This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 52011XC1119(01)
Summary of Commission Decision of 30 June 2010 relating to a proceeding under Article 101 of the Treaty on the Functioning of the European Union and Article 53 of the EEA Agreement against the undertakings ArcelorMittal, Emesa/Galycas/ArcelorMittal (España), GlobalSteelWire/Tycsa, Proderac, Companhia Previdente/Socitrel, Fapricela, Nedri/HIT Groep, WDI/Pampus, DWK/Saarstahl, voestalpine Austria Draht, Rautaruukki/Ovako, Italcables/Antonini, Redaelli, CB Trafilati Acciai, I.T.A.S., Ori Martin/Siderurgica Latina Martin, Emme Holding (Case COMP/38.344 — Prestressing Steel) (notified under document C(2010) 4387 (final) as amended by Commission Decision of 30 September 2010 notified under document C(2010) 6676 (final) and Commission Decision of 4 April 2011 notified under document C(2011) 2269 (final)) Text with EEA relevance
Samenvatting van het besluit van de Commissie van 30 juni 2010 inzake een procedure op grond van artikel 101 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en artikel 53 van de EER-Overeenkomst tegen de ondernemingen ArcelorMittal, Emesa/Galycas/ArcelorMittal (España), GlobalSteelWire/Tycsa, Proderac, Companhia Previdente/Socitrel, Fapricela, Nedri/HIT Groep, WDI/Pampus, DWK/Saarstahl, voestalpine Austria Draht, Rautaruukki/Ovako, Italcables/Antonini, Redaelli, CB Trafilati Acciai, I.T.A.S., Ori Martin/Siderurgica Latina Martin en Emme Holding (Zaak COMP/38.344 — Spanstaal) (Kennisgeving geschied onder nummer C(2010) 4387 (definitief), besluit zoals gewijzigd bij het besluit van de Commissie van 30 september 2010 , kennisgeving geschied onder nummer C(2010) 6676 (definitief), en bij het besluit van de Commissie van 4 april 2011 , kennisgeving geschied onder nummer C(2011) 2269 (definitief)) Voor de EER relevante tekst
Samenvatting van het besluit van de Commissie van 30 juni 2010 inzake een procedure op grond van artikel 101 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en artikel 53 van de EER-Overeenkomst tegen de ondernemingen ArcelorMittal, Emesa/Galycas/ArcelorMittal (España), GlobalSteelWire/Tycsa, Proderac, Companhia Previdente/Socitrel, Fapricela, Nedri/HIT Groep, WDI/Pampus, DWK/Saarstahl, voestalpine Austria Draht, Rautaruukki/Ovako, Italcables/Antonini, Redaelli, CB Trafilati Acciai, I.T.A.S., Ori Martin/Siderurgica Latina Martin en Emme Holding (Zaak COMP/38.344 — Spanstaal) (Kennisgeving geschied onder nummer C(2010) 4387 (definitief), besluit zoals gewijzigd bij het besluit van de Commissie van 30 september 2010 , kennisgeving geschied onder nummer C(2010) 6676 (definitief), en bij het besluit van de Commissie van 4 april 2011 , kennisgeving geschied onder nummer C(2011) 2269 (definitief)) Voor de EER relevante tekst
PB C 339 van 19.11.2011, p. 7–11
(BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)
19.11.2011 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 339/7 |
Samenvatting van het besluit van de Commissie
van 30 juni 2010
inzake een procedure op grond van artikel 101 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en artikel 53 van de EER-Overeenkomst tegen de ondernemingen ArcelorMittal, Emesa/Galycas/ArcelorMittal (España), GlobalSteelWire/Tycsa, Proderac, Companhia Previdente/Socitrel, Fapricela, Nedri/HIT Groep, WDI/Pampus, DWK/Saarstahl, voestalpine Austria Draht, Rautaruukki/Ovako, Italcables/Antonini, Redaelli, CB Trafilati Acciai, I.T.A.S., Ori Martin/Siderurgica Latina Martin en Emme Holding
(Zaak COMP/38.344 — Spanstaal)
(Kennisgeving geschied onder nummer C(2010) 4387 (definitief), besluit zoals gewijzigd bij het besluit van de Commissie van 30 september 2010, kennisgeving geschied onder nummer C(2010) 6676 (definitief), en bij het besluit van de Commissie van 4 april 2011, kennisgeving geschied onder nummer C(2011) 2269 (definitief))
(Slechts de tekst in de Nederlandse, de Engelse, de Duitse, de Italiaanse, de Portugese en de Spaanse taal is authentiek)
(Voor de EER relevante tekst)
2011/C 339/06
Op 30 juni 2010 heeft de Commissie een besluit vastgesteld met betrekking tot een procedure op grond van artikel 101 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) en artikel 53 van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (EER-Overeenkomst), dat bij de besluiten van de Commissie van 30 september 2010 en 4 april 2011 werd gewijzigd. Overeenkomstig artikel 30 van Verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad (1) publiceert de Commissie hierbij de namen van de partijen en de belangrijkste punten van het besluit, waaronder de opgelegde sancties, rekening houdend met het rechtmatige belang van de ondernemingen bij de bescherming van hun bedrijfsgeheimen.
1. INLEIDING
(1) |
Dit besluit is gericht tot 36 rechtspersonen die onderdeel vormen van 17 spanstaalondernemingen, omdat zij hebben deelgenomen aan één enkele voortdurende inbreuk op artikel 101 van het VWEU en artikel 53 van de EER-Overeenkomst. Zij hebben deelgenomen aan de vaststelling van prijzen en volumes, de verdeling van klanten en de uitwisseling van commercieel gevoelige informatie in het kader van een kartel in de sector spanstaal (de producten „speciale strengen” en „draagkabels” uitgezonderd). Het kartel duurde van januari 1984 tot september 2002 en bestreek alle landen die in die periode de EU15 vormden, met uitzondering van het Verenigd Koninkrijk, Ierland en Griekenland. Ook Noorwegen was bij het kartel betrokken. Het kartel staakte zijn activiteiten in 2002, toen de onderneming DWK/Saarstahl het bestaan ervan bekendmaakte op grond van de in datzelfde jaar ingevoerde clementieregeling van de Commissie (2). |
2. BESCHRIJVING VAN DE ZAAK
2.1. Procedure
(2) |
Het onderzoek in deze zaak werd geopend toen DWK Drahtwerk Köln GmbH (DWK) op 18 juni 2002 een verzoek om immuniteit indiende. |
(3) |
Naar aanleiding van de door dit bedrijf verstrekte informatie vonden op 19 en 20 september 2002 inspecties plaats in de bedrijfsruimten van 14 ondernemingen in zes landen. |
(4) |
Vervolgens ontving de Commissie tussen 21 september 2002 en 28 juni 2007 clementieverzoeken van zes ondernemingen. Daarnaast verschaften vier ondernemingen zelfincriminerende informatie in antwoord op verzoeken om inlichtingen. |
(5) |
Na de aanvang van het onderzoek in de zaak werden een aantal verzoeken om inlichtingen gericht aan alle ondernemingen die aan de concurrentieverstorende regelingen hadden deelgenomen, en werd op 7 en 8 juni 2006 een aanvullende inspectie verricht in het kantoor van de heer (…), extern adviseur van het (Italiaanse onderdeel van het) kartel. |
(6) |
De mededeling van punten van bezwaar werd op 30 september 2008 aangenomen en de hoorzitting vond plaats op 11 en 12 februari 2009. |
(7) |
De Commissie stelde op 30 juni 2010 een besluit vast, en stelde op 30 september 2010 een wijzigingsbesluit vast waarin bepaalde fouten in de berekening van de geldboeten werden gecorrigeerd. |
(8) |
Op 4 april 2011 stelde de Commissie opnieuw een wijzigingsbesluit vast, waarbij zij gebruikmaakte van haar beoordelingsmarge om de boetebedragen te verminderen voor vier bij het kartel betrokken rechtpersonen die hiervoor alleen aansprakelijk waren, zodat de geldboeten enkel de perioden zouden betreffen waarin deze rechtspersonen zonder hun huidige moederondernemingen aan het kartel hadden deelgenomen en het niveau van deze boeten niet onevenredig hoog zou zijn gezien hun grootte en omzet. De Commissie verlaagde de desbetreffende geldboeten tot tien procent van de omzet van deze rechtspersonen. |
2.2. Samenvatting van de inbeuk
(9) |
Deze zaak betreft een inbreuk op artikel 101 van het VWEU en, vanaf 1 januari 1994, op artikel 53 van de EER-Overeenkomst in de sector spanstaal, met uitzondering van speciale strengen en draagkabels. Spanstaal bestaat uit lange, gekrulde metaaldraden en -strengen die in combinatie met beton op bouwwerven worden gebruikt voor het maken van funderingen, balkons of bruggen alsook bij ondergrondse bouwwerken en in de bruggenbouw. |
(10) |
De betrokken leveranciers stelden prijzen en volumes vast, verdeelden klanten en wisselden commercieel gevoelige informatie uit in het kader van een kartel dat meer dan 18 jaar duurde, van tenminste 1 januari 1984 tot 19 september 2002. Daarnaast controleerden zij de afspraken op het gebied van prijzen, afnemers en volumes door middel van een systeem van nationale coördinatoren en bilaterale contacten. Sommige leveranciers waren tevens betrokken bij een speciale vorm van klantentoewijzing met betrekking tot een grote Scandinavische afnemer. De inbreuk vormt door zijn aard een van de ernstigste schendingen van artikel 101 van het VWEU. |
(11) |
Het kartel betrof een geheel van pan-Europese regelingen en werd aanvankelijk aangeduid als „Club Zürich”, naar de stad in Zwitserland waar de eerste kartelbijeenkomsten werden gehouden, en later als „Club Europa”. Maar er waren ook twee regionale afdelingen, een in Italië („Club Italia”) en een in Spanje/Portugal („Club España”). De verschillende regelingen in het kader van het kartel vormden één enkele, complexe en voortdurende inbreuk omdat zij onderling verbonden waren door overlappingen van grondgebied, lidmaatschap en periode. Verder hadden zij hetzelfde doel en maakten zij gebruik van soortgelijke mechanismen. Immers, het doel van het kartel was de marktaandelen van de leveranciers te stabiliseren om prijsdalingen te voorkomen en prijsverhogingen te vergemakkelijken. Dit gebeurde door afspraken te maken over volumes, prijzen en/of de verdeling van klanten. Deze afspraken werden gecontroleerd en er werden compensatiemechanismen in het leven geroepen. Bovendien waren de deelnemers aan de verschillende regelingen op de hoogte van elkaars inspanningen om de marktaandelen/prijzen te stabiliseren en werden er pogingen ondernomen om overeenstemming te bereiken over een gemeenschappelijk evenwicht en om gezamenlijk prijzen vast te stellen. |
(12) |
De betrokken ondernemingen ontmoetten elkaar doorgaans in de wandelgangen van officiële branchebijeenkomsten in hotels in heel Europa. De Commissie bezit bewijsmateriaal met betrekking tot meer dan 550 kartelbijeenkomsten. |
2.3. Adressaten en de duur van hun deelname
(13) |
De adressaten van het besluit hebben gedurende tenminste de volgende perioden aan de inbreuk deelgenomen:
|
2.4. Corrigerende maatregelen
2.4.1. Basisbedrag van de geldboeten
(14) |
Bij het vaststellen van de geldboeten heeft de Commissie rekening gehouden met de verkopen van de betrokken ondernemingen op de betrokken markt in het laatste jaar vóór de beëindiging van het kartel (2001; 2000 voor DWK), de zeer ernstige aard van de inbreuk, de geografische reikwijdte van het kartel en de lange duur ervan. |
2.4.2. Aanpassingen van het basisbedrag
2.4.2.1.
(15) |
De Commissie verhoogde de geldboete voor ArcelorMittal Fontaine en ArcelorMittal Wire France omdat deze ondernemingen reeds eerder voor betrokkenheid bij kartels waren beboet. Ook Saarstahl kreeg eerder een boete in verband met het kartel inzake stalen balken, maar ontving in deze zaak volledige immuniteit omdat deze onderneming als eerste inlichtingen verstrekte op grond van de clementieregeling van de Commissie van 2002. |
(16) |
De Commissie hield rekening met de geringere deelname van Proderac en Emme Holding door de boete voor deze ondernemingen met 5 % te verlagen. De boete voor ArcelorMittal España werd met 15 % verlaagd vanwege de medewerking van deze onderneming buiten de clementieregeling om. |
2.4.2.2.
(17) |
Voor een aantal ondernemingen zou de boete het wettelijke maximum van 10 % van de omzet over 2009 hebben overschreden; in die gevallen werd de boete tot 10 % verlaagd. |
2.4.3. Toepassing van de clementieregeling van 2002
(18) |
De Commissie heeft volledige immuniteit tegen geldboeten verleend aan DWK/Saarstahl en, op grond van de clementieregeling van 2002, de boete verlaagd voor Italcables/Antonini (50 %), Nedri (25 %), Emesa en Galycas (5 %), ArcelorMittal en haar dochterondernemingen (20 %) en WDI/Pampus (5 %) omdat deze ondernemingen medewerking hebben verleend. Redaelli en SLM voldeden niet aan de vereisten inzake medewerking en daarom werd hun boete niet verlaagd. |
2.4.4. Vermogen om te betalen
(19) |
De Commissie heeft in drie gevallen een verzoek in verband met het „onvermogen om te betalen” aanvaard en een verlaging toegekend van respectievelijk 25, 50 en 75 % van de boete die anders zou zijn opgelegd. Zij heeft van 13 ondernemingen dergelijke verzoeken ontvangen op grond van de richtsnoeren voor de berekening van geldboeten uit 2006. |
3. BESLUIT
(20) |
De volgende geldboeten werden opgelegd ingevolge artikel 23, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1/2003:
|
(1) PB L 1 van 4.1.2003, blz. 1.
(2) Deze bekendmaking was in overeenstemming met de mededeling van de Commissie betreffende immuniteit tegen geldboeten en vermindering van geldboeten in kartelzaken van 2002 (PB C 45 van 19.2.2002, blz. 3).