Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52010AG0008

    Standpunt (EU) nr. 8/2010 van de Raad in eerste lezing met het oog op de aanneming van de Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van zelfstandig werkzame mannen en vrouwen en tot intrekking van Richtlijn 86/613/EEG Vastgesteld door de Raad op 8 maart 2010

    PB C 123E van 12.5.2010, p. 5–16 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    12.5.2010   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    CE 123/5


    STANDPUNT (EU) Nr. 8/2010 VAN DE RAAD IN EERSTE LEZING

    met het oog op de aanneming van de Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van zelfstandig werkzame mannen en vrouwen en tot intrekking van Richtlijn 86/613/EEG

    Vastgesteld door de Raad op 8 maart 2010

    2010/C 123 E/02

    HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

    Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name op artikel 157, lid 3,

    Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

    Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

    Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (2),

    Overwegende hetgeen volgt:

    (1)

    Richtlijn 86/613/EEG van de Raad van 11 december 1986 betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van zelfstandig werkzame mannen en vrouwen, de landbouwsector daarbij inbegrepen, en tot bescherming van het moederschap (3) waarborgt dat in de lidstaten ten aanzien van mannen en vrouwen die een zelfstandige activiteit uitoefenen of die daartoe bijdragen, het beginsel van gelijke behandeling wordt toegepast. Richtlijn 86/613/EEG is wat betreft zelfstandigen en echtgenoten van zelfstandigen niet zeer doeltreffend gebleken, en de werkingssfeer ervan dient te worden heroverwogen, aangezien discriminatie op grond van geslacht en intimidatie zich ook op andere terreinen dan arbeid in loondienst voordoen. Ter wille van de duidelijkheid dient Richtlijn 86/613/EEG door deze richtlijn te worden vervangen.

    (2)

    In haar mededeling van 1 maart 2006, getiteld „Routekaart voor de gelijkheid van vrouwen en mannen”, deelde de Commissie mee dat zij met het oog op een betere sturing van de gelijke behandeling van mannen en vrouwen de bestaande EU-wetgeving inzake gelijke behandeling naar geslacht, die niet is meegenomen in de herschikkingsoperatie in 2005, zou onderzoeken om die waar nodig te actualiseren, te moderniseren en te herschikken. Bij de herschikkingsprocedure bleef Richtlijn 86/613/EEG buiten beschouwing.

    (3)

    In zijn conclusies van 5 en 6 december 2007 over „Een evenwichtige rolverdeling tussen mannen en vrouwen ten behoeve van werkgelegenheid, groei en sociale samenhang” riep de Raad de Commissie op om te onderzoeken of Richtlijn 86/613/EEG eventueel diende te worden herzien om de rechten van zelfstandigen en hun meewerkende partners in verband met moeder- en vaderschap veilig te stellen.

    (4)

    Het Europees Parlement heeft de Commissie er bij voortduring toe opgeroepen Richtlijn 86/613/EEG te herzien, met name met het oog op een betere zwangerschapsbescherming voor zelfstandig werkzame vrouwen en ter verbetering van de situatie van echtgenoten van zelfstandigen in de landbouw.

    (5)

    In haar mededeling van 2 juli 2008, getiteld „Vernieuwde sociale agenda: kansen, toegang en solidariteit in het Europa van de 21e eeuw”, heeft de Commissie de noodzaak bevestigd van het nemen van maatregelen betreffende de kloof tussen mannen en vrouwen in het ondernemerschap en ten behoeve van een betere combinatie van privé- en beroepsleven.

    (6)

    Er bestaat reeds een aantal rechtsinstrumenten voor de uitvoering van het beginsel van gelijke behandeling dat van toepassing is op zelfstandige arbeid, met name Richtlijn 79/7/EEG van de Raad van 19 december 1978 betreffende de geleidelijke tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen op het gebied van de sociale zekerheid (4) en Richtlijn 2006/54/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2006 betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke kansen en gelijke behandeling van mannen en vrouwen in arbeid en beroep (herschikking) (5). Deze richtlijn dient derhalve niet te gelden voor de reeds onder andere richtlijnen vallende gebieden.

    (7)

    Deze richtlijn doet geen afbreuk aan de bevoegdheden van de lidstaten om hun stelsels voor sociale bescherming in te richten. De exclusieve bevoegdheid van de lidstaten met betrekking tot de inrichting van hun socialebeschermingsstelsels omvat onder meer besluiten over het opzetten, financieren en beheren van dergelijke stelsels en de bijhorende instanties, alsmede over de inhoud en het verlenen van prestaties, de hoogte van de premies en de voorwaarden om daarvoor in aanmerking te komen.

    (8)

    Deze richtlijn moet van toepassing zijn op zelfstandigen en hun echtgenoten of, mits en voor zover erkend in het nationale recht, hun levenspartners, wanneer die onder de in het nationale recht bepaalde voorwaarden aan de uitoefening van de activiteit deelnemen. Teneinde de situatie voor de echtgenoten en, mits en voor zover erkend in het nationale recht, de levenspartners van zelfstandigen te verbeteren, moet hun werk erkend worden.

    (9)

    Deze richtlijn geldt niet voor aangelegenheden die al geregeld zijn in andere richtlijnen ter uitvoering van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen, in het bijzonder Richtlijn 2004/113/EG van de Raad van 13 december 2004 houdende toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen bij de toegang tot en het aanbod van goederen en diensten (6). Onder meer artikel 5 van Richtlijn 2004/113/EG betreffende verzekerings- en aanverwante financiële diensten blijft van toepassing.

    (10)

    Ter voorkoming van discriminatie op grond van geslacht is deze richtlijn zowel op directe als op indirecte discriminatie van toepassing. Intimidatie en seksuele intimidatie moeten worden beschouwd als discriminatie en zijn daarom verboden.

    (11)

    Deze richtlijn doet geen afbreuk aan de rechten en verplichtingen die voortvloeien uit de burgerlijke staat of de gezinssituatie volgens het nationale recht.

    (12)

    Het beginsel van gelijke behandeling betreft de relaties tussen de zelfstandige en derde partijen in de context van deze richtlijn, maar niet de relaties tussen de zelfstandige en zijn of haar echtgenoot of levenspartner.

    (13)

    Voor zelfstandige arbeid houdt de toepassing van het beginsel van gelijke behandeling in dat er geen discriminatie op grond van geslacht mag bestaan, bijvoorbeeld ten aanzien van de oprichting, vestiging of uitbreiding van een bedrijf of het opzetten of de uitbreiding van enigerlei andere vorm van zelfstandige arbeid.

    (14)

    Krachtens artikel 157, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie mogen de lidstaten maatregelen handhaven of aannemen waarbij specifieke voordelen worden geboden om de uitoefening van een zelfstandige beroepsactiviteit door het ondervertegenwoordigde geslacht te vergemakkelijken of om nadelen in hun beroepsloopbaan te voorkomen of te compenseren. In principe dienen maatregelen, zoals positieve actie ter verwezenlijking van gelijkheid van mannen en vrouwen in de praktijk, niet als schending van het rechtsbeginsel van gelijke behandeling van vrouwen en mannen te worden beschouwd.

    (15)

    Gewaarborgd moet worden dat de voorwaarden voor de oprichting van een bedrijf tussen echtgenoten of, mits en voor zover erkend in het nationale recht, levenspartners niet restrictiever zijn dan de voorwaarden voor oprichting van een bedrijf tussen andere personen.

    (16)

    Gezien hun deelneming aan de activiteiten van het familiebedrijf, dienen echtgenoten of, mits en voor zover erkend in het nationale recht, levenspartners van zelfstandigen die toegang hebben tot een stelsel voor sociale bescherming, ook sociale bescherming te kunnen genieten. De lidstaten moeten worden verplicht om de nodige maatregelen te nemen om deze sociale bescherming overeenkomstig hun nationale recht te organiseren. In het bijzonder is het aan de lidstaten om te besluiten of deze sociale bescherming op een verplichte of vrijwillige grondslag moet worden toegepast. De lidstaten kunnen bepalen dat deze sociale bescherming in verhouding kan staan tot de deelneming aan de activiteiten van de zelfstandige en/of de hoogte van de bijdragen. Onverminderd deze richtlijn kunnen de lidstaten nationale bepalingen handhaven waarbij de toegang tot specifieke socialebeschermingsregelingen of tot een bepaald niveau van bescherming, inclusief de bijzondere financieringsvoorwaarden, wordt beperkt tot bepaalde groepen van zelfstandigen of zelfstandige beroepen, op voorwaarde dat er toegang tot een algemene regeling is.

    (17)

    De economische en fysieke kwetsbaarheid van zwangere zelfstandigen, zwangere echtgenoten en, mits en voor zover erkend in het nationale recht, zwangere levenspartners van zelfstandigen maakt het noodzakelijk dat hun het recht op zwangerschapsuitkeringen wordt toegekend. De lidstaten blijven bevoegd voor de organisatie van deze uitkeringen, waaronder de vaststelling van de hoogte van de bijdragen en alle regelingen betreffende uitkeringen en betalingen, mits de minimumnormen van deze richtlijn worden nageleefd. In het bijzonder kunnen zij bepalen gedurende welke periode voor en/of na de bevalling recht op zwangerschapsuitkeringen wordt verleend. Tevens kan bij de vaststelling van de bijdragen en/of de uitkeringen rekening worden gehouden met de economische situatie van de betrokken persoon of het betrokken gezin.

    (18)

    Om recht te doen aan de bijzondere kenmerken van het werk als zelfstandige, dienen vrouwelijke zelfstandigen en echtgenoten of, mits en voor zover erkend in het nationale recht, vrouwelijke levenspartners van zelfstandigen, voor zover mogelijk, toegang te hebben tot de bestaande diensten voor tijdelijke vervanging die het onderbreken van de beroepsuitoefening vanwege zwangerschap of moederschap mogelijk maken, of op de bestaande nationale sociale diensten. Toegang tot die diensten kan een alternatief of een onderdeel van de moederschapsuitkering vormen.

    (19)

    Het vergroten van de efficiëntie en de doelmatigheid van de sociale stelsels, met name via betere stimulansen, betere administratie en evaluatie, en de prioriteitsstelling bij uitgavenprogramma's, is van cruciaal belang geworden voor de financiële houdbaarheid van de Europese sociale modellen op lange termijn. Bij het ontwerp van de voor de uitvoering van deze richtlijn noodzakelijke maatregelen dienen de lidstaten in het bijzonder aandacht te besteden aan het verbeteren en waarborgen van de kwaliteit en de houdbaarheid van hun socialebeschermingsstelsels op de lange termijn.

    (20)

    Personen die op grond van geslacht zijn gediscrimineerd, dienen over adequate mogelijkheden tot rechtsbescherming te beschikken. Om een doeltreffender bescherming te bieden, moeten ook verenigingen, organisaties en andere rechtspersonen gerechtelijke stappen namens of tot steun van slachtoffers kunnen ondernemen, al naargelang de lidstaten bepalen, onverminderd de nationale procedurevoorschriften inzake vertegenwoordiging en verdediging in rechte.

    (21)

    De bescherming van zelfstandigen en van echtgenoten en, mits en voor zover erkend in het nationale recht, levenspartners van zelfstandigen tegen discriminatie op grond van geslacht dient te worden versterkt door de aanwezigheid in elke lidstaat van een orgaan of meer organen met de bevoegdheid om de betrokken problemen te onderzoeken, mogelijke oplossingen te zoeken en concrete bijstand aan de slachtoffers te verlenen. Deze organen mogen dezelfde zijn als de organen die op nationaal niveau verantwoordelijkheid hebben voor de verdediging van de mensenrechten of de bescherming van de rechten van het individu, of voor de uitvoering van het beginsel van gelijke behandeling.

    (22)

    Deze richtlijn stelt minimumvereisten vast en laat de lidstaten daarmee de keuze gunstiger bepalingen aan te nemen of te handhaven.

    (23)

    Aangezien de doelstelling van het beoogde optreden, namelijk het waarborgen van een gemeenschappelijk hoog niveau van bescherming tegen discriminatie in alle lidstaten, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt en beter door de Unie kan worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel, gaat deze richtlijn niet verder dan wat nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken,

    HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN AANGENOMEN:

    Artikel 1

    Onderwerp

    1.   In deze richtlijn wordt een kader vastgesteld voor de toepassing in de lidstaten van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen die een zelfstandige activiteit uitoefenen of die aan de uitoefening van een zodanige activiteit bijdragen, met betrekking tot alle aspecten die niet onder de Richtlijnen 2006/54/EG en 79/7/EEG vallen.

    2.   De uitvoering van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen bij de toegang tot en het aanbod van goederen en diensten blijft onder Richtlijn 2004/113/EG vallen.

    Artikel 2

    Toepassingsgebied

    Deze richtlijn betreft:

    a)

    zelfstandigen, waaronder wordt verstaan een ieder die onder de in het nationale recht bepaalde voorwaarden voor eigen rekening een winstgevende activiteit uitoefent;

    b)

    de echtgenoten of, mits en voor zover erkend in het nationale recht, levenspartners van zelfstandigen, die, anders dan als werknemer of als vennoot, gewoonlijk en onder de in het nationale recht bepaalde voorwaarden aan de uitoefening van de activiteit van de zelfstandige deelnemen en dezelfde of aanvullende werkzaamheden verrichten.

    Artikel 3

    Definities

    1.   Voor de toepassing van deze richtlijn is er sprake van:

    a)   „directe discriminatie”: wanneer iemand op grond van geslacht minder gunstig wordt behandeld dan een ander in een vergelijkbare situatie wordt, is of zou worden behandeld;

    b)   „indirecte discriminatie”: wanneer een ogenschijnlijk neutrale bepaling, maatstaf of handelwijze personen van een geslacht in vergelijking met personen van het andere geslacht bijzonder benadeelt, tenzij die bepaling, maatstaf of handelwijze objectief wordt gerechtvaardigd door een legitiem doel en de middelen voor het bereiken van dat doel passend en noodzakelijk zijn;

    c)   „intimidatie”: wanneer er sprake is van ongewenst gedrag dat verband houdt met het geslacht van een persoon en tot doel of gevolg heeft dat de waardigheid van die persoon wordt aangetast en een bedreigende, vijandige, beledigende, vernederende of kwetsende omgeving wordt gecreëerd;

    d)   „seksuele intimidatie”: wanneer zich enige vorm van ongewenst verbaal, non-verbaal of fysiek gedrag met een seksuele connotatie voordoet met als doel of gevolg dat de waardigheid van een persoon wordt aangetast, in het bijzonder wanneer een bedreigende, vijandige, beledigende, vernederende of kwetsende omgeving wordt gecreëerd.

    Artikel 4

    Beginsel van gelijke behandeling

    1.   Het beginsel van gelijke behandeling houdt in dat iedere vorm van discriminatie op grond van geslacht in de publieke of de particuliere sector, hetzij direct, hetzij indirect, is verboden, bijvoorbeeld met betrekking tot de oprichting, vestiging of uitbreiding van een onderneming, dan wel ten aanzien van aanvang en uitbreiding van iedere andere vorm van zelfstandige arbeid.

    2.   Op de onder lid 1 vallende gebieden dienen intimidatie en seksuele intimidatie te worden beschouwd als discriminatie op grond van geslacht en zijn ze derhalve verboden. Het feit dat een persoon zulk gedrag afwijst of lijdzaam ondergaat, mag niet ten grondslag liggen aan een die persoon betreffende beslissing.

    3.   Op de onder lid 1 vallende gebieden wordt een opdracht tot het discrimineren van personen op grond van geslacht beschouwd als discriminatie.

    Artikel 5

    Positieve actie

    De lidstaten kunnen maatregelen in de zin van artikel 157, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, handhaven of aannemen om volledige gelijkheid in de praktijk tussen mannen en vrouwen in het beroepsleven te waarborgen, bijvoorbeeld om vrouwelijk ondernemerschap te stimuleren.

    Artikel 6

    Oprichting van een vennootschap

    Onverminderd bijzondere voorwaarden voor de toegang tot bepaalde werkzaamheden die op mannen en vrouwen op gelijke wijze worden toegepast, nemen de lidstaten de nodige maatregelen om te verzekeren dat de voorwaarden voor oprichting van een vennootschap tussen echtgenoten of, mits en voor zover erkend in het nationale recht, tussen levenspartners, niet restrictiever zijn dan de voorwaarden voor oprichting van een vennootschap tussen andere personen.

    Artikel 7

    Sociale bescherming

    1.   Waar in een lidstaat een stelsel voor sociale bescherming van zelfstandigen bestaat, neemt die lidstaat de nodige maatregelen om te verzekeren dat in artikel 2, onder b), bedoelde echtgenoten en levenspartners een sociale bescherming overeenkomstig het nationale recht kunnen genieten.

    2.   De lidstaten kunnen besluiten of de in lid 1 bedoelde sociale bescherming op een verplichte of een vrijwillige grondslag wordt toegepast. Dienovereenkomstig kunnen zij bepalen dat deze sociale bescherming alleen verleend wordt op verzoek van de in artikel 2, onder b), bedoelde echtgenoten en levenspartners.

    Artikel 8

    Zwangerschapsuitkeringen

    1.   De lidstaten nemen de nodige maatregelen om te waarborgen dat vrouwelijke zelfstandigen, echtgenoten en vrouwelijke levenspartners, als bedoeld in artikel 2, overeenkomstig het nationale recht een adequate zwangerschapsuitkering kan worden toegekend die het onderbreken van de beroepsuitoefening wegens zwangerschap of moederschap gedurende ten minste 14 weken mogelijk maakt.

    2.   De lidstaten kunnen besluiten of de in lid 1 bedoelde zwangerschapsuitkering op een verplichte of een vrijwillig grondslag wordt toegekend. Dienovereenkomstig kunnen zij bepalen dat deze uitkering alleen toegekend wordt op verzoek van vrouwelijke zelfstandigen, echtgenoten of vrouwelijke levenspartners als bedoeld in artikel 2.

    3.   De in lid 1 bedoelde uitkering wordt als adequaat beschouwd, wanneer deze een inkomen waarborgt dat ten minste gelijk is aan:

    a)

    de uitkering die de betrokkene zou ontvangen in geval van een onderbreking van haar werkzaamheden in verband met haar gezondheidstoestand; en/of

    b)

    het gemiddelde inkomensverlies in verband met een vergelijkbare voorafgaande periode, tot een door het nationale recht bepaald maximum; en/of

    c)

    elke andere gezinsgerelateerde uitkering op grond van het nationale recht, tot een door het nationale recht bepaald maximum.

    4.   De lidstaten nemen de nodige maatregelen om te verzekeren dat vrouwelijke zelfstandigen, echtgenoten en vrouwelijke levenspartners als bedoeld in artikel 2, voor zover mogelijk, toegang hebben tot bestaande diensten voor tijdelijke vervanging of op bestaande nationale sociale diensten. De lidstaten kunnen bepalen dat de toegang tot die diensten een alternatief is voor of een onderdeel vormt van de in lid 1 van dit artikel bedoelde uitkering.

    Artikel 9

    Verdediging van rechten

    1.   De lidstaten zorgen ervoor dat gerechtelijke en/of administratieve procedures, en, wanneer zij dit passend achten, ook bemiddelingsprocedures, voor de naleving van de uit deze richtlijn voortvloeiende verplichtingen, beschikbaar zijn voor eenieder die meent door niet-toepassing van het beginsel van gelijke behandeling schade of verlies te hebben geleden, zelfs na beëindiging van de verhouding waarin de betrokkene zou zijn gediscrimineerd.

    2.   De lidstaten zorgen ervoor dat verenigingen, organisaties en andere rechtspersonen, die er, overeenkomstig de in het nationale recht vastgestelde criteria, een rechtmatig belang bij hebben dat deze richtlijn wordt nageleefd, namens of ter ondersteuning van de klager of klaagster met zijn of haar toestemming, de gerechtelijke en/of administratieve procedures kunnen aanspannen om de uit deze richtlijn voortvloeiende verplichtingen te doen naleven.

    3.   De leden 1 en 2 laten de nationale regels betreffende de termijnen voor de instelling van een rechtsvordering aangaande het beginsel van gelijke behandeling onverlet.

    Artikel 10

    Compensatie of reparatie

    De lidstaten nemen in hun interne rechtsorde de nodige maatregelen op om te zorgen voor reële en effectieve compensatie of reparatie, naargelang zij zelf bepalen, van de schade of het verlies geleden door een persoon als gevolg van discriminatie op grond van geslacht, op een wijze die afschrikkend is en evenredig aan het geleden verlies of de geleden schade. Deze compensatie of reparatie mag niet worden beperkt tot een vooraf vastgesteld maximumbedrag.

    Artikel 11

    Organen voor gelijke behandeling

    1.   De lidstaten wijzen een of meer organen aan voor de bevordering, analyse en ondersteuning en het volgen van de gelijke behandeling van eenieder, zonder discriminatie op grond van geslacht, en treffen daarvoor de nodige maatregelen. Deze organen kunnen deel uitmaken van instanties die op nationaal vlak verantwoordelijk zijn voor de verdediging van de mensenrechten of de bescherming van de rechten van het individu, of voor de toepassing van het beginsel van gelijke behandeling.

    2.   De lidstaten zorgen ervoor dat tot de taken van de in lid 1 bedoelde organen onder meer behoort:

    a)

    onverminderd de rechten van slachtoffers en van de in artikel 9, lid 2, bedoelde verenigingen, organisaties of andere rechtspersonen, onafhankelijke bijstand te verlenen aan slachtoffers van discriminatie bij de afwikkeling van hun klachten betreffende discriminatie;

    b)

    onafhankelijke onderzoeken naar discriminatie te verrichten;

    c)

    onafhankelijke verslagen te publiceren en aanbevelingen te doen over elk onderwerp dat met dergelijke discriminatie verband houdt;

    d)

    op het daartoe geëigende niveau beschikbare informatie uit te wisselen met overeenkomstige Europese organen, zoals het Europees Instituut voor Gendergelijkheid.

    Artikel 12

    Gendermainstreaming

    De lidstaten houden daadwerkelijk rekening met de doelstelling van gelijkheid van mannen en vrouwen bij de opstelling en uitvoering van wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen, beleidsmaatregelen en activiteiten op de in deze richtlijn bedoelde gebieden.

    Artikel 13

    Verspreiding van informatie

    De lidstaten dragen er zorg voor dat de ter uitvoering van deze richtlijn vastgestelde bepalingen, tezamen met de reeds van kracht zijnde relevante bepalingen, met alle passende middelen onder de aandacht worden gebracht van alle betrokkenen op hun grondgebied.

    Artikel 14

    Niveau van bescherming

    De lidstaten mogen bepalingen vaststellen of handhaven die voor de bescherming van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen gunstiger zijn dan die van deze richtlijn.

    De uitvoering van deze richtlijn vormt onder geen beding een reden voor de verlaging van het in de lidstaten reeds bestaande niveau van bescherming tegen discriminatie op de door de richtlijn bestreken terreinen.

    Artikel 15

    Verslagen

    1.   De lidstaten delen de Commissie uiterlijk op … (7) alle beschikbare informatie over de toepassing van deze richtlijn mee.

    De Commissie stelt een samenvattend verslag op en legt dit uiterlijk … (8) aan het Europees Parlement en de Raad voor. Het verslag gaat, zo nodig, vergezeld van voorstellen tot wijziging van deze richtlijn.

    2.   Het verslag van de Commissie houdt rekening met de standpunten van de belanghebbende partijen.

    Artikel 16

    Uitvoering

    1.   De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op … (9) aan deze richtlijn te voldoen. Zij delen de Commissie onverwijld de tekst van deze bepalingen mee.

    Wanneer de lidstaten deze bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen naar de onderhavige richtlijn verwezen of wordt hiernaar verwezen bij de officiële bekendmaking van die bepalingen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

    2.   Wanneer bijzondere moeilijkheden dit rechtvaardigen, beschikken de lidstaten, zo nodig, over een extra termijn van 2 jaar tot … (10) om te voldoen aan artikel 7 en aan artikel 8 ten aanzien van de in artikel 2 bedoelde echtgenoten en vrouwelijke levenspartners.

    3.   De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van nationaal recht mee die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

    Artikel 17

    Intrekking

    Richtlijn 86/613/EEG wordt ingetrokken met ingang van … (11).

    Verwijzingen naar de ingetrokken richtlijn worden gelezen als verwijzingen naar deze richtlijn.

    Artikel 18

    Inwerkingtreding

    Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

    Artikel 19

    Adressaten

    Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

    Gedaan te Brussel, …

    Voor het Europees Parlement

    De voorzitter

    Voor de Raad

    De voorzitter


    (1)  PB C 228 van 22.9.2009, blz. 107.

    (2)  Standpunt van het Europees Parlement van … (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van …

    (3)  PB L 359 van 19.12.1986, blz. 56.

    (4)  PB L 6 van 10.1.1979, blz. 24.

    (5)  PB L 204 van 26.7.2006, blz. 23.

    (6)  PB L 373 van 21.12.2004, blz. 37.

    (7)  PB: 6 jaar na inwerkingtreding.

    (8)  PB: 7 jaar na inwerkingtreding.

    (9)  PB: 2 jaar na inwerkingtreding.

    (10)  PB: 4 jaar na inwerkingtreding.

    (11)  PB: 2 jaar na inwerkingtreding.


    MOTIVERING VAN DE RAAD

    I.   INLEIDING

    De Commissie heeft op 6 oktober 2008 een voorstel ingediend voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van zelfstandig werkzame mannen en vrouwen en tot intrekking van Richtlijn 86/613/EEG (1).

    Het voorstel maakt deel uit van een pakket van initiatieven inzake het combineren van het beroepsleven, het gezinsleven en het privéleven; de andere onderdelen zijn een voorstel voor het herzien van de richtlijn inzake de veiligheid en de gezondheid op het werk van werkneemsters tijdens de zwangerschap, na de bevalling en tijdens de lactatie, een verslag over de realisatie van de doelstellingen van Barcelona inzake kinderopvang en een mededeling over het evenwicht tussen werk en privéleven.

    Overeenkomstig de gewone procedure heeft het Europees Parlement zijn standpunt in eerste lezing meegedeeld op 6 mei 2009 (2).

    Het Europees Economisch en Sociaal Comité heeft op 24 maart 2009 advies uitgebracht (3).

    De Commissie heeft geen formeel gewijzigd voorstel ingediend als reactie op het advies van het Parlement in eerste lezing.

    Op 30 november 2009 is de Raad met gekwalificeerde meerderheid tot een politiek akkoord over een standpunt in eerste lezing gekomen.

    De Raad heeft op 8 maart 2010 met gekwalificeerde meerderheid van stemmen zijn standpunt in eerste lezing vastgesteld, overeenkomstig artikel 294, lid 5, van het VWEU.

    II.   DOELSTELLINGEN

    Doelstelling van dit voorstel is de wijziging van het communautaire rechtskader betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van vrouwen en mannen op zelfstandigen en hun echtgenoten.

    Met het voorstel wordt beoogd de sociale bescherming van zelfstandigen te verbeteren teneinde belemmeringen voor vrouwelijk ondernemerschap weg te nemen. Daarnaast strekt het tot verbetering van de sociale bescherming van „meewerkende echtgenoten”, die regelmatig met de zelfstandige werken zonder de daarmee corresponderende rechten te genieten.

    Ziehier de voornaamste elementen van het voorstel:

    de definitie van „meewerkende echtgenoten” is gewijzigd om ervoor te zorgen dat die ook levenspartners (d.w.z. ongehuwde paren) bestrijkt, mits en voor zover die bij nationaal recht zijn erkend;

    artikel 7 bevat de bepaling dat vrouwelijke zelfstandigen en meewerkende echtgenoten op eigen verzoek recht hebben op eenzelfde periode van zwangerschapsverlof als werknemers (zie Richtlijn 92/85/EEG);

    artikel 6 bevat de bepaling dat meewerkende echtgenoten op hun verzoek over ten minste hetzelfde niveau van sociale bescherming kunnen beschikken als zelfstandigen.

    De aanneming van de richtlijn leidt tot de intrekking van Richtlijn 86/613/EEG (4) en de richtlijn is dan van toepassing op de aspecten die niet bij de Richtlijnen 2006/54/EG, 2004/113/EG en 79/7/EEG geregeld zijn, zodat het beginsel gelijke behandeling van vrouwen en mannen die een zelfstandige activiteit uitoefenen of die daartoe bijdragen op doeltreffender wijze ten uitvoer wordt gelegd.

    III.   ANALYSE VAN HET STANDPUNT VAN DE RAAD IN EERSTE LEZING

    1.   Algemene opmerkingen:

    a)   Standpunt van de Commissie met betrekking tot de amendementen van het Europees Parlement

    Het Europees Parlement heeft 30 amendementen op het voorstel van de Commissie aangenomen (amendementen 1-16, 18-19, 21-28, 36, 39, 40, 46). De Commissie heeft tijdens het debat in de plenaire vergadering laten weten 15 van deze amendementen in hun geheel, gedeeltelijk of in een gewijzigde formulering te kunnen aanvaarden (amendementen 1, 2, 3, 4, 7, 9, 12, 13, 15, 18, 21, 22, 23, 27, 28). De overige amendementen (5, 6, 8, 10, 11, 14, 16, 19, 24, 25, 26, 36, 39, 40, 46) waren voor de Commissie echter niet aanvaardbaar.

    2.   Standpunt van de Raad in eerste lezing

    De Raad kon 10 van de amendementen van het Europees Parlement in hun geheel, gedeeltelijk of in een gewijzigde formulering aanvaarden, en wel:

    Amendement 4 (overweging 10: verwijzing naar positieve acties): de Raad vond echter dat „positieve acties” moet worden vervangen door „positieve maatregelen” zoals in artikel 3 van Richtlijn 2006/54/EG (overweging 14 van zijn standpunt in eerste lezing);

    Amendement 9 (overweging 18: verduidelijking van de tekst middels vermelding van zelfstandigen en meewerkende echtgenoten): de Raad heeft voorts in overweging 21 van zijn standpunt in eerste lezing een vermelding toegevoegd van levenspartners (mits en voor zover erkend in het nationaal recht) van zelfstandigen;

    Amendement 12 (artikel 4: toevoeging van de vermelding dat vrouwelijk ondernemerschap moet worden gestimuleerd): de Raad is het met het Parlement eens dat het raadzaam is een vermelding toe te voegen van het opzetten van een bedrijf door vrouwen, gelet op de enorme genderkloof in ondernemerschap (artikel 5 van het standpunt van de Raad in eerste lezing);

    Amendementen 13 en 39 (Artikel 5: toevoeging in de Engelstalige versie van „between” vóór „life partners”): de Raad is het met het Parlement eens dat deze toevoeging duidelijk maakt dat de voorwaarden voor oprichting van bedrijven dezelfde moeten zijn, ongeacht de burgerlijke staat (artikel 6 van het standpunt van de Raad in eerste lezing);

    Amendement 18 (nieuwe artikel 7 bis over de erkenning van het werk van meewerkende echtgenoten): de Raad heeft de inhoud van dit amendement overgenomen in overweging 8 van zijn standpunt in eerste lezing;

    Amendement 22 (artikel 10, lid 2, nieuwe letter c bis): volgens de Raad moet „soortgelijke” worden vervangen door „overeenkomstige” (artikel 11, lid 2, onder d) van het standpunt van de Raad in eerste lezing);

    Amendement 23 (toevoeging van een nieuwe bepaling (nieuw artikel 10 bis) over gendermainstreaming): de Raad vond deze nieuwe bepaling een duidelijke verbetering ten opzichte van de bestaande richtlijn (artikel 12 van het standpunt van de Raad in eerste lezing);

    Amendement 27 (artikel 14, lid 2): de Raad kon instemmen met het eerste deel van het amendement waarin een element van voorwaardelijkheid wordt ingevoerd („Indien er zich bijzondere moeilijkheden voordoen die zulks rechtvaardigen …”) maar vond het onaanvaardbaar de extra termijn te verkorten tot één jaar. Ook was de Raad tegen het zodanig verruimen van de extra termijn dat alle bepalingen van de richtlijn eronder vallen (artikel 16, lid 2, van het standpunt van de Raad in eerste lezing);

    Amendement 28 (artikel 14 bis, nieuw: minimumeisen): de Raad heeft de inhoud van dit amendement overgenomen in overweging 22 van zijn standpunt in eerste lezing.

    De Raad achtte het echter niet wenselijk de volgende amendementen over te nemen:

    Amendement 1 (overweging 4: vermelding van de noodzaak om verbetering te brengen in de situatie van meewerkende echtgenoten in de ambachtelijke sector, de handel, kleine en middelgrote ondernemingen en kleinbedrijf en de vrije beroepen): de Raad achtte het niet nodig deze sectoren uitdrukkelijk te noemen (overweging 4 van zijn standpunt in eerste lezing);

    Amendement 2 (nieuwe overweging 4 bis): de Raad vond het geen goed idee om voor meewerkende echtgenoten een verplicht registratiesysteem in te voeren. Voorts staat in overweging 16 van het standpunt van de Raad in eerste lezing dat meewerkende echtgenoten of levenspartners van zelfstandigen die toegang hebben tot een stelsel van sociale bescherming, ook het recht moeten hebben gebruik te maken van sociale bescherming. De lidstaten moeten worden verplicht om de nodige maatregelen te nemen om deze sociale zekerheid overeenkomstig hun nationale wetgeving te organiseren. In het bijzonder is het aan de lidstaten om te besluiten of deze sociale bescherming verplicht of vrijwillig moet worden geïmplementeerd;

    Amendement 3 (nieuwe overweging 7 ter): volgens de Raad was het niet nodig een verplichting in te voeren om meewerkende echtgenoten een duidelijk omschreven status te geven en hun rechten vast te stellen;

    Amendement 5 (overweging 11): de Raad vond het niet nodig de huidige formulering van Richtlijn 86/613/EEG te wijzigen (overweging 13 van het standpunt van de Raad in eerste lezing);

    Amendement 6 (overweging 12): de Raad vond dit amendement onnodig aangezien de jurisprudentie reeds stelt dat de lidstaten, wanneer zij hun nationale bevoegdheden uitoefenen, zich moeten houden aan het communautair recht, zoals uitgelegd door het Hof van Justitie;

    Amendement 7 (overweging 13): volgens de Raad hoeft niet te worden bepaald dat het beschermingsniveau van meewerkende echtgenoten evenredig moet zijn aan de mate waarin zij aan de werkzaamheden van de zelfstandige in het gezinsbedrijf deelnemen. De Raad vond dat de lidstaten deze sociale bescherming overeenkomstig hun recht moeten organiseren en in het bijzonder moeten bepalen dat deze sociale bescherming evenredig kan zijn aan de deelname in de werkzaamheden van de zelfstandige en/of de hoogte van de premie (overweging 16 van het standpunt van de Raad in eerste lezing);

    Amendement 8 (overweging 16): de Raad kon dit amendement niet aanvaarden omdat hij vond dat de verwijzing naar de kwaliteit en de betaalbaarheid op de lange termijn van socialebeschermingsstelsels moet worden gehandhaafd (overweging 19 van het standpunt van de Raad in eerste lezing);

    Amendement 10 (artikel 2, lid 1, onder a)): de Raad achtte het wenselijk deze definitie te schrappen en in een nieuw artikel over het toepassingsgebied van de richtlijn te zetten (artikel 2 van het standpunt van de Raad in eerste lezing). Bovendien vond de Raad het niet wenselijk te verwijzen naar sectoren zoals landbouw, de vrije beroepen, ambachten en kleine en middelgrote ondernemingen aangezien hij geen goede reden zag om de definitie in de bestaande richtlijn te wijzigen;

    Amendement 11 (artikel 3, lid 1): de Raad vond het niet nodig de leiding over een bedrijf toe te voegen aan situaties waarin het non-discriminatiebeginsel moet gelden, aangezien hij geen goede reden zag de bestaande bepaling in Richtlijn 86/613/EEG te wijzigen (artikel 4, lid 1 van het standpunt van de Raad in eerste lezing);

    Amendementen 14 en 40 (artikel 6): de Raad kon instemmen met het toevoegen van een verwijzing naar levenspartners, maar niet met de voorwaarden die in het amendement worden gesteld voor sociale bescherming, aangezien hij vond dat de lidstaten moeten besluiten of deze sociale bescherming er moet komen op verplichte of op vrijwillige basis (zoals verder wordt uitgelegd in overweging 16 van het standpunt van de Raad in eerste lezing);

    Amendement 15 (artikel 7, lid 1, over de duur van het zwangerschapsverlof): de Raad vond dat de richtlijn geen zwangerschapsperiodes op maat moet bieden, afhankelijk van de persoonlijke keuze, aangezien zulke periodes niet zouden aansluiten op bestaande en toekomstige wetgeving, maar wel een toereikende zwangerschapstoelage moet bieden die arbeidsonderbrekingen vanwege zwangerschap mogelijk maken (artikel 8, lid 1, van het standpunt van de Raad in eerste lezing);

    Amendement 16 (artikel 7, lid 3): de Raad vond dat zo'n bepaling onduidelijk zou zijn en zou leiden tot rechtsonzekerheid aangezien men moet weten wat de redenen voor discriminatie zouden kunnen zijn (artikel 8, lid 3, van het standpunt van de Raad in eerste lezing);

    Amendement 19 (artikel 8, lid 1, toevoeging van „doeltreffende”): de Raad vond dat de tekst moet aansluiten op de bestaande bepalingen in de Richtlijnen 2006/54/EG en 2004/113/EG (artikel 9, lid 1 van het standpunt van de Raad in eerste lezing);

    Amendement 21 (artikel 10, lid 2: verwijzing naar het in lid 1 bedoelde orgaan): de Raad vond dat de in het Commissievoorstel gebezigde formulering („organen”) moet worden gebruikt; dan wordt het duidelijk dat de in artikel 10, lid 2, bedoelde organen dezelfde moeten zijn als de organen die verantwoordelijk zijn voor de Richtlijnen 2006/54/EG en 2004/113/EG (artikel 11, lid 2, van het standpunt van de Raad in eerste lezing);

    Amendement 24 (artikel 11: vermelding van het internet als middel voor verspreiding van informatie): de Raad zag niet in wat voor nut het had de tekst van het Commissievoorstel, die identiek is aan de bestaande bepalingen in de Richtlijnen 2006/54/EG en 2004/113/EG, te wijzigen (artikel 13 van het standpunt van de Raad in eerste lezing);

    Amendement 25 (artikel 13, lid 1, termijnen voor het verstrekken van informatie over de toepassing van de richtlijn en voor het verslag van de Commissie over de richtlijn): de Raad was tegen het verkorten van de termijnen die in het Commissievoorstel staan (artikel 15 van het standpunt van de Raad in eerste lezing);

    Amendement 26 (artikel 13 (nieuw): evaluatie van de richtlijn): de Raad vond een evaluatieclausule niet noodzakelijk;

    Amendement 36 (artikel 2 bis (nieuw): verbod op iedere soort van discriminatie op basis van echtelijke staat of gezinssituatie): de Raad achtte het niet passend dit amendement in overweging te nemen, en wel om de redenen die ook gelden voor amendement 6;

    Amendement 46 (artikel 7, lid 4): bepaling over de toegang tot nationale sociale diensten, naast de zwangerschapsuitkering): de Raad was tegen dit amendement omdat lidstaten moeten kunnen bepalen dat toegang tot deze sociale diensten een alternatief is voor of een deel van de zwangerschapsuitkering (artikel 8, lid 4, van het standpunt van de Raad in eerste lezing).

    De Commissie heeft het standpunt van de Raad in eerste lezing aanvaard.

    3.   Specifieke opmerkingen

    Sociale bescherming (artikel 7 en overweging 16 van het standpunt van de Raad in eerste lezing)

    De Raad is het met het Parlement eens over het beginsel dat, gezien hun deelneming aan de activiteiten van het familiebedrijf, echtgenoten of levenspartners, mits en voor zover erkend in het nationaal recht, van zelfstandigen die toegang hebben tot een stelsel voor sociale bescherming, ook sociale bescherming moeten genieten.

    De lidstaten moeten volgens de Raad worden verplicht de nodige maatregelen te nemen om deze sociale zekerheid overeenkomstig hun nationale wetgeving te organiseren. In het bijzonder moeten de lidstaten besluiten of deze sociale bescherming er moet komen op verplichte of op vrijwillige basis en of ze uitsluitend op verzoek van meewerkende echtgenoten en levenspartners moet worden toegekend.

    De lidstaten moeten de mogelijkheid hebben te bepalen dat deze sociale bescherming in verhouding kan staan tot de deelneming aan de activiteiten van de zelfstandige en/of de hoogte van de premies.

    Onverminderd de bepalingen van deze richtlijn moeten de lidstaten ook nationale bepalingen kunnen handhaven waarbij de toegang tot specifieke socialebeschermingsregelingen of tot een bepaald niveau van bescherming, inclusief de bijzondere financieringsvoorwaarden, wordt beperkt tot bepaalde groepen van zelfstandigen of zelfstandige beroepen, op voorwaarde dat er toegang tot een algemene regeling is.

    Zwangerschapsuitkeringen en tijdelijke vervangingsdiensten (artikel 8, overwegingen 17 en 18 in het standpunt van de Raad in eerste lezing)

    De Raad is het met het Parlement eens dat zwangere zelfstandigen en zwangere echtgenotes, of levenspartners, van zelfstandigen, die economisch en lichamelijk kwetsbaar zijn, een zwangerschapsverlof moeten krijgen dat lang genoeg is voor een goed verloop van een normale zwangerschap en voor lichamelijk herstel van de moeder na een normale bevalling.

    De Raad achtte het echter niet nodig om te bepalen dat vrouwelijke zelfstandigen en, naar analogie, meewerkende echtgenotes of vrouwelijke levenspartners van zelfstandigen, op verzoek recht moeten hebben op dezelfde periode van zwangerschapsverlof als de periode die wordt gegeven in Richtlijn 92/85/EEG, gelet op hun status van zelfstandige. Deze richtlijn geldt alleen voor werknemers die onder andere bepalingen vallen dan vrouwen die als zelfstandige werken.

    Daarom vond de Raad het beter te bepalen dat vrouwelijke zelfstandigen en echtgenotes en vrouwelijke levenspartners, overeenkomstig de nationale wetgeving, recht moeten hebben op een adequate zwangerschapsuitkering die het onderbreken van de beroepsuitoefening vanwege zwangerschap of moederschap gedurende ten minste 14 weken mogelijk maakt.

    De lidstaten moeten bevoegd blijven voor de organisatie van deze uitkeringen, waaronder de vaststelling van de hoogte van de premies, en voor alle regelingen betreffende uitkeringen en betalingen, mits de minimumnormen van de richtlijn worden nageleefd. In het bijzonder moeten zij kunnen bepalen gedurende welke periode voor en/of na de bevalling recht op zwangerschapsuitkeringen wordt verleend. Tevens moeten zij bepalen of bij de vaststelling van de premies en/of de uitkeringen rekening moet worden gehouden met de economische situatie van de betrokken persoon of het betrokken gezin.

    Voorts vond de Raad dat, om recht te doen aan de bijzondere kenmerken van het werk als zelfstandige, vrouwelijke zelfstandigen en echtgenotes of vrouwelijke levenspartners, mits en voor zover erkend in het nationaal recht, van zelfstandigen, voor zover mogelijk, aanspraak dienen te kunnen maken op de bestaande diensten voor tijdelijke vervanging die het onderbreken van de beroepsuitoefening vanwege zwangerschap of moederschap mogelijk maken, of op de bestaande nationale sociale diensten. Toegang tot die diensten kan een alternatief voor of een deel van de zwangerschapsuitkering vormen.

    IV.   CONCLUSIE

    De Raad ziet zijn standpunt in eerste lezing over de toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van zelfstandig werkzame mannen en vrouwen als een evenwichtige en realistische oplossing voor vraagstukken die in het Commissievoorstel aan bod komen, vooral gelet op het feit dat niet mag worden ingegrepen in de organisatie van de socialezekerheidsstelsels van de lidstaten of in de financiering ervan.

    Volgens de Raad moeten de bepalingen in zijn standpunt helpen bij het wegnemen van de hindernissen voor vrouwen om als zelfstandige te werken, waardoor het gemakkelijker moet worden activiteiten als zelfstandige en verantwoordelijkheden binnen het gezin met elkaar te combineren.

    De Raad ziet uit naar een constructieve discussie met het Europees Parlement met het oog op een definitief akkoord over deze belangrijke richtlijn.


    (1)  Richtlijn 86/613/EEG van de Raad van 11 december 1986 betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van zelfstandig werkzame mannen en vrouwen, de landbouwsector daarbij inbegrepen, en tot bescherming van het moederschap (PB L 359 van 19.12.1986, blz. 56).

    (2)  Nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad.

    (3)  PB C 228 van 22 september 2009, blz. 107.

    (4)  Richtlijn 86/613/EEG van de Raad van 11 december 1986 betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van zelfstandig werkzame mannen en vrouwen, de landbouwsector daarbij inbegrepen, en tot bescherming van het moederschap (PB L 359 van 19.12.1986, blz. 56).


    Top