Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62015TN0559

    Zaak T-559/15: Beroep ingesteld op 25 september 2015 — Post Bank Iran/Raad

    PB C 27 van 25.1.2016, p. 59–60 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    25.1.2016   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 27/59


    Beroep ingesteld op 25 september 2015 — Post Bank Iran/Raad

    (Zaak T-559/15)

    (2016/C 027/76)

    Procestaal: Engels

    Partijen

    Verzoekende partij: Post Bank Iran (Teheran, Iran) (vertegenwoordiger: D. Luff, advocaat)

    Verwerende partij: Raad van de Europese Unie

    Conclusies

    de Raad van de Europese Unie veroordelen tot vergoeding aan verzoekster van de materiële en morele schade die zij heeft geleden wegens de onrechtmatige vaststelling door de Raad van beperkende maatregelen jegens haar op grond van de hiernavolgende onrechtmatige handelingen van de Raad: i) besluit 2010/644/GBVB van de Raad van 25 oktober 2010 tot wijziging van besluit 2010/413/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen Iran en tot intrekking van gemeenschappelijk standpunt 2007/140/GBVB (1); ii) verordening (EU) nr. 961/2010 van de Raad van 25 oktober 2010 (2); iii) besluit 2011/783/GBVB van de Raad van 1 december 2011 houdende wijziging van besluit 2010/413/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen Iran (3); iv) uitvoeringsverordening (EU) nr. 1245/2011 van de Raad van 1 december 2011 houdende uitvoering van verordening (EU) nr. 961/2010 betreffende beperkende maatregelen ten aanzien van Iran (4), en v) verordening (EU) nr. 267/2012 van de Raad van 23 maart 2012 betreffende beperkende maatregelen ten aanzien van Iran en tot intrekking van verordening (EU) nr. 961/2010 (5);

    een schadevergoeding toekennen van in totaal 203 695 040 EUR, als vergoeding van de morele en materiële schade die verzoekster wegens de onrechtmatige handelingen van de Raad heeft geleden;

    de Raad verwijzen in de kosten.

    Middelen en voornaamste argumenten

    Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster drie middelen aan.

    1.

    Verzoekster voert aan dat volgens artikel 340 VWEU degene die door een EU-instelling veroorzaakte schade heeft geleden, een schadevordering tegen die instelling kan instellen. De voorwaarden waaronder dit kan gebeuren zijn in de rechtspraak bepaald en zijn door het Gerecht in zijn arrest van 25 november 2014, Safa Nicu Sepahan/Raad (T-384/11, Jurispr., EU:T:2014:986) als volgt samengevat: a) onrechtmatigheid van de gedraging van de instelling; b) werkelijk geleden schade en c) het bestaan van een causaal verband tussen de verweten gedraging en de gestelde schade.

    2.

    Volgens verzoekster zijn de drie bovengenoemde voorwaarden in haar geval vervuld. De Raad heeft een „voldoende gekwalificeerde schending begaan van een rechtsregel die ertoe strekt aan particulieren rechten toe te kennen in de zin van de rechtspraak”, zoals geoordeeld door het Gerecht in zijn arrest van 6 september 2013, Iran Insurance/Raad (T-12/11, EU:T:2013:401), verzoekster heeft aanzienlijke morele en materiële schade geleden en die schade is een rechtstreeks gevolg van de onrechtmatige maatregelen.

    3.

    Verzoekster betoogt voorts dat, zoals nader uiteengezet in het verzoekschrift, de morele schade die zij heeft geleden is begroot op 1 000 000 EUR en dat de materiële schade, die door onafhankelijke auditoren is begroot, 202 695 040 EUR bedraagt.


    (1)  PB L 281, blz. 81.

    (2)  Verordening (EU) nr. 961/2010 van de Raad van 25 oktober 2010 betreffende beperkende maatregelen ten aanzien van Iran en tot intrekking van verordening (EG) nr. 423/2007, PB L 281, blz. 1.

    (3)  PB L 319, blz. 71.

    (4)  PB L 319, blz. 11.

    (5)  PB L 88, blz. 1.


    Top