This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 52011IE0805
Opinion of the European Economic and Social Committee on ‘Agricultural machinery, construction and handling equipment: what is the best way out of the crisis?’ (own-initiative opinion)
Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de beste manier voor de sectoren landbouwmachines, bouwmaterieel en transportwerktuigen om de crisis te lijf te gaan (initiatiefadvies)
Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de beste manier voor de sectoren landbouwmachines, bouwmaterieel en transportwerktuigen om de crisis te lijf te gaan (initiatiefadvies)
PB C 218 van 23.7.2011, p. 19–24
(BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)
23.7.2011 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 218/19 |
Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de beste manier voor de sectoren landbouwmachines, bouwmaterieel en transportwerktuigen om de crisis te lijf te gaan (initiatiefadvies)
2011/C 218/04
Rapporteur: de heer RANOCCHIARI
Corapporteur: de heer PESCI
Het Europees Economisch en Sociaal Comité heeft op 15 juli 2010 besloten overeenkomstig artikel 29, lid 2, van zijn reglement van orde een initiatiefadvies op te stellen over
De beste manier voor de sectoren landbouwmachines, bouwmaterieel en transportwerktuigen om de crisis te lijf te gaan
De adviescommissie Industriële reconversie, die met de voorbereidende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 4 april 2011 goedgekeurd.
Het EESC heeft tijdens zijn op 4 en 5 mei 2011 gehouden 471e zitting (vergadering van 4 mei) het volgende advies uitgebracht, dat met 151 stemmen vóór en 3 tegen, bij 8 onthoudingen, werd goedgekeurd.
1. Conclusies en aanbevelingen
1.1 De Europese industrie voor bouwmaterieel en landbouwmachines heeft zeer zwaar te lijden onder de economische crisis, net nu de wereldwijde vraag aan belangrijke veranderingen onderhevig is. Toch gaat het hierbij om een zeer competitieve en op technologisch vlak geavanceerde industriële sector.
Op EU-niveau moeten er evenwel een aantal maatregelen getroffen worden om de duurzaamheid en het concurrentievermogen van de sector veilig te stellen en op lange termijn een overproductie in de EU te vermijden:
— |
een wettelijk kader dat geen hindernissen opwerpt voor fabrikanten die willen innoveren en materieel willen ontwikkelen dat in de behoeften van hun klanten voorziet; |
— |
gelijke mededingingsvoorwaarden in heel Europa, via efficiënt markttoezicht: de instanties voor markttoezicht en douaneautoriteiten dienen Verordening (EG) nr. 765/2008 te doen naleven en strengere controles uit te oefenen op de Europese markt; |
— |
een productwetgeving en een handelsbeleid waarbij de vrije toegang tot de mondiale markten gewaarborgd wordt; |
— |
Europese wetgeving waarin rekening wordt gehouden met het feit dat de Europese markten verhoudingsgewijs aan belang aan het inboeten zijn. Aangezien het zwaartepunt van de wereldeconomie geleidelijk naar Zuid-Amerika en Azië opschuift, moeten alle mogelijke oplossingen overwogen worden om de productiecentra van Europese fabrikanten in de EU te houden, onder andere door de administratieve rompslomp te verminderen en vrijwillige maatregelen van de industriesector te bevorderen; |
— |
intra-Europese en wereldwijde harmonisatie van voorschriften inzake verkeersveiligheid en milieubescherming; |
— |
verbeterde arbeidsvoorwaarden en uitvoeringsmaatregelen in de hele EU om in de toekomst overcapaciteit te vermijden en om uitgaande van de kennis van alle betrokkenen nieuwe producten en ideeën over arbeidsorganisatie te blijven ontwikkelen; |
— |
een programma dat voorziet in financiering en stimulerende maatregelen om het concurrentievermogen van het MKB te versterken. |
1.2 Op basis van de hoorzitting die, als deel van de EIMA (Internationale Beurs voor landbouwmachines), op 11 november 2010 in Bologna door talrijke belanghebbenden werd bijgewoond, worden in de volgende hoofdstukken uitvoerigere en meer gedetailleerde aanbevelingen gedaan.
2. Achtergrond
2.1 De Europese industrie voor bouwmaterieel en landbouwmachines levert technische oplossingen om te voorzien in elementaire menselijke behoeften zoals voedsel (in een wereld waarvan de bevolking steeds toeneemt), huisvesting en de noodzakelijke infrastructuur.
2.2 Door de hoge grondprijs is er in Europa vraag naar uiterst efficiënte en innovatieve oplossingen in de landbouw en de bouwnijverheid. Dit maakt de Europese industrie tot de wereldleider op het vlak van technologie.
2.3 Terwijl de vraag in Europa stagneert, maken de markten in Azië, Latijns-Amerika, Afrika en de GOS-landen al een tijdje een groeiproces door dat snel verloopt en nog niet ten einde is. Hierdoor zijn er nieuwe spelers op het wereldtoneel verschenen die aan concurrentievermogen winnen, zelfs buiten hun thuismarkten.
2.4 Beide sectoren zijn zwaar getroffen door de wereldwijde financiële crisis. Door het uiteenspatten van de vastgoedzeepbel is de bouwmaterieelsector er in de tweede helft van 2008 ernstig op achteruit gegaan. Als gevolg daarvan zijn de investeringen in de bouwsector drastisch teruggelopen, waarbij de omzet in 2009 met 42 % verminderd is. De belangrijkste oorzaken hiervan zijn het gebrek aan financieringsmogelijkheden voor klanten en een verminderde bouwactiviteit.
2.5 In de landbouwmachinesector liet de crisis zich later voelen: hoewel de teruggang in 2009 minder uitgesproken was (– 22 %), vond er in tegenstelling tot in andere industrietakken in 2010 geen heropleving plaats. Ook zal de omzet voor 2010 naar verwacht 9 % lager liggen. De belangrijkste oorzaak is ook hier het gebrek aan financieringsmogelijkheden voor klanten, in combinatie met algemene onzekerheid.
2.6 De vraag naar producten is aan toenemende veranderingen onderhevig. Terwijl de niet-Europese markten, die veel minder strenge wettelijke voorschriften kennen, een groei meemaken, daalt de vraag naar EU-producten, die aan steeds striktere wettelijke vereisten op het vlak van veiligheid en milieu beantwoorden. Hierdoor wordt het productengamma, dat al complex is, nog uitgebreid. Er treedt ook een verschuiving op van de productiecentra: producten die voor niet-Europese markten bedoeld zijn, worden steeds dichter bij de afnemers geproduceerd, met banenverlies in de EU als gevolg.
3. Landbouwmachines en bouwmaterieel: strategisch belang van de sector, toekomstige uitdagingen en structuur van de markt
3.1 Kleine hoeveelheden, hoge productdiversiteit – sterke afhankelijkheid van leveranciers
De twee sectoren vertonen veel gelijkenissen wat de omvang en het productengamma van de fabrikanten betreft.
Enerzijds zijn er grote multinationale ondernemingen die een uitgebreide reeks producten aanbieden, waaronder de meest gebruikelijke werktuigen (onder andere landbouwtractoren, graafmachines en wielladers).
Anderzijds bestaat er een continuüm van ondernemingen tussen de relatief grote regionale fabrikanten aan de ene kant en het MKB aan de andere kant. Al deze ondernemingen produceren de meest courante types werktuigen maar moeten erg gespecialiseerde nicheproducten op de markt brengen om te overleven.
Vaak is de specialisatiegraad en de verscheidenheid van de op de markt gebrachte producten niet in verhouding met de eigenlijke grootte van de fabrikant. Het is vrij normaal dat fabrikanten tot 200 verschillende modellen aanbieden van werktuigen die voor heel specifieke doeleinden ontworpen worden, maar waarvan er minder dan 1 000 stuks per jaar verkocht worden. Vele andere fabrikanten overleven door series te verkopen waarin er van elk model minder dan 100 exemplaren per jaar verkocht worden.
3.2 Werkgelegenheid en productie
3.2.1 De markt voor landbouwmachines weerspiegelt goed de trends in de landbouwsector.
Zonder de meest recente machines zou een moderne, efficiënte en concurrerende landbouw niet mogelijk zijn. Vandaag de dag werken meer dan 10 miljoen mensen in de landbouw. Dit totale aantal neemt af, al vallen er duidelijke verschillen waar te nemen tussen de EU-15 en de „nieuwe” lidstaten die sinds 2004 tot de Unie zijn toegetreden.
In de EU-15 is „slechts” 4,0 % van de werkzame beroepsbevolking actief in deze sector, terwijl dit cijfer in de 12 nieuwe lidstaten 13,4 % bedraagt.
Bijgevolg is het EESC van mening dat een krachtig GLB niet enkel voor de landbouwers maar ook voor de industrie een noodzaak is, zodat deze kan blijven investeren in O&O en tegerlijkertijd kan inspelen op wettelijke vereisten en de vraag van de consument.
De landbouwmachinesector is goed voor ongeveer 4 500 fabrikanten, die in 2008 een omzet van ca. 28 miljard euro hadden. In deze sector zijn 135 000 mensen werkzaam, terwijl nog eens 125 000 mensen in distributie- en onderhoudsbedrijven werken.
De productie van landbouwwerktuigen in de EU-27 is voor twee derde geconcentreerd in Duitsland, Italië, Frankrijk, Spanje en het Verenigd Koninkrijk, terwijl de 12 „nieuwe” lidstaten samen slechts goed zijn voor 7 %.
3.2.2 In de Europese bouwsector is 7,1 % van de werkzame beroepsbevolking actief.
Voor bouwmaterieel valt hetzelfde patroon waar te nemen als voor landbouwwerktuigen: Italië, Duitsland, Frankrijk, Spanje en het Verenigd Koninkrijk vertegenwoordigen drie kwart van de volledige Europese productie. Er zijn ongeveer 1 200 fabrikanten in heel Europa, goed voor een totale omzet van 31 miljard euro in 2008. In 2009 is dit cijfer teruggelopen tot 18 miljard, een achteruitgang met 42 %.
De sector verschafte aan 160 000 mensen rechtstreeks werk. Daarnaast wordt er geschat dat er in de aanvoerketen en het distributie- en onderhoudsnetwerk nog eens 450 000 arbeidsplaatsen van de sector afhankelijk waren. Volgens ramingen van de sector zelf is in 2010 35 % van de rechtstreekse en 20 % van de onrechtstreekse banen verloren gegaan.
Er bestaat echter een duidelijk tekort aan jonge en geschoolde arbeidskrachten. Uit een arbeidsmarktenquête van Technology Industries of Finland blijkt dat het moeilijker is geworden om gekwalificeerd personeel aan te werven. De lijst van de meest getroffen beroepen wordt al meer dan tien jaar aangevoerd door de lassers, metaalarbeiders, mecaniciens en ingenieurs.
3.3 Afhankelijkheid van leveranciers van onderdelen en motoren
In beide sectoren zijn de Europese fabrikanten altijd toonaangevend geweest op wereldvlak dankzij hun spitstechnologie en de kwaliteit van hun werktuigen. In beide sectoren is er dan ook behoefte aan ultramoderne spitstechnologie, gaande van volautomatische functies en GPS-systemen met een hoge resolutie voor precisielandbouw tot continu variabele transmissie en elektronica.
Daarentegen houden op grote schaal geproduceerde standaardonderdelen, geen rekening met extreme omstandigheden (stof, modder, ijs, buitengewone hitte of koude) en kunnen ze niet, zoals vereist, verder ontwikkeld worden.
Binnen de industrie groeit de bezorgdheid dat de Europese partnerbedrijven uit de onderdelensector, die onontbeerlijk zijn om de technologische voorsprong via gezamenlijke productontwikkeling veilig te stellen, er in de toekomst misschien niet meer zullen zijn.
Om producten te ontwikkelen en de wetgeving na te leven spelen motoren een sleutelrol. In tegenstelling tot de autosector zijn het echter enkel de grote multinationale ondernemingen die motoren kunnen produceren.
Het aantal onafhankelijke fabrikanten van motoren is dalende, zodat ze nu een marginale marktpositie innemen. De meeste fabrikanten van machines worden vaak geconfronteerd met een situatie waarbij ze afhangen van motorleveranciers die door hun concurrenten gecontroleerd worden.
3.4 Belang van het distributie- en onderhoudsnetwerk
Het distributie- en onderhoudsnetwerk is van cruciaal belang voor het succes van de fabrikant. Erg gesofistikeerde machines houden veiligheids- en gezondheidsrisico’s in als ze niet naar behoren gebruikt en onderhouden worden. Er is dus een distributienetwerk met goed opgeleid personeel nodig dat de meest geschikte machines helpt kiezen en onderhoud en reparaties van hoogwaardig niveau kan uitvoeren. Zo kan voor deze ingewikkelde machines een snelle en betrouwbare dienst na verkoop gegarandeerd worden en kan voldaan worden aan de hoge klantenverwachtingen in deze sectoren, waar weersomstandigheden, seizoensgebonden pieken en strikte termijnen belangrijke factoren zijn.
3.5 De gevolgen van de economische crisis voor groei en productie
Beide sectoren zijn zwaar getroffen door de economische crisis, op een moment waarop de wereldwijde vraag erg groot was. De vraag naar bouwmaterieel stortte internationaal ineen tijdens het vierde kwartaal van 2008. In 2009 daalde de verkoop door Europese fabrikanten met 42 %, met ernstige voorraadtoenames en een erg laag capaciteitsgebruik tot gevolg. Voor 2010 viel zoals gezegd een verdere terugloop met 9 % op te tekenen, terwijl op het einde van 2010 de vraag in Azië weer aantrok.
In de landbouwmachinesector lieten de gevolgen van de crisis zich later voelen, aangezien landbouw minder conjunctuurgevoelig is. Toch daalde de verkoop met 22 % in 2009 en nog eens met 9 % in 2010.
In beide sectoren wordt voor 2011 een groei verwacht die niet hoger is dan 10 %, veel te weinig om de effecten van de crisis teniet te doen.
De belangrijkste beperkende factor tijdens de crisis was het gebrek aan krediet, vooral voor klanten die nieuwe machines wilden aankopen, maar ook voor fabrikanten. Daarnaast heeft natuurlijk ook de beperkte activiteit, vooral in de bouwsector, een negatieve invloed gehad op de vraag naar nieuwe machines. In beide sectoren bleek de vraag erg onvoorspelbaar.
4. Moeilijkheden en uitdagingen na de crisis
De economische crisis heeft een aantal intrinsieke kenmerken van beide sectoren aan het licht gebracht en tot een erg precaire situatie geleid, waarin politiek ingrijpen vereist is.
4.1 Gebrek aan leveranciers en knowhow
De industrie voor bouwmaterieel ondergaat momenteel wezenlijke en fundamentele veranderingen.
De wereldmarkt concentreert zich steeds meer rond Zuid-Amerika en Azië.
In 2005 was Europa goed voor 20 % van de wereldwijde vraag naar bouwmaterieel, maar in 2014 zal dit cijfer gedaald zijn tot 14 % (1).
De meest spectaculaire veranderingen doen zich in China en India voor. Er wordt verwacht dat de Chinese vraag naar bouwmaterieel in 2014 34 % van de wereldwijde vraag zal bedragen, terwijl dit percentage in 2005 op 18 % lag. Dit betekent dat de Chinese vraag in 9 jaar verdubbeld zal zijn.
Deze ontwikkelingen zullen erg verstrekkende gevolgen hebben, aangezien de vraag in de EU en VS samen slechts goed zal zijn voor 29 % van de wereldwijde vraag.
Als gevolg van de crisis is de trend om de productie massaal in de richting van de nieuwe niet-Europese markten te verplaatsen, ernstig toegenomen. Daardoor is ook het aantal Europese leveranciers van essentiële onderdelen drastisch teruggelopen. Dit heeft niet alleen gevolgen voor de verplaatsing van productiecentra, maar ook voor de vereiste knowhow.
Aangezien de niet-Europese markten gekenmerkt worden door andere behoeftes en eigenschappen dan de Europese, groeit de bezorgdheid over een gebrek aan Europese leveranciers die in de toekomst met betaalbare producten aan de Europese vraag naar essentiële onderdelen kunnen voldoen.
Een ander probleem is de beschikbaarheid van staal in een wereldeconomie in herstel, waar prijzen stijgen en protectionistische maatregelen in deze sector negatieve gevolgen zouden hebben, zoals blijkt uit gegevens van voor de crisis.
4.2 Gevolgen voor de werkgelegenheid: vergrijzende beroepsbevolking, gebrek aan gekwalificeerd personeel en braindrain
De Europese machinebouwsector is goed voor 3,6 miljoen arbeidsplaatsen (2).
Hiervan vertegenwoordigen de sectoren landbouwmachines en bouwmaterieel 10 %. De beroepsbevolking in deze sectoren vergrijst: slechts 20,1 % van de werknemers is jonger dan 30 jaar, terwijl het gemiddelde in andere niet-financiële sectoren rond de 25 % ligt.
Aan de klantzijde valt hetzelfde probleem waar te nemen: slechts 7 % van alle Europese landbouwers zijn jonger dan 35 jaar. De landbouw en de bouwnijverheid zijn minder aantrekkelijke sector en, aangezien het werk er zwaarder is en minder goed betaald wordt dan in veel andere sectoren in Europa het geval is.
De economische crisis heeft verschillende problemen van de twee sectoren nog verergerd: het slechte imago van de industrie bij het grote publiek (waardoor haar belang voor de gemeenschap niet erkend wordt), het gebrek aan gekwalificeerde arbeiders en ingenieurs, het feit dat de vereiste kwalificaties en de kwalificaties die op de arbeidsmarkt voorhanden zijn niet op elkaar aansluiten, de vele verschillende benamingen en getuigschriften van de opleidingen in de lidstaten, het gebrek aan onderwijs in natuur- en industriële wetenschappen op het hoogste niveau, enz.
De bedrijfstak heeft getracht het banenverlies zo veel mogelijk te beperken. Toch is het aantal arbeidsplaatsen in de bouwmaterieelsector ten opzichte van 2008 met 35 % gedaald (3).
De crisis heeft ook geleid tot braindrain in de richting van het Verre Oosten en Zuid-Amerika, waar de markten het beter doen en minder onder de crisis geleden hebben.
5. Vereiste maatregelen op EU-niveau
5.1 Daadwerkelijke uitvoering van maatregelen tegen oneerlijke concurrentie
Een groot probleem voor de Europese industrie voor bouwmaterieel is nog altijd de invoer, de verkoop en het gebruik van niet-reglementair bouwmaterieel. Als bouwmaterieel voor het eerst op de EU-markt gebracht wordt, moet het aan alle geldende veiligheids- en milieu-eisen voldoen. Als dit niet het geval is, is het materieel niet-reglementair en dienen de lidstaten het van de EU-markt te weren.
Dergelijk materieel leidt tot oneerlijke concurrentie en maakt het voor bonafide leveranciers moeilijk om aan O&O te doen. Dit vormt dan weer een bedreiging voor het concurrentievermogen en de banen in de Europese industrie voor bouwmaterieel. Bij niet-reglementair materieel, dat vaak niet aan de Europese milieunormen beantwoordt, neemt de kans op ongevallen toe.
Fabrikanten die zich aan de Europese wetgeving houden, krijgen momenteel te maken met producten die in oneerlijke omstandigheden en tegen een fractie van de prijs voor reglementaire producten op de markt gebracht worden. Terwijl het overheden aan de mogelijkheden en middelen ontbreekt om deze situatie aan te pakken, is de wetgeving niet altijd duidelijk over de manier waarop reglementaire producten beschermd moeten worden.
Er wordt steeds meer niet-reglementair materieel illegaal op de EU-markt gebracht, zonder dat instanties voor markttoezicht en douane-autoriteiten daadwerkelijk actie ondernemen, hoewel sinds 1 januari 2010 strengere wetgeving van kracht is (Verordening 765/2008).
Aanbeveling: het EESC roept de Europese Commissie en de nationale overheden op om alles in het werk te stellen om eerlijke concurrentie op de EU-markt te waarborgen en gelijke voorwaarden te garanderen voor fabrikanten die op internationaal niveau moeten concurreren.
5.2 Het milieu via de juiste beslissingen verbeteren
Net als in de automobielsector vormt de emissiewetgeving voor mobiele machines één van de grootste uitdagingen voor de twee sectoren die hier besproken worden. In vergelijking met de automobielsector echter liggen de nalevingskosten per eenheid extreem hoog, aangezien de productie en verkoop veel beperkter zijn en het aantal verschillende modellen veel groter is.
Na emissiefase III B, die in 2011 van start gaat, en emissiefase IV, die gepland is voor 2014, zouden de belangrijkste verontreinigende stoffen met meer dan 90 % gedaald moeten zijn ten opzichte van het huidige niveau. Dit zal een impact hebben op de motoren, maar ook op het ontwerp van de hele machine, dat grondig herzien zal moeten worden.
De technologie die nodig is om deze emissieniveaus te halen, vereist het gebruik van brandstoffen met een zeer laag zwavelgehalte. In Europa zijn die moeilijk te verkrijgen voor niet voor de weg bestemde machines en buiten Europa zijn ze al helemaal niet beschikbaar. Hierdoor wordt de verkoop buiten Europa van zowel nieuw als oud materieel belemmerd.
Om de crisis tegen te gaan heeft de industrie een wetgevingsinstrument gevraagd om het aantal motoren op te trekken waarvoor in de huidige richtlijnen een flexibiliteitsregeling geldt. Via een eenmalige stijging van de uitstoot met ongeveer 0,5 % zou de sector zo aanzienlijk kunnen besparen. De Europese Commissie heeft zich bij dit verzoek aangesloten en heeft twee voorstellen ingediend tot wijziging van de betrokken richtlijnen. De voorstellen worden nu door de Raad en het Parlement bestudeerd. De vooruitgang op dit vlak verloopt echter te traag, waardoor het verwachte positieve effect voor de economie zou kunnen verzwakken.
Volgens het EESC is het nodig zo snel mogelijk werk te maken van de goedkeuring van extra flexibiliteitsbepalingen in toekomstige wetgeving betreffende de uitstoot van niet voor de weg bestemde mobiele machines. Ook dient er zo snel mogelijk een gelijkaardig voorstel voor landbouwtractoren te komen.
Om de roet- en NOx-uitstoot in de toekomst te reduceren zal speciale technologie nodig zijn die tot een hoger brandstofverbruik, en dus meer CO2-uitstoot, zal leiden. Door efficiëntere machines te ontwerpen zijn fabrikanten erin geslaagd om een daadwerkelijke stijging van het brandstofverbruik te vermijden. Nieuwe wetgeving inzake de beperking of vermindering van de koolstofuitstoot dient in overeenstemming te zijn met de huidige emissiewetgeving; bovendien moet na de huidige emissiefases voldoende tijd uitgetrokken worden eer de nieuwe wetgeving wordt ingevoerd.
Aanbeveling: vooraleer nieuwe of strengere wetgeving voer dezelfde producten overwogen wordt, dient er op EU-niveau een effectbeoordeling uitgevoerd te worden. Hierbij moet rekening worden gehouden met de mogelijke negatieve gevolgen voor het concurrentievermogen van de industrie op de wereldmarkt en met de beste marginale verbeteringen die in de praktijk voor deze machines mogelijk zijn.
5.3 Oud materieel vermijden via een sloopregeling voor mobiele machines
Landbouwmachines en bouwmaterieel hebben een lange levensverwachting. Een tractor gaat gemiddeld meer dan 15 jaar mee. Bijgevolg heeft het permanente streven naar betere milieuprestaties van nieuw materieel maar een beperkt en laattijdig effect op de algehele milieuprestaties van het gebruikte materieel. Snellere vooruitgang kan het best bereikt worden via stimuli om erg oud en vervuilend materieel van de markt te halen. Dit biedt ook duidelijke voordelen ten opzichte van het uitrusten van oude machines met nabehandelingssystemen. Het aanbrengen van filters in oud materieel leidt tot talrijke extra problemen en inefficiëntie inzake veiligheid en prestaties.
Het EESC beveelt een sloopplan aan waarmee het probleem van oude en vervuilende machines aangepakt kan worden en waardoor kan worden bijgedragen tot een schoner milieu en veiligere werkomstandigheden.
Volgens het EESC zijn aanpassingsplannen inzake de uitstoot van machines een verkeerde oplossing voor het problematische gebruik van vervuilend materieel in bebouwde gebieden. Eerder dan het probleem op te lossen leiden ze tot blijvend gebruik van lawaaierige en onveilige machines en kunnen ze zelfs, bij gebrekkige installatie, de oorzaak zijn van extra risico’s.
Het EESC beveelt ook aan geharmoniseerde aanpassings- en nabehandelingssystemen te ontwerpen, niet alleen omdat dit mogelijkheden biedt op het vlak van uitstootbeperking maar ook omdat het zo mogelijk is de risico’s aan te pakken die zich voordoen bij het monteren van dergelijke systemen op landbouwmachines en bouwmaterieel.
5.4 De industrie kan de koolstofuitdaging aangaan
Net als bij voor de weg bestemde voertuigen is vooral het brandstofverbruik verantwoordelijk voor de CO2-uitstoot in de sector. De mogelijke reductie van de broeikasgasuitstoot moet echter specifiek onderzocht worden in het licht van de prestaties van het materieel en niet in termen van het brandstofverbruik per kilometer, zoals het geval is in de automobielsector.
De laatste jaren is er al een aanzienlijke vooruitgang geboekt op het vlak van efficiëntere machines. De kosten die tijdens de volledige levensduur gedragen moeten worden, en waarvan brandstof een groot deel voor zijn rekening neemt, zijn steeds vaker een belangrijke factor voor klanten op het moment dat ze over een aankoop beslissen.
In het streven naar een optimale CO2-reductie mag zich echter niet blindstaren op de motor als energiebron, maar moet men oog hebben voor de machine in haar geheel, haar toepassingen en processen, net als voor haar operationele efficiëntie en de mogelijkheden om alternatieve koolstofarme energiebronnen te gebruiken.
Het EESC roept de EU-instellingen en de vertegenwoordigers van de lidstaten op om een marktgerichte en overkoepelende benadering te ontwikkelen om de CO2-uitstoot door mobiele machines te beperken. Aangezien één standaardaanpak niet bestaat, zou het pragmatisch verantwoord zijn om passende oplossingen te ontwerpen voor de meest vervuilende types machines (tractoren, maaidorsers enz.), daarbij rekening houdend met de globale efficiëntie van de machines (met name het brandstofverbruik per gemaaide ton graan of het aantal kilometer aangelegde weg).
5.5 Harmonisering als sleutel tot verkeersveiligheid en milieubescherming, zowel in Europa als wereldwijd
Aangezien het zwaartepunt van de markt meer en meer buiten Europa komt te liggen, is er steeds dringender behoefte aan een op wereldniveau geharmoniseerde wetgeving en productstandaardisering. Dit geldt ook voor de voorschriften op het vlak van verkeersveiligheid, die momenteel ontbreken voor bouwmaterieel en sommige landbouwvoertuigen.
Bovendien dreigen Europese bedrijven, vergeleken bij de rest van de wereld, met een steeds strengere EU-reglementering geconfronteerd te worden, waardoor Europese machinetypes te duur of incompatibel worden.
Op het vlak van milieubescherming bijvoorbeeld dienen de gevolgen van elke beslissing op EU-niveau nauwkeurig nagegaan te worden vooraleer wetgeving wordt goedgekeurd en in de Unie ten uitvoer gelegd.
De sector landbouwmachines en bouwmaterieel draagt al een tijdje bij tot milieubescherming door de uitstoot van machines te beperken, zoals vereist door Richtlijn 97/68/EG (voor niet voor de weg bestemde mobiele machines) en Richtlijn 2000/25/EG (voor tractoren). Dit zal leiden tot een aanzienlijke vermindering van het aantal deeltjes (97 %), NOx (96 %) en CO (85 %).
De industrie heeft dezelfde inspanningen geleverd op het vlak van geluidsemissies: gedurende 10 jaar heeft ze zich ingezet om de wetgeving in kwestie op 22 bouwmachines toe te passen.
Bovendien bestaan er reeds internationale normen voor de levenscyclus van machines. Inzake de recyclage van grondverzetmachines heeft de industrie zelf normen gepromoot.
Om ervoor te zorgen dat de Europese producten in de toekomst concurrerend blijven is het daarom van het allerhoogste belang dat wet- en regelgeving wereldwijd geharmoniseerd worden.
Het EESC roept de EU-instellingen en de vertegenwoordigers van de lidstaten op om de ontwikkeling van internationale normen te steunen en er actief aan deel te nemen. De UNECE (4) lijkt het geschikte forum om dergelijke normen uit te werken.
5.6 Arbeidsvoorwaarden en sociale dialoog
Aangezien de twee sectoren veel kleine en middelgrote spelers kennen, zijn er op het vlak van de sociale dialoog speciale afspraken nodig. Vertegenwoordiging van het personeel is minder belangrijk en er zijn minder mogelijkheden om grensoverschrijdend informatie uit te wisselen dan in sectoren waar er Europese ondernemingsraden bestaan. Toch worden de verschillende bedrijven uit de sector gekenmerkt door een zekere vorm van eenheid en hebben ze op dezelfde wijze behoefte aan coördinatie en gegevensuitwisseling. Er moet dus werk worden gemaakt van een verbeterde dialoog tussen de bedrijven en hun werknemers.
Net als in andere sectoren komen in de metaalverwerkende industrietakken steeds vaker onzekere vormen van arbeid voor. Dit leidt onder meer tot tekortschietende beroepsbijscholing en een blijvend risico dat geschoolde en ervaren werknemers in andere sectoren aan de slag gaan. Ook de arbeidsvoorwaarden hebben te lijden onder deze vorm van werkgelegenheid.
Aanbeveling: de Europese Commissie zou moeten ijveren voor een sectoranalyse die zich specifiek op de arbeidsvoorwaarden richt. Daarnaast zouden er ook maatregelen genomen moeten worden om de werkomstandigheden in de hele EU te verbeteren. Ten slotte is het van cruciaal belang dat er maatregelen komen om overcapaciteit, zoals tijdens de economische crisis, voortaan te vermijden en om bijkomende stimuli te geven voor de ontwikkeling van nieuwe producten en nieuwe ideeën inzake arbeidsorganisatie, uitgaande van de kennis die bij alle betrokkenen aanwezig is.
5.7 Jonge en geschoolde arbeidskrachten in Europa houden
Te weinig geschoold personeel, vergrijzende arbeidskrachten, braindrain naar andere werelddelen: door deze en andere problemen op het vlak van werkgelegenheid wordt de sector landbouwmachines en bouwmaterieel getroffen. Het is steeds moeilijker om jonge en geschoolde werknemers voor deze sector warm te maken. Aangezien het hier om een kernsector van de Europese industrie gaat, dienen de industrie en de instellingen te blijven investeren in onderwijs, opleiding en levenslang leren.
Zonder onderwijs van topkwaliteit en geschoolde jongeren staat onze toekomst op het spel, terwijl voor technische innovatie hoogopgeleide en creatieve ingenieurs nodig zijn. Op verschillende niveaus dienen er programma’s te komen om de scholing en nascholing van en voor werknemers te bevorderen, maar ook om duidelijk te maken welke meerwaarde en voordelen dit oplevert voor werkgevers die investeren in werknemers en hun vaardigheden. Dergelijke programma’s kunnen verder verspreid worden via de partijen die aan de sociale dialoog deelnemen.
Aanbeveling: de industrie moet kunnen rekenen op de steun van de lidstaten inzake onderwijs en opleiding, levenslang leren en de ontwikkeling van vaardigheden op het vlak van machinebouw. Steun aan programma’s waarmee overtollige arbeidskrachten omgeschoold kunnen worden, vóór er een crisissituatie optreedt, is essentieel voor de toekomst.
5.8 Het MKB moet op innovatiegebied een centrale rol blijven spelen
Zoals terecht wordt aangegeven in Industriebeleid in een tijd van mondialisering, een onlangs gepubliceerde Mededeling van DG Ondernemingen, vormt de toegang tot financiële middelen nog altijd een knelpunt en is het een van de belangrijkste uitdagingen en beleidsresponsen om het MKB in verschillende sectoren te stimuleren (waaronder ook de sector landbouwvoertuigen en bouwmaterieel).
Innovatieve producten worden vaak door het MKB op de markt gebracht, maar de mogelijkheden om in innovatie te investeren worden ernstig beperkt door een verminderde toegang tot financiële middelen. In alle lidstaten is het tijdens de financiële en economische crisis moeilijker geworden om financiering te verkrijgen. Met name MKB-ondernemingen in de hier besproken sectoren werden geconfronteerd met steeds strengere voorwaarden voor kredietverstrekking. De meeste regeringen hebben daarom publieke garantieregelingen ingevoerd of rechtstreeks staatsteun toegekend, maar dit blijft onvoldoende.
Aanbeveling: de lidstaten en de Europese Commissie moeten het MKB in de sector landbouwmachines en bouwmaterieel steunen via projecten en fondsen die aan hun behoeftes tegemoetkomen.
Brussel, 4 mei 2011
De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité
Staffan NILSSON
(1) Off Highway Research: www.offhighway.co.uk.
(2) Eurostat, European Business: Facts and Figures. 2009 edition.
(3) Gegevens verstrekt door het CECE (Committee for European Construction Equipment).
(4) Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties in Genève (www.unece.org).