EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62015TN0332

Zaak T-332/15: Beroep ingesteld op 16 juni 2015 — Ocean Capital Administration e.a./Raad

PB C 294 van 7.9.2015, p. 76–77 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

7.9.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 294/76


Beroep ingesteld op 16 juni 2015 — Ocean Capital Administration e.a./Raad

(Zaak T-332/15)

(2015/C 294/91)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partijen: Ocean Capital Administration GmbH (Hamburg, Duitsland), First Ocean Administration GmbH (Hamburg), First Ocean GmbH & Co. KG (Hamburg), Second Ocean Administration GmbH (Hamburg), Second Ocean GmbH & Co. KG (Hamburg), Third Ocean Administration GmbH (Hamburg), Third Ocean GmbH & Co. KG (Hamburg), Fourth Ocean Administration GmbH (Hamburg), Fourth Ocean GmbH & Co. KG (Hamburg), Fifth Ocean Administration GmbH (Hamburg), Fifth Ocean GmbH & Co. KG (Hamburg), Sixth Ocean Administration GmbH (Hamburg), Sixth Ocean GmbH & Co. KG (Hamburg), Seventh Ocean Administration GmbH (Hamburg), Seventh Ocean GmbH & Co. KG (Hamburg), Eighth Ocean Administration GmbH (Hamburg), Eighth Ocean GmbH & Co. KG (Hamburg), Ninth Ocean Administration GmbH (Hamburg), Ninth Ocean GmbH & Co. KG (Hamburg), Tenth Ocean Administration GmbH (Hamburg), Tenth Ocean GmbH & Co. KG (Hamburg), Eleventh Ocean Administration GmbH (Hamburg), Eleventh Ocean GmbH & Co. KG (Hamburg), Twelfth Ocean Administration GmbH (Hamburg), Twelfth Ocean GmbH & Co. KG (Hamburg), Thirteenth Ocean Administration GmbH (Hamburg), Fourteenth Ocean Administration GmbH (Hamburg), Fifteenth Ocean Administration GmbH (Hamburg), Sixteenth Ocean Administration GmbH (Hamburg), IRISL Maritime Training Institute (Teheran, Iran), Kheibar Co. (Teheran), Kish Shipping Line Manning Co. (Kish, Iran) (vertegenwoordigers: P. Moser, QC, E. Metcalfe, barrister, en M. Taher, solicitor)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie

Conclusies

besluit 2013/497/GBVB van de Raad van 10 oktober 2013 tot wijziging van besluit 2010/413/GBVB en verordening (EU) nr. 971/2013 van de Raad van 10 oktober 2013 tot wijziging van verordening (EU) nr. 267/2012 (PB L 272, blz. 1) betreffende beperkende maatregelen ten aanzien van Iran, niet-toepasselijk verklaren op grond van de exceptie van onwettigheid;

besluit 2015/556/GBVB van de Raad van 7 april 2015 tot wijziging van besluit 2010/413/GBVB van de Raad (PB L 92, blz. 101) en uitvoeringsverordening (EU) 2015/549 van de Raad van 7 april 2015 tot uitvoering van verordening (EU) nr. 267/2012 (PB L 92, blz. 12) betreffende beperkende maatregelen ten aanzien van Iran, nietig verklaren voor zover zij betrekking hebben op verzoekende partijen, en

de Raad verwijzen in de kosten van de verzoekende partijen.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van hun beroep voeren verzoekende partijen twee middelen aan.

1.

Eerste middel: exceptie van onwettigheid krachtens artikel 277 VWEU, strekkende tot verkrijging van een verklaring van niet-toepasselijkheid van besluit 2013/497/GBVB van de Raad van 10 oktober 2013 tot wijziging van besluit 2010/413/GBVB en verordening (EU) nr. 971/2013 van de Raad van 10 oktober 2013 tot wijziging van verordening (EU) nr. 267/2012 (PB L 272, blz. 1) betreffende beperkende maatregelen ten aanzien van Iran.

Verzoekende partijen voeren aan, dat de in dat besluit en die verordening gehanteerde criteria ten eerste geen geschikte rechtsgrondslag hebben, ten tweede een toereikende feitelijke grondslag missen, aangezien het Gerecht in zijn arrest T-489/10, IRISL/Raad, ECLI:EU:T:2013:453, heeft vastgesteld dat de Islamic Republic of Iran Shipping Lines („IRISL”) niet de door de Veiligheidsraad opgelegde beperkende maatregelen heeft geschonden, ten derde het recht van verzoekende partijen op een doeltreffende voorziening in rechte en de beginselen van ne bis in idem en res iudicata schenden, ten vierde zonder rechtvaardiging of evenredigheid entiteiten waarvan wordt gesteld dat zij eigendom zijn van IRISL of onder controle daarvan staan, discrimineren, ten vijfde het recht van verdediging van verzoekende partijen schenden, ten zesde zonder rechtvaardiging of evenredigheid andere grondrechten van verzoekende partijen schenden, waaronder hun recht op eigendom, hun vrijheid van ondernemerschap en hun recht op eerbiediging van hun goede naam, en ten zevende een misbruik van bevoegdheid door de Raad met zich meebrengen, aangezien hij op verzoekende partijen eenvoudigweg dezelfde beperkende maatregelen heeft toegepast en daarmee een dwingende uitspraak van het Gerecht heeft omzeild.

2.

Tweede middel: nietigverklaring krachtens artikel 263 VWEU, strekkende tot nietigverklaring van besluit 2015/556/GBVB van de Raad van 7 april 2015 tot wijziging van besluit 2010/413/GBVB van de Raad (PB L 92, blz. 101) en uitvoeringsverordening (EU) 2015/549 van de Raad van 7 april 2015 tot uitvoering van verordening (EU) nr. 267/2012 (PB L 92, blz. 12) betreffende beperkende maatregelen ten aanzien van Iran, voor zover zij van toepassing zijn op verzoekende partijen.

Verzoekende partijen voeren aan dat dat besluit en die uitvoeringsverordening ten eerste geen geschikte rechtsgrondslag hebben, ten tweede kennelijke beoordelingsfouten bevatten, ten derde een toereikende feitelijke grondslag missen, ten vierde de rechten van verdediging van verzoekende partijen schenden alsmede de motiveringsplicht, ten vijfde de rechten van verzoekende partijen op een doeltreffende voorziening in rechte, het beginsel van ne bis in idem en het algemene beginsel van gewettigd vertrouwen schenden, en ten zesde zonder rechtvaardiging of evenredigheid de grondrechten van verzoekende partijen schenden, met name hun recht op eigendom en hun vrijheid van ondernemerschap.


Top