Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62011CN0592

Zaak C-592/11: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Korkein hallinto-oikeus (Finland) op 25 november 2011 — Anssi Ketelä

PB C 49 van 18.2.2012, p. 15–16 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

18.2.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 49/15


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Korkein hallinto-oikeus (Finland) op 25 november 2011 — Anssi Ketelä

(Zaak C-592/11)

2012/C 49/25

Procestaal: Fins

Verwijzende rechter

Korkein hallinto-oikeus

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Anssi Ketelä

Verwerende partij: Etelä-Pohjanmaan elinkeino-, liikenne- ja ympäristökeskus

Prejudiciële vragen

1)

Welke uitlegging moet worden gegeven aan artikel 22, lid 1, sub a, van verordening (EG) nr. 1698/2005 (1) van de Raad („zich voor het eerst als bedrijfshoofd op een landbouwbedrijf vestigen”) en artikel 13, leden 4 en 6, van de verordening (EG) nr. 1974/2006 (2) van de Commissie, wanneer de landbouwactiviteiten worden uitgeoefend in het kader van een vennootschap? Wanneer het erom gaat te bepalen of een persoon zich voor de eerste keer vestigt als bedrijfshoofd op een landbouwbedrijf, is het dan voor de beoordeling van de vroegere activiteiten doorslaggevend of de persoon op grond van zijn deelneming zeggenschap in de vennootschap had of hoe hoog zijn inkomen uit de landbouw was, dan wel of zijn activiteiten in de vennootschap te onderscheiden zijn als een in functioneel en financieel opzicht onafhankelijke productie-eenheid? Of dient de hoedanigheid van bedrijfshoofd in algemene zin te worden beoordeeld, met inachtneming van naast de bovengenoemde factoren de positie van de betrokkene in de vennootschap en de vraag of hij feitelijk ondernemersrisico draagt?

2)

Moet bij de boordeling van de betekenis van een vroegere activiteit voor de toekenning van steun voor een andere activiteit, de hoedanigheid van bedrijfshoofd op dezelfde wijze worden uitgelegd zowel wat de vroegere activiteiten als wat de activiteiten betreft waarvoor een steunaanvraag is ingediend? Is het voor de intrekking van vestigingssteun voor jonge landbouwers in de zin van artikel 22 van de verordening van de Raad op grond van vroeger uitgeoefende activiteiten noodzakelijk dat de vroegere activiteiten volgens de geldende regels in beginsel in aanmerking zouden komen voor steun?

3)

Moet artikel 13, lid 4, van de verordening van de Commissie aldus worden uitgelegd dat de in de eerste vraag genoemde criteria op grond waarvan iemand wordt aangemerkt als gevestigd als bedrijfshoofd, in het nationale recht gepreciseerd of nader bepaald kunnen worden, of verleent de bepaling uitsluitend de bevoegdheid om het tijdstip van vestiging te bepalen?


(1)  Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad van 20 september 2005 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (PB L 277, blz. 1).

(2)  Verordening (EG) nr. 1974/2006 van de Commissie van 15 december 2006 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (PB L 368, blz. 15).


Top