Wählen Sie die experimentellen Funktionen, die Sie testen möchten.

Dieses Dokument ist ein Auszug aus dem EUR-Lex-Portal.

Dokument 62014TN0669

Zaak T-669/14: Beroep ingesteld op 15 september 2014 — Trioplast Industrier/Commissie

PB C 409 van 17.11.2014, S. 50–52 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

17.11.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 409/50


Beroep ingesteld op 15 september 2014 — Trioplast Industrier/Commissie

(Zaak T-669/14)

2014/C 409/72

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Trioplast Industrier AB (Smålandsstenar, Zweden) (vertegenwoordiger: T. Pettersson, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

Verzoekster verzoekt het Gerecht:

1)

wat nietigverklaring betreft:

a)

de brief van de Europese Commissie van 3 juli 2014 in zaak COMP/38354 — Industriële Zakken — Trioplast Industrier AB, nietig te verklaren;

b)

de vertragingsrente van 6 74  033,32 EUR die de Commissie bij die brief heeft gevorderd van verzoekster, nietig te verklaren of het bedrag ervan te verlagen;

c)

de Commissie te gelasten om aan verzoekster de kosten (4  686,64 EUR) te vergoeden die zij heeft gemaakt voor het stellen van zekerheid voor de betaling van de vertragingsrente.

2)

subsidiair, overeenkomstig artikel 340, tweede alinea, VWEU vergoeding te gelasten van de schade die verzoekster heeft geleden door de in het verzoekschrift uiteengezette schendingen van Unierecht, te weten:

a)

de gehele vertragingsrente of een gedeelte daarvan, en

b)

de kosten (4  686,64 EUR) die verzoekster heeft gemaakt voor het stellen van zekerheid voor de betaling van de vertragingsrente.

3)

de Commissie te gelasten om haar overeenkomstig artikel 340, tweede alinea, VWEU de schade te vergoeden die zij als gevolg van de schendingen van Unierecht heeft geleden met betrekking tot de periode waarin de Commissie de bankgarantie niet heeft vrijgegeven of verminderd na het arrest van het Gerecht in zaak T-40/06, voor de uitgaven die zij heeft gemaakt voor het stellen van zekerheid, ten bedrage van 22  783,90 EUR, of een gedeelte van dat bedrag.

4)

te gelasten dat over de door de Commissie verschuldigde bedragen rente wordt betaald.

5)

de Commissie te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij zes middelen aan.

1.

Voor de brief van de Commissie bestaat er geen rechtsgrond.

De beschikking van de Commissie van 30 november 2005, zoals gewijzigd bij de beschikking van de Commissie van 7 december 2005 in zaak COMP/38354 — Industriële Zakken — Trioplast Industrier AB (hierna: „beschikking van 2005”), vormde geen geldige rechtsgrond voor een vordering tegen verzoekster waarop het bevel tot betaling van vertragingsrente kon worden gebaseerd, aangezien in die beschikking niet op precieze en onvoorwaardelijke wijze het door verzoekster te betalen boetebedrag was bepaald. Bovendien heeft het Gerecht deze beschikking bij arrest van 13 september 2010 in zaak T-40/06, Trioplast Industrier AB/Commissie (hierna: „arrest van 2010”), nietig verklaard, voor zover zij de oplegging van een geldboete aan verzoekster betrof.

2.

Schending van een wezenlijk vormvereiste en onbevoegdheid.

De brief van de Commissie is een beschikking die onrechtmatig is vastgesteld door een lid van het DG Begroting dat niet bevoegd was om de Commissie door middel van een dergelijke beschikking te verbinden. De brief van de Commissie kan niet worden geacht louter uitvoering te geven aan een eerdere beschikking en dus een bijkomstige maatregel van beheer te zijn. Aangezien het door verzoekster te betalen bedrag niet is bepaald in de beschikking van 2005, noch in het arrest van 2010, vormt de brief van de Commissie integendeel de beschikking waarin het eigenlijke boetebedrag wordt bepaald. Een dergelijke beschikking heeft enkel bindende rechtsgevolgen indien zij is vastgesteld door het college van commissarissen.

3.

Schending van het rechtszekerheidsbeginsel en het beginsel van het persoonlijke karakter van straffen.

Door van verzoekster betaling van het kwestieuze rentebedrag te verlangen, bestraft de Commissie verzoekster in feite voor een situatie die is ontstaan door haar eigen schending van het rechtszekerheidsbeginsel en het beginsel van het persoonlijke karakter van straffen. De Commissie heeft die schending nog steeds niet verholpen.

4.

Schending van artikel 266 VWEU.

De Commissie heeft inbreuk gemaakt op artikel 266 VWEU, aangezien zij het arrest van 2010 niet heeft uitgevoerd. Uit de brief van de Commissie blijkt dat zij uiteindelijk heeft beslist om geen nieuwe formele beschikking vast te stellen waarin het exacte door verzoekster verschuldigde bedrag is gepreciseerd, hoewel zij daartoe gehouden was krachtens het arrest van 2010. De brief vormt dus een duidelijke en definitieve verklaring, waaruit blijkt dat de Commissie de krachtens artikel 266 VWEU op haar rustende verplichtingen niet zal nakomen.

5.

Schending van het evenredigheidsbeginsel.

De Commissie heeft het evenredigheidsbeginsel geschonden door verzoekster te gelasten om vertragingsrente te betalen op een boete waarvan het bedrag nooit precies heeft vastgestaan en die in haar geheel nietig is verklaard, zonder dat deze instelling een nieuwe eindbeslissing heeft genomen betreffende het door verzoekster te betalen boetebedrag. De doelstellingen van de regels die de Commissie het recht geven om in andere gevallen vertragingsrente te vorderen, kunnen en konden in het onderhavige geval niet worden bereikt. Subsidiair zij opgemerkt dat het minstens onevenredig is om een rentetarief van bestraffende aard op te leggen, terwijl het verzoekster — ten gevolge van de houding van de Commissie — onmogelijk werd gemaakt deze kosten te vermijden.

6.

De Commissie heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te weigeren om na het arrest van 2010 de door verzoekster verleende bankgarantie vrij te geven.

In het arrest van 2010 heeft het Gerecht de beschikking van 2005, waarbij de betaling van geldboeten oorspronkelijk werd gelast, nietig verklaard, zodat de Commissie van verzoekster niets kon vorderen zolang zij geen nieuwe beschikking had vastgesteld. Door te weigeren om na het arrest van 2010 de bankgarantie vrij te geven, heeft de Commissie in strijd met de uitspraak gehandeld. Als direct gevolg van die onjuiste rechtsopvatting was verzoekster verplicht extra kosten te maken voor het blijvend ter beschikking stellen van de bankgarantie. Subsidiair had de Commissie minstens het bedrag van de bankgarantie meteen na het arrest moeten verminderen tot het door het Gerecht vastgestelde maximumbedrag.


nach oben