Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52012AE0822

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad over het Europees Jaar van de burger (2013) (COM(2011) 489 final — 2011/0217 (COD))

PB C 181 van 21.6.2012, p. 137–142 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

21.6.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 181/137


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad over het Europees Jaar van de burger (2013)

(COM(2011) 489 final — 2011/0217 (COD))

2012/C 181/24

Rapporteur: Andris GOBIŅŠ

De Raad heeft op 21 september 2011 besloten het Europees Economisch en Sociaal Comité (hierna: EESC) overeenkomstig artikel 21, lid 1 van het VWEU te raadplegen over het

Voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad over het Europees jaar van de burger (2013)

COM(2011) 489 final — 2011/0217 (COD).

De afdeling Werkgelegenheid, Sociale Zaken, Burgerschap, die met de voorbereidende werkzaamheden was belast, heeft haar advies goedgekeurd op 29 februari 2012.

Het EESC heeft tijdens zijn op 28 en 29 maart 2012 gehouden 479e zitting (vergadering van 28 maart) onderstaand advies uitgebracht, dat met 137 stemmen vóór en 3 stemmen tegen, bij 11 onthoudingen, werd goedgekeurd.

„Door maatschappelijke organisaties kan de mens ten volle tot ontplooiing komen”

Václav Havel

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1   De Commissie wil 2013 laten uitroepen tot Europees Jaar van de burger (1). Het EESC benadrukt dat burgers beslist een doorslaggevende rol spelen voor de toekomst en de eenwording van Europa en stemt voor een groot deel in met de ideeën die in onderhavig voorstel naar voren worden gebracht. Het EESC heeft samen met zijn partners al belangrijk voorbereidend werk verzet waardoor het Europees Jaar van de burger gemakkelijker tot een succes kan worden gemaakt. Het zal die werkzaamheden doelgericht voortzetten.

1.2   Helaas zijn er lacunes in het voorstel dat de Commissie met het oog op dit Europees Jaar heeft ingediend. De Commissie heeft in dit voorstel geen gevolg gegeven aan de wens van het maatsschappelijk middenveld om 2013 aan actief burgerschap te wijden, noch aan de uitnodiging van het Europees Parlement om de schijnwerpers op de nieuwe rechten te richten die de burgers met de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon hebben gekregen. Het EESC beveelt een aantal toevoegingen en specifieke wijzigingen aan in een poging om dit Europees Jaar beter te laten aansluiten bij de behoeften van de burgers, zodat er een daadwerkelijk geslaagde ervaring van kan worden gemaakt.

1.3   Europa en zijn burgers staan voor grote uitdagingen. Daarom moeten er voor dit thematisch jaar prioriteiten worden gesteld. De burgerbevolking heeft maar weinig vertrouwen in de EU, gelooft zelf niet in een mogelijke beïnvloeding van de besluitvorming van de EU, stelt zich lijdzaam op en neemt niet deel aan die besluitvorming: dit alles holt het Europese ideaal uit, doet af aan de kwaliteit van de besluitvorming en gaat ten koste van de ontwikkeling van de EU op de lange termijn.

1.4   Het voornaamste doel van dit thematisch jaar moet actief en participerend burgerschap zijn. Het jaar 2013 moet worden aangegrepen om een lans te breken voor een actieve en participerende rol van welingelichte burgers, die deelnemen aan het Europese integratieproces en een rol spelen in de politiek en het maatschappelijk leven. Het EESC pleit voor precisering van de rechtsgrondslag voor dit Europees jaar en stelt voor om 2013 het „Europees Jaar voor actief en participerend burgerschap” te noemen.

1.5   Het begrip „actief en participerend burgerschap” impliceert de consolidering van de grondrechten van de democratie en de EU en dekt de discussie over de uitoefening van de politieke, economische en sociale rechten van de burgers, net zo goed als het nakomen van hun plichten en over de versterking van hun gevoel om bij de EU te horen. In dit Europees Jaar moet het zwaartepunt bij de verscheidenheid aan maatschappelijke behoeften en de bestrijding van discriminatie en ongelijkheden worden gelegd. De aandacht moet daarbij vooral uitgaan naar vrouwen en personen met een handicap.

1.6   De bestuurlijke organen van de EU en de lidstaten moeten zonder dralen gaan ijveren voor de verwezenlijking van die doelstellingen. Een en ander moet zich afspelen in een voortdurende dialoog met maatschappelijke organisaties, niet alleen in alle stadia van de besluitvorming maar ook op alle bestuursniveaus (lokaal, nationaal en Europees).

1.7   Tegen deze achtergrond is mobiliteit een na te streven doelstelling, zij het dat de uitwerking ervan indirect is.

1.8   Het budget dat voor het Europees Jaar is vastgelegd, evenals voor de participatie daaraan, moeten opnieuw worden bekeken. Het bedrag dat voor dit Europees Jaar wordt uitgetrokken, moet toereikend en stabiel zijn en de hoogte ervan moet evenredig zijn aan het belang van de nagestreefde doelstelling, in de wetenschap dat een democratisch tekort erg duur kan uitvallen. De beperkte financiering ervan (één miljoen euro, terwijl voor het Europees Jaar 2010 nog zo'n 17 miljoen euro mocht worden uitgegeven) maakt het onmogelijk om belangrijke vraagstukken aan de orde te stellen.

1.9   Om vast te houden aan methoden die al goed zijn gebleken en te garanderen dat de maatregelen die worden genomen, een zo open mogelijk karakter hebben en zo goed mogelijk worden gecoördineerd, hebben de leden van de Verbindingsgroep die maatschappelijke organisaties en netwerken vertegenwoordigen, en andere partners, met steun van het EESC, een verbond aangegaan om gezamenlijk aan de tenuitvoerlegging van het Europees Jaar te werken. Dit verbond is er klaar voor om daarin een belangrijke rol te spelen en aanvullende aanbevelingen uit te werken. Het EESC neemt het op zich om een uitgebreid programma voor participatie, transparantie en innovatie uit te werken en toe te passen. De bedoeling van dit programma is om zowel voor de burgers als voor de EU-instellingen duidelijk te maken wat de voordelen zijn van een collectief engagement. Tegelijkertijd kan dit programma fungeren als proefproject voor andere initiatieven.

2.   Achtergrond van het advies

2.1   In 2013 is het twintig jaar geleden dat het begrip „burgerschap van de EU” werd ingevoerd met het Verdrag van Maastricht. Door het Verdrag van Lissabon (artikelen 10, lid 3, en 11 van het VEU) zijn meerdere nieuwe rechten toegekend aan maatschappelijke organisaties, waaronder met name de verplichting voor de instellingen van de EU om de democratische participatie aan de besluitvorming te bevorderen, zowel voor afzonderlijke burgers als voor het maatschappelijk middenveld (2). Helaas is daarvan maar weinig te merken in de samenleving.

2.2   De Commissie heeft – deels onder druk van het Europees Parlement – voorgesteld om 2013 tot Europees Jaar van de burger uit te roepen. Daarbij spitst zij haar voorstellen echter toe op specifieke juridische aspecten die het begrip „burgerschap” slechts voor een gering deel dekken. Het burgerschap van de EU is een van de meest efficiënte middelen om een gemeenschappelijke identiteit te smeden. Krachtens artikel 2 van het VEU zijn democratie, vrijheid, rechtsstaat, gelijkheid en mensenrechten de grondwaarden van de EU (3). Deze grondwaarden zijn van specifiek belang om de democratie, de burgerzin en het gevoel bij de EU te horen, te vergroten, vooral in deze tijd van crisis en potentiële veranderingen. Het valt dan ook te betreuren dat de Commissie in onderhavig voorstel onvoldoende aandacht schenkt aan die grondvoorwaarden.

2.3   Een recente enquête van Eurobarometer heeft uitgewezen dat slechts 43 % van alle respondenten denkt te weten wat het betekent om burger van Europa te zijn, terwijl 32 % verklaart goed of heel goed te zijn geïnformeerd over de rechten van een EU-burger (4). In 2009 heeft maar 43 % van alle stemgerechtigde burgers meegestemd in de verkiezingen voor het Europees Parlement (5), ofwel een percentage dat veel lager ligt dan bij nationale verkiezingen (om en nabij de 67 % (6)). Nog geen 30 % van alle burgers denkt zelf te kunnen beïnvloeden wat er in de EU gebeurt, en dat percentage vertoont een neergaande lijn (7). Volgens Eurobarometer 2009 is de eerste prioriteit voor alle respondenten de verbetering van de dialoog met de instellingen van de EU, zodat de rechten van de burgers beter kunnen worden gewaarborgd (37 %) (8). Het EESC wijst al in adviezen van 1992 en 1993, die wonderlijk genoeg nog niets aan actualiteit hebben ingeboet, op de noodzaak van burgerparticipatie, de problemen i.v.m. legitimiteit, de educatie en voorlichting van de burgers, het vertrouwen dat burgers in hun eigen macht hebben, de invulling van het democratisch tekort enz (9).

2.4   Andere gigantische problemen voor de EU zijn de hiaten in de Europese regelgeving, de niet-naleving daarvan en het feit dat de instellingen van de EU, hoeveel daar ook over wordt geklaagd, kennelijk toch weinig haast hebben om een echte dialoog aan te gaan. Zo blijkt uit een speciale studie van Eurobarometer 2011 dat nog geen derde van de burgers, en misschien nog wel minder, helemaal of voor een deel tevreden was over de werking en transparantie van de administratie van de EU en over diens bereidheid om diensten te verlenen. De overige respondenten waren daar ontevreden over (en klaagden vooral over een gebrek van transparantie) of hadden geen mening (10).

2.5   Uit al die gegevens blijkt dat er een kloof gaapt tussen de burgers en de bestuursorganen van de EU en dat de burgerparticipatie daaraan maar heel beperkt is (11), wat bij sommigen zelfs twijfels doet rijzen over de legitimiteit van de besluiten van die organen in het algemeen en/of over de sterke invloed die de Commissie uitoefent op de door de crisis getroffen lidstaten. Hoe dan ook tast dit alles de efficiëntie, eenheid en daadkracht van de EU aan. Het Europees Jaar 2013 zou dan ook moeten worden aangegrepen om die vraagstukken aan de orde te stellen en, samen met de burgers, aanzienlijke verbeteringen door te voeren en te discussiëren over de toekomstige evolutie van het burgerschap.

3.   Algemene opmerkingen

Hoe het Europees Jaar moet worden genoemd en wat de grondgedachte erachter moet zijn

3.1   Het EESC steunt het idee om voor het Europees Jaar 2013 als thema het burgerschap te kiezen. Dit Europees Jaar zou moeten worden toegespitst op de vraag in hoeverre het beleid van de EU conform is aan de waarden, belangen en behoeften van de burgers. Anders gezegd moet met dit Europees Jaar worden gestreefd naar welingelichte participatie van alle burgers aan de besluitvorming van de EU, op alle bestuursniveaus en in alle stadia daarvan, naar actief burgerschap in het algemeen, naar een bewust gevoel Europeaan te zijn en bij de EU te horen, naar vrede, vrijheid, de rechtsstaat, gelijkheid, solidariteit en de naleving van de mensenrechten.

3.2   Het EESC stelt voor om 2013 uit te roepen tot „Europees Jaar van actief en participerend burgerschap (12).

3.3   In onderhavig Commissievoorstel (13) wordt te veel gewicht toegekend aan het vrije verkeer van personen en de rechten van burgers in een grensoverschrijdende context. Het percentage mobiele burgers is nog steeds laag, terwijl mobiliteit in sommige landen (met name Roemenië en Bulgarije) erg moeilijk wordt gemaakt, óók in landen die aan de criteria van Schengen voldoen. Bovendien was 2006 al het Europees Jaar van de mobiliteit van werknemers.

3.4   Het burgerschap van de EU wordt in dit Commissievoorstel teruggebracht tot een handjevol juridische aangelegenheden, terwijl burgerschap veel méér inhoudt. Burgerschap heeft tal van andere dimensies, met name een politieke, economische, sociale  (14), culturele en burgerdimensie.

Juridische aspecten van het Europees Jaar

3.5   Het EESC stemt in met de suggestie in onderhavig Commissievoorstel om verbetering te brengen in de dialoog en de uitwisseling van informatie tussen de instellingen van de EU en de burgers, maar vindt dat de participatie-democratie en actief burgerschap daarin een spilfunctie moeten krijgen. Er moet onverkort uitvoering worden gegeven aan de in het Verdrag van Lissabon vastgelegde nieuwe rechten en plichten op dit gebied (15) waarop volgens het Europees Parlement in 2013 meer de nadruk zal moeten worden gelegd (16). Er moet onverwijld worden gezorgd voor een open en transparante dialoog tussen de burgers en overheden op alle bestuursniveaus.

3.6   Onderhavig Commissievoorstel zou volgens het EESC duidelijke en nauwgezette verwijzingen moeten bevatten naar alle bepalingen van het VEU en het VWEU die over democratie en participatie gaan. Daarbij wordt met name gedoeld op artikel 11 van het VEU en artikel 15 van het VWEU, maar ook op de preambule en de artikelen 1 en 3 (leden 2, 6 en 10) van het VEU (17).

Volgens artikel 1, tweede alinea, van het VEU markeert dit Verdrag „… een nieuwe etappe in het proces van totstandbrenging van een steeds hechter verbond tussen de volkeren van Europa, waarin de besluiten in zo groot mogelijke openheid en zo dicht mogelijk bij de burger worden genomen. (18)

3.7   De rechtsgrondslag voor het Europees Jaar moet worden verruimd om bovengenoemde doelstellingen te kunnen verwezenlijken met inachtneming van álle aspecten van „burgerschap” en om de werking van dit Europees Jaar te garanderen, alsook de toepassing ervan op alle gebieden van het politieke optreden.

3.8   Belangrijk is dat iedere lidstaat een eigen verantwoordelijkheid draagt voor de participatie van de burgers aan de besluitvorming van de EU, zoals o.m. blijkt uit een vonnis van het Grondwettelijk Hof van Duitsland en de daarin gebezigde term „integratieverantwoordelijkheid” (19).

3.9   Het EESC wijst met nadruk op het in artikel 9 van het VEU vastgelegde beginsel van gelijkheid tussen burgers  (20). Vanwege dit beginsel zal in het Europees Jaar 2013 aandacht moeten worden geschonken aan (groepen) burgers die worden gediscrimineerd. Er is behoefte aan specifieke maatregelen om alle burgers gelijkwaardige mogelijkheden te bieden als het gaat om de uitoefening van hun recht op participatie, hun sociaaleconomische rechten en al hun andere rechten, ongeacht hun herkomst en nationaliteit, leeftijd, geslacht, specifieke behoeften, gezondheid, vermogen, geloofsovertuiging, gezinssituatie of andere gelijkaardige kenmerken. Er moet op worden toegezien dat de gelijkheid van vrouwen en mannen wordt gewaarborgd (21). Ook moet speciale aandacht worden geschonken aan de bestrijding van extremistische of antidemocratische ideologieën en activiteiten.

3.10   Een ander belangrijk aspect is de externe dimensie van actief burgerschap. In dit Europees Jaar zou het goed zijn om samen te werken met de buurlanden van de EU. Het EESC dringt erop aan dat de EU zich in haar externe betrekkingen aan haar beginselen en grondwaarden houdt (22), maatschappelijke organisaties meer inspraak geeft in de uitwerking van haar extern beleid en een aanvang maakt met de voorbereiding van het jaar 2015 waarvoor het EESC heeft voorgesteld om het aan ontwikkelingssamenwerking te wijden.

Het vrije verkeer van personen

3.11   Het EESC staat achter het streven naar vrij personenverkeer als een van de indirecte prioriteiten (23), net als de Commissie die zich in onderhavig voorstel vastberaden toont om de als zodanig vastgestelde resterende belemmeringen op te heffen  (24). Op die manier worden alle burgers van de EU, zonder discriminatie, in staat gesteld om hun rechten onverkort uit te oefenen. Tegelijkertijd moeten de inspanningen worden gericht op concrete en praktische maatregelen met een gunstige uitwerking op de lange termijn. Daarbij wordt met name gedacht aan maatregelen om bevorderingsprogramma's of -instrumenten in het leven te roepen of uit te breiden, nieuwe regelgeving uit te werken en toe te passen of overtredingen van EU-wetgeving strenger te controleren en overtreders te vervolgen.

3.12   In het Europees Jaar 2013 zou ook aandacht moeten worden geschonken aan het recht van burgers van een EU-lidstaat om in een land buiten de EU diplomatieke of consulaire bijstand te krijgen van een andere dan hun eigen EU-lidstaat.

3.13   Mobiliteit moet ook worden bezien tegen de achtergrond van de demografische veranderingen en met oog voor de gunstige gevolgen ervan voor inzetbaarheid en concurrentievermogen. Mobiliteit is een stimulans om de EU-wetgeving op tal van gebieden verder te ontwikkelen, te benutten en na te leven, zoals dat van consumentenrechten, vrij verkeer van goederen, diensten en kapitaal, gezondheidszorg, onderwijs, het recht om te stemmen en het recht voor iemand die zich in een andere lidstaat bevindt, om zich verkiesbaar te stellen voor het Europees Parlement, talenkennis, interculturele en sociale vaardigheden en andere sociaaleconomische rechten en garanties. Door mobiliteit worden burgers dus ook in staat gesteld om voordeel te trekken van de eengemaakte markt en bij te dragen aan de verwezenlijking van de groeidoelstellingen van de Europa 2020-strategie.

Organisatorische aspecten van het Europees Jaar

3.14   De organisatorische kant van het Europees jaar 2013 moet conform zijn aan de doelstellingen en waarden waarvoor dit jaar staat. Het EESC pleit voor een zo open mogelijke planning en tenuitvoerlegging ervan, met inbreng van alle belanghebbenden, op alle niveaus en in alle stadia van de voorbereiding. Hierbij wordt met name gedoeld op het Comité van de Regio's, het EESC zelf, vertegenwoordigers van maatschappelijke organisaties, waaronder de sociale partners, en nationale en lokale bestuursorganen.

3.15   Het EESC hecht bijzondere waarde aan samenwerking met scholen en hogeronderwijsinstellingen en aan hun activiteiten. Iedere lidstaat moet zich bewust worden van de rol daarvan en voor scholen en hogeronderwijsinstellingen pedagogische programma's uitwerken die een grote kans hebben om de steun van de Commissie te verwerven.

3.16   Voor het overleg met het maatschappelijk middenveld moeten concrete methoden en een bundel of handleiding van goede praktijken worden uitgewerkt.

3.17   Vanzelfsprekend zal ruimschoots gebruik moeten worden gemaakt van de mogelijkheden die de moderne technologieën bieden, en dan vooral de sociale media en andere dragers waarvan de inhoud afhankelijk is van de bijdragen van de gebruikers. Dit kan met name door op de websites van alle EU-instellingen een raadplegingsrubriek te plaatsen.

3.18   Verder moet het Europees Jaar 2013, op alle bestuursniveaus en met alle actoren die eraan deelnemen, op transparante en efficiënte wijze worden gecoördineerd, met name door zoveel mogelijk gebruik te maken van de mogelijkheden van stuurcomités. Met het oog daarop moeten er systemen in het leven worden geroepen waardoor ervaring op doeltreffende wijze kan worden uitgewisseld in een lidstaat.

3.19   Het EESC heeft, daarin gesterkt door met succes bekroonde ervaringen met eerdere Europese Jaren, zijn steun betuigd aan het breed opgezette en open verbond ten gunste van dit Europees Jaar dat de leden van zijn Verbindingsgroep die maatschappelijke organisaties en netwerken vertegenwoordigen, en andere partners zijn aangegaan, en heeft zich bereid verklaard om met dat verbond samen te werken. Zelf is het EESC van plan om een coördinatiegroep in het leven te roepen, die met de follow-up van dit Europees jaar wordt belast en moet bijdragen aan het welslagen ervan. Met dat voor ogen moet ook nauw worden samengewerkt tussen bedoeld verbond van maatschappelijke organisaties en die coördinatiegroep. Het EESC meent samen met zijn partners in de EU en in de lidstaten een aanzienlijke bijdrage aan dit Europees Jaar te kunnen leveren. Dankzij zijn contacten met vertegenwoordigers van maatschappelijke organisaties kan het organisaties opsporen, met die organisaties samenwerken en die organisaties motiveren, zodat maatschappelijke organisaties medeverantwoordelijk worden voor de manier waarop wordt vormgegeven aan dit Europees Jaar. Dit is een gelegenheid bij uitstek voor het EESC om anderen te laten profiteren van zijn unieke knowhow op het gebied van consensusvorming onder burgers en samenwerking.

3.20   Het EESC pleit voor specifieke maatregelen die zouden moeten worden uitgewerkt en genomen om te zorgen voor een verband tussen de achtereenvolgende thematische jaren en voor het beklijvende karakter van de met die thematische jaren bereikte resultaten. Zo zou een inhoudelijk verband moeten worden aangebracht tussen de thematische jaren van 2010 tot 2013 (25), en de daarop volgende jaren, met name 2014 waarvoor het als thema de problematiek van gezinnen heeft voorgesteld.

3.21   Er moeten voorlichtingscampagnes worden gevoerd, maar dat niet alleen: er is ook behoefte aan concrete en praktische regelingen en acties waarvoor besluitvormers en samenleving elkaar de hand reiken. De in artikel 3 van onderhavig Commissievoorstel opgenomen lijst van aanbevolen acties moeten worden afgestemd op en aangepast aan de aanbevelingen in dit advies, met als prioritair doel om de artikelen 10 en 11 van het VEU onverkort ten uitvoer te leggen.

4.   Specifieke opmerkingen

Inspraak voor het maatschappelijk middenveld en legitimiteit van de besluitvorming

4.1   Zoals onderhavig Commissievoorstel er nu uitziet, zal het bij de burgers niet het gevoel vergroten om bij de EU te horen. Met dit Commissievoorstel wordt niet het fundament gelegd voor tastbare resultaten van dit Europees Jaar 2013, noch in de zin van een minder grote kloof tussen besluitvormers en samenleving (hier gaat het om de participatie van burgers), noch in de zin van een veel grotere legitimiteit voor de instellingen van de EU. Het EESC adviseert om voor dit Europees jaar een nieuw programma in het leven te roepen waarmee systemen worden gepromoot en opgezet en rechtshandelingen worden uitgewerkt en goedgekeurd.

4.2   Volgens het EESC is het vooral belangrijk dat de Commissie met concrete voorstellen komt, waarbij het met name denkt aan Witboeken voor de tenuitvoerlegging van de artikelen 10 en 11 van het VEU. De invoering van het burgerinitiatief (artikel 11, lid 4) en alle andere regelingen die tot dusverre zijn opgezet, volstaan niet om de onverkorte participatie van de burgers te garanderen. Daarom moet onverwijld een debat worden opgestart over mogelijke manieren om die regelingen aan te vullen (26).

4.3   Ook moeten de bestaande regelingen voor dialoog en participatie worden aangevuld, terwijl er voorbeelden van geslaagde methoden moeten worden verzameld  (27) en er verbetering moet worden gebracht in de samenwerking tussen de instellingen van de EU en tussen die instellingen en de nationale instanties die zich bezighouden met vraagstukken die de EU aangaan. Men denke bij dat laatste aan de regeringen en de parlementen van de lidstaten, maar ook het maatschappelijk middenveld, om maar een paar voorbeelden te noemen. Op die manier kan worden gezorgd voor een zo open en transparant mogelijke besluitvorming.

4.4   Los daarvan dringt het EESC er ook bij de lidstaten op aan om de nationale, regionale en lokale regelingen voor inspraak van de burgers te verbeteren, door hen te laten meepraten in de discussies die worden gevoerd en door voor de nagestreefde doelstellingen concrete prestatie-indicatoren uit te werken.

4.5   Ook in EU-verband moeten er stimulansen komen voor debatten waarin meningen worden uitgewisseld. Zo moet er met name op worden toegezien dat burgers altijd beseffen wat er bij bepaalde discussies op het spel staat en weten wanneer en hoe zij kunnen deelnemen aan de besluitvorming. Even noodzakelijk is het om de Europese mediaruimte te versterken en te stimuleren (28), niet alleen als het gaat om de oprichting ervan, maar ook vanuit het oogpunt van onderwijs (29) en cultuur.

4.6   Het EESC vestigt de aandacht op zijn rol als bruggenhoofd tussen instellingen en maatschappelijk middenveld (30). In de aanloop naar het Europees Jaar 2013 is het EESC vastbesloten om een breed programma van participatie, transparantie en innovatie uit te werken en toe te passen. Met een dergelijk programma kunnen de burgers en de instellingen van de EU worden overtuigd van de voordelen van een collectief engagement, terwijl het in bepaalde opzichten ook kan fungeren als proefproject voor andere initiatieven.

Eerdere adviezen en beoordeling van het thematische jaar

4.7   Het EESC is al in eerdere adviezen, standvastig en met volle overtuiging, op de bres gegaan voor de hier naar voren gebrachte waarden en doelstellingen, zoals met name de participatie van welingelichte burgers, burger-educatie en de bescherming en ontwikkeling van de rechten van alle burgers (31).

4.8   Het EESC adviseert om de door hem in eerdere adviezen bepleite maatregelen op het gebied van mobiliteit in het actieprogramma op te nemen en daaraan ook nog op andere wijzen steun te verlenen. Daarbij gaat het vooral om de bevordering van de mobiliteit van jongeren en de vergemakkelijking van de toegang daartoe, of maatregelen voor onderwijs en gespecialiseerde opleidingen, maar ook om de verbetering van de toegang tot levenslang leren en maatregelen waardoor een einde wordt gemaakt aan door de onderwijsstelsels opgeworpen belemmeringen. Andere maatregelen betreffen tekorten aan talenkennis en problemen in verband met de gezondheidszorg, de sociale zekerheid, de toegang tot huisvesting e.a. (32) Het EESC vindt dat ook aandacht moet worden geschonken aan de mogelijke minder prettige kanten van mobiliteit, zoals de ontwrichting van gezinnen, het risico om een cultuur kwijt te raken of de sociaaleconomische gevolgen in de regio van herkomst van betrokkenen.

4.9   De suggestie om alle lidstaten een handleiding te laten opstellen van de rechten die zijn toegekend aan burgers van een andere EU-lidstaat die op hun grondgebied wonen en om die burgers door die lidstaten ook nog andere gemakkelijk toegankelijke bronnen van informatie te laten aanbieden (33), moet worden gesteund. Ook moet een lans worden gebroken voor alles wat het EESC in zijn advies over actief burgerschap heeft gezegd (34).

4.10   Het EESC stemt in met het idee van een follow-upverslag van het burgerschap van de EU en het voorstel om een actieprogramma uit te werken voor instrumenten tegen de belemmeringen waardoor burgers hun rechten nog steeds niet kunnen laten gelden. De participatie van burgers zou in dit verband moeten worden aangemerkt als „prioriteit der prioriteiten”. Door een dergelijk initiatief zouden de burgers bovendien worden warm gemaakt voor deelname aan de verkiezingen van het Europees Parlement, in het voorjaar van 2014 en later.

4.11   De door de Commissie uitgewerkte beleidsmaatregelen ontberen samenhang: aan de ene kant wil de Commissie dat het zwaartepunt bij mobiliteit wordt gelegd, terwijl aan de andere kant is overeengekomen om in de komende begrotingsperiode ingrijpende veranderingen in het programma „Jeugd in beweging” aan te brengen, waardoor het tegenovergestelde zou kunnen worden bereikt en jongeren juist minder het gevoel krijgen om bij de EU te horen en burger en Europaan te zijn.

4.12   Het EESC stemt ermee in dat de resultaten van het Europees Jaar 2013 uitvoerig worden geëvalueerd en dat de standpunten die de burgers tijdens dit jaar naar voren brengen, worden bijeengebracht en bestudeerd. De conclusies die daaruit worden getrokken, moeten in aanmerking worden genomen als daarna weer EU-beleid op het gebied van het Europese burgerschap moet worden uitgestippeld. Zelf overweegt het EESC om een advies uit te brengen over concrete indicatoren en richtsnoeren die in het vervolg op dit gebied zouden moeten worden gehanteerd.

De institutionele randvoorwaarden

4.13   Het EESC adviseert om een onderzoek te doen naar de mogelijkheid dat er in het Europees Parlement een specifieke intergroep wordt opgericht die aanspoort tot interinstitutionele samenwerking (dus ook tot samenwerking met het EESC) bij de programmering en tenuitvoerlegging van het Europees Jaar.

4.14   De Commissiediensten die met de participatie van het maatschappelijk middenveld aan de voorbereiding van het Europees jaar 2013 en de versterking van de positie en de uitbreiding van de werkingssfeer van maatschappelijke organisaties, alsook met de consolidering van hun belang en coördinatie zijn belast, zouden over een toereikend budget moeten kunnen beschikken. Ook moet speciale aandacht worden besteed aan de bevordering en coördinatie van vrijwilligerswerk.

4.15   Europe Direct, het portaal „Your Europe” en Solvit genieten weinig bekendheid en zijn niet erg efficiënt. Daarom is het aanvechtbaar dat speciaal moet worden aangedrongen op die bronnen van informatie. Europeana en EURES zouden eveneens in de lijst kunnen worden opgenomen. Desalniettemin kunnen organen van de EU nooit meer dan een indirecte rol spelen, omdat de nadruk voornamelijk op het maatschappelijk middenveld moet worden gelegd. Hoe dan ook moet voorlichting op de doelgroep worden afgestemd. Bovendien moet voor de verspreiding van informatie gebruik worden gemaakt van eigentijdse en innoverende kanalen, waaronder de sociale media e.d.

Financiële aspecten

4.16   Er moeten voor het Europees Jaar 2013 toereikende en adequate middelen worden uitgetrokken. Het thans voorziene budget van 1 miljoen euro volstaat niet om dermate gewichtige doelstellingen te verwezenlijken. Voor het Europees jaar 2011 was ongeveer 11 miljoen euro uitgetrokken (35) (als daarbij het geld wordt geteld dat al in 2010 voor de voorbereiding van dat Europees Jaar was uitgegeven), en voor het Europees jaar 2010 17 miljoen euro (36). Daar komt nog bij dat het budget voor het Europees jaar 2013 gehaald wordt uit de begrotings- en programmalijnen van het DG Communicatie en dat het hier dus niet gaat om een aanvullende financiering (37). Helaas zijn in dit budget geen middelen gereserveerd voor de cofinanciering van initiatieven van burgers of burgerorganisaties (38). Volgens het EESC volstaan de 0,2 eurocenten die iedere burger gemiddeld voor dit Europees Jaar moet betalen, niet om de in dit advies bepleite maatregelen te bekostigen, ook al behoeven niet alle acties en initiatieven veel geld te kosten. Hoe dan ook moet speciaal aandacht worden geschonken aan activiteiten waarvoor de noodzakelijke middelen niet worden verstrekt.

4.17   Het EESC pleit ervoor om de als volgt luidende bepaling te schrappen: „De financiering geschiedt over het algemeen in de vorm van de directe aankoop van goederen en diensten in het kader van bestaande raamcontracten” (39): het gevolg daarvan is vooral dat dure campagnes van pr-bedrijven worden gefinancierd die niet beklijven, soms zelfs averechts werken en in veel lidstaten geen succes worden omdat van één en hetzelfde model wordt uitgegaan. Het geld hiervoor moet zoveel mogelijk ter beschikking worden gesteld aan nationale en lokale maatschappelijke organisaties, omdat zij de hoofdrolspelers van het Europees Jaar moeten worden. Dit kan bijvoorbeeld door de vertegenwoordigingen van de Commissie in de lidstaten met de toewijzing van die middelen te belasten.

4.18   De resultaten van het Europees Jaar 2013 en de lering die daaruit kan worden getrokken, moeten in aanmerking worden genomen bij de uitwerking van financieringsinstrumenten, zoals het toekomstige programma voor de financiering van „Europa voor zijn burgers”. Daarenboven moet meer informatie worden gegeven over mogelijke subsidiëring van acties om het burgerschap van Europa te promoten (40), moet er voldoende geld voor dergelijke doelstellingen worden uitgetrokken en moet het programma voor de subsidiëring van participatie en de gestructureerde dialoog over Europese aangelegenheden, in de lidstaten of in EU-verband, worden verlengd. Deze actie is tevens het vervolg op vroegere programma's die tot doel hadden om de burgers van de EU tot actief burgerschap aan te zetten en hun gevoel bij de EU te horen, te versterken (41). Er moet een beroep worden gedaan op vrijwilligerswerk om het cofinancieringsaspect van projecten af te kunnen dekken.

4.19   Tenslotte pleit het EESC voor een vernieuwende aanpak van de planning, het beheer en de benutting van de voor het Europees Jaar uitgetrokken middelen, zowel in EU-verband als op alle andere bestuursniveaus. Dit geldt met name voor de participatie van de burgers aan de toewijzing van de voor het Europees Jaar bestemde middelen.

Brussel, 28 maart 2012

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Staffan NILSSON


(1)  COM(2011) 489 final – 2011/0217 (COD)

(2)  PB C 83 van 30.3.2010 PB C 83 van 30 maart 2010. Artikel 10, lid 3, van het VEU: „Iedere burger heeft het recht aan het democratisch bestel van de Unie deel te nemen. De besluitvorming vindt plaats op een zo open mogelijke wijze, en zo dicht bij de burgers als mogelijk is.” Artikel 11 van het VEU:

„1.

De instellingen bieden de burgers en de representatieve organisaties langs passende wegen de mogelijkheid hun mening over alle onderdelen van het optreden van de Unie kenbaar te maken en daarover in het openbaar in discussie te treden.

2.

De instellingen voeren een open, transparante en regelmatige dialoog met representatieve organisaties en met het maatschappelijk middenveld.

3.

Ter wille van de samenhang en de transparantie van het optreden van de Unie pleegt de Europese Commissie op ruime schaal overleg met de betrokken partijen.”

(3)  VEU - PB C 83 van 30.3.2010.

(4)  Eurobarometer Flash 294, oktober 2010.

(5)  COM(2010) 605 final.

(6)  Eurostat, deelname aan nationale parlementaire verkiezingen en aan verkiezingen van de EU

(7)  Eurobarometer standaard 75, augustus 2011.

(8)  Zie Eurobarometer standaard 72, herfst 2009, deel 2. In 2011 werden in een lijst van prioriteiten de volgende als meest belangrijke aangemerkt: vrijheid van verkeer en verblijf in de EU (48 %), goed bestuur door de instellingen van de EU (33 %), het recht om klachten in te dienen bij de Europese Ombudspersoon (32 %), de toegang tot documenten van de instellingen van de EU (21 %), de deelname aan Europese verkiezingen door een burger die in een andere lidstaat woont (21 %), het recht van petitie bij het Europees Parlement (20 %) en de mogelijkheid om wettelijke maatregelen voor te stellen door middel van het burgerinitiatief (19 %). Zie: Speciale Eurobarometer / Golf 75.1, april 2011

(9)  Zie EESC-advies „Meer democratie voor Europa en de Europese instellingen; betere informatie voor de burgers en de maatschappelijke belangenorganisaties; rol van de ombudsman van het Europees Parlement”, PB C 352/63 van 30.12.1993 blz. 63

(10)  Speciale Eurobarometer/Golf 75.1, april 2011.Speciale Eurobarometer / Golf 75.1, april 2011

(11)  PB C 318 van 23.12.2006

(12)  Lidstaten waar burgerschap altijd al als „actief” wordt ervaren, zouden de kortere benaming kunnen gebruiken.

(13)  COM(2011) 489 final – 2011/0217 (COD)

(14)  PB C 376 van 2.12.2011. blz. 74

(15)  PB C 354 van 28.12.2010, blz. 59

(16)  Resolutie van het EP van 15 december 2010 (2009/2161(INI))

(17)  PB C 83 van 30.3.2010

(18)  PB C 83 van 30.3.2010

(19)  BVerfG, 2 BvE 2/08, 30 juni 2009

(20)  PB C 83 van 30.3.2010

(21)  Zie met name REX/307, rapporteur: Sharma, en Eurobarometer Flash 294, oktober 2010. Vrouwen en arbeiders behoren tot de groepen burgers die zich het minst bewust zijn van de betekenis van Europees burgerschap.

(22)  PB C 376 van 22.12.2011, blz. 74

(23)  PB C 228 van 22.9.2009, blz. 14

(24)  COM(2010) 603 final

(25)  PB C 224 van 30.8.2008 PB C 128 van 18.5.2010 PB C 51 van 17.2.2011, blz. 55.

(26)  PB C 376 van 22.12.2011, blz. 74.

(27)  Zie ook de Conferentie van internationale ngo's, CONF/PLE(2009)CODEI, 2009.

(28)  PB C 318 van 23.12.2006

(29)  PB C 28 van 3.2.2006, blz. 29

(30)  PB C 354 van 28 december 2010, blz. 59

(31)  In dit verband kan bijvoorbeeld worden verwezen naar alle hier vermelde adviezen.

(32)  PB C 228 van 22 september 2009, blz. 14

(33)  Europees burgerschap – Grensoverschrijdende mobiliteit, Volledig verslag, kwalitatieve studie, verwezenlijking: TNS Qual+, augustus 2010.

(34)  PB C 28 van 3 februari 2006, blz. 29

(35)  Europees Jaar van Vrijwilligerswerk 2011

(36)  PB C 51 van 17 februari 2011, blz. 55.

(37)  COM(2011) 489 final – 2011/0217 (COD)

(38)  Verbindingsgroep van het EESC, „Het burgerschap van Europa heeft meer te bieden dan rechten alleen! Open brief aan europarlementariërs - Voorstel van de Commissie om 2013 tot Europees Jaar van de burger uit te roepen.”

(39)  COM/2011/489 final – 2011/0217 (COD)

(40)  COM(2010) 603 final

(41)  Verslag over vorderingen op weg naar een echt EU-burgerschap 2007-2010, COM(2010) 602 final, Brussel, 27 oktober 2010.


Top