onze economie te herstellen zich tevens moet bezinnen op strategieën die gericht zijn op andere productiekosten, prijsontwikkelingen en winstmarges, en op bedrijfstakoverkoepelend beleid dat innovatie, productiviteit en excellence stimuleert;

74.

is bezorgd over de almaar toenemende welvaarts- en inkomensongelijkheid, waardoor de koopkracht, de binnenlandse vraag en de investeringen in de reële economie ondermijnd worden; verzoekt de lidstaten in het nationaal hervormingsplan maatregelen op te nemen om deze ongelijkheden terug te dringen, teneinde groei, werkgelegenheid en sociale cohesie te bevorderen;

75.

benadrukt de noodzaak om de belastingdruk te verplaatsen van arbeid naar andere vormen van duurzame belasting om groei en werkgelegenheid te bevorderen;

76.

is ingenomen met de landenspecifieke aanbevelingen van de Commissie op het terrein van milieubelasting en verzoekt de lidstaten deze aanbevelingen ten uitvoer te leggen en er tegelijkertijd voor te zorgen dat met name de lagere inkomens hiervan profiteren; beklemtoont dat een verschuiving van belasting op arbeid naar milieubelasting en het afbouwen van voor het milieu schadelijke subsidies positief zullen uitwerken op overheidsfinanciën, werkgelegenheid, sociale situatie en milieu;

77.

vreest dat de financiële versnippering in de eurozone in bepaalde gevallen de groei en duurzaamheid van het mkb in gevaar kan brengen; pleit voor herstel van de leencapaciteit van de economie, waardoor het mkb kan investeren en banen creëren, alsook voor betere ondernemingskansen voor het mkb en voor betere mogelijkheden om van programma's als Cosme en Horizon 2020 gebruik te maken;

78.

verzoekt de lidstaten om nodeloze administratieve rompslomp en bureaucratie voor zelfstandigen, microbedrijven en het mkb af te schaffen en gunstige voorwaarden voor startende bedrijven te creëren;

79.

verzoekt de Commissie om met spoed op basis van artikel 9 VWEU concrete invulling te geven aan het toegezegde investeringsplan van 300 miljard EUR, en wenst dat wordt nagegaan of dit bedrag toereikend is om het potentieel van de EU voor groei en hoogwaardige werkgelegenheid volledig te benutten;

80.

is ingenomen met de oproep die de Commissie in haar overkoepelende mededeling over de landenspecifieke aanbevelingen in de EU als geheel heeft gedaan, namelijk om meer te investeren in O&O, innovatie, onderwijs, technische vaardigheden en een actief arbeidsmarktbeleid, alsook in energie, vervoer en de digitale economie;

81.

verzoekt de Commissie en de lidstaten het bedrijfsleven in de EU te ondersteunen met een flexibeler mededingingsbeleid dat bevorderlijk is voor concurrentievermogen en werkgelegenheid, vergezeld van een plan voor een ecologische en digitale omschakeling; verzoekt de Commissie andermaal om na overleg met de sociale partners een wetgevingsvoorstel te formuleren over informatieverstrekking aan en raadpleging van werknemers en het anticiperen op en omgaan met reorganisatie, zodat het bedrijfsleven in de EU zich op economisch en sociaal verantwoorde wijze aan veranderingen kan aanpassen, met behoud van de rechten van werknemers en zonder al te grote regeldruk voor bedrijven en met name het mkb;

82.

is er bezorgd over dat in veel lidstaten en bedrijfstakken niet alleen banen verloren gaan, maar ook de kwaliteit van banen achteruitgaat, de belemmeringen voor de werkgelegenheid toenemen en de fundamentele arbeidsnormen verslechteren; benadrukt dat de Commissie en de lidstaten gerichte inspanningen moeten leveren om de kwaliteit van banen te verbeteren zodat kwalificaties beter afgestemd zijn op de vraag op de arbeidsmarkt; benadrukt dat de Commissie en de lidstaten zich ervoor moeten inzetten om de bijkomende problemen van toename van onvrijwillige deeltijdarbeid en onvrijwillig tijdelijk werk, onzekere dienstverbanden (zoals nulurenovereenkomsten), schijnzelfstandigheid en zwartwerk aan te pakken; is derhalve ingenomen met het initiatief van de Commissie om een Europees platform tegen zwartwerk op te richten; dringt er andermaal bij de lidstaten op aan dat ze ervoor zorgen dat mensen met onzekere, tijdelijke of deeltijdovereenkomsten alsook zelfstandigen elementaire rechten en adequate sociale bescherming genieten;

83.

verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat haar beleidsrichtsnoeren bevorderlijk zijn voor hervorming van de arbeidsmarkt, onder meer met het oog op terugdringing van segmentatie, vergemakkelijking van de overstap naar een andere baan, bevordering van de inschakeling van kwetsbare groepen in het arbeidsproces, terugdringing van armoede onder werkenden, bevordering van gendergelijkheid, versterking van de rechten van werknemers met atypische contracten, en betere sociale bescherming van zelfstandigen;

84.

stelt vast dat de Commissie in haar jaarverslag 2013 over de sociale en werkgelegenheidssituatie in de EU heeft gewezen op het belang van de uitgaven voor sociale bescherming als vangnet tegen sociale risico's; wijst nog eens op het belang van automatische stabilisatoren om asymmetrische schokken op te vangen, een excessief beroep op de verzorgingsstaat te voorkomen en daarmee de duurzaamheid van de EMU als geheel te schragen; verzoekt de Commissie in de landenspecifieke aanbevelingen het belang te onderstrepen van handhaving van sterke automatische stabilisatoren in de lidstaten, omdat die bij uitstek bevorderlijk zijn voor handhaving van de sociale cohesie en stimulering van de binnenlandse vraag en de economische groei; dringt er andermaal bij de Commissie op aan dat zij met een groenboek over automatische stabilisatoren in de eurozone komt;

85.

neemt kennis van het voornemen van het Italiaanse voorzitterschap, zoals weergegeven in zijn werkprogramma, om op EU-niveau een discussie over automatische stabilisatoren te starten, met bijzondere aandacht voor de eventuele invoering van een werkloosheidsregeling in de eurozone;

86.

benadrukt het belang van een actief en inclusief arbeidsmarktbeleid als strategisch instrument ter bevordering van de werkgelegenheid in de huidige context; is er ernstig verontrust over dat diverse lidstaten, in weerwil van de toenemende werkloosheid, hebben gesneden in hun budget voor de financiering van een actief en inclusief arbeidsmarktbeleid; verzoekt de lidstaten in nauwe samenwerking met de sociale partners het bereik en de effectiviteit van een actief arbeidsmarktbeleid te vergroten;

87.

is ingenomen met de vaststelling van Besluit 573/2014/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende nauwere samenwerking tussen openbare diensten voor arbeidsvoorziening (ODA's); neemt kennis van het voorstel van januari 2014 voor een Eures-verordening (Europees portaal voor beroepsmobiliteit); verlangt dat het Parlement en de Raad met spoed over de hervorming beraadslagen, zodat Eures een doeltreffend instrument kan worden om, aansluitend op Verordening (EU) nr. 1296/2013, de arbeidsmobiliteit binnen de EU te stimuleren en tevens de diversiteit te bevorderen; herinnert eraan dat mobiliteit op vrijwillige basis moet blijven plaatsvinden en niet ten koste mag gaan van de inspanningen om ter plaatse arbeids- en opleidingsplaatsen te creëren; benadrukt dat betrouwbare professionele informatie over de arbeids- en levensomstandigheden in andere lidstaten een voorwaarde is voor een goed functionerende Europese Economische Ruimte;

88.

wijst op het toenemende aantal werknemers, vooral jongeren, die hun land verlaten om in een andere lidstaat werk te zoeken; verzoekt de Commissie om samen met de lidstaten de arbeidsmobiliteit binnen de EU te bevorderen teneinde het vrij verkeer te garanderen en tevens het beginsel van gelijke behandeling te handhaven en lonen en sociale normen te beschermen; verzoekt de lidstaten sociale en arbeidsvoorwaarden in te voeren die stroken met de Europa 2020-strategie;

89.

vreest dat het aanbod van vaardigheden op het gebied van natuurwetenschappen, technologie, engineering en wiskunde niet zal beantwoorden aan de toenemende eisen van het bedrijfsleven in de komende jaren, waardoor de beroepsbevolking van de EU minder goed in staat zal zijn zich aan te passen en vooruitgang te boeken; verzoekt de lidstaten te investeren in de modernisering van onderwijs en scholing, met inbegrip van levenslang leren en met name regelingen voor duaal leren, en de overgang van school naar beroepsleven te vergemakkelijken;

90.

acht het noodzakelijk de leidinggevende, management- en ondernemersvaardigheden bij jongeren te verbeteren om nieuwe bedrijven en start-ups in staat te stellen nieuwe markten aan te boren en hun groeipotentieel te verwezenlijken, zodat jongeren ook werkgever en niet alleen werknemer worden;

91.

wijst erop dat bankleningen nog steeds de meeste voorkomende bron van financiering in de EU zijn; is niettemin van mening dat nieuwe vormen van financiering met behulp van innovatieve regelingen en niet-bancaire trajecten, zoals crowdfunding, business angels, peer-to-peer lenen, microleningen, laagdrempelig microkrediet en andere instrumenten, echte voordelen kunnen opleveren doordat start-ups zo het broodnodige kapitaal kunnen verwerven om te groeien en banen te scheppen;

92.

is verheugd over de daling van de jeugdwerkloosheid, maar wijst erop dat deze nog verontrustend hoog is: 22 % in de EU-28 en 23,1 % in de eurozone; vestigt de aandacht op de zorgwekkende verschillen tussen lidstaten (7,8 % in Duitsland en 56,3 % in Griekenland in april 2014); beklemtoont dat arbeidsonzekerheid en gedeeltelijke werkloosheid eveneens zijn toegenomen, en wijst erop dat een deel van de jongeren die wel werk vinden (gemiddeld 43 %, vergeleken met 13 % van de volwassen werknemers) genoegen moeten nemen met onzekere dienstverbanden of onvrijwillige deeltijdcontracten; geeft voorts uiting aan zijn bezorgdheid over het toenemend aantal daklozen onder werkloze jongeren in vele lidstaten;

93.

is ingenomen met het feit dat de jongerengarantie in het merendeel van de landenspecifieke aanbevelingen wordt genoemd; verzoekt de Commissie om de vinger aan de pols te houden bij de kwesties die werden aangestipt in de landenspecifieke aanbevelingen van 2014 en die betrekking hadden op de kwaliteit van het aanbod en het gebrek aan actieve hulp aan jongeren die niet werken en geen onderwijs of opleiding volgen, de administratieve capaciteit van de openbare diensten voor arbeidsvoorziening en het gebrek aan daadwerkelijke inzet bij alle betrokken partijen, en tevens beproefde methoden op te sporen die als maatstaf voor verbetering van programma's kunnen dienen; dringt erop aan dat de implementatie op transparantere wijze wordt gecontroleerd, dat er meer ambitie wordt getoond bij het aanspreken van lidstaten die geen vooruitgang boeken, en dat er beter gebruik wordt gemaakt van vroegtijdig optreden; onderstreept in dit verband dat het werkgelegenheidsinitiatief voor jongeren moet worden beschouwd als een stimulans voor alle lidstaten om gebruik te maken van het Europees Sociaal Fonds voor de financiering van jongerenprojecten in ruimere zin, met name op het gebied van armoede en sociale inclusie;

94.

verzoekt de Commissie een voorstel te doen voor een Europees raamwerk met minimumnormen voor de toepassing van de jongerengarantie, onder meer wat betreft de kwaliteit van stages en banen, behoorlijke lonen voor jongeren en toegang tot arbeidsvoorzieningen en -rechten, met dien verstande dat deze moeten gelden voor jongeren tussen 25 en 30 jaar; verzoekt de lidstaten het beschikbare budget efficiënt in te zetten en de jongerengaranties onverwijld toe te passen; verzoekt de Commissie en de lidstaten om van de jongerengarantie een prioriteit te maken, gezien het feit dat de begrotingsmiddelen al in de twee eerste jaren beschikbaar komen; dringt erop aan dat het beschikbare budget bij de toegezegde tussentijdse herziening van het meerjarig financieel kader wordt verhoogd, ervan uitgaande dat de Internationale Arbeidsorganisatie een bedrag van 21 miljard EUR nodig acht om het probleem van de jeugdwerkloosheid in de eurozone op te lossen; regards this increase as a necessary investment, given that the enormous annual economic loss resulting from inaction against youth unemployment amounts to EUR 153 billion, corresponding to 1,2 % of EU GDP (Eurofound, 2012) (17);

95.

beklemtoont dat het belangrijk is de nadruk te leggen op de praktische vaardigheden en het duale beroepsopleidingssysteem waardoor jongeren beter inzetbaar worden;

96.

verzoekt de lidstaten de samenwerking tussen bedrijfsleven en onderwijs op alle niveaus te verbeteren;

97.

neemt kennis van de aanbeveling van de Raad van maart 2014 betreffende een kwaliteitskader voor stages, teneinde discriminatie en uitbuiting van jonge werknemers te voorkomen; verzoekt de Commissie en de lidstaten deze aanbeveling in het kader van het Europees semester in de nationale hervormingsplannen en de landenspecifieke aanbevelingen te verwerken;

98.

stelt met bezorgdheid vast dat de werkloosheidscijfers voor vrouwen hoger zijn dan de cijfers voor de beroepsbevolking als geheel (11,7 % in de EU-18 en 10,4 % in de EU-28 tegenover 11,5 % en 10,2 %); dringt daarom aan op specifieke plannen voor het creëren van hoogwaardige banen, met gerichte maatregelen voor vrouwen; dringt aan op gendermainstreaming in aanbevelingen en stelt dat grotere gendergelijkheid en sterkere arbeidsparticipatie van vrouwen niet mogen worden bedreigd door andere aanbevelingen; dringt aan op specifieke aanbevelingen met het oog op verkleining van de salariskloof en de pensioenkloof tussen mannen en vrouwen, die niet alleen de economie en de concurrentiekracht aantasten, maar ook een teken van sociale onrechtvaardigheid zijn;

99.

is ingenomen met de aanbevelingen betreffende de geringe arbeidsparticipatie van vrouwen; verzoekt de Commissie om in de volgende jaarlijkse groeianalyse naast de participatiegraad een breder gendergelijkheidsperspectief op te nemen; verzoekt de Commissie en de lidstaten om de segregatie op de arbeidsmarkt en de ongelijke verdeling van zorgtaken aan te pakken; dringt aan op goede en betaalbare overheidsdiensten op het gebied van kinderopvang en verzorging van hulpbehoevenden, waardoor de verzorgers, met name vrouwen, kunnen herintreden in het arbeidsproces en werk en gezin beter kunnen combineren;

100.

spoort de lidstaten aan om specifiek iets te doen aan de hoge werkloosheid onder achterstandsgroepen door voorrang te verlenen aan hun toegang tot en hun integratie in de arbeidsmarkt en door het toegangs- en integratiebeleid te mainstreamen, aangezien werk de sleutel is tot succesvolle integratie;

101.

acht het zeer verontrustend dat langdurig werklozen en oudere werknemers te maken hebben met een hoger werkloosheidscijfer en het extra moeilijk hebben om op de arbeidsmarkt terug te keren; verzoekt de lidstaten maximaal gebruik te maken van het Europees Sociaal Fonds om deze arbeidskrachten te helpen met een succesvolle herintreding in het arbeidsproces;

102.

stelt met bezorgdheid vast dat werknemers van veertig jaar en ouder vaak geen passende opleiding en nascholing meer ontvangen; verzoekt werkgevers, sociale partners en nationale regeringen derhalve echte concepten voor levenslang leren te implementeren en metingen op de arbeidsmarkt uit te voeren om zo spoedig mogelijk een sterke verbetering in de kwalificaties van oudere werknemers te bereiken;

103.

is ingenomen met de landenspecifieke aanbevelingen waarmee beoogd wordt de adequaatheid en het bereik van minimumloonregelingen, sociale vangnetten en sociale bescherming te vergroten, en is verheugd over het aantal landenspecifieke aanbevelingen inzake inclusief arbeidsmarktbeleid; is wel van mening dat de ongelijke en broze groei die de Commissie voor 2014 en 2015 verwacht, op zichzelf onvoldoende is om de gevolgen van de crisis voor de bestrijding van armoede en sociale uitsluiting en voor de verwezenlijking van de Europa 2020-doelstellingen ongedaan te maken; verlangt dat de lidstaten de aanbevelingen nauwgezet opvolgen, vooruitgang boeken bij de uitvoering daarvan en in hun nationaal hervormingsplan specifieke, gerichte maatregelen voorstellen ter bestrijding van armoede, dakloosheid en kinderarmoede;

104.

verzoekt de Commissie het Europees semester nauwer aan de sociale doelstellingen van Europa 2020 te koppelen; verlangt dat er in de nationale hervormingsprogramma's verslag wordt gedaan van de vooruitgang met betrekking tot de nationale doelstellingen voor armoedebestrijding, waarbij wordt aangegeven in hoeverre een bijdrage is geleverd tot de verwezenlijking van het gemeenschappelijke kerndoel inzake armoedebestrijding in het kader van Europa 2020; verzoekt de Commissie voortaan tot alle lidstaten landenspecifieke aanbevelingen inzake armoedebestrijding te richten; verzoekt de lidstaten specifieke maatregelen voor sociale inclusie en tegen discriminatie te nemen met het oog op armoedebestrijding gericht op de groepen die het grootste gevaar op sociale uitsluiting lopen; verzoekt de lidstaten aansluitend op de nationale tradities een alomvattende actieve inclusiestrategie ten uitvoer te leggen via een minimumloon en een socialezekerheidsstelsel, met inbegrip van bepalingen in collectieve arbeidsovereenkomsten of nationale wetgeving;

105.

verzoekt de lidstaten, gezien de aanbeveling van de Raad van 9 en 10 december 2013 betreffende doeltreffende maatregelen voor de integratie van de Roma in de lidstaten, om gerichte en geïntegreerde maatregelen voor de lange termijn te nemen om de sociale en economische marginalisering van Roma-gemeenschappen tegen te gaan, met name maatregelen voor hun integratie in het arbeidsproces, bijvoorbeeld door een sterkere koppeling tussen sociale bijstand en activeringsmaatregelen, door betere onderwijsparticipatie bij Roma-kinderen en terugdringing van schooluitval;

106.

verzoekt de Commissie onmiddellijk iets te doen aan de verontrustende toename van armoede onder kinderen in Europa, en wel door invoering van een kindergarantie tegen armoede; is van mening dat een dergelijke garantie van het grootste belang is voor de bescherming van kinderen die getroffen worden door de huidige economische en sociale crisis;

107.

betreurt het dat de Commissie haar aanbevelingen inzake pensioenen heeft gedaan zonder rekening te houden met het standpunt van het Parlement ten aanzien van het groenboek en het witboek over pensioenen; wijst erop dat het welslagen van een pensioenhervorming op nationaal vlak politieke en sociale cohesie en overleg met de sociale partners vereist, en dat de noodzakelijke alomvattende hervorming van de pensioenstelsels van de lidstaten ontworpen en doorgevoerd moet worden met de duurzaamheid van het stelsel voor ogen, met dien verstande dat een adequaat pensioenniveau niet in gevaar mag komen en dat de economische en sociale prioriteiten van de Europa 2020-strategie volledig in acht moeten worden genomen;

108.

acht het betreurenswaardig dat het vraagstuk van armoede onder werkenden en dakloosheid in slechts zeer weinig landenspecifieke aanbevelingen aan de orde komt; wijst erop dat er nieuwe vormen van armoede ontstaan die de middenklasse en de werkenden treffen, doordat moeilijkheden om hypotheken af te lossen steeds vaker tot huisuitzetting en gedwongen verkoop leiden; verzoekt de Commissie in de jaarlijkse groeianalyse 2015 expliciet aandacht te besteden aan armoede onder werkenden en onder mensen met weinig of geen banden met het arbeidsproces; bepleit dat de Commissie en de lidstaten een geïntegreerd beleid voeren ter bevordering van sociale en betaalbare woningen, een doeltreffend preventief beleid om het aantal uitzettingen terug te dringen en een beleid om het eveneens groeiende probleem van de energiearmoede aan te pakken;

109.

juicht het toe dat er in een aantal landenspecifieke aanbevelingen sprake is van bestrijding van kinderarmoede en betaalbare kinderopvang, maar dringt aan op meer maatregelen ten behoeve van gezinnen met een laag inkomen; dringt aan op meer aanbevelingen over inclusiestrategieën, onder meer gericht op de bestrijding van extreme vormen van armoede, zoals dakloosheid;

110.

neemt kennis van de steun van de Commissie voor actieve inclusiestrategieën; is wel van mening dat dergelijke strategieën maatregelen moeten omvatten voor de arbeidsparticipatie van mensen met een handicap en verminderde arbeidscapaciteit; spoort de lidstaten aan na te gaan welke meerwaarde het kan bieden om werkgevers te stimuleren diegenen die het verst van de arbeidsmarkt af staan in dienst te nemen, door een evenwichtige mix van verantwoordelijkheden en ondersteunende netwerken te ontwikkelen met de inbreng van alle relevante actoren bij de ontwikkeling van het arbeidsmarktbeleid van de lidstaten;

111.

dringt er, gezien de hoge armoedecijfers, op aan dat wordt nagegaan of het Fonds voor Europese hulp aan de meest behoeftigen over voldoende financiële middelen beschikt, en zo niet, dat er wordt overwogen het budget van dit fonds bij de tussentijdse herziening van het meerjarig financieel kader te verhogen;

112.

is het met de Commissie eens dat de lidstaten dakloosheid moeten bestrijden via alomvattende op preventie gerichte strategieën, een op huisvesting gerichte benadering, herziening van regelingen en praktijken met betrekking tot uitzetting en het tegengaan van de criminalisering van daklozen; dringt aan op verbetering met betrekking tot de transnationale uitwisseling van beste praktijken en wederzijds leren en heeft in dit verband een positief oordeel over de rol van het Progress-programma;

113.

is verheugd over de aanbeveling om in onderwijs te investeren, maar acht het zorgwekkend dat meer dan twintig lidstaten hun onderwijsuitgaven in relatieve termen (als percentage van het bbp) hebben verlaagd en daarmee hun mogelijkheden om groei en nieuwe banen te genereren en hun concurrentievermogen in gevaar brengen; wijst erop dat verlaging van deze investeringen de EU structureel nog verder zal verzwakken, gezien de discrepantie tussen de toenemende vraag naar hooggekwalificeerde werknemers en het feit dat een groot deel van de beroepsbevolking in veel lidstaten momenteel uit laaggeschoolden bestaat;

114.

neemt kennis van de aanbeveling van de Commissie om de zorgstelsels zodanig te hervormen dat ze op kosteneffectieve wijze universele toegang tot kwaliteitszorg bieden, en om hun financiële houdbaarheid te verzekeren;

115.

dringt er andermaal op aan dat het maatschappelijk middenveld op nationaal en EU-niveau sterker en gestructureerd bij het Europees semester wordt betrokken, zulks omwille van de legitimiteit en effectiviteit van dit proces; ziet in dit verband uit naar de plannen van de Commissie om de sociale partners een rol te geven in de context van het Comité voor de sociale dialoog, voordat de jaarlijkse groeianalyse 2015 wordt goedgekeurd;

116.

heeft er kritiek op dat niet in alle lidstaten het nationale parlement en de nationale sociale partners bij de opstelling van het nationale hervormingsplan zijn betrokken; verzoekt de lidstaten een gedetailleerd overzicht in het nationale hervormingsplan op te nemen waarin wordt aangegeven wie er op welke manier bij betrokken is geweest; verzoekt de Commissie in kaart te brengen hoe het er in de diverse lidstaten aan toegaat wat betreft parlementaire procedures en inspraak van belanghebbenden bij het Europees semester;

Begrotingsbeleid

117.

benadrukt nogmaals dat de begroting van de EU een belangrijke factor vormt bij het bevorderen van duurzame groei, het creëren van werkgelegenheid en het terugdringen van macro-economische onevenwichtigheden in de EU en daarmee ook een bijdrage levert aan het terugdringen van sociale ongelijkheden; herinnert er met name aan dat, los van de rol van de begroting als katalysator voor investeringen, ongeveer 60 % van de EU-begroting rechtstreeks bestemd is voor de verwezenlijking van de doelstellingen van de Europa 2020-strategie; onderstreept daarnaast dat tal van programma's voor de periode 2014-2020 voorzien in innovatieve financiële instrumenten die een cruciale rol kunnen vervullen bij de ondersteuning van zowel overheids- als particuliere investeringen in de lidstaten, met name wat betreft langetermijninvesteringen, die algemeen gezien worden als belangrijke politieke prioriteit;

118.

wijst er, nu het nieuwe meerjarig financieel kader (MFK) een aanvang neemt, nogmaals op dat een vlotte en effectieve uitvoering van de nieuwe programma's op zowel EU- als nationaal niveau noodzakelijk is, zodat met deze programma's een bijdrage kan worden geleverd aan het economisch herstel; pleit ervoor de in de eerste jaren van het MFK uit te voeren programma's, zoals Horizon 2020, COSME, Erasmus+ en het Jongerenwerkgelegenheidsinitiatief, op zeer korte termijn uit te voeren; benadrukt het feit dat deze programma's een hefboomeffect hebben en een synergetische en katalyserende werking hebben ten aanzien van het nationale investeringsbeleid en het stimuleren van groei en werkgelegenheid; onderstreept dat er snel werk moet worden gemaakt van de lancering van het cohesiebeleid 2014-2020 (m.b.t. reeds ondertekende partnerschapsovereenkomsten, overeengekomen operationele programma's en beschikbare voorfinanciering); wijst nogmaals op de rol die het cohesiebeleid kan spelen bij de ondersteuning van groei en werkgelegenheid in de hele EU; dringt er in dit verband op aan dat de lidstaten erop toezien dat de EU-financiering waar mogelijk besteed wordt aan projecten ter bevordering van de werkgelegenheid, in het bijzonder voor jongeren, en van duurzame groei en concurrentievermogen; geeft uiting aan zijn ernstige bezorgdheid over het ongekend hoge niveau van de uitstaande verplichtingen (RAL), waarvan het overgrote deel onder het cohesiebeleid valt, en over het feit dat in een aantal lidstaten het gevaar dreigt van annulering van middelen uit de vorige programmeringsperiode;

119.

steunt de EU-jongerengarantie en het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief als belangrijke instrumenten in de strijd tegen de veel te hoge werkloosheid onder jongeren; is ingenomen met het feit dat de Commissie onlangs stappen heeft genomen om de lidstaten te helpen snel maatregelen in het kader van het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief te programmeren; dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan toe te zien op de correcte, doeltreffende, snelle en tijdige uitvoering van deze programma's;

120.

benadrukt dat verbetering van de werkgelegenheid en groei in en het concurrentievermogen van de EU slechts mogelijk is als de vorming van waardeketens in de EU wordt gestimuleerd en een goede integratie van Europese ondernemingen, waaronder mkb's, op alle niveaus binnen de waardeketens gewaarborgd wordt; wijst erop dat het beleid op dit gebied betrekking moet hebben op ondernemingen van welke omvang dan ook, ertoe moet bijdragen dat productieketens in Europa blijven, sectoren moet ondersteunen met een groot groeivermogen, met name gericht moet zijn op innovatie, vaardigheden, duurzaamheid, ondernemerschap en creativiteit, en groei en welvaart zodanig moet stimuleren dat daardoor de werkgelegenheid wordt bevorderd;

121.

benadrukt dat het, gezien het feit dat een groot aantal lidstaten afhankelijk is van slechts één energieleverancier, waaronder zes lidstaten die voor hun aardgasvoorziening volledig afhankelijk zijn van Rusland, ter bescherming en bevordering van de werkgelegenheid ook van belang is dat de EU beter bestand is tegen externe energieschokken, zoals blijkt uit de huidige crisis in Oekraïne; is in dit kader verheugd over de conclusies van de Europese Raad van 26-27 juni 2014 en verwacht dat deze conclusies uiterlijk in oktober 2014 gevolgd zullen worden door ambitieuze maatregelen voor de middellange en lange termijn ter verbetering van de energiezekerheid in de EU;

122.

benadrukt dat de strikte maxima van de betalingskredieten voor 2014-2020 voor de EU-begroting een belangrijk probleem blijven vormen, omdat deze een negatief effect hebben op het economisch herstel, aangezien late betalingen vooral de rechtstreekse begunstigden schaden; benadrukt nogmaals dat met het oog op de tenuitvoerlegging gezorgd moet worden voor een tijdige en ordelijke afwikkeling van de betalingen, zodat betalingen uit hoofde van vastleggingen uit het verleden en betalingen in het kader van vroegtijdige financiering voor een snelle start van nieuwe programma's tijdig worden verricht, en een abnormale verschuiving van nog betaalbaar te stellen bedragen (RAL) naar de begroting van 2015 wordt vermeden; dringt er in dit verband bij de Raad op aan om het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 3/2014, zoals ingediend door de Commissie, in zijn geheel goed te keuren, zodat de EU-begroting een zo krachtig mogelijke impuls kan geven aan het investeringsklimaat in de EU; wijst erop dat indien de ontwerpen van gewijzigde begroting nrs. 2, 3 en 4 ongewijzigd worden vastgesteld, dit een totaal begrotingseffect zou hebben waarbij er slechts 106 miljoen EUR aanvullende bni-bijdragen door de lidstaten beschikbaar zouden hoeven worden gesteld om een toereikend niveau van betalingskredieten in 2014 te waarborgen ter dekking van de bestaande juridische verplichtingen; onderstreept zijn vaste voornemen om de algehele situatie wat betreft de betalingen en de nog betaalbaar te stellen bedragen te blijven controleren en volledig gebruik te maken van de door de MFK-verordening en de bijbehorende interinstitutionele overeenkomst geboden flexibiliteit; onderstreept dat de steeds weer opnieuw opduikende betalingscrisis in het kader van de EU-begroting op een duurzame manier moet worden opgelost ter gelegenheid van de postelectorale herziening van het MFK 2014-2020, waartoe door de per 1 november 2014 aantredende nieuwe Commissie zo snel mogelijk moet worden overgegaan;

123.

herinnert aan zijn standpunt dat de begrotingen van de lidstaten kunnen worden ontlast met een nieuw stelsel van eigen middelen ter financiering van de Unie-begroting waarmee de bni-afdrachten worden verminderd en de lidstaten de mogelijkheid wordt gegeven hun consolidatie-inspanningen te leveren zonder dat de EU-financiering van investeringen in herstel- en hervormingsmaatregelen in gevaar wordt gebracht; herinnert eraan dat de Commissie diverse wetgevingsvoorstellen heeft ingediend om het stelsel van de eigen middelen te hervormen, maar dat tot nu toe geen van deze voorstellen door de Raad serieus is besproken; benadrukt in dit kader het belang van de nieuwe Groep op hoog niveau Eigen Middelen, die werkt aan een daadwerkelijke hervorming van de financiering van de EU;

124.

verzoekt de Commissie in haar jaarlijkse groeianalyse voor 2015, die in november 2014 gepubliceerd zal worden, de rol van de EU-begroting in het proces van het Europees semester uitgebreid te belichten en te onderstrepen en concreet feitenmateriaal te verschaffen over de effecten van de begroting (als stimulans, katalysator, synergiebevorderaar en complementaire financieringsbron) op de totale overheidsuitgaven op lokaal, regionaal en nationaal niveau;

125.

verzoekt de Commissie voorts om in haar volgende jaarlijkse groeianalyse een volledig beeld te geven van de resultaten van de uitvoering van het Pact voor groei en banen, dat in juni 2012 door de Europese Raad is aangenomen om de economische en budgettaire crises te boven te komen, en nieuwe voorstellen in te dienen met betrekking tot de rol die de EU-begroting zou kunnen spelen bij het blijven creëren van slimme, duurzame, integratiegerichte, hulpbronnenefficiënte en banenscheppende groei;

126.

is ingenomen met het feit dat de gekozen voorzitter van de Commissie heeft toegezegd uitvoering te zullen geven aan de routekaart van de Commissie, getiteld „Naar een echte economische en monetaire unie” van 5 december 2012; is van mening dat eventuele extra financiering of instrumenten, zoals een solidariteitsmechanisme, integraal deel moeten uitmaken van de EU-begroting, zonder gebonden te zijn aan de vastgestelde maxima van het meerjarig financieel kader;

Interne markt

127.

dringt aan op het tot stand brengen van een echte interne markt voor energie met een eerlijke markttoegang, een hoge mate van consumentenbescherming en een specifiek voor mkb-bedrijven toegankelijke markt;

128.

is van mening dat de lidstaten zich krachtiger moeten inspannen om hun overheidsdiensten te moderniseren door voltooiing van de hervormingen van hun respectieve bestuurswetgevingen, door verstrekking van meer en betere digitale dienstverlening voor burgers en bedrijven, door verlaging van de kosten en verhoging van de efficiency daarvan, en door het faciliteren van grensoverschrijdende samenwerking en de implementatie van interoperabiliteitsregelingen voor overheidsdiensten; benadrukt dat de volledige en snelle uitvoering van de EU-wetgeving inzake overheidsopdrachten en concessies een voortreffelijke gelegenheid zou bieden om innovatie te bevorderen, de toegang voor mkb-bedrijven te verbeteren en het overheidsbestuur te moderniseren op zowel nationaal als lokaal niveau, door verbetering van de kwaliteit, de effectiviteit en de transparantie van overheidsuitgaven en investeringen;

Milieubeleid

129.

beklemtoont dat vergroening van de economieën van de EU tot langdurige en crisisbestendige groei bijdraagt, concurrentiekracht en werkgelegenheid bevordert en tevens de energiezekerheid en onafhankelijkheid op energiegebied ten goede komt, en dat de groene economie beschouwd moet worden als een sterke motor voor de economische ontwikkeling;

o

o o

130.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Europese Raad en de Raad, alsmede aan de regeringen van de lidstaten, de Commissie, de nationale parlementen en de Europese Centrale Bank.


(1)  PB L 306 van 23.11.2011, blz. 12.

(2)  PB L 306 van 23.11.2011, blz. 41.

(3)  PB L 306 van 23.11.2011, blz. 8.

(4)  PB L 306 van 23.11.2011, blz. 33.

(5)  PB L 306 van 23.11.2011, blz. 25.

(6)  PB L 306 van 23.11.2011, blz. 1.

(7)  Aangenomen teksten, P7_TA(2014)0240.

(8)  Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0036.

(9)  Aangenomen teksten, P7_TA(2014)0130.

(10)  PB L 140 van 27.5.2013, blz. 11.

(11)  PB L 140 van 27.5.2013, blz. 1.

(12)  Aangenomen teksten, P7_TA(2014)0129.

(13)  PB L 347 van 20.12.2013, blz. 320.

(14)  PB C 51 E van 22.2.2013, blz. 101.

(15)  Aangenomen teksten, P7_TA(2014)0043.

(16)  Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0205.

(17)  Eurofound (2012), „NEETs: young people not in employment, education or training: characteristics, costs and policy responses in Europe”, Publicatiebureau van de Europese Unie, Luxemburg.


Top