Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62011CN0367

    Zaak C-367/11: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Hof van Cassatie (België) op 11 juli 2011 — Déborah Prete/Rijksdienst voor arbeidsvoorziening

    PB C 282 van 24.9.2011, p. 10–10 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    24.9.2011   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 282/10


    Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Hof van Cassatie (België) op 11 juli 2011 — Déborah Prete/Rijksdienst voor arbeidsvoorziening

    (Zaak C-367/11)

    2011/C 282/19

    Procestaal: Frans

    Verwijzende rechter

    Hof van Cassatie

    Partijen in het hoofdgeding

    Verzoekende partij: Déborah Prete

    Verwerende partij: Rijksdienst voor arbeidsvoorziening

    Prejudiciële vragen

    1)

    Verzetten de artikelen 12, 17, 18 en, voor zover nodig, 39 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, in de versie als geconsolideerd te Amsterdam op 2 oktober 1997, zich tegen een bepaling van nationaal recht als artikel 36, lid 1, punt 2, sub j, van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering, die het recht op wachtuitkeringen van een jongere, burger van de Europese Unie, die niet de hoedanigheid van werknemer in de zin van artikel 39 van het Verdrag heeft en die zijn middelbare studies in de Europese Unie heeft voltooid, maar niet in een onderwijsinstelling opgericht, gesubsidieerd of erkend door een van de gemeenschappen van België en die ofwel een bewijsstuk heeft verkregen dat is afgeleverd door een van die gemeenschappen ter bevestiging van de gelijkwaardigheid van die studies met het getuigschrift afgegeven door de bevoegde examencommissie van een van die gemeenschappen voor de in een van die Belgische onderwijsinstellingen gevolgde studies ofwel een toelatingsbewijs dat toegang geeft tot het hoger onderwijs, afhankelijk stelt van de voorwaarde dat de jongere voorafgaand zes jaar studies heeft gevolgd in een onderwijsinstelling opgericht, gesubsidieerd of erkend door een van de gemeenschappen van België, indien die voorwaarde exclusief en algemeen is?

    2)

    Zo ja, zijn de omstandigheden dat de in de eerste vraag omschreven jongere, die geen zes jaar studies in een Belgische onderwijsinstelling heeft gevolgd, met zijn/haar Belgische echtgeno(o)t(e) in België woont en als werkzoekende bij een Belgische werkloosheidsdienst is ingeschreven, factoren waarmee rekening dient te worden gehouden om het bestaan van de band van de jongere met de Belgische arbeidsmarkt te beoordelen, zulks in het licht van de artikelen 12, 17, 18 en, desgevallend, 39 van het Verdrag? In welke mate dient de duur van die periodes van verblijf, huwelijk en inschrijving als werkzoekende in aanmerking te worden genomen?


    Top