Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62012CN0612

    Zaak C-612/12 P: Hogere voorziening ingesteld op 21 december 2012 door Ballast Nedam NV tegen het arrest van het Gerecht (Zesde kamer) van 27 september 2012 in zaak T-361/06, Ballast Nedam tegen Commissie

    PB C 71 van 9.3.2013, p. 10–11 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    9.3.2013   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 71/10


    Hogere voorziening ingesteld op 21 december 2012 door Ballast Nedam NV tegen het arrest van het Gerecht (Zesde kamer) van 27 september 2012 in zaak T-361/06, Ballast Nedam tegen Commissie

    (Zaak C-612/12 P)

    2013/C 71/16

    Procestaal: Nederlands

    Partijen

    Rekwirante: Ballast Nedam NV (vertegenwoordigers: A.R. Bosman en E. Oude Elferink, advocaten)

    Andere partij in de procedure: Europese Commissie

    Conclusies

    De beslissing van het Gerecht zoals in het dictum van het bestreden arrest verwoord geheel of gedeeltelijk nietig te verklaren.

    In het geval de hogere voorziening wordt toegewezen:

    hetgeen Ballast Nedam in eerste aanleg heeft gevorderd geheel of gedeeltelijk toe te wijzen;

    de Commissie in de op de twee instanties vervallen kosten te veroordelen.

    Middelen en voornaamste argumenten

    Ballast Nedam voert twee middelen aan ter ondersteuning van de hogere voorziening.

    Met haar eerste middel stelt Ballast Nedam dat het Gerecht artikel 27, lid 1, van verordening 1/2003 (1) en het recht van verdediging heeft geschonden door na te laten de […] beschikking van de Commissie (2) (gedeeltelijk) nietig te verklaren voor zover die beschikking was gericht aan Ballast Nedam. Het Gerecht heeft verzuimd in aanmerking te nemen dat de mededeling van punten van bezwaar van 18 oktober 2004 in onderhavige zaak niet voldeed aan de eisen die het Unierecht daaraan stelt.

    Ter onderbouwing van deze stelling voert Ballast Nedam in de eerste plaats aan dat het Gerecht enerzijds in het bestreden arrest heeft erkend dat de mededeling van punten van bezwaar op een essentieel punt onduidelijk was, maar daaraan anderzijds niet de conclusie heeft verbonden dat het recht van verdediging niet door Commissie is gewaarborgd.

    In de tweede plaats richt Ballast Nedam een klacht tegen het oordeel van het Gerecht dat de Commissie in de mededeling van punten van bezwaar voldoende elementen heeft verstrekt om te kunnen uitmaken welke feiten en omstandigheden zij ter ondersteuning van haar stelling inzake het bestaan van een inbreuk heeft gebruikt en ondubbelzinnig heeft aangegeven welke rechtspersonen een boete konden verwachten. Voor zover dit oordeel Ballast Nedam aangaat, berust het op een onjuiste uitleg van de rechtspraak van het Hof van Justitie over de eisen die aan de inhoud van een mededeling van punten van bezwaar moeten worden gesteld. Daarbij speelt een rol dat de dochteronderneming waarvan de inbreuk aan Ballast Nedam is toegerekend niet in mededeling van punten van bezwaar is geïdentificeerd.

    In de derde plaats vecht Ballast Nedam het oordeel van het Gerecht aan dat zij op basis van de mededeling van punten van bezwaar niet onkundig kon zijn dat zij als moederonderneming van Ballast Nedam Grond en Wegen B.V. (hierna: „BN Grond en Wegen”) de geadresseerde van de eindbeschikking van de Commissie zou zijn. Hiermee heeft het Gerecht onder andere miskend de reikwijdte van de rechtspraak van het Hof van Justitie die erin voorziet dat een mededeling van punten van bezwaar moet aangeven in welke hoedanigheid de onderneming de gestelde feiten wordt verweten.

    In de vierde plaats heeft het Gerecht bij de beoordeling of de Commissie het recht van verdediging heeft geëerbiedigd ten onrechte in aanmerking genomen een vermeende inhoudelijke reactie van Ballast Nedam op de mededeling van punten van bezwaar.

    Met haar tweede middel voert Ballast Nedam aan dat het Gerecht het Unierecht heeft geschonden door onjuiste toepassing van fundamentele beginselen die gelden in het kader van toerekening van kartelinbreuken aan moederondernemingen. Het Gerecht heeft naar het oordeel van Ballast Nedam een rechtsdwaling begaan door te oordelen dat de Commissie haar aansprakelijk kon houden voor een inbreuk op artikel 81 EG, terwijl die inbreuk niet door de Commissie is vastgesteld.

    Ter onderbouwing van het tweede middel wijst Ballast Nedam in de eerste plaats op het feit dat in het arrest van het Gerecht van 24 maart 2011 in zaak T-382/06 (Tomkins/Commissie, Jur. 2011, p. II-1157) is beslist dat de aansprakelijkheid van een moederonderneming niet verder kan gaan dan de aansprakelijkheid van de dochteronderneming waarvan de kartelinbreuk wordt toegekend. Hierin ligt volgens Ballast Nedam besloten dat een inbreuk niet kan worden toegerekend aan een moederonderneming indien en zolang deze niet door de Commissie is vastgesteld.

    In dit verband voert Ballast Nedam aan dat de beoordelingsmarge van de Commissie om te beslissen welke eenheden binnen een onderneming voor een kartelinbreuk aansprakelijk worden gehouden niet zo ver gaat dat zij een moederonderneming aansprakelijk kan houden voor een inbreuk die niet is vastgesteld.

    In de tweede plaats maakt Ballast Nedam bezwaar tegen het feit dat het Gerecht in aanmerking heeft genomen dat Ballast Nedam niet heeft weerlegd het vermoeden dat zij beslissende invloed uitoefende op het marktgedrag van BN Grond en Wegen. Die omstandigheid hangt sterk samen met de schending van het recht van verdediging en is bovendien volgens Ballast Nedam vanuit juridisch oogpunt niet relevant.


    (1)  Verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad van 16 december 2002 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag (PB 2003 L 1, blz. 1).

    (2)  Beschikking C(2006) 4090 def. van de Commissie van 13 september 2006 inzake een procedure op grond van artikel 81 [EG] (zaak nr. COMP/38.456 — Bitumen — NL).


    Top