This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 52012AE0828
Opinion of the European Economic and Social Committee on the ‘Proposal for a Regulation of the European Parliament and of the Council on establishing the Creative Europe Programme’ COM(2011) 785 final — 2011/0370 (COD)
Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het programma Creatief Europa (COM(2011) 785 final — 2011/0370 (COD))
Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het programma Creatief Europa (COM(2011) 785 final — 2011/0370 (COD))
PB C 181 van 21.6.2012, p. 35–39
(BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)
21.6.2012 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 181/35 |
Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het programma Creatief Europa
(COM(2011) 785 final — 2011/0370 (COD))
2012/C 181/07
Algemeen rapporteur: de heer FORNEA
Het Europees Parlement en de Raad hebben op respectievelijk 30 november en 15 december 2011 besloten het Europees Economisch en Sociaal Comité overeenkomstig de artikelen 173, lid 3, en 166, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie te raadplegen over het
Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het programma Creatief Europa
COM(2011) 785 final — 2011/0370 (COD).
Het bureau van het Europees Economisch en Sociaal Comité heeft de adviescommissie Industriële Reconversie op 6 december 2011 met de voorbereiding van de desbetreffende werkzaamheden belast.
Gezien de urgentie van de werkzaamheden heeft het Europees Economisch en Sociaal Comité tijdens zijn op 28 en 29 maart 2012 gehouden 479e zitting (vergadering van 28 maart) de heer Fornea als algemeen rapporteur aangewezen en vervolgens onderstaand advies uitgebracht, dat met 168 stemmen vóór en 1 stem tegen, bij 3 onthoudingen, is goedgekeurd.
1. Conclusies en aanbevelingen
1.1 De creatieve sector staat niet op zichzelf, maar moet in samenhang met de nieuwe industriële ontwikkelingscyclus en in nauwe relatie en in interdisciplinair verband met andere diensten en productieprocessen worden gezien. Deze sector moet daarbij worden opgevat als een katalysator van innovatieve ontwikkelingen in de industrie en de dienstensector.
1.2 De culturele en creatieve sectoren dienen een belangrijke plaats in te nemen in de Europa 2020-strategie aangezien die bijdraagt tot een nieuw soort groei in de EU. Bovendien moet duidelijk zijn dat niet alleen een aantal landen of regio's, maar heel Europa behoefte heeft aan een zich continu ontwikkelende creatieve sector.
1.3 Het EESC onderstreept het belang van de economische dimensie van het programma Creatief Europa en is het ermee eens dat alle actoren in de culturele en creatieve sectoren met behulp van dit programma ertoe moeten worden aangemoedigd om economische onafhankelijkheid na te streven. Toch bestaat de indruk dat het programma te veel is gericht op de algemene doelstelling inzake concurrentievermogen en dat er minder aandacht wordt besteed aan de bevordering van de Europese culturele en taalkundige verscheidenheid.
1.4 Het EESC steunt met klem het voorstel voor een ruimere begroting en vindt dat moet worden vastgehouden aan de 1,8 miljard euro die in totaal voor het programma Creatief Europa is gereserveerd. Hoewel het om een aanzienlijke verhoging gaat, is dit een relatief laag bedrag ten opzichte van de gehele EU-begroting of de middelen die aan sommige lidstaten zijn toegewezen voor ondersteuning van culturele activiteiten.
1.5 Samenvoeging van de programma's Cultuur en MEDIA is aanvaardbaar, mits de voorgestelde onderdelen helder worden beschreven en hun status wordt gewaarborgd. Daartoe zouden in de rechtsgrondslag de begrotingspercentages voor elk onderdeel en de daaraan toegekende minimale bijdragen kunnen worden uitgesplitst. Omwille van een grotere transparantie en een beter inzicht in de begroting is het bovendien wenselijk om jaarlijkse actielijnen vast te stellen.
1.6 Het welslagen van het kaderprogramma Creatief Europa hangt in grote mate af van de samenwerking tussen de onderdelen MEDIA en CULTUUR alsook de ontwikkeling van een transversale aanpak die zal bijdragen tot de totstandkoming van gemeenschappelijke actielijnen voor de verschillende door de Europese Unie gefinancierde programma's (1).
1.7 Volgens het EESC geeft de Commissie niet helder aan hoe ze vertegenwoordigers van de betrokken partijen bij de toepassingsprocedures denkt te betrekken. Artikel 7 is niet duidelijk genoeg (2). Alle privaatrechtelijke organisaties die culturele en creatieve activiteiten ondernemen waarop de verordening van toepassing is, dienen eenvoudiger toegang te krijgen tot financiering. Organisaties uit de sociale economie die actief zijn in deze sectoren, alsook andere maatschappelijke organisaties dienen eveneens gebruik te kunnen maken van deze faciliteit.
1.8 De administratieve verwerking moet worden vereenvoudigd. Daartoe moeten snellere onlinetoepassingen en -procedures worden ontwikkeld voor het toezicht op en het beheer van de programma's (3). Ook op het punt van communicatie en het indienen van tussentijdse en eindverslagen moeten de procedures en de technische capaciteit worden verbeterd. Voorts moeten de dossiers van de begunstigden van steunprogramma's vlotter worden verwerkt.
1.9 Gezien het bijzonder open en soepele karakter van de verordening zal de voorgestelde comitologie geen afdoende controle door de lidstaten bij de tenuitvoerlegging van het programma kunnen waarborgen. De comitéprocedures dienen te worden aangepast, zodat de deskundigen uit de lidstaten op gezette tijden de gekozen projecten met elkaar kunnen bespreken. Ook moet er worden voorzien in een vereenvoudigde procedure voor de aanpassing van de parameters van specifieke actielijnen na een evaluatieperiode.
1.10 Vanwege het open en soepele karakter is de handleiding voor het programma bovendien van groot belang. Daaruit kan immers worden opgemaakt welke maatregelen er precies zullen worden genomen, wat de toepassingsvoorwaarden zijn, hoe groot de medefinancieringsbijdrage is, enz. Het EESC verzoekt de Commissie om deze handleiding op een open en transparante wijze te ontwikkelen en zou zelfs graag bij dat proces willen worden betrokken.
1.11 Het pleit voor een soepelere benadering ten aanzien van het voorstel van de Commissie om de contactpunten van de programma's Cultuur en MEDIA binnen de Creatief Europa-desks samen te voegen, door rekening te houden met de specifieke regionale omstandigheden in de lidstaten. Het is belangrijk dat het principe van geografische nabijheid ten opzichte van de actoren in beide sectoren gehandhaafd blijft en dat ook de afzonderlijke expertise voor Cultuur en MEDIA niet verloren gaat gezien de grote verschillen in opzet en werkwijze van beide onderdelen. Voor de nieuwe Creatief Europa-desks dient te worden geput uit de ervaring die reeds is opgedaan met de Cultuurcontactpunten en de MEDIA-desks.
1.12 Het voorgestelde financieringsmechanisme is een stap in de goede richting, maar moet wel meer onder de aandacht worden gebracht om zo een verandering teweeg te brengen in de wijze waarop financiële instellingen tegen ondernemers uit de culturele en creatieve sector aankijken en hoe zij hen beoordelen. Het instrument dient te zorgen voor een evenwichtige geografische dekking en mag niet ten koste gaan van steunmechanismen zoals subsidies.
1.13 Intellectueel eigendom vormt een cruciale factor voor het stimuleren van creativiteit en investeringen in de productie van culturele en creatieve inhoud. Ook zorgt het ervoor dat de makers van zulke inhoud betaald worden en dat er met dergelijke activiteiten meer werkgelegenheidskansen worden gecreëerd. Daarbij is het van belang dat de intellectuele eigendomsrechten zowel op communautair als mondiaal niveau daadwerkelijk worden toegepast.
1.14 Bij de selectie en uitvoering van projecten die uit hoofde van het programma Creatief Europa worden gefinancierd, dienen de beginselen en waarden van de EU op het gebied van democratie, maatschappelijke verantwoordelijkheid en mensenrechten en de rechten van werknemers volledig te worden nageleefd. Voorts moet er een mechanisme komen dat de verspreiding van gewelddadige of discriminerende uitingen bij de uitvoering van projecten die middels dit instrument worden gefinancierd, voorkomt.
2. Het voorstel van de Commissie voor een verordening
2.1 Met de verordening wordt ter ondersteuning van de Europese culturele en creatieve sectoren voor de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2020 het programma Creatief Europa vastgesteld. Dit programma ondersteunt uitsluitend acties en activiteiten die een potentiële Europese meerwaarde bevatten en een bijdrage leveren aan de verwezenlijking van de doelstellingen van de Europa 2020-strategie en aan de bijbehorende kerninitiatieven.
2.2 De algemene doelstellingen van het programma zijn de bescherming en bevordering van de Europese culturele en taalkundige verscheidenheid en de verbetering van het concurrentievermogen van de culturele en creatieve sectoren, met als doel het stimuleren van een slimme, duurzame en inclusieve groei.
2.3 De specifieke doelstellingen van het programma zijn:
— |
ondersteuning van het vermogen van de Europese culturele en creatieve sectoren om transnationaal te opereren; |
— |
het bevorderen van de transnationale verspreiding van culturele en creatieve producties en van de mobiliteit van de actoren alsook het bereiken van een nieuw publiek binnen en buiten Europa; |
— |
versterking van de financiële capaciteit van de culturele en creatieve sectoren, en met name van kleine en middelgrote ondernemingen en organisaties; |
— |
ondersteuning van transnationale beleidssamenwerking ter bevordering van beleidsontwikkeling, innovatie, publieksopbouw en het creëren van nieuwe bedrijfsmodellen. |
2.4 Opzet van het programma:
— |
een sectoroverschrijdend onderdeel, gericht op alle culturele en creatieve sectoren – 15 % van de totale begroting; |
— |
een onderdeel Cultuur, gericht op alle culturele en creatieve sectoren – 30 % van de totale begroting; |
— |
een onderdeel MEDIA, gericht op de audiovisuele sector – 50 % van de totale begroting. |
3. Algemene opmerkingen
3.1 In 2008 was 3,8 % van de beroepsbevolking werkzaam in de culturele en creatieve sectoren, die in dat jaar circa 4,5 % van het bbp van de EU vertegenwoordigden. Het EESC is ervan overtuigd dat het kaderprogramma Creatief Europa zal helpen bij de tenuitvoerlegging van de Europa 2020-strategie, en vindt net als de Commissie dat innovatie, creativiteit en cultuur een cruciale rol dienen te spelen in het moderne onderwijs aan de Europese burgers en zo dienen bij te dragen tot de ontwikkeling van ondernemingszin, een slimme en duurzame groei en de verwezenlijking van de doelstellingen op het gebied van sociale integratie in de Europese Unie.
3.2 Gezien de complexe relatie tussen cultuur en economie en de bijdrage van de culturele en creatieve sectoren aan de ontwikkeling van de lidstaten, de groei van de sociale cohesie en de versterking van het gevoel van betrokkenheid bij de Europese ruimte zou de politiek nog eens goed moeten kijken naar de rol die cultuur in het nationale en Europese beleid speelt. In het nieuwe financiële steunprogramma moet daarom middels een bredere en meer pragmatische aanpak rekening worden gehouden met de behoeften van de culturele en creatieve sectoren in dit digitale tijdperk.
3.3 De culturele sector is verre van uniform en kent een aantal uiteenlopende en unieke werkwijzen. De activiteiten van de muziek- en platenindustrie gaan bijvoorbeeld uit van een geheel eigen economisch model en worden in een totaal andere omgeving ontplooid dan die van de podiumkunsten („performing arts”). Daarom is het belangrijk dat het programma Creatief Europa, via zijn onderdelen, ruimte biedt voor een soepele benadering, zodat de potentiële begunstigden, zoals die in het verordeningsvoorstel worden genoemd, eenvoudig toegang krijgen tot het programma en daar op doeltreffende wijze gebruik van kunnen maken.
4. Specifieke opmerkingen
4.1 De culturele en creatieve sectoren zijn al eens onderwerp geweest van een gelijknamig EESC-advies, dat tijdens de zitting van oktober 2010 is goedgekeurd (rapporteur: de heer Cappellini; corapporteur: de heer Lennardt). Dit advies werd opgesteld naar aanleiding van de raadpleging over het Groenboek „Het potentieel van culturele en creatieve industrieën vrijmaken”.
4.2 In het onderhavige advies over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het programma Creatief Europa komen niet dezelfde onderwerpen aan bod als in het advies over het groenboek, maar wordt getracht om de Commissie te ondersteunen met directe opmerkingen over het door haar op 23 november 2011 ingediende document COM(2011) 785 final.
4.3 De verhoging van de begroting tot 1,8 miljard euro voor de periode 2014-2020 wordt door de actoren uit de betrokken sectoren toegejuicht. Toch zouden meer landen van die verhoging moeten kunnen profiteren en zou het programma moeten worden uitgebreid naar de creatieve industrieën. Het ontbreekt in de verordening aan een heldere definiëring van het begrip „creatieve industrieën” en in de tekst zou nader moeten worden beschreven wat precies het werkterrein van het programma is en wie de betrokken actoren zijn.
4.4 De actoren uit de culturele en audiovisuele sector zijn ingenomen met de samenvoeging van de huidige programma's Cultuur 2007-2013, MEDIA en MEDIA Mundus tot één programma, Creatief Europa. Ze beschouwen dit als een positief en constructief initiatief van de Europese Commissie. Dit neemt niet weg dat er meer aandacht moet worden besteed aan de wijze waarop in het kader van het programma beide onderdelen, de beleidsmaatregelen en de algemene processen worden omgezet. Er moet namelijk rekening worden gehouden met de specifieke kenmerken van deze sectoren, die op het punt van de voornaamste actoren en de financierings-, productie- en distributiemethoden gekenmerkt worden door tamelijk grote verschillen tussen het ene en het andere onderdeel.
4.5 De actoren uit de culturele sector wijzen bovenal op de verschillende vormen van overheidsfinanciering en de toegangsvoorwaarden en selectiecriteria van het programma. Deze criteria zullen zeer bepalend zijn voor hun betrokkenheid bij en hun steun aan de beleidsmaatregelen die in het nieuwe kaderprogramma worden voorgesteld.
4.6 Vanuit professioneel oogpunt lijkt de audiovisuele sector over het algemeen tevreden te zijn met de manier waarop het huidige programma MEDIA functioneert, maar ook met de nieuwe beleidsmaatregelen die het kaderprogramma Creatief Europa met zich mee zal brengen. De beroepsgroep is ingenomen met het programma MEDIA vanwege de daarmee geboden steun en het belang daarvan voor de audiovisuele markt. Wat het onderdeel MEDIA betreft, zijn er geen grote verschillen tussen het nieuwe en het huidige programma. Niettemin zou de tekst van de nieuwe verordening aan duidelijkheid winnen als er ook een bijlage zou worden opgenomen met een uitgebreide beschrijving van alle actielijnen en met vermelding van de daaraan toegekende middelen.
4.7 Het EESC schaart zich achter het initiatief van de Commissie om de procedures voor het beheer van de programma's Cultuur en MEDIA te vereenvoudigen door middel van meer forfaitaire financiering, kaderpartnerschapsovereenkomsten en elektronische procedures en door aanpassing van de instrumenten van het Uitvoerend Agentschap onderwijs, audiovisuele media en cultuur.
4.8 Er moeten op maat gesneden maatregelen worden geformuleerd om „meer gelijke concurrentievoorwaarden in de Europese culturele en creatieve sectoren” te waarborgen rekening houdend „met landen met een lagere productiecapaciteit en/of met landen of regio's met een beperkt geografisch en taalgebied” (4).
4.9 Volgens het EESC zouden maatregelen ter bevordering van de mobiliteit en de opleiding van kunstenaars en de interculturele dialoog opnieuw tot de prioriteiten moeten worden gerekend. Op die manier kunnen de maatregelen uit de verordening worden afgestemd op andere EU-documenten met betrekking tot deze sectoren en zou er kunnen worden gewerkt aan mechanismen op basis van stimuleringsmaatregelen voor kunstenaars die deelnemen aan culturele activiteiten in het buitenland of daar optredens verzorgen.
4.10 In het verordeningsvoorstel wordt bijzondere aandacht besteed aan kleine en middelgrote ondernemingen en individuele producenten van creatieve inhoud. Toch maken vakbondsorganisaties bezwaar tegen het feit dat cultuurproducenten en ondernemers en andere actoren uit de creatieve sector in de verordening louter als dienstverleners worden aangemerkt. Zij achten het noodzakelijk om de toekenning van financiële steun te laten afhangen van de naleving van bepaalde normen inzake sociale bescherming, zodat er een einde wordt gemaakt aan de onzekerheid die vaak gepaard gaat met de kortlopende contracten die zo kenmerkend zijn voor de projecten in deze sectoren.
Uitdagingen en tekortkomingen van het nieuwe verordeningsvoorstel
4.11 |
Het is goed nieuws dat de begroting wordt verhoogd. Toch is het belangrijk dat er rekening wordt gehouden met de volgende aspecten:
|
4.12 |
Als gevolg van het zeer uiteenlopende beleid in de lidstaten hebben de operatoren in de verschillende landen niet overal dezelfde mogelijkheden om toegang te krijgen tot de van overheidswege gefinancierde programma's voor de audiovisuele en culturele sector. |
4.13 |
Wat de creatieve industrieën betreft, bestaat er weinig of geen synergie tussen de programma's voor innovatie en verbetering van het concurrentievermogen van bedrijven en mkb-ondernemingen en het programma Creatief Europa. Dankzij de ontwikkeling van nieuwe digitale technologieën zou het mogelijk moeten zijn om deze programma's nauwer aan elkaar te koppelen. |
4.14 |
De coördinatie van en het toezicht op de tenuitvoerlegging van het programma door de actoren brengen een hoop administratieve rompslomp met zich mee, met als gevolg dat ook de kosten aanzienlijk stijgen en er dus minder middelen overblijven voor de verwezenlijking en verspreiding van projecten. |
4.15 |
Een terugkerend probleem waar de actoren uit de sector op hebben gewezen en waar met name kleine ondernemingen tegenaan lopen, is de lange termijn voor het goedkeuren van subsidies. |
4.16 |
In de culturele sector is het niet gebruikelijk om een beroep te doen op financieringsinstrumenten zoals de nieuwe financieringsfaciliteit die is ontwikkeld om kleine en middelgrote ondernemers eenvoudiger toegang te bieden tot kredieten. Het gevaar is dan ook dat financiële instellingen geen belangstelling aan de dag zullen leggen om mee te doen, aangezien het om kleine bedragen gaat, ze niet vertrouwd zijn met de specifieke problemen van de culturele sector en bepaalde culturele projecten, die zonder overheidssteun niet zouden kunnen worden opgezet, nauwelijks iets opleveren. |
4.17 |
De operationele follow-up en het beheer van de via de financieringsfaciliteit toegekende garanties zullen in handen zijn van het Europees Investeringsfonds (EIF), dat nog niet over een specifieke expertise in de culturele sector beschikt. |
4.18 |
Het productiegarantiefonds van het MEDIA-programma, dat in 2010 door de Commissie werd gelanceerd en dat ter zake kan bogen op een alom erkende deskundigheid, laat zien dat er meer synergie moet worden gecreëerd tussen de nieuwe financieringsfaciliteit en de reeds bestaande organen (5). |
4.19 |
De samenvoeging van de Cultuurcontactpunten en de MEDIA-desks tot één Creatief Europa-desk is op papier een goed idee. Het doel hiervan is om alle informatie over de beschikbare programma's te centraliseren en om door het bundelen van de middelen tot flinke besparingen te komen. |
4.20 |
Op operationeel niveau kan er synergie worden gecreëerd, met name op het punt van het gemeenschappelijk beheer en de communicatie. Wel moet er rekening worden gehouden met het feit dat sommige landen, zoals Frankrijk en Duitsland, reeds een netwerk van regionale desks hebben ontwikkeld die hun culturele verscheidenheid weerspiegelen en die tot taak hebben om de actoren ter plekke ten dienste te staan. Bovendien lopen de primaire activiteiten van de culturele en audiovisuele sectoren nogal uiteen: de productie- en distributienetwerken verschillen en de expertise die de belangrijkste betrokken partijen nodig hebben, is zeer divers. |
4.21 |
Vanuit dat oogpunt bezien zou het schadelijk kunnen zijn om de competenties via zo'n verplichte centralisering gelijk te trekken. De besparingen die daarmee worden gerealiseerd, zijn wellicht verwaarloosbaar en rechtvaardigen mogelijk niet de voorgestelde structurele veranderingen. Bovendien staat het EESC argwanend tegenover het voorstel om de desks ook te belasten met de verstrekking van statistische gegevens en de ondersteuning van de Commissie bij het verzorgen van een adequate communicatie en het bekendmaken van de resultaten en effecten van het programma, zonder dat daarvoor in de noodzakelijke financiële middelen wordt voorzien. |
4.22 |
Met de voorgestelde aanpassingen op het gebied van de comitologie wordt wellicht een gevoelige snaar geraakt. De Commissie stelt namelijk voor om de procedures in de comités voor alle programma's te wijzigen. De vertegenwoordigers van de lidstaten zullen daardoor, ten gunste van diezelfde Commissie, hun medebeslissingsbevoegdheid en medezeggenschap verliezen en hun rol zal zich voortaan beperken tot het valideren van vooraf geselecteerde projecten. |
Brussel, 28 maart 2012
De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité
Staffan NILSSON
(1) Zoals uiteengezet in art. 13, lid 1, sub b, van het verordeningsvoorstel.
(2) In artikel van 7 van het voorstel voor een verordening wordt verwezen naar de faciliteit ter bevordering van de toegang tot financiering „voor kleine en middelgrote ondernemingen en organisaties in de Europese culturele en creatieve sectoren”.
(3) Het huidige proces wordt als zeer moeizaam ervaren, aangezien alle gegevens per post moeten worden verstuurd en het soms drie tot vier maanden duurt voordat er een antwoord komt.
(4) Art. 3, lid 2, sub d, van het verordeningsvoorstel.
(5) Zoals het IFCIC (Institut pour le financement du cinema et des industries culturelles) in Frankrijk en Audiovisual SGR in Spanje (dat eind 2005 op initiatief van het Spaanse ministerie van Cultuur werd opgericht en waarin wordt geparticipeerd door het Instituto de la Cinematografía y de las Artes Audiovisuales en organisaties op het gebied van het beheer van de rechten van producenten in de Spaanse audiovisuele sector).