This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 52009AE0048
Opinion of the European Economic and Social Committee on the Communication from the Commission to the European Parliament, the Council, the European Economic and Social Committee and the Committee of the Regions — Renewed social agenda: Opportunities, access and solidarity in 21st century Europe
Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's — Vernieuwde sociale agenda: kansen, toegang en solidariteit in het Europa van de 21e eeuw
Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's — Vernieuwde sociale agenda: kansen, toegang en solidariteit in het Europa van de 21e eeuw
PB C 182 van 4.8.2009, p. 65–70
(BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)
4.8.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 182/65 |
Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's — Vernieuwde sociale agenda: kansen, toegang en solidariteit in het Europa van de 21e eeuw
COM(2008) 412 final
(2009/C 182/14)
Rapporteur: mevrouw REGNER
Corapporteur: de heer PEZZINI
De Europese Commissie heeft op 2 juli 2008 besloten het Europees Economisch en Sociaal Comité overeenkomstig artikel 262 van het EG-Verdrag te raadplegen over de
Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's — Vernieuwde sociale agenda: kansen, toegang en solidariteit in het Europa van de 21e eeuw
COM(2008) 412 final.
De gespecialiseerde afdeling Werkgelegenheid, sociale zaken, burgerschap, die met de voorbereidende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 10 december 2008 goedgekeurd. Rapporteur was mevrouw REGNER en corapporteur de heer PEZZINI.
Het Europees Economisch en Sociaal Comité heeft tijdens zijn op 14 en 15 januari 2009 gehouden 450e zitting (vergadering van 14 januari) onderstaand advies met 162 stemmen vóór en 21 tegen, bij 25 onthoudingen, goedgekeurd.
1. Conclusies en aanbevelingen
1.1 Het EESC verwelkomt de mededeling van de Europese Commissie over de vernieuwde sociale agenda. Het beschouwt dit document in het licht van de andere lopende initiatieven op sociaal gebied als een goede stap op weg naar een modernere welvaartsstaat waarin het individu steeds meer eigen verantwoordelijkheid krijgt alsmede de mogelijkheden om zijn capaciteiten te benutten, en waarin de EU een socialer gezicht kan worden gegeven.
1.2 Gelet op de huidige financieel-economische crisis is het des te belangrijker dat de EU zich inzet voor een sterk, sociaal en concurrerend Europa. Het EESC pleit daarom voor een echt sociaal actieprogramma dat verder gaat dan de vernieuwde sociale agenda.
1.3 De mededeling vormt in de eerste plaats een reactie van de Commissie op veranderde omstandigheden. Centraal staat de aanpassing van het sociaal beleid aan maatschappelijke veranderingen en vooral aan economische veranderingen en de gewijzigde situatie op de arbeidsmarkt. Europa heeft namelijk dringend behoefte aan modern arbeidsmarktbeleid en sterke, duurzame en werkgelegenheidsvriendelijke sociale stelsels.
1.4 Het EESC constateert dat de Commissie terughoudend is ten aanzien van de verdere uitwerking van minimumarbeidsnormen. Die vormden in het verleden de ruggengraat van het Europees sociaal beleid en waren essentieel voor het verbeteren van leef- en werkomstandigheden. Waar nodig en zinvol, zouden zulke normen een onderdeel van iedere sociale agenda moeten blijven.
1.5 Het EESC herhaalt dat de sociale dialoog zowel op Europees als nationaal niveau nog altijd één van de belangrijkste pijlers van het Europees sociaal model is. De sociale partners spelen bij alle sociale veranderingen een sleutelrol en moeten daarom bij de uitwerking, omzetting en evaluatie van alle maatregelen uit de vernieuwde sociale agenda worden betrokken. In de toekomst zal de dialoog van de maatschappelijke organisaties een andere belangrijke pijler zijn.
1.6 De open coördinatiemethode moet worden versterkt, met name door meer gebruik te maken van kwantitatieve en kwalitatieve doelstellingen. Het EESC vindt dat het Europees Parlement daar meer bij moet worden betrokken en dat bij openbareaanbestedingsprocedures verplicht sociale doelstellingen en sociale richtsnoeren in aanmerking moeten worden genomen.
1.7 Volgens het EESC zouden de lidstaten door de EU — in nauwe samenwerking met de sociale partners — moeten worden geholpen bij de toepassing, gelijkschakeling en evaluatie van gemeenschappelijke basisregels voor flexizekerheid. Het EESC pleit ervoor discussies over flexizekerheid, uitbreiding van het sociaal overleg op alle niveaus en sectorale cao-onderhandelingen meer aan elkaar te koppelen.
1.8 De gemeenschappelijke regels ter bevordering van gelijkheid, ter ondersteuning van gehandicapten en ter bestrijding van sociale uitsluiting moeten in de ogen van het EESC worden aangevuld met krachtige, actieve beleidsmaatregelen, onder meer om ouderen, kansarmen en werklozen aan het werk te helpen. Ook aan armoedebestrijding dient prioriteit te worden gegeven.
1.9 Het EESC vindt verder dat gepaste maatregelen moeten worden genomen naar aanleiding van de recente uitspraken van het Europees Hof van Justitie over detachering van werknemers en vakbondsacties. Het door de Commissie gecreëerde discussieforum is een eerste stap in de goede richting. Met name zouden verschillende alternatieven moeten worden geformuleerd om het spanningsveld tussen internemarktvrijheden en grondrechten op te heffen. Waar nodig en zinvol zouden zo snel mogelijk adequate en concrete maatregelen ter bescherming van werknemers moeten worden voorgesteld die duidelijk maken dat noch economische vrijheden noch mededingingsregels voorrang hebben op sociale grondrechten.
1.10 Een groot deel van de Europese bevolking vreest dat over twintig jaar een kwalitatief hoogwaardige gezondheidszorg voor veel mensen niet meer is weggelegd (1). Om te voorkomen dat deze vrees bewaarheid wordt, zouden adequate en heldere doelstellingen moeten worden geformuleerd, voor de verwezenlijking waarvan passende maatregelen op het vlak van informatie en toezicht zouden moeten worden uitgewerkt.
1.11 Migratie leidt tot nieuwe kansen, meer economische groei en toename van het concurrentievermogen, maar kent ook een keerzijde. De Commissie zou zich tevens met de negatieve gevolgen van migratie moeten gaan bezighouden en maatregelen moeten nemen om die te beperken.
1.12 Net als de Commissie hecht ook het EESC veel belang aan toepassing en handhaving van bestaande wetten en regels. De lidstaten beleefd verzoeken regelgeving in acht te nemen is onvoldoende, vooral wat betreft de detacheringsrichtlijn. In dit verband moet extra aandacht worden geschonken aan de formulering van doeltreffende maatregelen, met name op grensoverschrijdend vlak. Het EESC is tevreden dat de Commissie de lidstaten oproept om het goede voorbeeld te geven en de IAO-verdragen die door de IAO (Internationale Arbeidsorganisatie) als up-to-date zijn aangemerkt, te ratificeren en ten uitvoer te leggen.
2. De mededeling van de Commissie
2.1 De Europese Commissie heeft op 2 juli 2008 een mededeling uitgebracht over een vernieuwde sociale agenda (2). Daarin constateert ze dat de nieuwe sociale realiteiten een nieuwe respons vereisen en er zich in snel tempo veranderingen voordoen. Ze is van mening dat het beleid met deze veranderingen gelijke tred moet houden en innovatief en flexibel gereageerd moet worden op uitdagingen zoals de globalisering, de technologische vooruitgang en de demografische ontwikkelingen.
2.2 De Commissie stelt dat de actiemogelijkheden groot zijn en daarom prioriteiten moeten worden vastgesteld. De door haar beschreven agenda is dan ook opgezet rond enkele sleutelgebieden waarop maatregelen van de EU voor een duidelijke meerwaarde zorgen, met volledige inachtneming van het subsidiariteits- en het evenredigheidsbeginsel. Deze gebieden zijn:
— |
kinderen en jongeren — het Europa van morgen; |
— |
investeren in mensen, meer en betere banen, nieuwe vaardigheden; |
— |
mobiliteit; |
— |
een langer en gezonder leven; |
— |
bestrijding van armoede en sociale uitsluiting; |
— |
bestrijding van discriminatie; |
— |
kansen, toegang en solidariteit op het wereldtoneel. |
2.3 De maatregelen op elk van deze gebieden dragen bij tot de verwezenlijking van de drie doelstellingen van de agenda: kansen, toegang en solidariteit.
2.4 Uit een inventarisatie van de sociale realiteit blijkt volgens de Commissie dat burgers en belanghebbenden verwachten dat de EU een meerwaarde aan de sociale ontwikkeling verleent.
2.5 De Commissie is van plan aan deze verwachting tegemoet te blijven komen door de instrumenten uit het EG-Verdrag (wetgeving, sociale dialoog, communautaire methode, EU-financiering en samenwerking met het maatschappelijk middenveld) te benutten en synergieën tussen deze instrumenten tot stand te brengen in het kader van een alomvattende aanpak en een „slimmere mix” van beleidsinstrumenten. De coördinatie van en het toezicht op economische en budgettaire beleidsmaatregelen spelen in dit verband ook een belangrijke rol.
3. Algemene opmerkingen
3.1 De Europese Commissie merkt in de vernieuwde sociale agenda op dat het EU-beleid nu al een sterke sociale dimensie en een positief sociaal effect heeft. Het EESC is het er helemaal mee eens dat de EU een sterke sociale dimensie en een positief sociaal effect moet hebben, met name in deze penibele tijden voor de global village. De huidige financiële crisis heeft een economische crisis tot gevolg en in de lidstaten zijn al de eerste tekenen zichtbaar van een recessie. Dat betekent een moeilijke periode voor ondernemers, werknemers en de samenleving als geheel. Ondanks het feit dat sociaal beleid vooral een bevoegdheid is van de lidstaten is het EESC ingenomen met de initiatieven van de Commissie op dit terrein, zoals de inventarisatie van de sociale realiteit in 2007 en de nu voorgelegde vernieuwde sociale agenda. Het denkt dat een gemeenschappelijke strategie zal helpen om de angst voor een daling van de welvaart deels weg te nemen. De Europese burgers moeten echter een nog veel socialere boodschap krijgen.
3.2 Het EESC vindt het in principe eveneens positief dat in de agenda niet alleen de „klassieke” onderdelen van het sociaal beleid, maar ook thema's als onderwijs, gezondheidszorg en interculturele dialoog aan bod komen.
3.3 In de huidige situatie is een „traditionele” gemeenschappelijke aanpak echter onvoldoende, zelfs als die vernieuwd is en op meer terreinen betrekking heeft dan eerst. Er mag niet voorbij gegaan worden aan een discussie over de fundamentele opzet van het macro-economisch beleid. Anders is het gevaar aanwezig dat belangrijke keuzes gemaakt blijven worden zonder dat het sociale aspect in acht wordt genomen.
3.4 Volgens het EESC zou de sociale dimensie van Europa o.a. tot uitdrukking moeten komen in een echt sociaal actieprogramma. Alleen een vernieuwde sociale agenda is ontoereikend. Uitgangspunt van dit actieprogramma zou positieve samenwerking tussen de lidstaten moeten zijn i.p.v. wedijver over nivellering (lees: verslechtering) van zaken als sociale rechten, sociale bescherming en arbeidsomstandigheden (3). In het programma zouden maatregelen centraal moeten staan waarmee resultaten kunnen worden geboekt, dus waarmee leef- en werkomstandigheden kunnen worden verbeterd, socialezekerheidsstelsels kunnen worden verstevigd mét oog voor duurzaamheid en werkgelegenheid, het concurrentievermogen kan worden bevorderd, het aanpassingsvermogen van bedrijven en werknemers kan worden vergroot en meer en betere banen gecreëerd kunnen worden.
3.5 Sociale doelstellingen zouden actief moeten worden verwezenlijkt. Een passieve houding waarbij het sociaal beleid wordt gebruikt om op veranderingen te reageren en mensen te helpen zich aan nieuwe omstandigheden aan te passen, schiet tekort. In het sociaal beleid moet het draaien om mensen en investeringen in mensen. Verbetering van de leef- en werkomstandigheden moet het doel van dit beleid zijn en heldere, effectieve en bindende instrumenten moeten de ruggengraat daarvan vormen.
3.6 Juist in het licht van de huidige crisis mag namelijk niet worden vergeten dat de maatschappij als geheel verantwoordelijk is voor het welzijn van ieder individu. Dit betekent dat inkomens eerlijk moeten worden verdeeld, er voor voldoende werkgelegenheid in concurrentiekrachtige bedrijven moet worden gezorgd, er sociale verzekeringen tegen ziekte, invaliditeit, werkloosheid, armoede en ouderdom moeten bestaan, gezinnen moeten worden ondersteund, voor iedereen opleidingsmogelijkheden beschikbaar moeten zijn, en kwalitatieve en betaalbare diensten van algemeen belang moeten worden aangeboden.
3.7 Economische dynamiek en sociale vooruitgang zijn geen tegenstrijdigheden, maar vullen elkaar aan. In een sociale markteconomie gaat concurrentievermogen gepaard met sociale rechtvaardigheid. Het is daarom zaak hetzelfde gewicht toe te kennen aan sociaal beleid, economie en milieu.
4. Doelstellingen en prioriteiten
4.1 Volgens het EESC is het nuttig en ook nodig dat de lidstaten door de EU — in nauwe samenwerking met de sociale partners — worden geholpen bij de toepassing, gelijkschakeling en evaluatie van gemeenschappelijke basisregels voor flexizekerheid. Daarbij moet er in de eerste plaats naar worden gestreefd mensen te helpen en hun leef- en werkomstandigheden te verbeteren. Bijzondere aandacht moet worden besteed aan sociale aspecten. Commissie en lidstaten moeten ernaar streven discussies over eventuele hervormingen te koppelen aan versterking en modernisering van de arbeidsverhoudingen op ieder niveau. Het EESC wil daarom dat de discussie over flexizekerheid meer gepaard gaat met versterking van de sociale dialoog op elk niveau en collectieve onderhandelingen op de juiste niveaus. Het flexizekerheidsconcept zou op evenwichtige wijze zowel meer flexibiliteit als meer zekerheid moeten opleveren. Flexizekerheid houdt niet in dat de rechten van werknemers eenzijdig en onrechtmatig worden ingeperkt; deze opvatting wordt door het EESC verworpen (4).
4.2 Vooral jonge werkzoekenden hebben het moeilijk op de arbeidsmarkt. De „stagegeneratie” (de in Duitsland veel besproken „Generation Praktikum”) krijgt vaak te maken met atypische werkvormen, die soms leiden tot onzekere dienstverbanden (5). Daarom moeten proactieve maatregelen ter bevordering van integratie en levenslang leren expliciet worden verwelkomd. Om kans te maken op een goede en zekere baan is een gedegen en brede opleiding namelijk van groot belang. De EU en met name de lidstaten moeten daarnaast echter ook een beleidsmix ontwikkelen om vaardigheden en kwalificaties enerzijds en de behoeften van het bedrijfsleven anderzijds beter op elkaar af te stemmen. Er moet voor worden gezorgd dat afgestudeerden breder inzetbaar zijn (employability) en voor het bedrijfsleven moet het gemakkelijker worden om hoogwaardige arbeidsplaatsen te creëren. Verder zijn er maatregelen nodig om onzekere dienstverbanden te vermijden. Nu het Europese pact voor de jeugd uit 2005 binnenkort zal worden geëvalueerd, moet eindelijk actie worden ondernomen.
4.3 Het zou ook nuttig zijn een Europees initiatief te lanceren ter bevordering van kwalitatief goede banen voor jongeren. Met dit initiatief zouden in actieve samenwerking met de sociale partners kwaliteiten en capaciteiten van afgestudeerden te gelde moeten worden gemaakt met behulp van een nieuwe instantie, op te richten in het kader van het Jasmine-programma voor microkrediet (6).
4.4 Het EESC hecht belang aan de bevordering van ondernemerschap, de overdracht van ondernemersvaardigheden en de ondersteuning van financiële scholing voor ondernemers in de EU. Ondernemerschap in de breedste zin des woords, waarmee een innovatieve en creatieve mentaliteit kan worden aangemoedigd, is een belangrijk instrument uit de Lissabonagenda om meer groei en betere banen te genereren, sociale samenhang te verwezenlijken en sociale uitsluiting te bestrijden (7).
4.5 In het kader van de werkgelegenheidsstrategie en de open coördinatiemethode zouden veel ambitieuzere, effectievere en beter meetbare doelstellingen moeten worden geformuleerd, voor de verwezenlijking waarvan de Commissie meer uitvoeringsbevoegdheden zou moeten krijgen. De nadruk moet weer komen te liggen op kwantitatieve Europese doelstellingen, met name op het gebied van activering van werklozen, onderwijs en levenslang leren, werkgelegenheid voor jongeren, toegang tot kwalitatief goede gezondheidszorg en gelijke kansen voor mannen en vrouwen (8).
4.6 Bij de bevordering van levenslang leren moet de paradoxale situatie uit het onderwijs- en opleidingsbeleid dat lager opgeleiden worden benadeeld t.a.v. bij- en nascholing, terdege in aanmerking worden genomen.
4.7 Belangrijk zijn bestrijding van langdurige en jeugdwerkloosheid, bevordering van de gelijke behandeling van mannen en vrouwen, vergroting van de arbeidsparticipatie van vrouwen en versterking van het EU-programma „Progress” voor werkgelegenheid en maatschappelijke solidariteit 2007-2013 (9). Daartoe zouden met name de capaciteiten van de belangrijkste EU-netwerken ter bevordering en ondersteuning van EU-beleid moeten worden uitgebreid, en moderne instrumenten moeten worden ingevoerd ter beoordeling van behoeften en vooruitzichten (foresight) via een participatieve bottom-upaanpak.
4.8 De randvoorwaarden voor de sociale dialoog moeten worden verbeterd. In dit verband stelt het EESC vast dat in het kader van de sociale agenda 2005 nog geen facultatief Europees kader voor transnationale collectieve arbeidsonderhandelingen is gerealiseerd (10).
4.9 Het EESC is het met de Commissie eens dat snel overeenstemming moet worden bereikt over de voorstellen voor richtlijnen inzake arbeidstijd (11) en uitzendarbeid (12). In dit opzicht verwelkomt het de goedkeuring door de Raad van de richtlijn inzake uitzendarbeid.
4.10 Uit een aantal recente arresten van het Europees Hof van Justitie (in de zaken Laval (13), Viking (14) en Rüffert (15)) blijkt overduidelijk het spanningsveld tussen internemarktrechten en grondrechten (met name vakbondsrechten). Deze arresten hebben enkele fundamentele problemen aan het licht gebracht, die vragen om gepaste maatregelen. Het door de Commissie gecreëerde discussieforum is een eerste stap in de goede richting. Nu zou zij de gevolgen van de internemarktregels voor de rechten van werknemers en voor collectieve onderhandelingen uitvoerig moeten analyseren en waar nodig en zinvol zo snel mogelijk adequate en concrete maatregelen ter bescherming van werknemers moeten voorstellen die duidelijk maken dat noch economische vrijheden noch mededingingsregels voorrang hebben op sociale grondrechten.
4.11 Mobiliteit van mensen biedt tal van kansen, waardoor economische groei en concurrentievermogen worden gestimuleerd, maar kent ook een keerzijde. Het EESC is van mening dat de negatieve kanten van mobiliteit (met name die welke samenhangen met grote migratiebewegingen) eveneens moeten worden belicht. In dit verband denkt het in de eerste plaats aan sociale aspecten, zoals de vaak slechte sociale en gezinssituatie van migranten en hun families, sociale dumping (vooral in combinatie met illegale arbeid), de vaak slechte woonsituatie van migranten en de eventuele negatieve consequenties van migratie voor de arbeidsmarkt. Verder wijst het op de gevaren op de middellange en lange termijn van migratie voor de onderwijsstelsels in de landen van herkomst en op het risico van „hersenvlucht” (brain drain) (16). Op basis van onderzoek naar al deze negatieve aspecten zouden maatregelen moeten worden genomen om de gevolgen daarvan te beperken.
4.12 Tot tevredenheid van het EESC wil de Commissie ervoor zorgen dat zich hoogwaardige, toegankelijke en duurzame sociale diensten kunnen ontwikkelen. Het stelt echter onomwonden dat het algemeen belang daarbij voorrang moet krijgen op de internemarkt- en de mededingingsregels. Hoe dan ook moeten de betreffende begrippen en regelingen worden verduidelijkt. Het EESC pleit in dit verband voor een gediversifieerde en geleidelijke aanpak die sectorale en thematische aspecten combineert, en die zou moeten leiden tot goedkeuring van wetgevingsvoorstellen waar nodig, en/of tot aanpassing van beginselen en voorwaarden aan de betreffende sectoren (horizontale, sectorgebonden aanpak) (17).
4.13 Een groot deel van de Europese bevolking vreest dat over twintig jaar een kwalitatief hoogwaardige gezondheidszorg voor veel mensen niet meer is weggelegd (18). Om te voorkomen dat deze vrees bewaarheid wordt, zouden adequate en heldere doelstellingen moeten worden geformuleerd, voor de verwezenlijking waarvan passende maatregelen op het vlak van informatie en toezicht zouden moeten worden uitgewerkt.
4.14 Gelet op het vonnis van het Europees Hof van Justitie in de zaak Rüffert is het gewaagd om juist in een context waarin het gaat over de regels voor overheidsopdrachten, te stellen dat „al in grote mate met sociale overwegingen rekening wordt gehouden” (19). Daarbij zij erop gewezen dat de EU-richtlijnen inzake overheidsopdrachten grotendeels en openbare aanbestedingsprocedures in de praktijk vrijwel volledig geënt zijn op economische uitgangspunten. Er zijn duidelijke en bindende randvoorwaarden nodig om ervoor te zorgen dat aanbestedende overheden ook op gepaste wijze rekening kunnen houden met sociale aspecten. Als het niet alleen mogelijk, maar zelfs verplicht wordt dergelijke aspecten in aanmerking te nemen, zouden openbare aanbestedingsprocedures echt sociaal worden. Het lijkt het EESC nuttig dat de Commissie concreet hierover gaat nadenken. Er zouden bijvoorbeeld op basis van Europese richtlijnen sociale criteria kunnen worden geformuleerd om het potentieel van de open coördinatiemethode beter te benutten.
4.15 Het EESC heeft er al in zijn advies over de richtlijn inzake arbeidstijd (20) op gewezen dat de EU een kans laat liggen als zij voorbij zou gaan aan de combinatie van werk en privéleven. Het is daarom verheugd over de raadpleging van de sociale partners door de Commissie over dit thema en de inmiddels gedane voorstellen ter verbetering van de regels omtrent moederschapsverlof (21) en voor meer rechten voor zelfstandig werkzame vrouwen (22). Ook de suggestie van de Europese sociale partners om de richtlijn inzake ouderschapsverlof te herzien, stemt het EESC tevreden.
4.16 De gemeenschappelijke regels ter bevordering van gelijkheid en actieve integratie, ter ondersteuning van gehandicapten en ter bestrijding van sociale uitsluiting moeten in de ogen van het EESC worden aangevuld met versterkte, actieve beleidsmaatregelen, onder meer om ouderen, kansarmen en werklozen aan het werk te helpen. Ook aan armoedebestrijding dient prioriteit te worden gegeven. Daarbij moet bijzondere aandacht worden geschonken aan vrouwen en alleenstaande ouders. Tegelijk zou werk moeten worden gemaakt van effectievere beleidsmaatregelen voor een evenwichtige integratie van migranten. Het EESC kan via zijn waarnemingspost voor de arbeidsmarkt zelf actief aan één en andere bijdragen.
5. Instrumenten
5.1 De EU heeft de voorbije decennia wettelijke minimumnormen vastgesteld voor de gelijke behandeling van mannen en vrouwen, ter voorkoming van discriminatie, inzake bepaalde arbeidsomstandigheden en voor de collectieve behartiging van de belangen van werknemers. Deze voorschriften vormen een essentieel onderdeel van het Europees sociaal beleid. Hoewel op dit vlak de laatste tijd weer enige vooruitgang is geboekt, kan er nog veel worden verbeterd.
5.2 Het EESC zou graag zien dat gebruik wordt gemaakt van alle beschikbare instrumenten uit het sociaal beleid (wetgeving, open coördinatiemethode en op zichzelf staande overeenkomsten met de sociale partners). Per vraagstuk zou het meest geschikte instrument moeten worden gekozen. Feit is dat veel zaken helemaal nog niet op Europees niveau zijn geregeld (zoals loondoorbetaling bij ziekte, de hoedanigheid van werknemer of overplaatsingsbescherming) en andere slechts gedeeltelijk (zoals de combinatie van werk en gezinsleven of ontslagbescherming).
5.3 Belangrijk is hoe dan ook dat bestaande wetten en regels adequaat worden omgezet in nationaal recht, en toegepast en gehandhaafd worden. Wat dit betreft is het EESC het met de Commissie eens. Het is tevens zaak dat de lidstaten, als zij minimumnormen omzetten, de verwezenlijking van die normen niet als einddoel beschouwen, maar als eerste stap op weg naar daadwerkelijke verbetering van leef- en werkomstandigheden. Voor een goede omzetting van EU-wetgeving zijn adequate en geschikte instrumenten nodig en is ondersteuning een vereiste, met name op grensoverschrijdende beleidsterreinen. Dit bleek overduidelijk bij de omzetting en toepassing van de detacheringsrichtlijn (23), waarvoor de simpele oproep om samen te werken niet volstaat, maar juist bindende Europese randvoorwaarden nodig zijn. In dit verband moet extra aandacht worden geschonken aan de formulering van doeltreffende maatregelen, met name op grensoverschrijdend vlak.
5.4 De intersectorale, sectorale en grensoverschrijdende sociale dialoog is zowel op Europees als nationaal niveau nog altijd één van de belangrijkste pijlers van het Europees sociaal model. Werkgevers en vakbonden spelen een sleutelrol in sociale kwesties, aangezien zij de drijvende kracht zijn achter economische en sociale vooruitgang (24).
5.5 De dialoog van de maatschappelijke organisaties — die zeker niet moet worden verward met de sociale dialoog — zal in de toekomst ook een belangrijke pijler worden. Het zal nog een enorme uitdaging zijn om burgers en maatschappelijke organisaties op alle niveaus bij de totstandbrenging van een sociaal Europa te betrekken (25).
5.6 Het EESC is met de Commissie van mening dat het potentieel van de open coördinatiemethode moet worden vergroot en in dit verband zowel kwantitatieve als kwalitatieve doelstellingen zouden moeten worden gebruikt. De open coördinatiemethode zou vaker op lokaal niveau moeten worden toegepast, in lijn met de participatieve bottom-upbenadering, om te zorgen voor de noodzakelijke coördinatie tussen partners en beleidsmaatregelen (26). Verder wordt aanbevolen het Europees Parlement meer bij de open coördinatiemethode te betrekken, teneinde die methode democratischer te maken.
5.7 Het EESC staat ten slotte positief tegenover de ontwikkeling van doelstellingen ter bevordering van het welzijn die niet alleen op het BBP per inwoner zijn gebaseerd. Zulke doelstellingen kunnen helpen om de overwegend economische analyse van de prestaties van landen te nuanceren (27).
Brussel, 14 januari 2009
De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité
Mario SEPI
(1) Zie paragraaf 2.9 van het in mei 2008 verschenen onderzoeksverslag „Expectations of European citizens regarding the social reality in 20 years' time”, Flash Eurobarometer Series #227.
(2) COM(2008) 412 final, Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's — Vernieuwde sociale agenda: kansen, toegang en solidariteit in het Europa van de 21e eeuw.
(3) EESC-advies over „Een nieuw Europees sociaal actieprogramma”, rapporteur Olsson, PB C 27 van 3.2.2009, par. 4.1, blz. 99.
(4) Zie het EESC-advies over „Flexizekerheid (collectieve onderhandelingen en de rol van de sociale dialoog)”, rapporteur Janson, PB C 256 van 27 oktober 2007, par. 1.4, blz. 108.
(5) Zie in dit verband de door het EESC voorgestelde reeks maatregelen om jonge mensen andere toekomstperspectieven dan een vooruitzicht op precair werk te bieden, initiatiefadvies van CESE over „Arbeidskansen voor prioritaire categorieën”, hoofdstuk 5 „Effectieve bestrijding van de jeugdwerkloosheid”, PB C 256 van 27 oktober 2007, blz. 93.
(6) Zie het EESC-advies over microkrediet, rapporteur Pezzini, CESE, PB C 77 van 31.3.2009, blz. 23.
(7) Zie het EESC-advies over „De ondernemersgeest en de agenda van Lissabon”, rapporteur Sharma, corapporteur Olsson, PB C 44 van 16 februari 2008, par. 1.1, blz. 84.
(8) Zie het EESC-advies over de werkgelegenheidsrichtsnoeren, rapporteur Greif, CESE, PB C 162 van 25 juni 2008, par. 2.1, blz. 92.
(9) Besluit nr. 1672/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 2006 tot vaststelling van een communautair programma voor werkgelegenheid en maatschappelijke solidariteit — Progress, PB L 315 van 15 november 2006.
(10) Mededeling van de Europese Commissie over de sociale agenda, 9 februari 2005, COM(2005) 33 final.
(11) Gewijzigd voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 2003/88/EG betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd, COM(2005) 246 final.
(12) Gewijzigd voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de arbeidsvoorwaarden van uitzendkrachten, COM(2002) 701 final.
(13) Zaak C-341/05: Laval un Partneri Ltd/Svenska Byggnadsarbetareförbundet (Zweedse bouwbond).
(14) Zaak C-438/05: International Transport Workers' Federation e.a./Viking Line ABP e.a.
(15) Zaak C-346/06: Dirk Rüffert, als curator van Objekt und Bauregie GmbH & Co. KG/Land Niedersachsen.
(16) De emigratie uit een land van goed opgeleide of talentvolle mensen.
(17) Zie het EESC-advies over „Een interne markt voor het Europa van de 21e eeuw”, rapporteur Cassidy, corapporteurs Hencks en Cappellini, PB C 77 van 31.3.2009, blz. 15, parr. 1.13 en 1.15.
(18) Zie paragraaf 2.9 van het in mei 2008 verschenen onderzoeksverslag „Expectations of European citizens regarding the social reality in 20 years' time”, Flash Eurobarometer Series #227. Onderzoek uitgevoerd door de Hongaarse organisatie Gallup in opdracht van het DG Werkgelegenheid.
(19) Zie paragraaf 5.6 uit COM(2008) 412 final.
(20) EESC-advies over het „Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 2003/88/EG betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd”, rapporteur Engelen-Kefer, PB C 267 van 27 oktober 2005, blz. 16.
(21) Voorstel van 3 oktober 2008 tot wijziging van Richtlijn 92/85/EG, COM(2008) 600/4.
(22) Voorstel van 3 oktober 2008 voor een richtlijn betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van zelfstandig werkzame mannen en vrouwen en tot intrekking van Richtlijn 86/613/EEG, COM(2008) 636 final.
(23) Richtlijn 96/71/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 1996 betreffende de terbeschikkingstelling van werknemers met het oog op het verrichten van diensten, PB L 018 van 21 januari 1997.
(24) Zie het EESC-advies van 9 juli 2008 over „Een nieuw Europees sociaal actieprogramma”, rapporteur Olsson, PB C 27 van 3.2.2009, blz. 99, par. 5.6.
(25) Zie het EESC-advies van 9 juli 2008 over „Een nieuw Europees sociaal actieprogramma”, rapporteur Olsson, PB C 27 van 3.2.2009, blz. 99, par. 5.7.
(26) Zie het EESC-advies van 9 juli 2008 over „Een nieuw Europees sociaal actieprogramma”, rapporteur Olsson, PB C 27 van 3.2.2009, blz. 99, par. 7.9.3.
(27) Zie het EESC-advies van 9 juli 2008 over „Een nieuw Europees sociaal actieprogramma”, rapporteur Olsson, PB C 27 van 3.2.2009, blz. 99, par. 7.9.2.