Valige katsefunktsioonid, mida soovite proovida

See dokument on väljavõte EUR-Lexi veebisaidilt.

Dokument 52008XC0530(07)

Toelichtingen op de gecombineerde nomenclatuur van de Europese Gemeenschappen

PB C 133 van 30.5.2008, lk 1—402 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

30.5.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 133/1


TOELICHTINGEN OP DE GECOMBINEERDE NOMENCLATUUR VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN

(2008/C 133/01)

gepubliceerd op grond van artikel 9, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad van 23 juli 1987 met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief  (1)

INHOUD

Voorwoord

A.

Algemene regels voor de interpretatie van de gecombineerde nomenclatuur

C.

Algemene bepalingen die zowel op de nomenclatuur als op het douanerecht betrekking hebben

Afdeling I

Levende dieren en producten van het dierenrijk

1

Levende dieren

2

Vlees en eetbare slachtafvallen

3

Vis, schaaldieren, weekdieren en andere ongewervelde waterdieren

4

Melk en zuivelproducten; vogeleieren; natuurhonig; eetbare producten van dierlijke oorsprong, elders genoemd noch elders onder begrepen

5

Andere producten van dierlijke oorsprong, elders genoemd noch elders onder begrepen

Afdeling II

Producten van het plantenrijk

6

Levende planten en producten van de bloementeelt

7

Groenten, planten, wortels en knollen, voor voedingsdoeleinden

8

Fruit; schillen van citrusvruchten en van meloenen

9

Koffie, thee, maté en specerijen

10

Granen

11

Producten van de meelindustrie; mout; zetmeel; inuline; tarwegluten

12

Oliehoudende zaden en vruchten; allerlei zaden, zaaigoed en vruchten; planten voor industrieel en voor geneeskundig gebruik; stro en voeder

13

Gommen, harsen en andere plantensappen en plantenextracten

14

Stoffen voor het vlechten en andere producten van plantaardige oorsprong, elders genoemd noch elders onder begrepen

Afdeling III

Vetten en oliën (dierlijke en plantaardige) en dissociatieproducten daarvan; bewerkt spijsvet; was van dierlijke of van plantaardige oorsprong

15

Vetten en oliën (dierlijke en plantaardige) en dissociatieproducten daarvan; bewerkt spijsvet; was van dierlijke of van plantaardige oorsprong

Afdeling IV

Producten van de voedselindustrie; dranken, alcoholhoudende vloeistoffen en azijn; tabak en tot verbruik bereide tabakssurrogaten

16

Bereidingen van vlees, van vis, van schaaldieren, van weekdieren of van andere ongewervelde waterdieren

17

Suiker en suikerwerk

18

Cacao en bereidingen daarvan

19

Bereidingen van graan, van meel, van zetmeel of van melk; gebak

20

Bereidingen van groenten, van vruchten en van andere plantendelen

21

Diverse producten voor menselijke consumptie

22

Dranken, alcoholhoudende vloeistoffen en azijn

23

Resten en afval van de voedselindustrie; bereid voedsel voor dieren

24

Tabak en tot verbruik bereide tabakssurrogaten

Afdeling V

Minerale producten

25

Zout; zwavel; aarde en steen; gips, kalk en cement

26

Ertsen, slakken en assen

27

Minerale brandstoffen, aardolie en distillatieproducten daarvan; bitumineuze stoffen; minerale was

Afdeling VI

Producten van de chemische en van de aanverwante industrieën

28

Anorganische chemische producten; anorganische of organische verbindingen van edele metalen, van radioactieve elementen, van zeldzame aardmetalen en van isotopen

29

Organische chemische producten

30

Farmaceutische producten

31

Meststoffen

32

Looi- en verfextracten; looizuur (tannine) en derivaten daarvan; pigmenten en andere kleur- en verfstoffen; verf en vernis; mastiek; inkt

33

Etherische oliën en harsaroma's; parfumerieën, toiletartikelen en cosmetische producten

34

Zeep, organische tensioactieve producten; wasmiddelen, smeermiddelen, kunstwas, bereide was, poets- en onderhoudsmiddelen, kaarsen en dergelijke artikelen, modelleerpasta's, tandtechnische waspreparaten en tandtechnische preparaten op basis van gebrand gips

35

Eiwitstoffen; gewijzigd zetmeel; lijm; enzymen

36

Kruit en springstoffen; pyrotechnische artikelen; lucifers; vonkende legeringen; ontvlambare stoffen

37

Producten voor fotografie en cinematografie

38

Diverse producten van de chemische industrie

Afdeling VII

Kunststof en werken daarvan; rubber en werken daarvan

39

Kunststof en werken daarvan

40

Rubber en werken daarvan

Afdeling VIII

Huiden, vellen, leder en pelterijen, lederwaren en bontwerk; zadel- en tuigmakerswerk; reisartikelen, handtassen en dergelijke bergingsmiddelen; werken van darmen

41

Huiden en vellen (andere dan pelterijen), alsmede leder

42

Lederwaren; zadel- en tuigmakerswerk; reisartikelen, handtassen en dergelijke bergingsmiddelen; werken van darmen

43

Pelterijen en bontwerk; namaakbont

Afdeling IX

Hout, houtskool en houtwaren; kurk en kurkwaren; vlechtwerk en mandenmakerswerk

44

Hout, houtskool en houtwaren

45

Kurk en kurkwaren

46

Vlechtwerk en mandenmakerswerk

Afdeling X

Houtpulp en pulp van andere cellulosehoudende vezelstoffen; papier en karton voor het terugwinnen (resten en afval); papier en karton, alsmede artikelen daarvan

47

Houtpulp en pulp van andere cellulosehoudende vezelstoffen; papier en karton voor het terugwinnen (resten en afval)

48

Papier en karton; cellulose-, papier- en kartonwaren

49

Artikelen van de uitgeverij, van de pers of van een andere grafische industrie; geschreven of getypte teksten en plannen

Afdeling XI

Textielstoffen en textielwaren

50

Zijde

51

Wol, fijn haar en grof haar; garens en weefsels van paardenhaar (crin)

52

Katoen

53

Andere plantaardige textielvezels; papiergarens en weefsels daarvan

54

Synthetische of kunstmatige filamenten; strippen en artikelen van dergelijke vorm, van synthetische of van kunstmatige textielstoffen

55

Synthetische of kunstmatige stapelvezels

56

Watten, vilt en gebonden textielvlies; speciale garens; bindgaren, touw en kabel, alsmede werken daarvan

57

Tapijten

58

Speciale weefsels; getufte textielstoffen; kant; tapisserieën; passementwerk; borduurwerk

59

Weefsels, geïmpregneerd, bekleed, bedekt of met inlagen; technische artikelen van textielstoffen

60

Brei- en haakwerk aan het stuk

61

Kleding en kledingtoebehoren, van brei- of haakwerk

62

Kleding en kledingtoebehoren, andere dan van brei- of haakwerk

63

Andere geconfectioneerde artikelen van textiel; stellen of assortimenten; oude kleren en dergelijke; lompen en vodden

Afdeling XII

Schoeisel, hoofddeksels, paraplu's, parasols, wandelstokken, zitstokken, zwepen, rijzwepen, alsmede delen daarvan; geprepareerde veren en artikelen van veren; kunstbloemen; werken van mensenhaar

64

Schoeisel, beenkappen en dergelijke artikelen; delen daarvan

65

Hoofddeksels en delen daarvan

66

Paraplu's, parasols, wandelstokken, zitstokken, zwepen, rijzwepen, alsmede delen daarvan

67

Geprepareerde veren en geprepareerd dons en artikelen van veren of van dons; kunstbloemen; werken van mensenhaar

Afdeling XIII

Werken van steen, van gips, van cement, van asbest, van mica en van dergelijke stoffen; keramische producten; glas en glaswerk

68

Werken van steen, van gips, van cement, van asbest, van mica en van dergelijke stoffen

69

Keramische producten

70

Glas en glaswerk

Afdeling XIV

Echte en gekweekte parels, edelstenen en halfedelstenen, edele metalen en metalen geplateerd met edele metalen, alsmede werken daarvan; fancybijouterieën; munten

71

Echte en gekweekte parels, edelstenen en halfedelstenen, edele metalen en metalen geplateerd met edele metalen, alsmede werken daarvan; fancybijouterieën; munten

Afdeling XV

Onedele metalen en werken daarvan

72

Gietijzer, ijzer en staal

73

Werken van gietijzer, van ijzer en van staal

74

Koper en werken van koper

75

Nikkel en werken van nikkel

76

Aluminium en werken van aluminium

77

(Gereserveerd voor eventueel toekomstig gebruik in het geharmoniseerde systeem)

78

Lood en werken van lood

81

Andere onedele metalen; cermets; werken van deze stoffen

82

Gereedschap; messenmakerswerk, lepels en vorken, van onedel metaal; delen van deze artikelen van onedel metaal

83

Allerlei werken van onedele metalen

Afdeling XVI

Machines, toestellen en elektrotechnisch materieel, alsmede delen daarvan; toestellen voor het opnemen of het weergeven van geluid, voor het opnemen of het weergeven van beelden en geluid voor televisie, alsmede delen en toebehoren van deze toestellen

84

Kernreactoren, stoomketels, machines, toestellen en mechanische werktuigen, alsmede delen daarvan

85

Elektrische machines, apparaten, uitrustingsstukken, alsmede delen daarvan; toestellen voor het opnemen of het weergeven van geluid, toestellen voor het opnemen of het weergeven van beelden en geluid voor televisie, alsmede delen en toebehoren van deze toestellen

Afdeling XVII

Vervoermaterieel

86

Rollend en ander materieel voor spoor- en tramwegen, alsmede delen daarvan; mechanische (elektromechanische daaronder begrepen) signaal- en waarschuwingstoestellen voor het verkeer

87

Automobielen, tractors, rijwielen, motorrijwielen en andere voertuigen voor vervoer over land, alsmede delen en toebehoren daarvan

88

Luchtvaart en ruimtevaart

89

Scheepvaart

Afdeling XVIII

Optische instrumenten, apparaten en toestellen; instrumenten, apparaten en toestellen, voor de fotografie en de cinematografie; meet-, verificatie-, controle- en precisie-instrumenten, -apparaten en -toestellen; medische en chirurgische instrumenten, apparaten en toestellen; uurwerken; muziekinstrumenten; delen en toebehoren van deze instrumenten, apparaten en toestellen

90

Optische instrumenten, apparaten en toestellen; instrumenten, apparaten en toestellen, voor de fotografie en de cinematografie; meet-, verificatie-, controle- en precisie-instrumenten, -apparaten en -toestellen; medische en chirurgische instrumenten, apparaten en toestellen; delen en toebehoren van deze instrumenten, apparaten en toestellen

91

Uurwerken

92

Muziekinstrumenten; delen en toebehoren van muziekinstrumenten

Afdeling XIX

Wapens en munitie; delen en toebehoren daarvan

93

Wapens en munitie; delen en toebehoren daarvan

Afdeling XX

Diverse goederen en producten

94

Meubelen (ook voor medisch of voor chirurgisch gebruik); artikelen voor bedden en dergelijke artikelen; verlichtingstoestellen, elders genoemd noch elders onder begrepen; lichtreclames, verlichte aanwijzingsborden en dergelijke artikelen; geprefabriceerde bouwwerken

95

Speelgoed, spellen, artikelen voor ontspanning en sportartikelen; delen en toebehoren daarvan

96

Diverse werken

Afdeling XXI

Kunstvoorwerpen, voorwerpen voor verzamelingen en antiquiteiten

97

Kunstvoorwerpen, voorwerpen voor verzamelingen en antiquiteiten

VOORWOORD

Bij Verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad van 23 juli 1987 met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief (2) werd een nomenclatuur ingesteld die bekend is als de „gecombineerde nomenclatuur” of afgekort de „GN”, gebaseerd op het Internationaal Verdrag betreffende het geharmoniseerde systeem inzake de omschrijving en de codering van goederen (3), bekend als het „geharmoniseerde systeem” of afgekort het „GS”.

Het GS werd aangevuld door zijn eigen toelichtingen (GS-toelichtingen). Deze toelichtingen worden in het Engels en het Frans uitgegeven en bijgehouden door de:

WERELDDOUANEORGANISATIE

Internationale Douaneraad (IDR)

Marktstraat 30

B-1210 Brussel.

Uit hoofde van de artikelen 9, lid 1, onder a), tweede streepje, en 10 van Verordening (EEG) nr. 2658/87 stelt de Commissie na bestudering door de afdeling Tarief- en statistieknomenclatuur van het Comité douanewetboek toelichtingen bij de gecombineerde nomenclatuur (GN-toelichtingen) vast. Hoewel de GN-toelichtingen kunnen refereren aan de GS-toelichtingen nemen zij niet de plaats van laatstgenoemde toelichtingen in, doch moeten zij als complementair worden aangemerkt en in samenhang met deze toelichtingen worden gebruikt.

Deze versie van de GN-toelichtingen omvat die welke zijn gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie, serie C, tot en met 11 april 2008 (4), en vervangt deze indien nodig. De GN-toelichtingen die na die datum in het Publicatieblad, serie C, worden gepubliceerd, blijven van kracht en zullen bij de herziening van de GN-toelichtingen hierin worden opgenomen.

Bovendien zijn de GN-codes voor de posten en onderverdelingen waarnaar wordt verwezen een weergave van die codes van de gecombineerde nomenclatuur voor 2008 die in Verordening (EG) nr. 1214/2007 van de Commissie (5) zijn vermeld.

A. Algemene regels voor de interpretatie van de gecombineerde nomenclatuur

Algemene regel 5 b)

Verpakkingsmiddelen die normaal worden gebruikt bij het in de handel brengen van dranken, jam, mosterd, specerijen, enz., worden ingedeeld met de goederen die zij bevatten, ook indien zij klaarblijkelijk geschikt zijn voor herhaald gebruik.


C. Algemene bepalingen die zowel op de nomenclatuur als op het douanerecht betrekking hebben

Algemene bepaling 3

1.

Onder de term „werkdagen”, die wordt gebruikt in artikel 18, leden 1 en 2, van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad (6), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 82/97 van het Europees Parlement en de Raad (7), wordt verstaan alle andere dagen dan zaterdagen, zondagen en de dagen die vrije dagen zijn voor de diensten van de Europese Commissie gevestigd te Brussel.

2.

De in artikel 18, lid 1, van voornoemde verordening bedoelde koers om de euro in de nationale munten om te rekenen, te gebruiken indien er geen bekendmaking heeft plaatsgevonden in het Publicatieblad van de Europese Unie op de voorlaatste werkdag van de maand of de voorlaatste werkdag vóór de 15e van de maand, is de koers die het laatst werd bekendgemaakt voor deze voorlaatste werkdag van de maand respectievelijk vóór de 15e van de maand.

AFDELING I

LEVENDE DIEREN EN PRODUCTEN VAN HET DIERENRIJK

HOOFDSTUK 1

LEVENDE DIEREN

0101

Levende paarden, ezels, muildieren en muilezels

0101 90 11 en 0101 90 19

paarden

Wilde paarden, zoals het Przewalski-paard of de tarpan (Mongolië), worden ingedeeld onder deze onderverdelingen. Daarentegen vallen zebra's (Equus zebra, Equus grevyi, Equus burchelli, Equus quagga, enz.), ofschoon zij tot de familie der paardachtigen behoren, onder onderverdeling 0106 19 90.

Kruisingen tussen paardemerrie en zebra vallen onder onderverdeling 0106 19 90.

0101 90 30

ezels

Tot deze onderverdeling behoren zowel de huisdieren als alle andere ezels. Van de andere ezels kunnen worden genoemd, bijvoorbeeld de koelan of dziggetal uit Mongolië, de kiang uit Tibet, de onager alsmede de paardezel of halfezel (Equus hemionus).

Kruisingen tussen ezel en zebra vallen onder onderverdeling 0106 19 90.

0101 90 90

muildieren en muilezels

Tot deze onderverdeling behoren de dieren omschreven in de laatste alinea van de GS-toelichting op post 0101.

0102

Levende runderen

0102 90 05 t/m 0102 90 79

huisdieren

Deze onderverdelingen omvatten alle runderen (buffels daaronder begrepen) van de geslachten „Bos” en „Bubalus”, die tot de huisdieren behoren, ongeacht het doel waarvoor zij zijn bestemd (gebruiksvee, veeteelt, vetweiderij, fokkerij, slacht, enz.) met uitzondering evenwel van fokdieren van zuiver ras (onderverdelingen 0102 10 10 t/m 0102 10 90).

Deze onderverdelingen omvatten bijvoorbeeld de dieren omschreven in de eerste alinea, de punten 1, 2 en 7, van de GS-toelichting op post 0102.

0102 90 90

andere

Deze onderverdeling omvat alle runderen (buffels daaronder begrepen) die geen huisdieren zijn. Deze onderverdeling omvat bijvoorbeeld de dieren omschreven in de eerste alinea, de punten 3, 4, 5 en 6, van de GS-toelichting op post 0102 en de muskusos of schaapos (Ovibos moschatus).

Yaks en bizons bezitten 14 paar ribben, terwijl alle overige runderen (buffels daaronder begrepen) er slechts 13 paar hebben.

0103

Levende varkens

0103 91 90

andere

Van de levende varkens die geen huisdieren zijn, kunnen worden genoemd:

1.

het wilde zwijn of ever (Sus scrofa);

2.

het Afrikaanse wilde varken of wratzwijn (Phacochoerus aethiopicus), het rivierzwijn of penseel(oor-)zwijn (Potamochoerus porcus) en het Afrikaanse zwarte bosvarken of woudzwijn (Hylochoerus);

3.

het hertzwijn of babiroesa (Babyroussa babyrussa);

4.

de pekari's (Dicotyles tajacu).

0103 92 90

andere

Zie de toelichting op onderverdeling 0103 91 90.

0104

Levende schapen en geiten

0104 10 10 t/m 0104 10 80

schapen

Deze onderverdelingen omvatten bijvoorbeeld de tot de huisdieren behorende schapen (Ovis aries), de verschillende moeflonvariëteiten, zoals de Europese moeflon (Ovis musimon), het Canadese dikhoornschaap (Ovis canadensis), de Aziatische moeflon, het steppeschaap of urial (Ovis orientalis), het argalischaap uit Pamir (Ovis ammon), alsmede het manenschaap (Ammotragus lervia), ofschoon dit dichter bij de geiten staat.

0104 20 10 en 0104 20 90

geiten

Deze onderverdelingen omvatten bijvoorbeeld de tot de huisdieren behorende geiten, de steenbok (Capra ibex) en de bezoargeit (Capra aegagrus of Capra hircus).

Daarentegen behoren niet tot deze onderverdelingen, doch tot onderverdeling 0106 19 90: het muskusdier 19 Moschus moschiferos), de dorcas-gazelle (Hyemoschus) en het Aziatische dwerghert of kantjil (Tragulus). Hetzelfde geldt voor de zogenaamde geitantilopen, die tussen de geiten en de antilopen in staan (de Himalaya-tahr of Hemitragus, de gems of klipgeit, enz.).

0105

Levend pluimvee (hanen, kippen, eenden, ganzen, kalkoenen en parelhoenders)

Als pluimvee worden alleen aangemerkt de in de omschrijving van deze post genoemde levende huisdieren, kapoenen daaronder begrepen, alsmede hun jongen, ongeacht of zij voor de leg, om het vlees, om de veren dan wel voor enig ander doel worden gefokt (bijvoorbeeld om te dienen als siervogels in volières, parken of vijvers).

Wilde vogels (bijvoorbeeld wilde kalkoenen — Meleagris gallopavo), ofschoon zij kunnen worden gefokt en geslacht op soortgelijke wijze als bij pluimvee gebruikelijk is, worden ingedeeld onder onderverdeling 0106 39 90.

Tamme duiven worden ingedeeld onder onderverdeling 0106 39 10.

0106

Andere levende dieren

0106 19 10

tamme konijnen

Deze onderverdeling omvat slechts tamme konijnen. Zij worden gefokt voor het vlees, het haar of de vacht (bijvoorbeeld het angorakonijn) of voor enig ander doel.

0106 19 90

andere

Deze onderverdeling omvat alle levende zoogdieren met uitzondering van paarden, ezels, muildieren en muilezels (post 0101), runderen (post 0102), varkens (post 0103), schapen en geiten (post 0104), primaten (onderverdeling 0106 11 00), walvissen, dolfijnen, bruinvissen, lamantijnen en doejongs (onderverdeling 0106 12 00) en tamme konijnen (onderverdeling 0106 19 10).

Van de tot deze onderverdeling behorende zoogdieren kunnen worden genoemd:

1.

het wilde konijn (Oryctolagus cuniculus) en de haas;

2.

het hert, het damhert, de ree, de gems of klipgeit (Rupicapra rupicapra), de Europese eland — ook wel Amerikaanse of Canadese eland genoemd — (Alces alces), de elandantilope (Taurotragus), de geitantilope (de goral (Naemorhedus), de Himalaya-tahr of Hemitragus, enz.) en de gewone antilope;

3.

de leeuw, de tijger, de beer, de neushoorn (rinoceros), het nijlpaard, de olifant, de giraffe, de okapi, de kangoeroe, de zebra's, enz.;

4.

de kameel, de dromedaris en andere kameelachtigen (de lama, de alpaca, de guanaco, de vigogne);

5.

de eekhoorn, de vos, de nerts, de marmot, de bever, de muskus- of bisamrat, de nutria of moerasbever, het Guinees biggetje;

6.

het rendier;

7.

honden en katten.

0106 20 00

reptielen (slangen en zeeschildpadden daaronder begrepen)

Deze onderverdeling omvat alle reptielen zoals slangen, hagedissen, krokodillen en schildpadden (landschildpadden, zee- en zoetwaterschildpadden).

0106 39 10

duiven

Deze onderverdeling omvat alle vogels die tot de familie der Columbidae behoren, zowel de wilde als de tamme duiven, ongeacht de bestemming van deze laatste (slachtduiven, sierduiven, postduiven).

Van de wilde duiven kunnen worden genoemd: de houtduif of woudduif (Columba palumbus), de holduif of hole(n)duif (Columba oenas), de rotsduif (Columba livia), de glansvlekduif (le pigeon bronzé d'Australie), de tortelduif (Streptopelitta turtur) en de lachduif (Streptopella risoria).

Bepaalde soorten die dichter bij de hoenderachtigen staan, zoals de manenduif of kraagduif (Coloenas nicobarica), de vruchtduif, de kroonduif (Goura coronata), de zandhoenders (Pteroclidae) en het steppehoen (Syrrhaptes paradoxus) zijn daarentegen van deze onderverdeling uitgezonderd en worden ingedeeld onder onderverdeling 0106 39 90.

0106 39 90

andere

Deze onderverdeling omvat alle levende vogels met uitzondering van pluimvee (post 0105), van roofvogels (onderverdeling 0106 31 00), van psittaciformes (papegaaiachtigen) (onderverdeling 0106 32 00) en van wilde en tamme duiven (onderverdeling 0106 39 10);

Van de tot deze onderverdeling behorende vogels kunnen worden genoemd:

1.

de wilde of grauwe gans (Anser anser), de rotgans (Branta bernicia), de bergeend (Tadorna tadorna), de gewone wilde eend of blokeend (Anas platyrhynchos), de krakeend (Anas stepera), de smient (Anas penelope), de pijlstaarteend (Anas acuta), de slobeend (Anas clypeata), de zomertaling (Anas querquedula), de wintertaling (Anas crecca), de rouw- of raafeend (Anas nigra), de eldereend (Somateria mollissima);

2.

zwanen en pauwen;

3.

patrijzen, fazanten, kwartels, houtsnippen, watersnippen, korhoenders, hazelhoenders, auerhanen, wilde enten, wilde ganzen, ortolanen (tuingorzen), lijsters, merels, leeuweriken;

4.

vinken, mezen, kanaries, kolibri's, enz.

0106 90 00

andere

Deze onderverdeling omvat:

1.

alle overige soorten levende dieren met uitzondering van vis, schaaldieren, weekdieren en andere ongewervelde waterdieren (hoofdstuk 3) en van culturen van micro-organismen (post 3002);

2.

bijen (de gewone of tamme honingbij — Apis mellifica — en de wilde bij), al dan niet in korven, kasten of andere bergingsmiddelen;

3.

zijderupsen, vlinders, schildvleugeligen (Coleoptera) en andere insecten;

4.

kikkers.

HOOFDSTUK 2

VLEES EN EETBARE SLACHTAFVALLEN

Algemene opmerkingen

1.

Vlees en slachtafvallen die geschikt zijn voor menselijke consumptie blijven ook onder dit hoofdstuk ingedeeld, indien zij bestemd zijn voor de vervaardiging van diervoeders.

2.

Voor de draagwijdte van de termen „vlees” en „slachtafvallen” in de zin van dit hoofdstuk wordt verwezen naar de algemene opmerkingen van de GS-toelichting op dit hoofdstuk.

3.

Met betrekking tot de staat waarin vlees en slachtafvallen van dit hoofdstuk kunnen voorkomen (vers, gekoeld, bevroren, gezouten, gepekeld, gedroogd of gerookt) wordt eveneens verwezen naar de algemene opmerkingen van de GS-toelichting op dit hoofdstuk. Er wordt bovendien op gewezen dat diepvriesvlees wordt gelijkgesteld met bevroren vlees. Hetzelfde geldt voor geheel of gedeeltelijk ontdooid vlees. Verder omvat de term „bevroren” niet alleen vlees dat in verse staat bevroren is, maar ook vlees dat eerst licht is gedroogd en vervolgens bevroren, mits de werkelijke verduurzaming voornamelijk het gevolg is van het bevriezen.

4.

Zie voor het onderscheid tussen vlees en slachtafvallen, bedoeld bij dit hoofdstuk, en de producten bedoeld bij hoofdstuk 16 eveneens de algemene opmerkingen van de GS-toelichting op dit hoofdstuk. Rauw vlees en rauwe slachtafvallen, gehakt doch niet verder bereid, die, alleen om het hanteren en het vervoer ervan te vergemakkelijken, in een folie van kunststof zijn verpakt (ook indien in worstvorm), blijven evenwel onder dit hoofdstuk ingedeeld.

5.

Voor het maken van onderscheid tussen delen zonder been en delen met been worden kraakbeen en pezen niet als been aangemerkt.

Aanvullende aantekening (GN) 2 C

Voor de toepassing van de aanvullende aantekening (GN) 2, letter C, op dit hoofdstuk wordt, voor wat betreft de twee verschillende technieken van versnijden en voor de begrippen „doorregen halsspek”, „kinnebakspek” en „kinnebakspek en doorregen halsspek tezamen”, verwezen naar de onderstaande afbeeldingen:

 

Image

 

Image

Aanvullende aantekening (GN) 6 a)

Voor de toepassing van deze aanvullende aantekening (GN) wordt zout niet aangemerkt als een kruid.

Zie ook aanvullende aantekening (GN) 7 op dit hoofdstuk.


0201

Vlees van runderen, vers of gekoeld

Onder deze post valt slechts vers of gekoeld vlees van de dieren bedoeld bij post 0102.

Voor de toepassing van de definities van de voorvoeten en achtervoeten gelden als:

a)

hals: het halsgedeelte met spieren en de zeven halve halswervels;

b)

schouder: het gedeelte van elk der voorste ledematen dat schouderblad, opperarmbeen, spaakbeen en ellepijp alsmede de spieren om deze beenderen omvat;

c)

lendestuk (harst): de dikke en de dunne lendenen, de laatste al dan niet de slip van de lendenen bevattende.

0201 10 00

hele en halve dieren

De begrippen „het hele dier” en „het halve dier” zijn omschreven in aanvullende aantekening (GN) 1, letter A, onder a) en b), op dit hoofdstuk. Het is toegestaan de doornuitsteeksels van de eerste acht of negen rugwervels beurtelings bij het linker en het rechter halve dier te laten.

0201 20 20

„compensated quarters”

Het begrip „compensated quarters” is omschreven in aanvullende aantekening (GN) 1, letter A, onder c), op dit hoofdstuk.

0201 20 30

voorvoeten en voorspannen

De begrippen „voorvoet” en „voorspan” zijn omschreven in aanvullende aantekening (GN) 1, letter A, onder d) en e), op dit hoofdstuk. Hieruit volgt dat bijvoorbeeld het voorste deel van het halve dier dat wel alle daartoe behorende beenderen, doch minder dan vier ribben omvat of waaraan de hals of de schouder ontbreekt, of het voorste deel waarvan een been, bijvoorbeeld de atlaswervel, verwijderd is, niet onder deze onderverdeling valt, maar onder de onderverdeling 0201 20 90.

0201 20 50

achtervoeten en achterspannen

De begrippen „achtervoet” en „achterspan”, zijn omschreven in aanvullende aantekening (GN) 1, letter A, onder f) en g), op dit hoofdstuk. Zoals uit deze aanvullende aantekening volgt, valt bijvoorbeeld het achterste deel van het halve dier dat wel alle daartoe behorende beenderen, doch minder dan drie ribben omvat of waaraan de stomp of het lendestuk (harst) ontbreekt, niet onder deze onderverdeling, maar onder de onderverdeling 0201 20 90. Niettemin blijven achtervoeten zonder nieren, niervet en/of zonder de vang of vanglap als achtervoeten ingedeeld.

0201 20 90

andere

Deze onderverdeling omvat met name de schouder, de stomp en de dunne lende of lendepunt, niet uitgebeend. Hiertoe behoren eveneens de voorste en achterste delen van het halve dier (niet uitgebeend) die niet beantwoorden aan de definitie van de zogenaamde „compensated quarters” noch aan die van voor- of achtervoeten.

0201 30 00

zonder been

Deze onderverdeling omvat alle stukken vlees van runderen, vers of gekoeld, die volledig uitgebeend zijn, bijvoorbeeld filet en de vang of vanglap zonder been.

0202

Vlees van runderen, bevroren

Onder deze post valt slechts bevroren vlees van de dieren bedoeld bij post 0102.

0202 10 00

hele en halve dieren

De begrippen „het hele dier” en „het halve dier” zijn omschreven in aanvullende aantekening (GN) 1, letter A, onder a) en b), op dit hoofdstuk.

0202 20 10

„compensated quarters”

Het begrip „compensated quarters” is omschreven in aanvullende aantekening (GN) 1, letter A, onder c), op dit hoofdstuk.

0202 20 30

voorvoeten en voorspannen

De begrippen „voorvoet” en „voorspan” zijn omschreven in aanvullende aantekening (GN) 1, letter A, onder d) en e), op dit hoofdstuk.

0202 20 50

achtervoeten en achterspannen

De begrippen „achtervoet” en „achterspan” zijn omschreven in aanvullende aantekening (GN) 1, letter A, onder f) en g), op dit hoofdstuk.

0202 20 90

andere

De toelichting op onderverdeling 0201 20 90 is van overeenkomstige toepassing.

0202 30 50

als „crops”, „chucks and blades” en „briskets” aangeduide delen

De begrippen „crops”, „chucks and blades” en „briskets” zijn omschreven in aanvullende aantekening (GN) 1, letter A, onder h), op dit hoofdstuk.

0202 30 90

ander

Deze onderverdeling omvat alle bevroren stukken vlees van runderen, die volledig zijn uitgebeend, met uitzondering van vriesblokken bedoeld in onderverdeling 0202 30 10 en de delen bedoeld in onderverdeling 0202 30 50.

0203

Vlees van varkens, vers, gekoeld of bevroren

Onder deze post valt slechts het vlees van de dieren bedoeld bij post 0103.

Vlees van varkens, door de bevoegde Australische autoriteiten gecertificeerd als vlees van in Australië in het wild levende varkens, wordt aangemerkt als ander vlees dan vlees van huisdieren.

0203 11 10 t/m 0203 19 90

vers of gekoeld

Onder deze onderverdelingen valt slechts vers of gekoeld vlees van de dieren bedoeld bij post 0103.

0203 11 10

huisdieren

Het begrip „het hele of het halve dier” is omschreven in aanvullende aantekening (GN) 2, letter A, onder a), op dit hoofdstuk.

0203 12 11

hammen en delen daarvan

Het begrip „ham” is omschreven in aanvullende aantekening (GN) 2, letter A, onder b), op dit hoofdstuk.

Deze onderverdeling omvat eveneens schenkels (hamschijven) met been, van de achterpoot.

0203 12 19

schouders en delen daarvan

Het begrip „schouder” is omschreven in aanvullende aantekening (GN) 2, letter A, onder d), op dit hoofdstuk.

Deze onderverdeling omvat eveneens schouderribbetjes, ook wel borstkrabbetjes of „platte ribbetjes” genoemd, en schenkels (hamschijven) met been, van de voorpoot.

0203 19 11

voorstukken en delen daarvan

Het begrip „voorstuk” is omschreven in aanvullende aantekening (GN) 2, letter A, onder c), op dit hoofdstuk.

Schouderribbetjes, ook wel borstkrabbetjes of „platte ribbetjes” genoemd, zijn van deze onderverdeling uitgezonderd (onderverdeling 0203 12 19).

0203 19 13

karbonadestrengen en delen daarvan

Het begrip „karbonadestreng” is omschreven in aanvullende aantekening (GN) 2, letter A, onder e), op dit hoofdstuk.

Deze onderverdeling omvat eveneens rugribbetjes („loinribs”).

0203 19 15

buiken (buikspek) en delen daarvan

De begrippen „buik” en „delen” zijn omschreven in aanvullende aantekening (GN) 2, letter A, onder f), en letter B, eerste alinea, op dit hoofdstuk.

Delen van buiken worden hier slechts ingedeeld indien zij het zwoerd en het spek bevatten.

Buikribbetjes („spare ribs”) zonder het zwoerd en het spek zijn van deze onderverdeling uitgezonderd (onderverdeling 0203 19 59).

0203 19 59

ander

Buikribbetjes („spare ribs”) zonder het zwoerd en het spek behoren tot deze onderverdeling.

0203 19 90

ander

Onder deze onderverdeling valt slechts het vlees van andere varkens dan huisdieren, met name het vlees van wilde zwijnen, met uitzondering van hele en halve dieren, hammen, schouders en delen daarvan.

0203 21 10 t/m 0203 29 90

bevroren

De toelichtingen op de onderverdelingen 0203 11 10 t/m 0203 19 90, zowel de gemeenschappelijke als de afzonderlijke, zijn op deze onderverdelingen van overeenkomstige toepassing.

0204

Vlees van schapen of van geiten, vers, gekoeld of bevroren

Onder deze post valt slechts vers, gekoeld of bevroren vlees van de dieren bedoeld bij post 0104, dus zowel van huisdieren als van wilde dieren, doch vooral het vlees van schapen (huisdieren en moeflons) en steenbokken.

0204 10 00

hele en halve lammeren, vers of gekoeld

De begrippen „heel dier” en „half dier” zijn omschreven in aanvullende aantekening (GN) 3, letter A, onder a) en b), op dit hoofdstuk.

Zie voor de omschrijving van lamsvlees de aanvullende GS-toelichting op de onderverdelingen 0204 10 en 0204 30.

0204 21 00

hele en halve dieren

De begrippen „heel dier” en „half dier” zijn omschreven in aanvullende aantekening (GN) 3, letter A, onder a) en b), op dit hoofdstuk.

0204 22 10

voorstukken en halve voorstukken

De begrippen „voorstuk” en „half voorstuk” zijn omschreven in aanvullende aantekening (GN) 3, letter A, onder c) en d), op dit hoofdstuk.

0204 22 30

nierstukken en/of zadels en halve nierstukken en/of zadels

De begrippen „nierstuk en zadel”, „zadel”, „nierstuk”, „half nierstuk en zadel”, „half zadel” en „half nierstuk” zijn omschreven in aanvullende aantekening (GN) 3, letter A, onder e) en f), op dit hoofdstuk.

0204 22 50

achterstellen en halve achterstellen

De begrippen „achterstel” en „half achterstel” zijn omschreven in aanvullende aantekening (GN) 3, letter A, onder g) en h), op dit hoofdstuk.

0204 30 00

hele en halve lammeren, bevroren

De toelichting op onderverdeling 0204 10 00 is van overeenkomstige toepassing.

0204 41 00 t/m 0204 43 90

ander vlees van schapen, bevroren

De toelichtingen op de onderverdelingen 0204 21 00, 0204 22 10, 0204 22 30 en 0204 22 50 zijn van overeenkomstige toepassing op de onderverdelingen 0204 41 00, 0204 42 10, 0204 42 30 en 0204 42 50.

0204 50 11 t/m 0204 50 79

vlees van geiten

De begrippen „het hele dier” en „het halve dier” (onderverdelingen 0204 50 11 en 0204 50 51), „voorstuk” en „half voorstuk” (onderverdelingen 0204 50 13 en 0204 50 53), „nierstuk en zadel”, „zadel”, „nierstuk”, „half nierstuk en half zadel”, „half zadel” en „half nierstuk” (onderverdelingen 0204 50 15 en 0204 50 55), „achterstel” en „half achterstel” (onderverdelingen 0204 50 19 en 0204 50 59) zijn omschreven in de aanvullende aantekening (GN) 3, letter A, respectievelijk a) en b), c) en d), e) en f), g) en h), op dit hoofdstuk.

0206

Eetbare slachtafvallen van runderen, van varkens, van schapen, van geiten, van paarden, van ezels, van muildieren of van muilezels, vers, gekoeld of bevroren

Deze post omvat de slachtafvallen van de dieren bedoeld bij de posten 0101 t/m 0104. Slachtafvallen bestemd voor de vervaardiging van farmaceutische producten vallen slechts onder de betrokken onderverdelingen voor zover is voldaan aan de voorwaarden en bepalingen, vastgesteld door de bevoegde autoriteiten.

Zie eveneens de GS-toelichting op post 0206.

0206 10 10 t/m 0206 10 98

van runderen, vers of gekoeld

Deze onderverdelingen omvatten slechts verse of gekoelde slachtafvallen van de dieren bedoeld bij post 0102.

0206 10 95

longhaasjes en omlopen

Longhaasjes en omlopen zijn de gespierde delen van het middenrif.

0206 21 00 t/m 0206 29 99

van runderen, bevroren

Deze onderverdelingen omvatten bevroren slachtafvallen van de dieren bedoeld bij post 0102.

0206 30 00

van varkens, vers of gekoeld

Deze onderverdeling omvat slechts verse of gekoelde slachtafvallen van de dieren bedoeld bij post 0103.

De eerste alinea van de toelichting op onderverdeling 0206 49 00 is van overeenkomstige toepassing.

Deze onderverdeling omvat ook de poten en staarten, levers, nieren, harten, tongen, longen, het eetbare zwoerd, de hersenen en het darmscheil.

0206 41 00 en 0206 49 00

van varkens, bevroren

Deze onderverdelingen omvatten slechts bevroren slachtafvallen van de dieren bedoeld bij post 0103.

0206 49 00

andere

Deze onderverdeling omvat bijvoorbeeld koppen of halve koppen, met of zonder de hersenen, de wang of de tong, alsmede delen daarvan (aanvullende aantekening (GN) 2, letter C, op dit hoofdstuk). De delen van koppen zijn omschreven in de derde alinea van genoemde aanvullende aantekening.

Deze onderverdeling omvat ook de poten en staarten, nieren, harten, tongen, longen, het eetbare zwoerd, de hersenen en het darmscheil.

Deze onderverdeling omvat bijvoorbeeld slachtafvallen van wilde zwijnen.

0206 80 91

van paarden, van ezels, van muildieren en van muilezels

Deze onderverdeling omvat slechts verse of gekoelde slachtafvallen van de dieren bedoeld bij post 0101.

0206 80 99

van schapen en van geiten

Deze onderverdeling omvat slechts verse of gekoelde slachtafvallen van de dieren bedoeld bij post 0104.

0206 90 91

van paarden, van ezels, van muildieren en van muilezels

Deze onderverdeling omvat slechts bevroren slachtafvallen van de dieren bedoeld bij post 0101.

0206 90 99

van schapen en van geiten

Deze onderverdeling omvat slechts bevroren slachtafvallen van de dieren bedoeld bij post 0104.

0207

Vlees en eetbare slachtafvallen van pluimvee (bedoeld bij post 0105), vers, gekoeld of bevroren

0207 11 10

geplukt, ontdarmd, met kop en met poten (zogenaamde kippen 83 %)

Deze onderverdeling omvat voornamelijk hanen, kippen en kuikens, geplukt, met kop en met poten, ontdaan van de darmen, doch waaruit de overige ingewanden (onder meer de longen, de lever, de spiermaag, het hart, de eierstokken) niet verwijderd zijn.

0207 11 30

geplukt, schoongemaakt, zonder kop en zonder poten, doch met hals, met hart, met lever en met spiermaag (zogenaamde kippen 70 %)

Deze onderverdeling omvat in het bijzonder braadkuikens; dit zijn geplukte kuikens, zonder kop en zonder poten, doch met hals, waaruit alle ingewanden verwijderd zijn, maar waarin het hart, de lever en de spiermaag teruggelegd zijn.

0207 11 90

geplukt, schoongemaakt, zonder kop, zonder hals, zonder poten, zonder hart, zonder lever en zonder spiermaag (zogenaamde kippen 65 %), of in andere staat aangeboden

Deze onderverdeling omvat in het bijzonder braadkuikens; dit zijn geplukte kuikens, zonder kop en zonder poten, waaruit alle ingewanden verwijderd zijn. Deze onderverdeling omvat voorts hanen, kippen en kuikens, die worden aangeboden in een staat die niet overeenkomt met een van de aanbiedingsvormen genoemd in de onderverdelingen 0207 11 10 en 0207 11 30, bijvoorbeeld kippen die niet zijn geplukt en worden aangeboden met kop, poten en darmen.

0207 12 10 en 0207 12 90

niet in stukken gesneden, bevroren

De toelichtingen op de onderverdelingen 0207 11 30 en 0207 11 90 zijn van overeenkomstige toepassing.

0207 13 10

zonder been

Deze onderverdeling omvat het vlees van hanen, kippen en kuikens, waaruit de beenderen zijn verwijderd, ongeacht van welk deel van het lichaam dit vlees afkomstig is.

0207 13 20

helften en kwarten

Het begrip „helften” is omschreven in aanvullende aantekening (GN) 4, onder a) en b), op dit hoofdstuk.

Het begrip „kwarten” is omschreven in aanvullende aantekening (GN) 4, onder a) en c), op dit hoofdstuk. Deze onderverdeling omvat de achterste kwarten, bestaande uit de onderdij (scheenbeen en kuitbeen), de dij (bovendij), het achterste deel van de rug en het zadel of de stuit, alsmede de voorste kwarten, die in hoofdzaak bestaan uit de helft van de borst met de daarbijbehorende vleugel.

0207 13 30

hele vleugels, ook indien zonder spits

Het begrip „hele vleugels, ook indien zonder spits” is omschreven in aanvullende aantekening (GN) 4, onder a) en d), op dit hoofdstuk.

0207 13 40

ruggen; halzen; ruggen met halzen; staarten; vleugelspitsen

Zie aanvullende aantekening (GN) 4, onder a) en b), op dit hoofdstuk.

Onder deze onderverdeling vallen onder andere ruggen met halzen, bestaande uit een stuk van de hals, de rug en eventueel de staart (het zadel of de stuit); ruggen; halzen; staarten (zadels of stuiten); vleugelspitsen.

0207 13 50

borsten en delen daarvan

Het begrip „borsten” is omschreven in aanvullende aantekening (GN) 4, onder a) en e), op dit hoofdstuk.

0207 13 60

dijen en delen daarvan

Het begrip „dijen” is omschreven in aanvullende aantekening (GN) 4, onder a) en f), op dit hoofdstuk.

De snede om de dij te scheiden van de rug moet worden aangebracht tussen de twee lijnen die aangeven tot waar de gewrichten komen, overeenkomstig de onderstaande tekening:

 

Image

0207 13 91

levers

Zie de laatste alinea van de GS-toelichting op post 0207.

0207 13 99

andere

Deze onderverdeling omvat de eetbare slachtafvallen, met name harten, kammen en lellen, met uitzondering van levers.

Onder deze onderverdeling vallen eveneens de loopbenen van hanen, kippen en kuikens.

0207 14 10 t/m 0207 14 99

delen en slachtafvallen, bevroren

De toelichtingen op de onderverdelingen 0207 13 10 t/m 0207 13 99 zijn van overeenkomstige toepassing.

0207 24 10

geplukt, schoongemaakt, zonder kop en zonder poten, doch met hals, met hart, met lever en met spiermaag (zogenaamde kalkoenen 80 %)

Deze onderverdeling omvat in het bijzonder geplukte kalkoenen, zonder kop en zonder poten, doch met hals, waaruit alle ingewanden verwijderd zijn, maar waarin het hart, de lever en de spiermaag teruggelegd zijn.

0207 24 90

geplukt, schoongemaakt, zonder kop, zonder hals, zonder poten, zonder hart, zonder lever en zonder spiermaag (zogenaamde kalkoenen 73 %), of in andere staat aangeboden

Deze onderverdeling omvat in het bijzonder geplukte kalkoenen, klaar om gebraden te worden, zonder kop, zonder hals en zonder poten, waaruit alle ingewanden verwijderd zijn. Deze onderverdeling omvat voorts kalkoenen die worden aangeboden in een staat die niet overeenkomt met een van de aanbiedingsvormen die specifiek zijn vermeld in de onderverdelingen 0207 24 10 en 0207 24 90.

0207 25 10 en 0207 25 90

niet in stukken gesneden, bevroren

De toelichtingen op de onderverdelingen 0207 24 10 en 0207 24 90 zijn van overeenkomstige toepassing.

0207 26 10

zonder been

De toelichting op onderverdeling 0207 13 10 is van overeenkomstige toepassing.

0207 26 20

helften en kwarten

De toelichting op onderverdeling 0207 13 20 is van overeenkomstige toepassing.

0207 26 30

hele vleugels, ook indien zonder spits

Het begrip „hele vleugels, ook indien zonder spits” is omschreven in aanvullende aantekening (GN) 4, onder a) en d), op dit hoofdstuk.

0207 26 40

ruggen; halzen; ruggen met halzen; staarten; vleugelspitsen

De toelichting op onderverdeling 0207 13 40 is van overeenkomstige toepassing.

0207 26 50

borsten en delen daarvan

Het begrip „borsten” is omschreven in aanvullende aantekening (GN) 4, onder a) en e), op dit hoofdstuk.

0207 26 60

onderdijen en delen daarvan

Het begrip „onderdijen” is omschreven in aanvullende aantekening (GN) 4, onder a) en g), op dit hoofdstuk.

De snede om de onderdij (in de handel vaak „drumstick” genoemd) te scheiden van de bovendij wordt aangebracht tussen de twee lijnen die aangeven tot waar de gewrichten komen, overeenkomstig de onderstaande tekening:

 

Image

0207 26 70

andere

Deze onderverdeling omvat in het bijzonder de delen als omschreven in aanvullende aantekening (GN) 4, onder a) en h), op dit hoofdstuk.

De snede om de bovendij (in de handel vaak „thigh” genoemd) of de hele dij (in de handel vaak „whole leg” genoemd) te scheiden van de rug, moet worden aangebracht tussen de twee lijnen die aangeven tot waar de gewrichten komen, overeenkomstig de tekening in de toelichting bij onderverdeling 0207 13 60.

De snede om de bovendij te scheiden van de onderdij moet worden aangebracht tussen de twee lijnen die aangeven tot waar de gewrichten komen, overeenkomstig de tekening in de toelichting bij onderverdeling 0207 26 60.

0207 26 91

levers

Zie de laatste alinea van de GS-toelichting op post 0207.

0207 26 99

andere

De toelichting op onderverdeling 0207 13 99 is van overeenkomstige toepassing.

0207 27 10 t/m 0207 27 99

delen en slachtafvallen, bevroren

De toelichting op de onderverdelingen 0207 26 10 t/m 0207 26 99 zijn van overeenkomstige toepassing.

0207 32 15

geplukt, schoongemaakt, zonder kop en zonder poten, doch met hals, met hart, met lever en met spiermaag (zogenaamde eenden 70 %)

Deze onderverdeling omvat in het bijzonder geplukte eenden zonder kop en zonder poten, doch met hals, waaruit alle ingewanden verwijderd zijn, maar waarin het hart, de lever en de spiermaag teruggelegd zijn.

0207 32 19

geplukt, schoongemaakt, zonder kop, zonder hals, zonder poten, zonder hart, zonder lever en zonder spiermaag (zogenaamde eenden 63 %), of in andere staat aangeboden

Deze onderverdeling omvat in het bijzonder geplukte eenden, klaar om gebraden te worden, zonder kop, zonder hals en zonder poten, waaruit alle ingewanden verwijderd zijn. Deze onderverdeling omvat voorts eenden die worden aangeboden in een staat die niet overeenkomt met een van de aanbiedingsvormen die specifiek zijn vermeld in de onderverdelingen 0207 32 11, 0207 32 15 en 0207 32 19.

0207 32 59

geplukt, schoongemaakt, zonder kop en zonder poten, ook indien met hart en met spiermaag (zogenaamde ganzen 75 %), of in andere staat aangeboden

Deze onderverdeling omvat in het bijzonder geplukte ganzen zonder kop en zonder poten, waaruit alle ingewanden verwijderd zijn, maar waarin het hart en de spiermaag teruggelegd zijn, evenals geplukte ganzen, klaar om gebraden te worden, zonder kop en zonder poten, waaruit alle ingewanden verwijderd zijn. Deze onderverdeling omvat voorts ganzen die worden aangeboden in een staat die niet overeenkomt met een van de aanbiedingsvormen die specifiek zijn vermeld in de onderverdelingen 0207 32 51 en 0207 32 59, bijvoorbeeld geslachte ganzen, uitgelekt, geplukt, waaruit de ingewanden niet zijn verwijderd, zonder kop en zonder poten.

0207 33 11

geplukt, schoongemaakt, zonder kop en zonder poten, doch met hals, met hart, met lever en met spiermaag (zogenaamde eenden 70 %)

De toelichting op onderverdeling 0207 32 15 is van overeenkomstige toepassing.

0207 33 19

geplukt, schoongemaakt, zonder kop, zonder hals, zonder poten, zonder hart, zonder lever en zonder spiermaag (zogenaamde eenden 63 %), of in andere staat aangeboden

De toelichting op onderverdeling 0207 32 19 is van overeenkomstige toepassing.

0207 33 59

geplukt, schoongemaakt, zonder kop en zonder poten, ook indien met hart en met spiermaag (zogenaamde ganzen 75 %), of in andere staat aangeboden

De toelichting op onderverdeling 0207 32 59 is van overeenkomstige toepassing.

0207 34 10 en 0207 34 90

vette levers (foies gras), vers of gekoeld

Zie de laatste alinea van de GS-toelichting op post 0207.

0207 35 11 en 0207 35 15

zonder been

De toelichting op onderverdeling 0207 13 10 is van overeenkomstige toepassing.

0207 35 21 t/m 0207 35 25

helften en kwarten

De toelichting op onderverdeling 0207 13 20 is van overeenkomstige toepassing.

0207 35 31

hele vleugels, ook indien zonder spits

Het begrip „hele vleugels, ook indien zonder spits” is omschreven in aanvullende aantekening (GN) 4, onder a) en d), op dit hoofdstuk.

0207 35 41

ruggen; halzen; ruggen met halzen; staarten; vleugelspitsen

De toelichting op onderverdeling 0207 13 40 is van overeenkomstige toepassing.

0207 35 51 en 0207 35 53

borsten en delen daarvan

Het begrip „borsten” is omschreven in aanvullende aantekening (GN) 4, onder a) en e), op dit hoofdstuk.

0207 35 61 en 0207 35 63

dijen en delen daarvan

Het begrip „dijen” is omschreven in aanvullende aantekening (GN) 4, onder a) en f), op dit hoofdstuk.

0207 35 71

zogenaamde ganzen- of eendenpaletots

Het begrip „zogenaamde ganzen- of eendenpaletots” is omschreven in aanvullende aantekening (GN) 4, onder ij), op dit hoofdstuk.

0207 35 91

levers, andere dan vette levers (foies gras)

Zie de laatste alinea van de GS-toelichting op post 0207.

0207 35 99

andere

De toelichting op onderverdeling 0207 13 99 is van overeenkomstige toepassing.

0207 36 11 en 0207 36 15

zonder been

De toelichting op onderverdeling 0207 13 10 is van overeenkomstige toepassing.

0207 36 21 t/m 0207 36 79

met been

De toelichtingen op de onderverdelingen 0207 13 20 t/m 0207 13 60 en 0207 35 71 zijn van overeenkomstige toepassing.

0207 36 81 t/m 0207 36 89

levers

Zie de laatste alinea van de GS-toelichting op post 0207.

0207 36 90

andere

De toelichting op onderverdeling 0207 13 99 is van overeenkomstige toepassing.

0208

Ander vlees en andere eetbare slachtafvallen, vers, gekoeld of bevroren

Deze post omvat uitsluitend vlees en eetbare slachtafvallen, vers, gekoeld of bevroren, van de diersoorten bedoeld bij post 0106.

0208 10 10

van tamme konijnen

Deze onderverdeling omvat vlees en eetbare slachtafvallen van de dieren bedoeld bij onderverdeling 0106 19 10.

0208 90 10

van tamme duiven

Deze onderverdeling omvat vlees en eetbare slachtafvallen van tamme duiven (slachtduiven, sierduiven, postduiven). Vlees en eetbare slachtafvallen van duiven die in de toelichting op onderverdeling 0106 39 10 staan genoemd als „wilde duiven”, zijn dus van deze onderverdeling uitgezonderd en moeten onder onderverdeling 0208 90 30 worden ingedeeld.

0208 90 30

van wild (met uitzondering van konijnen of van hazen)

Tot deze onderverdeling behoren onder meer:

1.

van het lopend wild: herten, damherten, reeën, gemzen of klipgeiten (Rupicapra rupicapra), elanden, geitantilopen, antilopen, gazellen, beren en kangoeroes;

2.

van het vederwild: wilde duiven, wilde ganzen, wilde eenden, patrijzen, fazanten, (hout)snippen, watersnippen, korhoenders, ortolanen en struisvogels.

Vlees en eetbare slachtafvallen van dieren waarop gewoonlijk wordt gejaagd (fazanten, struisvogels, damherten, enz.), blijven ingedeeld als vlees en eetbare slachtafvallen van wild, ook indien deze dieren in gevangenschap zijn opgefokt.

Vlees en eetbare slachtafvallen van rendieren zijn van deze onderverdeling uitgesloten (onderverdeling 0208 90 60). Vlees en eetbare slachtafvallen van bepaalde soorten rendieren (bijvoorbeeld van kariboes) blijven echter hier ingedeeld, voor zover wordt aangetoond dat het vlees of eetbare slachtafvallen betreft van in het wild levende dieren waarop is gejaagd.

Deze onderverdeling omvat geen vlees en eetbare slachtafvallen van wilde konijnen (Oryctolagus cuniculus) of van hazen. Deze vallen onder onderverdeling 0208 10 90.

0208 90 60

van rendieren

Zie de derde alinea van de toelichting op onderverdeling 0208 90 30.

0209 00

Spek (ander dan doorregen spek), alsmede varkensvet en vet van gevogelte, niet gesmolten noch anderszins geëxtraheerd, vers, gekoeld, bevroren, gezouten, gepekeld, gedroogd of gerookt

0209 00 11 en 0209 00 19

spek

Het begrip „spek” is omschreven in aanvullende aantekening (GN) 2, letter D, op dit hoofdstuk.

0209 00 30

varkensvet

Zie de tweede alinea van de GS-toelichting op post 0209.

0209 00 90

vet van gevogelte

Zie de derde alinea van de GS-toelichting op post 0209.

0210

Vlees en eetbare slachtafvallen, gezouten, gepekeld, gedroogd of gerookt; meel en poeder van vlees of van slachtafvallen, geschikt voor menselijke consumptie

Deze post omvat, met uitzondering van spek en van vet bedoeld bij post 0209 00, vlees en slachtafvallen, gezouten of gepekeld, gedroogd of gerookt, van alle bij de posten 0101 t/m 0106 bedoelde dieren.

Voor de interpretatie van de begrippen „gedroogd of gerookt” en „gezouten of gepekeld” wordt verwezen naar de aanvullende aantekeningen (GN) 2, letter E, en 7 op dit hoofdstuk.

0210 11 11 t/m 0210 11 90

hammen, en schouders, alsmede delen daarvan, met been

Zie voor de definitie van het begrip „met been” de aanvullende GS-toelichting op onderverdeling 0210 11.

0210 11 11 t/m 0210 11 39

van varkens (huisdieren)

De begrippen „ham” en „schouder” zijn omschreven in aanvullende aantekening (GN) 2, letter A, onder b) en d), op dit hoofdstuk.

0210 11 11 en 0210 11 19

gezouten of gepekeld

Deze onderverdelingen hebben alleen betrekking op hammen en schouders, alsmede delen daarvan, met been, van varkens (huisdieren), die diepgaand zijn gezouten of gepekeld. Dit vlees kan echter licht gedroogd of licht gerookt zijn, maar niet zover dat het als „gedroogd of gerookt” in de zin van onderverdeling 0210 11 31 of 0210 11 39 (aanvullende aantekening (GN) 2, letter E, op dit hoofdstuk) is aan te merken.

0210 11 31 en 0210 11 39

gedroogd of gerookt

Deze onderverdelingen omvatten hammen en schouders, alsmede delen daarvan, met been, van varkens (huisdieren), die zijn verduurzaamd door drogen of roken, ook indien aan deze wijzen van verduurzamen een behandeling als zouten of pekelen is voorafgegaan. Dit is bijvoorbeeld het geval bij hammen die gezouten zijn voordat zij worden onderworpen aan een gedeeltelijke dehydratie, hetzij door drogen in de open lucht (Parma- of Bayonne-hammen), hetzij door roken (bijvoorbeeld Ardeense hammen).

Indien dergelijk vlees gedeeltelijk is gedehydreerd, maar in feite is verduurzaamd door bevriezen of diepvriezen, behoort het daarentegen tot onderverdeling 0203 22 11 of 0203 22 19.

0210 12 11 en 0210 12 19

van varkens (huisdieren)

De begrippen „buik” en „delen” zijn omschreven in aanvullende aantekeningen (GN) 2, de letters A, onder f), en B, op dit hoofdstuk.

0210 12 11

gezouten of gepekeld

De toelichting op de onderverdelingen 0210 11 11 en 0210 11 19 is van overeenkomstige toepassing.

0210 12 19

gedroogd of gerookt

De toelichting op de onderverdelingen 0210 11 31 en 0210 11 39 is van overeenkomstige toepassing.

0210 19 10

halve baconvarkens en „spencers”

De begrippen „half baconvarken” en „spencer” zijn omschreven in aanvullende aantekening (GN) 2, letter A, onder g) en h), op dit hoofdstuk.

0210 19 20

„3/4 sides” en „middles”

De begrippen „3/4 side” en „middle” zijn omschreven in aanvullende aantekening (GN) 2, letter A, onder ij) en k), op dit hoofdstuk.

0210 19 30

voorstukken en delen daarvan

Het begrip „voorstuk” is omschreven in aanvullende aantekening (GN) 2, letter A, onder c), op dit hoofdstuk.

0210 19 40

karbonadestrengen en delen daarvan

Het begrip „karbonadestreng” is omschreven in aanvullende aantekening (GN) 2, letter A, onder e), op dit hoofdstuk.

0210 19 60

voorstukken en delen daarvan

Het begrip „voorstuk” is omschreven in aanvullende aantekening (GN) 2, letter A, onder c), op dit hoofdstuk.

0210 20 10 en 0210 20 90

vlees van runderen

Deze onderverdelingen omvatten uitsluitend vlees van de dieren bedoeld bij post 0102, gezouten, gepekeld, gedroogd of gerookt. Slachtafvallen van runderen behoren tot onderverdeling 0210 99 51 of 0210 99 59.

0210 99 10

van paarden, gezouten, gepekeld of gedroogd

Deze onderverdeling omvat uitsluitend vlees van de dieren bedoeld bij de onderverdelingen 0101 10 10, 0101 90 11 en 0101 90 19, gezouten, gepekeld of gedroogd. Gerookt paardevlees behoort tot onderverdeling 0210 99 39. Slachtafvallen van paarden behoren tot onderverdeling 0210 99 80.

0210 99 21 en 0210 99 29

van schapen en van geiten

Deze onderverdelingen omvatten vlees van de dieren bedoeld bij post 0104, gezouten, gepekeld, gedroogd of gerookt. Slachtafvallen van deze dieren behoren tot onderverdeling 0210 99 60.

0210 99 31

van rendieren

Zie de derde alinea van de toelichting op onderverdeling 0208 90 30.

0210 99 49

andere

Deze onderverdeling omvat in het bijzonder koppen of halve koppen van varkens (huisdieren), met of zonder hersenen, wangen of tong, alsmede delen daarvan (zie aanvullende aantekening (GN) 2, letter C, op dit hoofdstuk). De delen van koppen zijn omschreven in de derde alinea van genoemde aanvullende aantekening.

Zie voor het begrip „slachtafvallen” de GS-toelichting op post 0206.

0210 99 90

meel en poeder, van vlees of van slachtafvallen

Hieronder vallen eveneens pellets van dit meel en dit poeder.

HOOFDSTUK 3

VIS, SCHAALDIEREN, WEEKDIEREN EN ANDERE ONGEWERVELDE WATERDIEREN

Algemene opmerkingen

1.

Diepbevroren vis, schaaldieren, weekdieren en andere ongewervelde waterdieren worden ingedeeld als bevroren vis, schaaldieren, weekdieren en andere ongewervelde waterdieren.

2.

Het enkel blancheren, bestaande uit een lichte warmtebehandeling waarbij de producten van dit hoofdstuk niet werkelijk worden gekookt, heeft geen invloed op de indeling van die producten. Vaak vindt het plaats vóór het bevriezen, bijvoorbeeld bij tonijn en bij het vlees van schaal- en weekdieren.

3.

Van dit hoofdstuk zijn uitgezonderd:

a)

gedroogde of gezouten zwemblazen, ook indien geschikt voor menselijke consumptie (onderverdeling 0511 91 10);

b)

„halfconserven”, zijnde licht gezouten, gedroogde of gerookte vis, in plantaardige olie ter voorlopige bewaring (post 1604);

c)

vis, enkel ingemaakt in olie of azijn, ook indien niet op een andere wijze bereid (post 1604);

d)

weekdieren die een warmtebehandeling hebben ondergaan die voldoende was om de coagulatie van hun proteïnen te bewerkstelligen (post 1605).

0301

Levende vis

0301 10 10 en 0301 10 90

siervis

Zie de aanvullende GS-toelichting op onderverdeling 0301 10.

0301 10 10

zoetwatervis

Tot de vissen die onder deze onderverdeling vallen, behoren onder andere:

1.

de lantaarndrager (Hemigrammus ocellifer);

2.

de goudvis (Carassius auratus);

3.

de mollies en de zwarte variëteit ervan (Mollienisia latipinna en velifera), de zwaarddragers en de rode en albinovariëteiten ervan (Xiphophorus helleri), rode, gele, zwarte en witte plaatjes (Platypoecilus maculatus) en kruisingen van zwaarddragers en plaatjes (Xiphophorus en Okattolecukys), namelijk de zwarte zwaarddrager en de Berlijner zwaarddrager;

4.

de Siamese kempvis (Betta splendens), de paradijsvissen (Macropodus opercularis of viridiauratus), de goerami's (Trichogaster trichopterus) en de dwerggoerami's (Colisa lalia en fasciata);

5.

de maanvissen (Pterophyllum scalare en eimkei).

0301 10 90

zeevis

Tot deze onderverdeling behoren met name:

1.

de koraalvissen;

2.

de lipvissen;

3.

de papegaaivissen (Scares, Pseudoscares, Scarichthys).

0302

Vis, vers of gekoeld, andere dan visfilets en ander visvlees bedoeld bij post 0304

0302 11 10 t/m 0302 11 80

forel (Salmo trutta, Oncorhynchus mykiss, Oncorhynchus clarki, Oncorhynchus aguabonita, Oncorhynchus gilae, Oncorhynchus apache en Oncorhynchus chrysogaster)

Deze onderverdelingen omvatten:

1.

de zeeforel (Salmo trutta forma trutta);

2.

de rivierforel of beekforel (Salmo trutta forma fario);

3.

de meerforel (Salmo trutta forma lacustris);

4.

de regenboogforel, ook „Amerikaanse forel” genoemd (Oncorhynchus mykiss);

5.

de cutthroatforel (Oncorhynchus clarki);

6.

de goudforel (Oncorhynchus aguabonita);

7.

de forel van de soort „Oncorhynchus gilae”;

8.

de forel van de soort „Oncorhynchus apache”;

9.

de forel van de soort „Oncorhynchus chrysogaster”.

0302 12 00

Pacifische zalm (Oncorhynchus nerka, Oncorhynchus gorbuscha, Oncorhynchus keta, Oncorhynchus tschawytscha, Oncorhynchus kisutch, Oncorhynchus masou en Oncorhynchus rhodurus), Atlantische zalm (Salmo salar) en Donauzalm (Hucho hucho)

Naast de Atlantische zalm en de Donauzalm, omvat deze onderverdeling de eigenlijke Pacifische zalm:

1.

rode zalm of sockeye zalm (Oncorhynchus nerka);

2.

roze zalm of humpbackzalm (Oncorhynchus gorbuscha);

3.

ketazalm of hondzalm of chumzalm (Oncorhynchus keta);

4.

koningszalm of „Quinnat” (Oncorhynchus tschawytscha);

5.

zilverzalm of „coho zalm” (Oncorhynchus kisutch);

6.

Japanse zalm of „masou zalm” (Oncorhynchus masou);

7.

zalm van de soort „Oncorhynchus rhodurus”.

0302 19 00

andere

Van de andere tot de zoetwatervissen behorende zalmachtigen die hier worden ingedeeld, kunnen worden genoemd:

1.

de kleine marene (Coregonus albula) en de grote marene (Coregonus lavaretus, Coregonus clupeaformis, Coregonus fera);

2.

houting (Coregonus oxyrhynchus);

3.

ridderforel (Salvelinus alpinus), Amerikaanse beekforel (Salvelinus fontinalis), Amerikaanse meerforel of namaycush of christivomer (Salvelinus namaycush of Christivomer namaycush).

0302 21 10 t/m 0302 29 90

platvis (Pleuronectidae, Bothidae, Cynoglossidae, Soleidae, Scophthalmidae en Citharidae), met uitzondering van levers, hom en kuit

Het gaat om lateraal afgeplatte vissen (niet dorso-ventraal zoals roggen), die op hun zij liggen en beide ogen aan de bovenkant hebben.

0302 29 90

andere

Tot deze onderverdeling behoren onder meer de tarbot (Scophthalmus maximus of Psetta maxima), de griet (Scophthalmus rhombus), de schar (Pleuronectes limanda of Limanda limanda), de tongschar (Pleuronectes microcephalus of Microstomus kitt), en de bot (Platichthys flesus of Flesus flesus).

0302 31 10 en 0302 31 90

witte tonijn (Thunnus alalunga)

Witte tonijn is herkenbaar aan de grote borstvinnen die verder dan de aars reiken, de donkerblauwe rug en de blauwgrijze flanken en buik.

0302 32 10 en 0302 32 90

geelvintonijn (Thunnus albacares)

De geelvintonijn of albacore is gemakkelijk te herkennen aan de aarsvin en de tweede rugvin die de vorm van een sikkel hebben.

0302 33 10 en 0302 33 90

boniet

Kenmerkend voor de boniet (Euthynnus (Katsuwonus) pelamis) is de aanwezigheid van vier tot zeven donkere lengtestrepen over de buik. De donkerblauwe rug wordt geaccentueerd door een scherp afgetekende groene zone boven de borstvin die naar het midden van het lichaam vervaagt. De flanken en de buik zijn zilverkleurig, de vinnen kort.

Onder deze onderverdelingen valt niet de bonito of boniter (Sarda sarda) met schuingestreepte rug, die vers of gekoeld behoort tot onderverdeling 0302 69 99.

0302 40 00

haring (Clupea harengus, Clupea pallasii), met uitzondering van levers, hom en kuit

Onder „haring”, bedoeld bij deze onderverdeling, worden uitsluitend verstaan de haringachtigen van de soorten „Clupea harengus” (Atlantische haring) en „Clupea pallasii” (Pacific-haring). De zogenaamde „Indische haring” (Chirocentrus dorab) behoort derhalve tot onderverdeling 0302 69 99 wanneer hij vers of gekoeld wordt aangeboden.

0302 50 10 en 0302 50 90

kabeljauw (Gadus morhua, Gadus ogac, Gadus macrocephalus), met uitzondering van levers, hom en kuit

De kabeljauw is een vis die een lengte van 1,5 m kan bereiken. De buik is licht van kleur en heeft een witte zijlijn. Kabeljauw heeft drie rugvinnen, een korte buikvin en een baard.

0302 61 10

sardines van de soort „Sardina pilchardus”

Tot deze onderverdeling behoren mede volwassen sardines van groot formaat (tot 25 cm), bekend onder de benaming „pelser” of „pilchard”.

0302 61 80

sprot (Sprattus sprattus)

Onder „sprot”, bedoeld bij deze onderverdeling, worden uitsluitend verstaan de haringachtigen van de soort „Sprattus sprattus”. Deze vissen, die nauw verwant zijn met haring maar die veel kleiner van formaat zijn, worden vaak ten onrechte „Noorse sardientjes” genoemd.

0302 63 00

koolvis (Pollachius virens)

Koolvis is ook bekend onder de namen „zwarte koolvis”, „zeezalm” en „zwarte pollak”.

0302 65 20

doornhaai (Squalus acanthias)

Doornhaaien zijn ronde, gestroomlijnde haaien met laterale kieuwspleten boven de borstvinnen. De beide rugvinnen hebben aan de voorzijde een stekel. De rug is grijs en de buik wit. Zij kunnen een lengte van 1 m bereiken.

0302 65 90

andere

Tot deze onderverdeling behoren met name de neushaai of haringhaai (Lamna nasus of Lamna cornubica) en de ruwe haai of steenhaai (Galeorhinus galeus of Galeus canis).

0302 66 00

paling of aal (Anguilla spp.)

Onder „paling of aal”, bedoeld bij deze onderverdeling, wordt uitsluitend verstaan de eigenlijke paling of aal (Anguilla spp.) zoals de Europese paling (Anguilla anguilla) in zijn twee vormen (de aal met stompe kop of „grofaal” en de aal met puntige kop of „snebaal”), alsmede de Amerikaanse paling (Anguilla rostrata), de Japanse paling (Anguilla japonica) en de Australische paling (Anguilla australis).

Van deze onderverdeling zijn derhalve uitgezonderd de vissen die ten onrechte „paling” of „aal” worden genoemd, zoals de kongeraal of zeepaling (Conger conger), de murene of moeraal (Muraena helena), en de smelt of zandspiering (Ammodytes spp.) die vaak met de benaming „zandaal” wordt aangeduid. Laatstgenoemde drie soorten zeevis behoren tot onderverdeling 0302 69 99.

0302 69 19

andere

Van de tot deze onderverdeling behorende zoetwatervissen kunnen worden genoemd:

1.

zeelt (Tinca tinca);

2.

barbeel (Barbus spp.);

3.

baars: gewone baars of rivierbaars (Perca fluviatilis), forellenbaars (Micropterus spp.), zonnebaars (Lepomis gibbosus) en pos of post (Gymnocephalus cernuus of Acerina cernua);

4.

brasem (Abramis brama) en blei of bliek (Blicca bjoerkna);

5.

snoek (Esox spp.) en beensnoek of kaaimansnoek (Lepisosteus spp.);

6.

alver (Alburnus alburnus), grondel (Gobio gobio en Gobio uranoscopus), grondeling of rivierdonderpad (Cottus gobio) en puitaal of kwabaal (Lota lota);

7.

rivierlamprei of rivierprik en kleine lamprei of negenoog (Lampreta fluviatallis en Lampreta planeri);

8.

witvis van de geslachten Leuciscus, de Rutilus en de Idus: blankvoorn, windvoorn, goudwinde, kopvoorn of meun of hesseling, serpeling of gruis of schieter, enz.;

9.

vlagzalm (Thymallus spp.);

10.

snoekbaars (Stizostedion lucioperca).

0302 69 99

andere

Van de tot deze onderverdeling behorende zeevissen kunnen worden genoemd:

1.

de steenbolk (Trisopterus luscus en Trisopterus esmarki);

2.

gevlekte zeebaars (Dicentrarchus punctatus), schriftbaars (Serranus spp.) en zeeoogje of evertsbaars (Epinephelus spp.);

3.

mul, zeebarbeel en koning van de poon (Mullus barbatus) (Mullus surmuletus);

4.

poon of knorhaan (Trigia spp., Eutrigia spp., Aspitrigia spp., Lepidotrigia spp. en Trigioporus spp.);

5.

de eigenlijke schorpioenvissen (Scorpaena spp.);

6.

zeelamprei of zeeprik of grote negenoog (Petromyzon marinus);

7.

geep (Belone belone) en pieterman (Trachinnus spp.);

8.

rog (Raja of Raia spp.);

9.

spieringen (Osmerus spp.);

10.

lodde (Mallotus villosus);

11.

vis van de soort Kathetostoma giganteum.

0302 70 00

levers, hom en kuit

Levers, hom en kuit van vis, vers of gekoeld, die naar hun aard of in de staat waarin zij worden aangeboden, geschikt zijn voor menselijke consumptie, blijven ook onder deze onderverdeling ingedeeld indien zij bestemd zijn voor industrieel gebruik.

0303

Bevroren vis, andere dan visfilets en ander visvlees bedoeld bij post 0304

De toelichtingen op de onderverdelingen van post 0302 zijn van overeenkomstige toepassing op de onderverdelingen van deze post.

0304

Visfilets en ander visvlees (ook indien fijngemaakt), vers, gekoeld of bevroren

0304 11 10

filets

Zie punt 1 van de GS-toelichting op post 0304.

Tot deze onderverdelingen behoren ook filets die in stukken zijn gesneden, voor zover kan worden onderkend dat de stukken van filets afkomstig zijn.

0304 12 10

filets

Zie de toelichting op onderverdeling 0304 11 10.

0304 19 13 t/m 0304 19 39

filets

Zie punt 1 van de GS-toelichting op post 0304.

Tot deze onderverdelingen behoren ook filets die in stukken zijn gesneden, voorzover kan worden onderkend dat de stukken van filets afkomstig zijn. De soorten die daarvoor het meest worden gebruikt zijn forel, zalm, kabeljauw, schelvis, koolvis, roodbaars, wijting, heek, zeebrasem, tong, schol, tarbot, leng, tonijn, makreel, haring en ansjovis.

0304 19 39

andere

Tot deze onderverdeling behoren onder meer filets van tong, schol en haring.

0304 21 00 t/m 0304 29 99

filets, bevroren

Zie de toelichting op de onderverdelingen 0304 19 13 t/m 0304 19 39.

Deze onderverdelingen omvatten eveneens diepgevroren blokken filets of filets in stukken (gewoonlijk van kabeljauw), ook indien daarin een kleine hoeveelheid (niet meer dan 20 gewichtspercenten) vlees van dezelfde vissoort voorkomt, die dient om de lege ruimten in de blokken op te vullen. De blokken zijn bestemd om in kleinere stukken (porties, vissticks, enz.) te worden gesneden, die vervolgens verpakt worden voor de verkoop in het klein.

0304 99 10

surimi

Surimi, een tussenproduct dat wordt verhandeld in bevroren toestand, is een reuk- en smaakloze witachtige pasta die is verkregen uit fijngemaakt, gewassen en gezeefd visvlees. Door het herhaaldelijk wassen is het grootste deel van het vet en van de in water oplosbare eiwitten verwijderd. Voor het invriezen worden kleine hoeveelheden additieven toegevoegd (bijvoorbeeld suiker, zout, D-glucitol (sorbitol) en di- of trifosfaten) ter verbetering van de vastheid en ter stabilisering van het product in bevroren toestand.

Van deze onderverdeling zijn uitgezonderd bereidingen op basis van surimi (onderverdeling 1604 20 05).

0305

Vis, gedroogd, gezouten of gepekeld; gerookte vis, ook indien voor of tijdens het roken gekookt; meel, poeder en pellets, van vis, geschikt voor menselijke consumptie

0305 10 00

meel, poeder en pellets, van vis, geschikt voor menselijke consumptie

Meel en poeder van vis worden meestal voor menselijke consumptie geschikt gemaakt door de olie eraan te onttrekken en door desodorisatie. Zij worden in de handel vaak ten onrechte „geconcentreerd viseiwit” genoemd.

Tot deze onderverdeling behoort eveneens zogenaamd instantvispoeder, verkregen door verse vis te bevriezen, in stukjes te snijden en vervolgens zeer fijn te hakken en te drogen.

0305 30 11 t/m 0305 30 90

visfilets, gedroogd, gezouten of gepekeld, doch niet gerookt

De toelichting op de onderverdelingen 0304 19 13 t/m 0304 19 39 is van overeenkomstige toepassing. Gerookte visfilets behoren tot de onderverdelingen 0305 41 00 t/m 0305 49 80.

0305 41 00 t/m 0305 49 80

gerookte vis, filets daaronder begrepen

Zie de vijfde alinea van de GS-toelichting op post 0305.

0305 63 00

ansjovis (Engraulis spp.)

De tot deze onderverdeling behorende gepekelde ansjovis heeft geen verdere bewerking ondergaan. Hij wordt aangeboden in vaatjes of potten, vaak zelfs in luchtdicht gesloten blikken, die na het dichtmaken geen warmtebehandeling meer hebben ondergaan.

0306

Schaaldieren, ook indien ontdaan van de schaal, levend, vers, gekoeld, bevroren, gedroogd, gezouten of gepekeld; schaaldieren in de schaal, gestoomd of in water gekookt, ook indien gekoeld, bevroren, gedroogd, gezouten of gepekeld; meel, poeder en pellets, van schaaldieren, geschikt voor menselijke consumptie

Schaaldieren, ook indien ontdaan van de schaal, die zijn gerookt, en schaaldieren die zijn ontdaan van de schaal en zijn gekookt (bijvoorbeeld gekookte gepelde garnalenstaarten, meestal bevroren), worden ingedeeld onder post 1605.

Delen van krabben die gedeeltelijk zijn ontdaan van de schaal (bijvoorbeeld scharen) en zijn gestoomd of in water gekookt en die zonder verder van de schaal te worden ontdaan voor dadelijke consumptie geschikt zijn, worden eveneens ingedeeld onder post 1605.

0306 11 10 en 0306 11 90

langoesten (Palinurus spp., Panulirus spp., Jasus spp.)

In tegenstelling tot zeekreeften zijn langoesten roodachtig van kleur en bezitten slechts kleine scharen, maar wel uiterst lange voelsprieten. Hun schaal is bezaaid met knobbeltjes en stekels.

0306 11 10

staarten van langoesten

Tot deze onderverdeling behoren „queues” of staarten van langoesten, in de schaal, in tweeën gesneden, ook indien gepelde garnalenstaarten.

0306 11 90

andere

Tot deze onderverdeling behoren langoesten in de schaal, in gehele staat of overlangs doorgesneden ook indien vlees van langoesten.

0306 12 10 en 0306 12 90

zeekreeften (Homarus spp.)

Zeekreeften zijn schaaldieren met grote scharen. Wanneer zij niet gekookt zijn, zijn ze donkerblauw van kleur met witte of gelige marmeringen. Zij worden pas rood tijdens het koken.

Zeekreeften worden in nagenoeg dezelfde vormen in de handel gebracht als langoesten.

0306 13 10 t/m 0306 13 80

garnalen

Tot deze onderverdelingen behoren met name:

1.

steurkrab of steurgarnaal, ook roze garnaal genoemd (hoewel sommige variëteiten eerst bij het koken werkelijk roze of rood worden), van de Pandalidaefamilie;

2.

gewone garnaal van het geslacht Crangon;

3.

garnalen van de families „Palaemonidae” en „Penaeldae”. Bij deze garnalen wordt vaak onderscheid gemaakt tussen de eigenlijke steurkrab of steurgarnaal (Palaemon serratus) en de koninklijke garnaal (Penaeus caramote of Penaeus kerathurus).

0306 14 10 t/m 0306 14 90

krabben

Met de term „krabben” wordt een grote verscheidenheid van schaaldieren met scharen, van zeer uiteenlopende afmetingen bedoeld, die van langoesten, zeekreeften, garnalen, langoestines en rivierkreeften te onderscheiden zijn door de afwezigheid van de gelede, vlezige staart die kenmerkend is voor de laatstgenoemde soorten.

0306 14 90

andere

Naast de Europese zeekrabben, zoals de zwemkrab (Portunus puber) en de spinkrab of zeespin (Maia squinado), omvatten deze onderverdelingen een groot aantal andere soorten (met name Cancer spp., Carcinus spp., Portunus spp., Neptunus spp., Charybdis spp., Scylla spp., Erimacrus spp., Limulus spp., Maia spp., Menippi spp.), alsmede een zoetwaterkrab, „Chinese wolhandkrab” genaamd (Eriochier sinensis).

0306 19 10

rivierkreeften

De belangrijkste soorten rivierkreeft, een zoetwaterschaaldier, behoren tot de geslachten Astacus, Cambarus, Orconectes en Pacifastacus.

Tot deze onderverdeling behoren ook „queues” of staarten van rivierkreeften.

0306 19 30

langoestines (Nephrops norvegicus)

Langoestines of Noorse kreeften zijn kleine schaaldieren die herkenbaar zijn aan hun lange slanke prismatische scharen.

0306 21 00

langoesten (Palinurus spp., Panulirus spp., Jasus spp.)

Zie de toelichting op de onderverdelingen 0306 11 10 en 0306 11 90.

0306 22 10 t/m 0306 22 99

zeekreeften (Homarus spp.)

Zie de toelichting op de onderverdelingen 0306 12 10 en 0306 12 90.

0306 23 10 t/m 0306 23 90

garnalen

Zie de toelichting op de onderverdelingen 0306 13 10 t/m 0306 13 80.

0306 24 30 en 0306 24 80

krabben

Zie de toelichting op de onderverdelingen 0306 14 10 t/m 0306 14 90.

0306 24 80

andere

Naast de Europese zeekrabben, zoals de zwemkrab (Portunus puber) en de spinkrab of zeespin (Maia squinado), omvat deze onderverdeling een groot aantal andere soorten (met name Paralithodes camchaticus, Callinectes sapidus, Chionoecetes, Cancer spp., Carcinus spp., Portunus spp., Neptunus spp., Charybdis spp., Scylla spp., Erimacrus spp., Limulus spp., Maia spp., Menippi spp.), alsmede een zoetwaterkrab, „Chinese wolhandkrab” genaamd (Eriochier sinensis).

0306 29 10

rivierkreeften

Zie de toelichting op onderverdeling 0306 19 10.

0306 29 30

langoestines (Nephrops norvegicus)

Zie de toelichting op onderverdeling 0306 19 30.

0307

Weekdieren, ook indien ontdaan van de schelp, levend, vers, gekoeld, bevroren, gedroogd, gezouten of gepekeld; ongewervelde waterdieren, andere dan schaal- en weekdieren, levend, vers, gekoeld, bevroren, gedroogd, gezouten of gepekeld; meel, poeder en pellets, van ongewervelde waterdieren, andere dan schaaldieren, geschikt voor menselijke consumptie

0307 10 10 en 0307 10 90

oesters

Deze onderverdelingen hebben uitsluitend betrekking op tweeschalige weekdieren van de „Ostrea”-, de „Crassostrea”- (ook Gryphaea genoemd) en de „Pycnodonta”-soorten.

Gewoonlijk wordt onderscheid gemaakt tussen de platte oesters (Ostrea spp.) en de oesters met onregelmatige schelpen, zoals de Portugese oester (Crassostrea angulata) en de Noord-Amerikaanse oester (Crassostrea virginica).

0307 10 10

levende platte oesters (Ostrea spp.), wegende, in de schelp, niet meer dan 40 g per stuk

Tot deze onderverdeling behoren uitsluitend de jonge oesters van het geslacht Ostrea die niet meer dan 40 g per stuk wegen (inclusief de schelp). De in Europa geoogste zaaloesters (platte oesters) zijn gewoonlijk van het geslacht „Ostrea edulis”. Er bestaan ook andere geslachten, bijvoorbeeld de „Ostrea lurida” van de Noord-Amerikaanse westkust en de „Ostrea chilensis” van Chili.

0307 10 90

andere

Onder deze onderverdeling worden ingedeeld de oesters van het geslacht Ostrea, die meer dan 40 g per stuk wegen, alsmede alle jonge of volwassen oesters van het geslacht „Crassostrea” (voorheen Gryphaea) en van de „Pycnodonta”-soort.

Tot het geslacht Crassostrea behoren met name de Portugese oester (Crassostrea angulata), de Japanse oester (Crassostrea gigas) en de Noord-Amerikaanse oester (Crassostrea virginica).

0307 91 00 t/m 0307 99 90

andere, daaronder begrepen meel, poeder en pellets, van ongewervelde waterdieren, andere dan schaaldieren, geschikt voor menselijke consumptie

Tot deze onderverdelingen behoren onder meer:

1.

zeeslakken, zoals de wulk of kinkhoren (Buccinum undatum);

2.

alikruik (Littorina en Lunatia spp.);

3.

zeeoor (Haliotis tuberculata);

4.

platte slijkgaper of slijkmossel (Scrobicularia plana), grote strandschelp (Mactra spp.) en hartschelp of kokhaan of kokkel (Cardium spp.);

5.

messchelpen (Solen spp.), met name mesheft en messchede (Solen marginatus, Solen siliqua en Solen ensis), alsmede venusschelpen (Venus mercenaria en Venus verrucosa);

6.

ongewervelde waterdieren, andere dan schaaldieren en die weekdieren die in de onderverdelingen 0307 10 10 t/m 0307 60 00 nader zijn aangeduid dan wel inbegrepen, met name zeeëgels, zeekomkommers, kwallen en inktvissen van de soort Sepia pharaonis.

HOOFDSTUK 4

MELK EN ZUIVELPRODUCTEN; VOGELEIEREN; NATUURHONIG; EETBARE PRODUCTEN VAN DIERLIJKE OORSPRONG, ELDERS GENOEMD NOCH ELDERS ONDER BEGREPEN

0401

Melk en room, niet ingedikt, zonder toegevoegde suiker of andere zoetstoffen

Voor zover zij geen andere dan de in de tweede alinea van de algemene opmerkingen van de GS-toelichting op hoofdstuk 4 van bedoelde bewerkingen hebben ondergaan, behoren onder meer de volgende producten tot deze post:

1.

niet-behandelde volle melk en geheel of gedeeltelijk afgeroomde melk;

2.

gepasteuriseerde melk. Dit is melk waarvan de houdbaarheid is verbeterd door gedeeltelijke vernietiging van de bacteriën door thermische behandeling;

3.

gesteriliseerde melk, ultrahogetemperatuurmelk (UHT-melk) daaronder begrepen, die langer houdbaar is en die vrijwel geheel bacterievrij is gemaakt door een verder voortgezette thermische behandeling;

4.

gehomogeniseerde melk, waarin de vetbolletjes van de natuurlijke emulsie door een mechanische behandeling onder zeer hoge druk, gepaard gaande met een thermische behandeling, zijn gereduceerd tot bolletjes met een veel geringere diameter zodat roomvorming ten dele wordt voorkomen;

5.

gepeptoniseerde melk. Dit is melk die lichter verteerbaar is gemaakt door toevoeging van pepsine, waardoor de eiwitten worden afgebroken;

6.

room. Dit is de vetrijke laag die zich langs natuurlijke weg aan het oppervlak van melk vormt door de langzame samenklontering van de vetbolletjes van de emulsie. De room wordt met de hand afgeschept (scheproom) of verkregen door centrifugeren in ontromers of separatoren (centrifugeroom). Hij bevat, naast de overige bestanddelen van de melk, een vrij grote hoeveelheid vetstoffen (gewoonlijk meer dan 10 gewichtspercenten). Door bepaalde moderne centrifugeerprocessen kan room met een vetgehalte van meer dan 50 gewichtspercenten worden verkregen.

Voor de toepassing van deze post wordt room als „niet ingedikt” aangemerkt indien hij, ongeacht het vetgehalte, uitsluitend is verkregen:

a)

door het afromen aan het oppervlak van de melk, of

b)

door het centrifugeren.

Room die is ingedikt, bijvoorbeeld door indampen door een thermische behandeling, behoort daarentegen tot post 0402.

0402

Melk en room, ingedikt of met toegevoegde suiker of andere zoetstoffen

Deze post omvat melkpoeder waaraan achteraf weer gedesinfecteerd centrifugaat is toegevoegd, op voorwaarde dat de verhouding van natuurlijke melkbestanddelen niet wordt verstoord (anders post 0404).

Natriumcaseïnaat is geen natuurlijk bestanddeel van melk, het wordt met name gebruikt als emulgator. Derhalve zijn producten met meer dan 3 gewichtspercenten natriumcaseïnaat van deze post uitgezonderd (in het bijzonder post 1901). Hetzelfde geldt voor producten die sojalecithine bevatten.

Zie ook de GS-toelichting op post 0404, uitzondering d).

0403

Karnemelk, gestremde melk en room, yoghurt, kefir en andere gegiste of aangezuurde melk en room, ook indien ingedikt, met toegevoegde suiker of andere zoetstoffen, gearomatiseerd of met toegevoegde vruchten of cacao

Dikvloeibare producten die gewoonlijk met een lepel worden gegeten, worden niet aangemerkt als producten „in poeder, in korrels of in andere vaste vorm”.

Het begrip „karnemelk” bedoeld bij deze post omvat zowel zoete karnemelk (dat wil zeggen niet-aangezuurde) als via aanzuring verkregen karnemelk.

0403 10 11 t/m 0403 10 99

yoghurt

Tot deze onderverdelingen behoren slechts de producten die zijn verkregen door melkzuurfermentatie van uitsluitend Streptococcus thermophilus en Lactobacillus delbrueckii subsp. bulgaricus.

Tot deze onderverdelingen behoren niet de producten die na gisting een warmtebehandeling hebben ondergaan waardoor de yoghurtbacteriën echter volledig inactief zijn (onderverdeling 0403 90).

0403 90 11 t/m 0403 90 99

andere

Zie de toelichting bij de onderverdelingen 0403 10 11 t/m 0403 10 99.

Onder deze onderverdelingen vallen niet de producten van de soort „cagliata” zoals omschreven in de toelichting op de onderverdelingen 0406 10 20 en 0406 10 80, derde alinea.

0404

Wei, ook indien ingedikt of met toegevoegde suiker of andere zoetstoffen; producten bestaande uit natuurlijke bestanddelen van melk, ook indien met toegevoegde suiker of andere zoetstoffen, elders genoemd noch elders onder begrepen

Zie de eerste alinea van de toelichting op post 0402.

0404 90 21 t/m 0404 90 89

andere

De toelichting op post 0402 is van overeenkomstige toepassing.

Onder deze onderverdelingen vallen met name melkproteïneconcentraten, die in het algemeen worden gewonnen uit afgeroomde melk, door een gedeeltelijke verwijdering van de lactose en de minerale zouten, en die een proteïnegehalte hebben, berekend op de droge stof, van 85 gewichtspercenten of minder. Het proteïnegehalte wordt berekend door het stikstofgehalte te vermenigvuldigen met de factor 6,38.

Melkproteïneconcentraten met een proteïnegehalte van meer dan 85 gewichtspercenten, berekend op de droge stof, vallen onder post 3504 (zie de aanvullende aantekening (GN) 1 op hoofdstuk 35).

0405

Boter en andere van melk afkomstige vetstoffen; zuivelpasta's

0405 10 11 t/m 0405 10 90

boter

Het begrip „boter” is omschreven in aantekening 2, onder a), en in aanvullende aantekening 2 op dit hoofdstuk.

Zie eveneens letter A van de GS-toelichting op post 0405.

Boter is een emulsie van water in melkvet, waarin het water de disperse of discontinue fase en de vetstof de dispergerende of continue fase vormt.

Room (posten 0401 en 0402) — waarvan het vetgehalte in sommige gevallen dat van boter kan evenaren — is daarentegen een emulsie van vetbolletjes in water, waarin het water de dispergerende fase en de vetstof de disperse fase vormt.

Uit dit verschil in structuur volgt, dat bij room, door eenvoudige toevoeging van een bepaalde hoeveelheid water, de melk nagenoeg in haar oorspronkelijke toestand kan worden teruggebracht, terwijl dit bij boter niet mogelijk is.

0405 20 10 t/m 0405 20 90

zuivelpasta's

Het begrip „zuivelpasta's” is omschreven in aantekening 2, onder a), op dit hoofstuk.

Zie eveneens letter B van de GS-toelichting op post 0405.

0405 90 10 en 0405 90 90

andere

Zie aanvullende aantekening 2 op dit hoofdstuk en letter C van de GS-toelichting op post 0405.

0406

Kaas en wrongel

Producten waarvan het melkvet geheel of gedeeltelijk is vervangen door andere vetstoffen (bijvoorbeeld plantaardige vetstoffen), worden niet aangemerkt als kaas van post 0406 (in het algemeen post 2106).

0406 10 20 en 0406 10 80

verse (niet gerijpte) kaas, weikaas daaronder begrepen, en wrongel

Zie voor weikaas de tweede alinea van de GS-toelichting op post 0406.

Wrongel of kwark wordt verkregen uit gestremde melk waarvan de wei grotendeels is afgescheiden (bijvoorbeeld door uitlekken of uitpersen). Wrongel (anders dan in poedervorm) waaraan suiker en vruchten zijn toegevoegd, behoudt het karakter van wrongel in de zin van deze onderverdelingen voor zover het totale gehalte aan suiker en vruchten niet meer dan 30 gewichtspercenten bedraagt.

Onder deze onderverdelingen vallen de producten van de soort „cagliata”, dat wil zeggen producten verkregen door volle melk, gedeeltelijk afgeroomde melk of geheel afgeroomde melk, waaruit het merendeel van de wei is weggehaald, met stremsel, andere enzymen of met een zuurbehandeling te doen stremmen. Deze producten worden aangeboden in de vorm van een nog niet kneedbare stremselbrij, soepel, gemakkelijk in korrels te scheiden, met een intense kenmerkende geur en met een gehalte aan natriumchloride (keukenzout) van niet meer dan 0,3 gewichtspercenten. Het zijn tussenproducten die een verdere bewerking behoeven, voornamelijk voor de vervaardiging van kaas.

0406 20 10 en 0406 20 90

kaas van alle soorten, geraspt of in poeder

Tot deze onderverdelingen behoren:

1.

geraspte kaas, gewoonlijk gebruikt als smaakstof of voor andere doeleinden in de levensmiddelenindustrie. Hij wordt meestal verkregen uit harde kaas, (bijvoorbeeld Grana, Parmigiano Reggiano, Emmentaler, Reggianito, Sbrinz, Asiago, Pecorino, enz.). Aan deze kaas kan het water gedeeltelijk onttrokken zijn teneinde een zo lang mogelijke houdbaarheid te verzekeren.

Kaas die na het raspen geheel of gedeeltelijk klonterig is geworden, valt eveneens onder deze onderverdelingen;

2.

kaas in poedervorm, gewoonlijk gebruikt in de voedselindustrie. Hij wordt verkregen uit kaas van alle soorten, die ofwel vloeibaar gemaakt en verstoven is, ofwel tot pasta verwerkt en vervolgens gedroogd en vermalen is.

0406 30 10 t/m 0406 30 90

smeltkaas, niet geraspt noch in poeder

Zie de eerste alinea, punt 3, van de GS-toelichting op post 0406.

0406 40 10 t/m 0406 40 90

blauw-groen geaderde kaas en andere kaas die aders bevat die zijn verkregen door gebruik te maken van Penicillium roqueforti

Zie de aanvullende GS-toelichting op onderverdeling 0406 40.

Deze kaas wordt gekenmerkt door een onregelmatige pigmentering van het kaasdeeg als gevolg van inwendige schimmelvorming.

0406 40 90

andere

Deze onderverdeling omvat eveneens kaas met een duidelijk zichtbare, onregelmatige, wit-grijsachtige pigmentering van het kaasdeeg, verkregen door het gebruik van kleurloze schimmels Penicillium roqueforti.

0407 00

Vogeleieren in de schaal, vers, verduurzaamd of gekookt

Deze post omvat eveneens bedorven eieren in de schaal, alsmede eieren die licht zijn bebroed.

Het verduurzamen kan geschieden door de schaal van de eieren te behandelen met vetstoffen, was of paraffine, door inleggen in kalkwater of waterglas (een oplossing van natrium- of kaliumsilicaat) of op een andere wijze.

0407 00 11 t/m 0407 00 30

van pluimvee

Als eieren van pluimvee worden aangemerkt de eieren van de bij post 0105 bedoelde dieren.

0407 00 11 en 0407 00 19

broedeieren

Deze onderverdelingen omvatten uitsluitend eieren van pluimvee die beantwoorden aan de door de bevoegde autoriteiten vastgestelde voorwaarden en bepalingen.

0408

Vogeleieren uit de schaal en eigeel, vers, gedroogd, gestoomd of in water gekookt, in een bepaalde vorm gebracht, bevroren of op andere wijze verduurzaamd, ook indien met toegevoegde suiker of andere zoetstoffen

0408 11 80

ander

Onder deze onderverdeling valt eigeel dat geschikt is voor menselijke consumptie, alsook eigeel dat daarvoor niet geschikt is, andere dan vallende onder onderverdeling 0408 11 20.

Hieronder valt eveneens gedroogd eigeel dat is verduurzaamd door toevoeging van kleine hoeveelheden chemicaliën en bestemd is voor het vervaardigen van gebak, deegwaren en soortgelijke producten.

0408 19 81 en 0408 19 89

ander

De eerste zin van de toelichting op onderverdeling 0408 11 80 is van overeenkomstige toepassing.

0408 91 80

andere

De toelichting op onderverdeling 0408 11 80 is van overeenkomstige toepassing.

0408 99 80

andere

De toelichting op onderverdeling 0408 11 80 is van overeenkomstige toepassing.

Deze onderverdeling heeft niet alleen betrekking op verse eieren uit de schaal, maar ook op alle soortgelijke eieren die zijn verduurzaamd, bijvoorbeeld door toevoeging van zout of chemische conserveermiddelen (vloeibaar heel ei) of door bevriezing (bevroren heel ei). Hiertoe behoren ook gestoomde of in watergekookte eieren alsmede gevormde eieren (zogenaamde langeieren of eiworsten, die bijvoorbeeld rond zijn en worden verkregen uit het eiwit en het eigeel van verscheidene eieren).

HOOFDSTUK 5

ANDERE PRODUCTEN VAN DIERLIJKE OORSPRONG, ELDERS GENOEMD NOCH ELDERS ONDER BEGREPEN

0505

Vogelhuiden en andere delen van vogels, met veren of dons bezet, veren en delen van veren (ook indien bijgesneden) en dons, ruw, gereinigd, ontsmet of op andere wijze behandeld ter voorkoming van bederf, doch niet verder bewerkt; poeder en afval, van veren of van delen van veren

0505 10 10 en 0505 10 90

veren van de soorten die als opvulmateriaal worden gebruikt; dons

De in deze onderverdelingen bedoelde producten zijn omschreven in de aanvullende GS-toelichting op onderverdeling 0505 10.

0505 10 10

ruw

Tot deze onderverdeling behoren de veren van de als opvulmateriaal gebruikte soorten en het dons zoals zij worden verkregen bij het plukken, ongeacht of zulks al dan niet in vochtige toestand is geschied. Hieronder vallen eveneens de veren en het dons die na het plukken stofvrij gemaakt of gedesinfecteerd zijn, dan wel uitsluitend ter voorkoming van bederf een behandeling hebben ondergaan.

Voorts behoren tot deze onderverdeling teruggewonnen veren in een staat waarin zij als zodanig niet als opvulmateriaal gebruikt kunnen worden. De tot deze onderverdeling behorende producten worden veelal in balen samengeperst.

0505 10 90

andere

Onder deze onderverdeling vallen bijvoorbeeld de veren van de als opvulmateriaal gebruikte soorten en het dons die een grondiger reiniging hebben ondergaan dan die bedoeld bij de toelichting op onderverdeling 0505 10 10, bijvoorbeeld wassen met water of stoom en drogen met hete lucht.

0505 90 00

andere

Tot deze onderverdeling behoren onder meer:

1.

vogelhuiden en andere delen van vogels (koppen, vleugels, halzen, enz.) met veren of met dons bezet, die bijvoorbeeld worden gebruikt voor het vervaardigen van garnituren voor hoofddeksels;

2.

vogelhuiden ontdaan van de dekveren en in het bijzonder die delen van ganzehuiden die „zwanehuid” worden genoemd en voornamelijk gebruikt worden voor het vervaardigen van poederdonsjes;

3.

de grote vleugel- en staartveren en andere delen van het gevederte, die in verband met hun grootte en de stijfheid van de schacht niet geschikt zijn als opvulmateriaal;

4.

sierveren, in hoofdzaak bestemd om na bewerking te dienen voor de vervaardiging van versieringsmotieven voor hoofddeksels, van kunstbloemen, enz. Dit zijn bijvoorbeeld de veren van struisvogels, zilverreigers, blauwe reigers, fazanten, maraboe's, ibissen, pauwen, paradijsvogels, flamingo's, gaaien, kolibries, eksters, gieren, meeuwen en ooievaars;

5.

veren, meestal de langere, gebruikt voor de vervaardiging van plumeaus en veren stoffers;

6.

sommige delen van veren zoals de spoelen en de schachten, ook indien gespleten (voor de vervaardiging van tandenstokers, hengelbenodigdheden, enz.), de baarden, al dan niet bijgesneden, gestript van de schacht, ook indien zij van onderen bijeengehouden worden door een vlies dat van de schacht afkomstig is (getrokken veren). Indien zij echter, ondanks de bewerkingen die zij hebben ondergaan, in wezen opvulmateriaal zijn gebleven, vallen zij onder onderverdeling 0505 10 10 of 0505 10 90.

Tot deze onderverdeling behoren eveneens de producten, die „gerissene Hahnenhälse” worden genoemd. Dit zijn schachten die, met uitzondering van het niet afstripbare pluimpje aan de top, ontdaan zijn van de baard;

7.

poeder (of meel) en afval van veren of van delen van veren.

0506

Beenderen en hoornpitten, ruw, ontvet of eenvoudig voorbehandeld (doch niet in vorm gesneden), met zuur behandeld of ontdaan van gelatine; poeder en afval van deze stoffen

0506 10 00

osseïne en met zuur behandelde beenderen

Zie de tweede alinea, punt 3, van de GS-toelichting op post 0506.

0506 90 00

andere

Zie de tweede alinea, de punten 1, 2, 4 en 5, van de GS-toelichting op post 0506.

0510 00 00

Grijze amber, bevergeil, civet en muskus; Spaanse vlieg; gal, ook indien gedroogd; klieren en andere stoffen van dierlijke oorsprong, die worden gebruikt voor het bereiden van farmaceutische producten, vers, gekoeld, bevroren of anderszins voorlopig geconserveerd

Naast de in de GS-toelichting op post 0510 genoemde producten omvat deze post placentaweefsels in gekoelde of bevroren staat, ook in steriele recipiënten.

0511

Producten van dierlijke oorsprong, elders genoemd noch elders onder begrepen; dode dieren van de soorten bedoeld bij hoofdstuk 1 of 3, niet geschikt voor menselijke consumptie

0511 91 10

visafvallen

Zie punt 6, de nummers 1 t/m 4, van de GS-toelichting op post 0511.

0511 91 90

andere

Deze onderverdeling omvat:

1.

niet-eetbare kuit en hom (zie in dit verband punt 5, de alinea's 1 en 2, van de GS-toelichting op post 0511);

2.

afvallen van schaaldieren, weekdieren en andere ongewervelde waterdieren, bijvoorbeeld garnalenschalen, ook indien in poedervorm;

3.

dode dieren van de soorten bedoeld bij hoofdstuk 3, niet eetbaar of ongeschikt geacht voor menselijke consumptie, bijvoorbeeld daphnia's, ook watervlooien genoemd, en andere ostracoden of phyllopoden, gedroogd, om als voer voor aquariumvissen te dienen.

0511 99 31 en 0511 99 39

Echte sponsen

Zie punt 14, van de GS-toelichting op post 0511.

0511 99 31

ruw

Deze onderverdeling omvat, behalve de sponsen die worden aangeboden in de staat waarin ze zijn opgevist, echte sponsen die door middel van slaan of kneden en wassen in zeewater zijn ontdaan van hun omhulsel, slijmerige weke delen en van een gedeelte van hun onzuiverheden (kalk, zand, enz.).

Deze onderverdeling omvat eveneens echte sponsen die, in het bijzonder door snijden, zijn ontdaan van onbruikbare delen (bijvoorbeeld rotte delen) en, in het algemeen, alle sponsen die nog geen enkele chemische behandeling hebben ondergaan.

0511 99 39

andere

Onder deze onderverdeling vallen sponsen die een verdere bewerking hebben ondergaan, met het doel ze geheel van kalkinsluitsels te ontdoen, ze te ontkleuren (behandeling met broom of natriumthiosulfaat), te ontvetten (in een bad met ammoniakoplossing), te bleken (oxaalzuurbad van 2 %) of ze voor gebruik geschikt te maken door andere chemische behandelingen.

0511 99 85

andere

Tot deze onderverdeling behoren onder meer de producten genoemd in de punten 2, 3, 4, 7, 8 en 13 van de GS-toelichting op post 0511, alsmede dode dieren van de soorten bedoeld in hoofdstuk 1, niet eetbaar of niet geschikt geacht voor menselijke consumptie.

Dierlijk bloedplasma valt niet onder deze onderverdeling (bijvoorbeeld post 3002).

AFDELING II

PRODUCTEN VAN HET PLANTENRIJK

HOOFDSTUK 6

LEVENDE PLANTEN EN PRODUCTEN VAN DE BLOEMENTEELT

0601

Bollen, knollen en wortelstokken, ook indien in blad of in bloei; cichoreiplanten en -wortels, andere dan die bedoeld bij post 1212

0601 20 30

orchideeën, hyacinten, narcissen en tulpen

Tot deze onderverdeling behoren eveneens epifytische orchideeën (bijvoorbeeld van het geslacht Cattleya of Dendrobium).

0602

Andere levende planten (wortels daaronder begrepen), stekken en enten; champignonbroed

0602 10 10 en 0602 10 90

stekken zonder wortels en enten

Tot deze onderverdelingen behoren:

1.

levende plantendelen zonder wortels, die van de moederplant werden gescheiden om er een nieuwe plant uit te laten groeien (stekken);

2.

de levende delen van planten voorzien van knoppen (ogen) en bestemd voor het enten van planten (enten).

0602 40 00

rozen, ook indien geënt

Tot deze onderverdelingen behoren niet enkel gecultiveerde rozen, maar ook wilde rozen.

0602 90 10

champignonbroed

Onder champignonbroed (thallus of mycelium) wordt verstaan een min of meer samenhangende massa ragfijne celdraden (hyphen), die — vaak ondergronds — leven en gedijen op compost van dierlijke of plantaardige stoffen, of zich in de dradenmassa zelf ontwikkelen en waaruit champignons ontstaan.

Champignonbroed in handelskwaliteit wordt geleverd in de vorm van kleine platen (plakken) bestaande uit half vergane stukjes stro waarop zich een laag reproductieve celdraden (hyphen) heeft ontwikkeld.

Onder deze onderverdeling valt eveneens het product dat bestaat uit nog niet volledig ontwikkeld champignonbroed, in microscopisch kleine deeltjes op een voedingsbodem van graankorrels, in een compost van gesteriliseerde paardenmest (een mengsel van stro en paardenvijgen).

0602 90 41

woudbomen en woudheesters (zogenaamd bosplantsoen)

Deze onderverdeling omvat jonge planten uit zaden van naald- en loofbomen en heesters, die in de regel dienen voor bebossing. Zij worden meestal zonder aardkluit geleverd.

0602 90 45

bewortelde stekken en jonge planten

Deze onderverdeling omvat jonge planten, elders genoemd noch elders onder begrepen, die, alvorens te worden uitgeplant, in een boomkwekerij moeten worden opgekweekt. Het betreft een- of tweejarige zaailingen, bewortelde stekken, afleggers en planten die in de regel niet ouder zijn dan twee tot drie jaar.

0602 90 49

andere

Deze onderverdeling omvat bomen en struiken van Europese of exotische oorsprong, elders genoemd noch elders onder begrepen, die in de regel niet voor bebossing dienen. Zij worden meestal met aardkluit geleverd.

0602 90 50

andere planten voor de open grond

Deze onderverdeling omvat meerjarige winterharde planten, waarvan de bovengrondse niet-verhoute delen in de herfst afsterven en in het voorjaar opnieuw uitlopen.

Deze onderverdeling omvat ook tuinvarens en moeras- en waterplanten (andere dan bedoeld bij post 0601 of bij onderverdeling 0602 90 99).

Deze onderverdeling omvat ook grasrollen en -zoden voor het aanleggen van grasperken.

0603

Afgesneden bloemen, bloesems en bloemknoppen, voor bloemstukken of voor versiering, vers, gedroogd, gebleekt, geverfd, geïmpregneerd of op andere wijze geprepareerd

0603 11 00 t/m 0603 19 90

vers

Deze onderverdelingen omvatten ook bloemen, bloesems en bloemknoppen waarvan de natuurlijke kleur is gewijzigd of verlevendigd, bijvoorbeeld door absorptie van kleurstofoplossingen voor of na het afsnijden, dan wel door eenvoudige onderdompeling, voor zover deze producten vers worden aangeboden.

0603 19 90

andere

Deze onderverdeling omvat bijvoorbeeld zonnebloemen en reseda's. Stengels en bladeren van deze planten (zonder bloemen) vallen onder onderverdeling 1404 90 00.

Deze onderverdeling omvat ook wilgentakken met knoppen of bloesem (wilgenkatjes). Wilgentakken zonder knoppen of bloesem vallen daarentegen onder onderverdeling 1401 90 00.

0604

Loof, bladeren, twijgen, takken en andere delen van planten, zonder bloemen, bloesems of bloemknoppen, alsmede grassen, mossen en korstmossen, voor bloemstukken of voor versiering, vers, gedroogd, gebleekt, geverfd, geïmpregneerd of op andere wijze geprepareerd

0604 10 10

rendiermos

Rendiermos is een plant van de familie der Cladoniaceae (Cladonia rangiferina, Cladonia silvatica en Cladonia alpestris).

0604 91 90

andere

Verse aren van graangewassen vallen onder hoofdstuk 10 of, wanneer het om suikermaïs (Zea mays var. saccharata) gaat, onder hoofdstuk 7.

0604 99 10

enkel gedroogd

Onder deze onderverdeling vallen niet de gedroogde takken en twijgen die ineen zijn gedraaid of spiraalvormig ineen zijn gevlochten, ongeacht of zij voorafgaande aan het drogen ineen waren gedraaid of spiraalvormig ineen waren gevlochten (onderverdeling 0604 99 90).

Van deze onderverdeling zijn uitgezonderd de enkel gedroogde aren, kolven en pluimen van suikermaïs (Zea mays var. saccharata) (hoofdstuk 7) of van graangewassen (hoofdstuk 10).

0604 99 90

andere

Tot deze onderverdeling behoren gedroogde aren van graangewassen (bijvoorbeeld maïskolven) die zijn gebleekt, geverfd, geïmpregneerd of op andere wijze behandeld om voor versiering te worden gebruikt. Deze onderverdeling omvat ook gedroogde takken en twijgen die ineen zijn gedraaid of die spiraalvormig ineen zijn gevlochten.

HOOFDSTUK 7

GROENTEN, PLANTEN, WORTELS EN KNOLLEN, VOOR VOEDINGSDOELEINDEN

0701

Aardappelen, vers of gekoeld

0701 90 50

nieuwe aardappelen (primeurs), van 1 januari tot en met 30 juni

Nieuwe aardappelen (primeurs) onderscheiden zich door hun lichte kleur (meestal wit of bleekrood) en hun dunne of nauwelijks gevormde schil die maar los aan de knol zit en door schrapen gemakkelijk kan worden verwijderd. Bovendien vertonen zij geen sporen van kieming.

0703

Uien, sjalotten, knoflook, prei en andere eetbare looksoorten, vers of gekoeld

0703 10 11 t/m 0703 10 90

uien en sjalotten

Deze onderverdelingen omvatten alle als groente gegeten variëteiten uien (Allium cepa) en sjalotten (Allium ascalonicum).

0703 10 11

plantuitjes

Deze onderverdeling omvat eenjarige uit zaad gewonnen uien voor het uitplanten. Hun diameter is gewoonlijk 1 tot 2 cm.

0703 20 00

knoflook

Deze onderverdeling omvat alle als groente gegeten variëteiten knoflook (Allium sativum).

0703 90 00

prei en andere eetbare looksoorten

Deze onderverdeling omvat bijvoorbeeld gewone prei (Allium porrum), bieslook (Allium fistulosum) en klein bieslook (Allium schoenoprasum).

0704

Rode kool, witte kool, bloemkool, spruitjes, koolrabi, boerenkool en dergelijke eetbare kool van het geslacht „Brassica”, vers of gekoeld

0704 10 00

bloemkool

Zie de eerste alinea, punt 1, van de GS-toelichting op post 0704.

0704 90 10

witte kool en rode kool

Deze onderverdeling omvat witte kool (Brassica oleracea L. var. capitata L.f. alba D.C.), alsmede spitskool (Brassica oleracea L. var. capitata L.f. var. alba D.C. subvar. conica en subvar. piramidalis) en rode kool (Brassica oleracea L. var. capitata L.f. rubra (L.) Thell).

0704 90 90

andere

Deze onderverdeling omvat onder meer savooiekool (Brassica oleracea var. bullata D.C. en var. sabauda L.), Chinese kool of pe-tsai (bijvoorbeeld Brassica sinensis en Brassica pekinensis), koolrabi (Brassica oleracea var. gongylodes), alsmede broccoli (Brassica oleracea L. convar. botrytis (L.) Alef var. italica Plenck).

Onder deze onderverdeling vallen daarentegen niet:

a)

eetbare wortelen van het geslacht „Brassica” (de rapen bedoeld bij post 0706 en de koolrapen of rutabagas (Brassica napus var. napobrassica) bedoeld bij post 1214);

b)

voederkolen, zoals witte en rode mergkool (Brassica oleracea var. medullosa) en de koolsoort Brassica oleracea var. viridis, die onder post 1214 vallen.

0706

Wortelen, rapen, kroten, schorseneren, knolselderij, radijs en dergelijke eetbare wortelen en knollen, vers of gekoeld

0706 10 00

wortelen en rapen

Deze onderverdeling heeft alleen betrekking op de als groente gegeten rapen en wortelen (rode of bleekrode). Onder onderverdeling 1214 90 10 vallen daarentegen voederwortelen met meestal wit of lichtgeel vlees, voederrapen (Brassica campestris var. rapa), alsmede koolrapen of rutabagas (Brassica napus var. napobrassica).

0706 90 90

andere

Van de andere eetbare wortelen en knollen die onder deze onderverdeling vallen, kunnen worden genoemd:

1.

kroten (Beta vulgaris var. conditiva);

2.

haverwortels (Tragopogon porrifolius) en schorseneren (Scorzonera hispanica);

3.

radijzen van alle soorten: witte, bleekrode, enz. (Raphanus sativus var. sativus), ramanas (Raphanus sativus var. niger);

4.

knolpeterselie (Petroselinum crispum var. tuberosum) en knolkervel (Chaerophyllum bulbosum);

5.

pastinaken (Pastinaca sativa);

6.

Japanse andoorns (Stachys affinis of Stachys sieboldii), die bestaan uit langwerpige wortelstokken, geelachtig-wit van kleur, in de regel ter grootte van een pink en met een reeks insnoeringen.

Eetbare wortels en knollen met een hoog zetmeel- of inulinegehalte, zoals aardperen, zoete aardappelen of bataten, taro's en yams (broodwortels), vallen echter onder post 0714.

0707 00

Komkommers en augurken, vers of gekoeld

0707 00 90

augurken

Deze onderverdeling omvat augurken, zijnde een variëteit kleine komkommers (85 of meer stuks per kg).

0708

Peulgroenten, ook indien gedopt, vers of gekoeld

0708 10 00

erwten (Pisum sativum), peultjes daaronder begrepen

Deze onderverdeling heeft betrekking op alle erwten, peultjes daaronder begrepen, van de soort Pisum sativum, dus ook op voedererwten (Pisum sativum var. arvense).

Hieronder vallen daarentegen geen zogenaamde ogenbonen of „caw-peas” (black-eyebonen daaronder begrepen), die in werkelijkheid bonen zijn van het geslacht Vigna en behoren tot onderverdeling 0708 20 00, en kekers (een soort grauwe erwt) van het geslacht Cicer, die onder onderverdeling 0708 90 00 vallen.

0708 90 00

andere peulgroenten

Tot deze onderverdeling behoren onder meer de producten bedoeld in de eerste alinea, de punten 3 t/m 6, van de GS-toelichting op post 0708.

0709

Andere groenten, vers of gekoeld

0709 20 00

asperges

Deze onderverdeling heeft alleen betrekking op de wortelspruiten van de asperge (Asparagus officinalis).

0709 40 00

selderij, andere dan knolselderij

Hieronder vallen selderij van de variëteiten „Apium graveolens L., var. dulce (Mill.) Pers.” (bleekselderij) en „Apium graveolens var. secalinum Alef.” (snij- of bladselderij).

0709 59 10

cantharellen

Deze onderverdeling heeft alleen betrekking op cantharellen (ook hanenkammen of dooier-zwammen genoemd), in het algemeen met eigele kleur, van de soorten „Cantharellus cibarius Fries” en „Cantharellus friesii Quélet”. Soortgelijke eetbare soorten, zoals de valse dooierzwam (Clitocybe aurantiaca) en de hoorn des overvloeds (Craterellus cornucopioides), die soms in vleeswaren wordt verwerkt ter vervanging van truffels, vallen onder onderverdeling 0709 59 90.

0709 59 30

eekhoorntjesbrood

Deze onderverdeling heeft alleen betrekking op boleten, behorende tot het geslacht „Boletus”, en met name het gewone eekhoorntjesbrood (Boletus edulis).

0709 60 10 t/m 0709 60 99

vruchten van de geslachten „Capsicum” en „Pimenta”

Zie de eerste alinea, punt 5, van de GS-toelichting op post 0709.

0709 90 10

sla, andere dan „Lactuca sativa” en andere dan cichoreigroenten (Cichorium spp.)

Deze onderverdeling omvat alle soorten sla, met uitzondering van kropsla („Lactuca sativa”) en cichoreigroenten (Cichorium spp.). Genoemd kunnen worden:

1.

veldsla;

2.

paardebloemsla of molsla (Taraxacum officinale).

0709 90 20

snijbiet en kardoen

Deze onderverdeling omvat enerzijds snijbiet (Beta vulgaris s. var. cicla) en anderzijds kardoen (Cynara cardunculus).

0709 90 31 en 0709 90 39

olijven

Deze onderverdelingen omvatten mede de olijven die een behandeling voor het winnen van olie hebben ondergaan, maar waarvan het gehalte aan vetstoffen nog meer dan 8 gewichtspercenten bedraagt.

0709 90 40

kappers

Kappers zijn de bloemknoppen van de kapperstruik (Capparis spinosa).

0709 90 90

andere

Van de onder deze onderverdeling vallende groenten kunnen worden genoemd:

1.

okra of comboux (Hibiscus esculentus);

2.

pompoenen die als groenten worden gegeten (bijvoorbeeld Cucurbita maxima en Cucurbita pepo, andere dan Cucurbita pepo L. convar. citrullinia Greb. var. styriaca en Cucurbita pepo L. var. oleifera Pietsch);

3.

rabarber;

4.

zuring (Rumex acetosa);

5.

klaverzuring (Oxalis crenata);

6.

suikerwortel (Sium sisarum);

7.

de diverse soorten kers: tuinkers (Lepidium sativum), waterkers (Nasturtium officinale), Amerikaanse winterkers (Barbarea verna), Oost-Indische kers (Tropaeolum majus), enz.;

8.

postelein (Portulaca oleracea);

9.

peterselie en kervel, andere dan knolpeterselie en knolkervel die onder onderverdeling 0706 90 90 vallen;

10.

dragon (Artemisia dracunculus) en bonenkruid (Satureja hortensis en Satureja montana);

11.

marjolein (Origanum majorana);

12.

verse bollen van de familie der lelieachtigen, behorende tot de soort „Muscari comosum” (gebruikelijke benamingen „kuif- of pluimhyacint”, „wilde uien”, „lampasciolo”, „lilas de terre”, „feather hyacinth”).

Er wordt voorts op gewezen dat:

a)

wortels en knollen met een hoog gehalte aan zetmeel of aan inuline onder post 0714 vallen;

b)

een aantal planten van dit hoofdstuk is uitgezonderd, hoewel zij voor voedingsdoeleinden worden gebruikt; dit geldt onder meer voor de volgende soorten:

1.

tijm (Thymus vulgaris) (wilde tijm of kruiptijm daaronder begrepen) die onder de onderverdelingen 0910 99 31 t/m 0910 99 39 vallen;

2.

laurierbladeren die onder onderverdeling 0910 99 50 vallen;

3.

wilde marjolein (Origanum vulgare), salie (Salvia officinalis), bazielkruid of basilicum (Ocimum basilicum), munt van alle soorten, ijzerhard of verbena (Verbena spp.), wijnruit (Ruta graveolens), hysop (Hyssopus officinalis) en bernagie of borage (Borago officinalis), die onder post 1211 vallen.

0711

Groenten, voorlopig verduurzaamd (bijvoorbeeld door middel van zwaveldioxide of in water waaraan, voor het voorlopig verduurzamen, zout, zwavel of andere stoffen zijn toegevoegd), doch als zodanig niet geschikt voor dadelijke consumptie

0711 20 10 en 0711 20 90

olijven

Deze onderverdelingen hebben betrekking op voorlopig verduurzaamde (over het algemeen gepekelde) olijven die nog niet van de bittere bestanddelen ontdaan zijn. Voor de consumptie geschikt gemaakte olijven — ook indien enkel door langdurig onderdompelen in water waaraan zout is toegevoegd — zijn van deze onderverdelingen uitgezonderd en dienen onder onderverdeling 2005 70 00 te worden ingedeeld.

0711 40 00

komkommers en augurken

Onder deze onderverdeling vallen komkommers en augurken die verpakt zijn in grote bergingsmiddelen, met toevoeging van pekel die, eventueel nog met toevoeging van azijn of azijnzuur, dient ter tijdelijke bewaring onderweg en tijdens de opslag, voor zover deze producten als zodanig niet geschikt zijn voor dadelijke consumptie.

Vóór de consumptie ondergaan deze producten over het algemeen de volgende behandelingen, waardoor zij tot hoofdstuk 20 gaan behoren:

gedeeltelijke ontzouting, gevolgd door toebereiding met kruiden (meestal bestaande uit toevoeging van een gearomatiseerde vloeistof op basis van azijn);

pasteurisatie ter aanvulling van de stabiliserende werking van het zout en de azijn nadat de producten in kleine bergingsmiddelen zijn verpakt (blikken, potten, glazen, enz.).

Er wordt echter op gewezen dat komkommers en augurken, ook indien op pekel, die een volledige melkzuurgisting hebben ondergaan, onder post 2005 worden ingedeeld. Het kenmerk van deze producten is dat de dwarsdoorsnede van het vruchtvlees geheel glazig is.

0711 51 00

paddestoelen van het geslacht „Agaricus”

De paddestoelen van deze onderverdeling mogen voorlopig zijn verduurzaamd in een sterke zoutoplossing waaraan azijn of azijnzuur is toegevoegd.

0711 90 70

kappers

De onder deze onderverdeling vallende kappers zijn meestal in vaten verpakt, met toevoeging van pekel.

0712

Gedroogde groenten, ook indien in stukken of in schijven gesneden, dan wel fijngemaakt of in poedervorm, doch niet op andere wijze bereid

Van deze post zijn uitgezonderd producten die in gedroogde vorm niet als groenten worden gegeten, maar hoofdzakelijk worden gebruikt in de reukwerkindustrie, in de geneeskunde of voor insecten- of parasietenbestrijding of voor dergelijke doeleinden (post 1211).

0712 90 30

tomaten

Zie voor de indeling van tomatenpoeder de toelichting op de onderverdelingen 2002 90 11 t/m 2002 90 99.

0712 90 90

andere

Van deze onderverdeling zijn onder meer uitgezonderd gedroogde bladeren en wortels van paardebloemen (Taraxacum officinale), gedroogde veldzuring (Rumex acetosa) en gedroogde Oost-Indische kers (Tropaeolum majus) die voor medische doeleinden worden gebruikt (onderverdeling 1211 90 85).

0713

Gedroogde zaden van peulgroenten, ook indien gepeld (bijvoorbeeld spliterwten)

De producten bedoeld bij deze post die voor zaaidoeleinden zijn bestemd, zijn geselecteerde producten die in het algemeen worden gekenmerkt door hun opmaak (bijvoorbeeld zakken met etiketten die de bestemming aangeven), alsmede door hun hogere prijs.

0713 10 10 en 0713 10 90

erwten (Pisum sativum)

De toelichting op onderverdeling 0708 10 00 is van overeenkomstige toepassing.

0713 20 00

kekers

Deze onderverdeling omvat kekers (een soort grauwe erwt) van het geslacht „Cicer” (voornamelijk Cicer arietinum) die zijn bestemd voor zaaidoeleinden, voor menselijke consumptie of voor de voeding van dieren.

0713 31 00

bonen van de soort „Vigna mungo (L.) Hepper” of „Vigna radiata (L.) Wilczek”

Zie de aanvullende GS-toelichting op onderverdeling 0713 31.

0713 32 00

bonen van de soort „Phaseolus angularis” of „Vigna angularis” (adzukibonen)

Deze bonen worden altijd gedroogd in de handel gebracht. Zolang de adzukiplant nog niet tot wasdom is gekomen, zijn de bonen groen en bevatten ze veel water. Wanneer de plant tot wasdom is gekomen, wordt de boon rood en droog.

0713 39 00

andere

Deze onderverdeling omvat hauwklaver (voorheen Dolichos sinensis spp. sesquipedalis), te beschouwen als bonen van de soort Vigna. De namen „Dolichos unguiculata” respectievelijk „Dolichos sinensis” zijn synoniemen die niet langer in gebruik zijn voor bonen van de soort Vigna. Daarom wordt hauwklaver nu correct „Vigna unguiculata (L.) Walp. spp. sesquipedalis” genoemd.

0713 40 00

linzen

Deze onderverdeling heeft alleen betrekking op linzen van de geslachten Ervum en Lens, bijvoorbeeld de diverse variëteiten van de gewone linze (Ervum lens of Lens esculenta) en de erve of linzenwikke (Ervum ervilia).

0713 90 00

andere

Deze onderverdeling omvat, met uitzondering van de hauwklaver van onderverdeling 0713 39 00, dolichos van het geslacht dolichos zoals de komak (Dolichos lablab), de struikerwt of duivenerwt (Cajanus cajan), de zwaardboon (Canavalia ensiformis), de fluweelboon (Mucuna utilis) en de zaden van de guar (Cyamopsis tetragonoloba).

Zaad van wikken, andere dan die van de soort Vicia faba en zaad van lupinen (Lupinus), zijn van deze onderverdeling uitgezonderd en worden onder onderverdeling 1209 29 10 of 1209 29 50 ingedeeld.

0714

Maniokwortel, arrowroot (pijlwortel), salepwortel, aardperen, bataten (zoete aardappelen) en dergelijke wortels en knollen met een hoog gehalte aan zetmeel of aan inuline, vers, gekoeld, bevroren of gedroogd, ook indien in stukken of in pellets; merg van de sagopalm

De term „pellets” is omschreven in aantekening 1 op afdeling II.

0714 10 91 en 0714 10 98

maniokwortel

Deze onderverdelingen hebben onder meer betrekking op:

1.

knolwortels van maniok (cassave), waarvan twee hoofdvariëteiten bestaan (Manihot utilissima en Manihot aipi); deze wortels zijn gegroepeerd als de spaken van een wiel; bij de oogst varieert hun gewicht tussen 500 g en 3 kg of meer;

2.

pellets die zijn vervaardigd uit fragmenten van de knollen bedoeld onder punt 1 of uit meel of gries van deze knollen (zie de tweede alinea van de GS-toelichting op post 0714).

0714 20 10 en 0714 20 90

bataten (zoete aardappelen)

Dit zijn naargelang van de variëteit de witte, gele of rode wortelknollen van een kruidachtige plant met lange, kruipende stengels (Ipomea batatas).

0714 90 11 en 0714 90 19

arrowroot (pijlwortel), salepwortel en dergelijke wortels en knollen met een hoog gehalte aan zetmeel

Deze onderverdelingen hebben onder meer betrekking op:

1.

wortels van de arrowroot (pijlwortel) die naargelang van hun oorsprong tot diverse plantensoorten behoren: uit Brazilië (Maranta arundinacea), uit India (Maranta indica), uit Tahiti (Tacca pinatifida) en uit de Antillen of uit Queensland (Canna edulis);

2.

salepwortels van diverse variëteiten planten van het geslacht „Orchis”;

3.

dode dahliaknollen en andere dergelijke dode knollen van bloemen;

4.

wortelstokken van taro's (Colocasia esculenta of Colocasia antiquorum);

5.

yamswortels van zeer uiteenlopende variëteiten (Dioscorea batatas, D. trifida, D. alata, D. bulbifera, enz.).

0714 90 90

andere

Deze onderverdeling omvat onder meer de diverse variëteiten aardperen (bijvoorbeeld Helianthus tuberosus, Helianthus strumosus en Helianthus decapetalus) en merg van de sagopalm, een zetmeelhoudend product verkregen uit de stam van diverse palmsoorten (Metroxylon, Rumphii, Raphia ruffia, Arenga, enz.).

HOOFDSTUK 8

FRUIT; SCHILLEN VAN CITRUSVRUCHTEN EN VAN MELOENEN

Algemene opmerkingen

Dit hoofdstuk omvat eveneens voor distillatie bestemde vruchtenpulp, ook indien in natuurlijke gisting.

0801

Kokosnoten, paranoten en cashewnoten, vers of gedroogd, ook zonder dop of schaal

0801 21 00 en 0801 22 00

paranoten

Dit zijn noten met een harde schaal die in vorm en grootte lijken op een partje van een mandarijn. Ze bevatten grote driehoekige zaden in een bruinachtig, grauw, vezelig omhulsel.

0802

Andere noten, vers of gedroogd, ook zonder dop of schaal, al dan niet gepeld

0802 21 00 en 0802 22 00

hazelnoten (Corylus spp.)

Deze onderverdelingen omvatten hazelnoten (vruchten van de Corylus avellana), hazelnoten van de Levant (vruchten van de Corylus colurna) en lambertsnoten (vruchten van de Corylus maxima).

0802 40 00

kastanjes (Castanea spp.)

Deze onderverdeling omvat alleen eetbare kastanjes van het geslacht Castanea. Deze onderverdeling omvat dus niet waternoten (vruchten van de Trapa natans), die tot onderverdeling 0802 90 85 behoren, en wilde kastanjes (Aesculus hippocastanum), bedoeld bij post 2308.

0802 50 00

pimpernoten (pistaches)

Pimpernoten of pistaches zijn de vruchten van de pistacheboom of groene-amandelboom (Pistacia vera), die voornamelijk wordt gekweekt op Sicilië, in Griekenland en in de Levant.

De pistache is zo groot als een kleine olijf en bestaat uit een tere, dunne dop, gewoonlijk vochtig, roodachtig, zeer ruw en licht aromatisch, een witte houtachtige schaal bestaande uit twee kleppen en een hoekige pit die is bedekt met een roodachtige zaadhuid, van binnen bleekgroen is en een aangename smaak heeft.

0802 90 50

pingels of pignolen

Deze onderverdeling omvat pingels of pignolen (zaadjes van een pijnboom, de Pinus pinea), al dan niet in de pijnappel.

0802 90 85

andere

Tot deze onderverdeling behoren onder meer zaden van de alpenden (Pinus cembra), al dan niet in de pijnappel.

0803 00

Bananen, „plantains” daaronder begrepen, vers of gedroogd

0803 00 11

„plantains”

„Plantains” (bakbananen) worden tot 50 cm lang en zijn groter en hoekiger dan de bananen van onderverdeling 0803 00 19. Het zetmeel in „plantains” verschilt hierin dat het, in tegenstelling tot het zetmeel in andere bananen, tijdens de rijping niet versuikert. „Plantains” hebben geen opvallend aroma. Zij zijn ongeschikt om rauw te worden gegeten. Ze worden meestal groen geoogst en gekookt of gebakken.

0804

Dadels, vijgen, ananassen, advocaten (avocado's), guaves, manga's en manggistans, vers of gedroogd

0804 40 00

advocaten (avocado's)

Advocaten (avocado's) zijn de vruchten van de advocaatboom (Persea americana Mill.); het zijn steenvruchten, vaak van grote omvang, al naargelang van de variëteit in de vorm van een bol, een peer of een fles met lange hals, waarin zich een vaak grote pit bevindt. De schil is donkergroen of min of meer violet, purper of geel getint. Het stevige vruchtvlees is bij een rijpe vrucht groenachtig wit onder de schil en witachtig in de buurt van de pit.

0804 50 00

guaves, manga's en manggistans

Guaves zijn de vruchten van de guaveboom (Psidium guayava L.); het zijn bessen met vruchtvlees van uiteenlopende kleur (witachtig, roze, roomkleurig, rood- of groenachtig) met daarin talrijke pitten.

Manga's of mango's zijn de vruchten van de mangoboom (Mangifera indica); het zijn steenvruchten met een pit waarvan draden uitgaan. Er bestaan diverse variëteiten manga's, die meer of minder zwaar (van 150 g tot 1 kg) en meer of minder zoet en aromatisch zijn (sommige hebben zelfs enigszins de smaak van terpentijnolie).

Manggistans zijn vruchten van een boom uit de familie der guttiferae (Garcinia mangostana). Het zijn, bij rijpheid, violette bessen met een dikke vruchtwand waarin zich enkele zaden bevinden omgeven door een vlezige, witte, zoete zaadrok met een bijzonder delicaat aroma.

0805

Citrusvruchten, vers of gedroogd

0805 10 20

andere dan pomeransen (bittere oranjeappelen), vers

Deze onderverdeling heeft uitsluitend betrekking op sinaasappelen van de soort Citrus sinensis.

Hiertoe behoren bijvoorbeeld bloedsinaasappelen en halfbloedsinaasappelen.

Bloedsinaasappelen zijn sinaasappelen waarvan de schil (veelal over de helft van het oppervlak), het vruchtvlees en het sap een pigmentatie hebben die te wijten is aan de aanwezigheid van caroteen. Bij halfbloedsinaasappelen is de pigmentatie in het algemeen minder sterk en beperkt tot het vruchtvlees en het sap.

Van de bloedsinaasappelen kunnen in het bijzonder worden vermeld: „Blood ovals”, „Sanguinas redondas” of „ronde sanguinas”, „Navels sanguinas”, „Sanguinelli”, „Doubles fines”, „Washington sanguines”, „veredelde Doubles fines” of „grote sanguines” en „Portugese”.

0805 10 80

andere

Van de onder deze onderverdeling vallende sinaasappelen kunnen worden genoemd de bittere oranjeappelen (pomeransen). Dit zijn vruchten van de soort Citrus aurantium. Zij worden voornamelijk gebruikt voor de vervaardiging van jam.

0805 20 30

monreales en satsuma’s

Satsuma’s (Citrus reticulata Blanco var. unshiu (Swing)) zijn een vroeg ras van mandarijnen. De vrucht is groot, geel-oranje van kleur, sappig, niet zuur en zonder pitten.

0805 20 50

mandarijnen en wilkings

Mandarijnen (Citrus nobilis Lour. of Citrus reticulata Blanco) kunnen worden onderscheiden van gewone sinaasappelen door hun kleinere, afgeplatte vorm, door het makkelijker pellen, door een duidelijkere deling in partjes en door hun zoetere, meer aromatische smaak.

Wilkings zijn een kruising tussen een variëteit (cultivar) mandarijn Willows Leaf en Tempel (King mandarijn) (zelf een kruising van mandarijnen en bittere sinaasappelen). Ze lijken op mandarijnen, maar zijn groter en hebben aan één zijde een toegespitste vorm.

0805 20 70

tangerines

Tot deze onderverdeling behoren de tangerines (Citrus reticulata Blanco var. tangerina).

0805 20 90

andere

Tot deze onderverdeling behoren onder meer:

1.

tangelo's, kruising tussen tangerine en pomelo (grapefruit);

2.

ortanica's, kruising tussen sinaasappel en tangerine;

3.

malaquina's, kruising tussen sinaasappel en mandarijn;

4.

tangors, kruising tussen zoete mandarijn (honingmandarijn), Perl-Tangelo en Dancy-Tangerine.

0805 40 00

pompelmoezen en pomelo's

Deze onderverdeling omvat vruchten van de soort Citrus grandis en pomelo's of grapefruits (Citrus paradisi). Het zijn vruchten met een lichtgele schil, in de regel groter dan een sinaasappel, rond of lichtelijk afgeplat, met geel of lichtroze vruchtvlees en met een zure smaak.

0805 50 90

lemmetjes (Citrus aurantifolia, Citrus latifolia)

Deze onderverdeling omvat alle variëteiten van de soorten Citrus aurantifolia en Citrus latifolia.

Lemmetjes zijn kleine vruchten, min of meer bolvormig of ovaal, met een zeer dunne, vastgegroeide gele schil. Het sappige vruchtvlees is groen en zeer zuur.

0805 90 00

andere

De voornaamste citrusvruchten van deze onderverdeling zijn:

1.

cederappelen of sukadecitroenen (Citrus medica), een soort omvangrijke citroenen met een zeer dikke, bobbelige schil en zeer geurig, zuur vruchtvlees, waarvan de schil gekonfijt vaak wordt gebruikt voor gebak en suikergoed;

2.

kumquats (Fortunella japonica F. hindsii en F. margarita), zeer kleine vruchten ter grootte van een grote olijf, rond of langwerpig, aan boven- en onderzijde niet afgeplat, met een dunne schil, zeer weinig vruchtvlees en een enigszins zure smaak. Deze vruchten zijn vooral in trek wegens hun zoete schil, die rauw of als compote wordt gegeten; soms worden kumquats ook gebruikt in suikerwerk;

3.

chinotto's (Citrus aurantium var. myrtifolia);

4.

bergamotten (Citrus aurantium var. bergamia), een soort peervormige sinaasappelen met bleekgele kleur en enigszins zure smaak, die voornamelijk worden gebruikt voor de vervaardiging van een etherische olie.

0806

Druiven, rozijnen en krenten

0806 10 10

voor tafelgebruik

Tafeldruiven verschillen in de regel van wijndruiven door hun uiterlijk en de wijze van verpakking. Terwijl druiven voor tafelgebruik meestal worden verzonden in kistjes, op plateaus of in gesloten mandjes, worden wijndruiven vervoerd in grote open manden of kisten, of in fusten waarin de druiven vaak zijn samengeperst of geplet.

0806 20 10

krenten

Krenten zijn afkomstig van de soort Vitis corinthica; het zijn kleine, gedroogde bessen zonder steeltjes, bijna zonder pitten, donkerpaars, bijna zwart en zeer zoet.

0807

Meloenen (watermeloenen daaronder begrepen) en papaja's, vers

0807 11 00

watermeloenen

Watermeloenen zijn vruchten van de soort Citrullus vulgaris Schrad. Ze kunnen wel 20 kg worden. Het vruchtvlees is niet erg zoet, zeer waterig en meestal helderrood met zwarte zaden.

0807 19 00

andere

Tot deze onderverdeling behoren vruchten van de soort Cucumis melo. Van de verschillende variëteiten kunnen in het bijzonder worden genoemd: netmeloenen (var. reticulatus Naud.) en suikermeloenen (var. saccharus Naud.), beide met een netvormige schil, kanteloepen (var. cantalupensis Naud.) met diepe overlangse groeven, honigmeloenen (var. inodorus Naud.) en meloenen met gladde schil. De vrucht is gewoonlijk groot, rond of ovaal, glad of oneffen. Het vruchtvlees is stevig en sappig, oranjegeel of wit en zoet. In het binnenste gedeelte van de vrucht, dat meer vezelig is en waarin zich holten bevinden, bevindt zich een groot aantal ovale, platte, glanzende, geelachtige witte zaden.

0807 20 00

papaja's

Papaja's (Carica papaya) zijn lange of bolvormige vruchten, enigszins gerimpeld of glad, bij rijpheid geelachtig groen tot oranje en met een gewicht dat kan variëren van een paar honderd gram tot een paar kilo. Het vruchtvlees, dat de consistentie van dat van de meloen heeft, is oranjegeel, enigszins zoet en geurig en omgeeft een holte met talrijke zwarte ronde zaden die zijn omgeven door slijm.

0808

Appelen, peren en kweeperen, vers

0808 10 10

persappelen, los verladen, van 16 september tot en met 15 december

Deze onderverdeling omvat appelen die naar hun uiterlijk en hoedanigheid (niet gesorteerd naar grootte of kwaliteit en doorgaans kleiner dan het tafelfruit, zure of weinig aangename smaak, geringe waarde, enz.) alleen kunnen worden gebruikt voor de vervaardiging van al dan niet gegiste dranken. Zij moeten los verladen, in niet gescheiden lagen, in de vervoermiddelen (bijvoorbeeld spoorwagons, containers, vrachtwagens of schuiten) worden aangeboden.

0808 20 10

persperen, los verladen, van 1 augustus tot en met 31 december

De toelichting op onderverdeling 0808 10 10 is van overeenkomstige toepassing.

0809

Abrikozen, kersen, perziken (nectarines daaronder begrepen), pruimen en sleepruimen, vers

0809 20 05 en 0809 20 95

kersen

Deze onderverdelingen omvatten kersen van alle variëteiten, wilde kersen daaronder begrepen, en met name de gewone kersen (vruchten van de Prunus cerasus), de morellen (vruchten van de Prunus cerasus var. austera), de krieken (vruchten van de Prunus avium var. juliana), de knapkersen of Spaanse kersen (vruchten van de Prunus avium var. duracina) en de vogelkersen (vruchten van de Prunus avium of Cerasus avium).

0809 30 10 en 0809 30 90

perziken (nectarines daaronder begrepen)

Anders dan perziken hebben nectarines een gladde schil.

0809 40 90

sleepruimen

Dit zijn vruchten van de sleedoorn van de soort Prunus spinosa.

0810

Ander fruit, vers

0810 20 10

frambozen

Dit betreft met name vruchten van de soorten Rubus idaeus, Rubus illecebrosus, Rubus occidentalis en Rubus strigosus. Er zijn variëteiten met rode en met witte vruchten.

0810 40 10

rode bosbessen (vruchten van de „Vaccinium vitis-idaea”)

Deze vruchten zijn rood of roze.

0810 40 30

blauwe bosbessen (vruchten van de „Vaccinium myrtillus”)

Deze vruchten zijn blauw-zwart.

0810 50 00

kiwi's

Deze onderverdeling omvat kiwi's van de soort Actinidia chinensis Planch. of Actinidia deliciosa.

Deze vruchten, die de grootte van een ei hebben, zijn vlezig, hebben een bitterzoete smaak en de harige schil heeft een groen-bruine kleur.

0810 90 20

Tamarindevruchten, cashewappelen, lychees, nangka’s („jackfruit”), sapodilla’s, passievruchten, carambola’s en pitahaya’s

Tamarindevruchten (vruchten van de Tamarindus indica en van de Tamarindus officinalis), zoals deze gewoonlijk in de internationale handel worden aangeboden (in de vorm van peulen of pulp zonder toegevoegde suiker of andere stoffen of niet op een andere wijze behandeld), worden ingedeeld onder onderverdeling 0813 40 65.

Nangka's („jackfruit”) zijn vruchten van Artocarpus heterophylla en van Artocarpus integrifolia. Lychees zijn vruchten van Litchi sinensis. Sapodilla's (sawo's of sapote's) zijn vruchten van Achras sapota.

Deze onderverdeling omvat onder meer passievruchten of vruchten van de passiebloem (bijvoorbeeld „maracuja”) en onder meer de volgende soorten paarse passievrucht (Passiflora edulis), markoeza (Passiflora quadrangularis) en passievruchten van de soort Passiflora ligularis.

0810 90 50

zwarte aalbessen

Deze onderverdeling omvat de bolvormige vruchten van de Ribes nigrum L.

0810 90 60

rode aalbessen

Deze onderverdeling omvat de vruchten van de Ribes rubrum L.

0810 90 95

ander

Behalve de producten (met uitzondering van litchis en sapodilla's) bedoeld bij de tweede alinea, punt 7, van de GS-toelichting op post 0810, behoren tot deze onderverdeling onder meer:

1.

vruchten van de aardbeiboom (vruchten van de Arbutus unedo);

2.

zuurbessen (vruchten van de Berberis vulgaris);

3.

vruchten van de duindoorn (vruchten van de Hippophäe rhamnoides);

4.

sorben of peerlijsterbessen (bijvoorbeeld de vruchten van de Sorbus domestica en van de Sorbus aria);

5.

vruchten van de Annona-soorten, zoals cherimoya's (vruchten van de Annona cherimoia), custardappel of ossehart (Annona reticulata);

6.

vruchten van Physalis-soorten (bijvoorbeeld vruchten van de Physalis alkekengi (lampionplant) of van de Physalis pubescens);

7.

vruchten van de Flacourtiaceae, zoals de ramontschi (Flacourtia cataphracta en Idesia polycarpa);

8.

mispels (vruchten van de Mespilus germanica) en Japanse mispels (vruchten van de Eribotrya japonica);

9.

vruchten van verschillende soorten van de (Sapotaceae, bijvoorbeeld vruchten van de Lucuma mammosa, met uitzondering van sapodilla's (sawo's of sapote's) die onder onderverdeling 0810 90 20 vallen;

10.

eetbare vruchten van de soorten van de Actinidia, met uitzondering van kiwi's (Actinidia chinensis Planch. of Actinidia deliciosa), die onder de onderverdeling 0810 50 00 vallen;

11.

vruchten van verschillende soorten van de Sapindaceae, bijvoorbeeld ramboetans (vruchten van Nephelium lappaceum), kapulasans (vruchten van de Nephelium mutabile), met uitzondering van litchis (vruchten van Litchi sinensis) die onder onderverdeling 0810 90 20 vallen.

0811

Vruchten, ook indien gestoomd of in water gekookt, bevroren, al dan niet met toegevoegde suiker of andere zoetstoffen

De term „bevroren” is omschreven in de tweede alinea van de algemene opmerkingen van de GS-toelichting op dit hoofdstuk.

Zie voor de toepassing van de onderverdelingen die betrekking hebben op het suikergehalte de aanvullende aantekening (GN) 1 op dit hoofdstuk.

0811 20 31

frambozen

Zie de toelichting op onderverdeling 0810 20 10.

0811 20 39

zwarte aalbessen

Zie de toelichting op onderverdeling 0810 90 50.

0811 20 51

rode aalbessen

Zie de toelichting op onderverdeling 0810 90 60.

HOOFDSTUK 9

KOFFIE, THEE, MATÉ EN SPECERIJEN

Algemene opmerkingen

De indeling van specerijen die onderling vermengd zijn of waaraan andere stoffen zijn toegevoegd, wordt geregeld in aantekening 1 op dit hoofdstuk.

Overeenkomstig die aantekening zijn mengsels van specerijen met andere stoffen, indien zij het essentiële karakter van specerijen hebben verloren, van dit hoofdstuk uitgezonderd. Zij worden onder post 2103 ingedeeld indien zij het karakter hebben van samengestelde kruiderijen of dergelijke producten. Zie voor mengsels die als zodanig worden gebruikt voor het aromatiseren van dranken of voor het bereiden van extracten voor de vervaardiging van dranken, en die bestaan uit specerijen en planten, plantendelen, zaden of vruchten (geheel, in stukken, fijngemaakt of in poedervorm) van de soorten die tot andere hoofdstukken (7, 11, 12, enz.) behoren, de zesde en de zevende alinea van de algemene opmerkingen van de GS-toelichting op dit hoofdstuk.

Breuk en afvallen die normaal ontstaan bij het oogsten van specerijen en de daaropvolgende bewerkingen (zoals het sorteren en het drogen), de opslag of het vervoer, dienen te worden beschouwd als „niet fijngemaakt en niet gemalen”, behalve wanneer (bijvoorbeeld door het homogene karakter) duidelijk te zien is dat ze opzettelijk zijn fijngemaakt.

De in verschillende posten van dit hoofdstuk gebruikte uitdrukking „fijngemaakt of gemalen” heeft geen betrekking op in stukjes gesneden producten.

0901

Koffie, cafeïnevrije koffie daaronder begrepen, ook indien gebrand; bolsters en schillen, van koffie; koffiesurrogaten die koffie bevatten, ongeacht de mengverhouding

0901 11 00 en 0901 12 00

koffie, ongebrand

Deze onderverdelingen omvatten ongebrande koffie van alle soorten, al dan niet cafeïnevrij gemaakt (met inbegrip van hele of gebroken bonen, afgescheiden bij het sorteren, het zeven, enz.), ook indien niet voor consumptie bestemd (bijvoorbeeld extractie van cafeïne).

0901 11 00

waaruit geen cafeïne is verwijderd

Deze onderverdeling omvat ongebrande koffie voor zover die geen enkele bewerking heeft ondergaan waardoor cafeïne is verwijderd.

0901 12 00

waaruit cafeïne is verwijderd

Deze onderverdeling omvat ongebrande koffie waaruit door extractie cafeïne is verwijderd. Gewoonlijk heeft aldus bewerkte koffie een cafeïnegehalte van niet meer dan 0,2 gewichtspercenten, berekend op de droge stof.

0901 21 00 en 0901 22 00

koffie, gebrand

Deze onderverdelingen omvatten de in de toelichting op de onderverdelingen 0901 11 00 en 0901 12 00 bedoelde koffie, gebrand, ook indien geglansd, gemalen of samengeperst.

0901 21 00

waaruit geen cafeïne is verwijderd

De toelichting op onderverdeling 0901 11 00 is van overeenkomstige toepassing.

0901 22 00

waaruit cafeïne is verwijderd

De toelichting op onderverdeling 0901 12 00 is van overeenkomstige toepassing.

0901 90 10

bolsters en schillen, van koffie

Onder bolsters worden verstaan de dunne omhulsels waarin zich, in de vrucht (bes), de zaden of bonen, in de regel twee, bevinden.

De schillen zijn de vliezen die iedere boon omhullen en die bij het branden worden verwijderd.

0901 90 90

koffiesurrogaten die koffie bevatten

Deze onderverdeling omvat de producten bedoeld in de eerste alinea, punt 5, van de GS-toelichting op post 0901. Deze mengsels kunnen gemalen of ongemalen zijn, of zelfs in samengeperste vorm voorkomen.

0904

Peper van het geslacht „Piper”; vruchten van de geslachten „Capsicum” en „Pimenta”, gedroogd, fijngemaakt of gemalen

0904 11 00

niet fijngemaakt en niet gemalen

Deze onderverdeling omvat de producten, bedoeld onder punt 1 van de GS-toelichting op post 0904. Gebroken peperkorrels blijven onder deze onderverdeling ingedeeld, voor zover zij kennelijk niet opzettelijk zijn gebroken of geplet. Hetzelfde geldt voor stof en veegsel, bestaande uit onzuivere peper.

Groene peper geconserveerd in een mengsel van water en azijnzuur of in pekel (eventueel met een geringe toevoeging van citroenzuur), behoort tot deze onderverdeling.

0904 20 10 t/m 0904 20 90

vruchten van de geslachten „Capsicum” en „Pimenta”, gedroogd, fijngemaakt of gemalen

Deze onderverdelingen omvatten de producten bedoeld onder punt 2 van de GS-toelichting op post 0904, indien ze gedroogd, fijngemaakt of gemalen zijn.

0904 20 10

niet-scherpsmakende pepers

Dit betreft Capsicum annuum var. grossum, een vrij grote, niet-scherpsmakende vrucht die groen of rood wordt geoogst. Deze onderverdeling omvat alleen gedroogde pepers, geheel of in stukken, maar niet fijngemaakt en niet gemalen.

0906

Kaneel en kaneelknoppen

0906 11 00 en 0906 19 00

niet fijngemaakt en niet gemalen

Deze onderverdelingen omvatten bijvoorbeeld:

1.

de stokjes bestaande uit verscheidene repen kaneelbast, ineengerold tot pijpen, die een lengte van 110 cm kunnen bereiken;

2.

de stukken die ontstaan wanneer de kaneelstokken op een bepaalde lengte gesneden worden (bijvoorbeeld stukken van 5 tot 10 cm);

3.

de stukken bast van verschillende lengte en dikte, zoals de „quillings” (stukken en afvallen ontstaan bij het snijden van kaneel in stokjes van een bepaalde lengte) en afvallen van kaneel, „featherings” of „chips” genaamd (kleine stukjes kaneel die ontstaan bij het verwijderen van de bast en die vooral gebruikt worden voor het vervaardigen van kaneelolie).

0906 11 00

Kaneel (Cinnamomum zeylanicum Blume)

Zie de aanvullende GS-toelichting op onderverdeling 0906 11.

0907 00 00

Kruidnagels, moernagels en kruidnagelstelen

Deze post omvat ook fijngemaakte of gemalen producten.

0908

Muskaatnoten, foelie, amomen en kardemom

0908 10 00

muskaatnoten

Zie onder a) van de GS-toelichting op post 0908.

De muskaatnoot is het zaad van de muskaatboom (Myristica fragans).

Deze onderverdeling omvat eveneens hele muskaatnoten bestemd voor de industriële vervaardiging van etherische oliën of van harsaroma’s, die dikwijls behandeld zijn met kalkmelk ter bescherming tegen insecten, alsmede muskaatnoten van mindere kwaliteit, zoals verschrompelde noten en bij het oogsten gebroken noten, die verhandeld worden onder de benamingen „afval” of „BWP” („broken, wormy, punky”).

0908 20 00

foelie

Zie onder b) van de GS-toelichting op post 0908.

0908 30 00

amomen en kardemom

Zie onder c), de punten 1 t/m 4, van de GS-toelichting op post 0908.

0909

Anijszaad, steranijszaad, venkelzaad, korianderzaad, komijnzaad en karwijzaad; jeneverbessen

0909 20 00

korianderzaad

Zie de eerste en de derde en alinea van de GS-toelichting op post 0909.

Dit betreft ronde zaden, helder geel-bruin van kleur, met een zoete, enigszins scherpe smaak.

0909 30 00

komijnzaad

Zie de eerste en de derde en alinea van de GS-toelichting op post 0909.

Komijnzaad is ovaal en gerimpeld.

0909 40 00

karwijzaad

Zie de eerste en de derde en alinea van de GS-toelichting op post 0909.

Karwijzaad is ovaal, langwerpig en gerimpeld.

0910

Gember, saffraan, kurkuma, tijm, laurierbladeren, kerrie en andere specerijen

0910 10 00

gember

Zie onder a) van de GS-toelichting op post 0910.

Tot deze onderverdeling behoren de wortelstokken van gember (Amomum zingiber L.), vers, gedroogd of gemalen. Gember kan worden aangeboden als grijze (ook bekend als „zwarte”) gember waarvan de opperhuid nog niet is verwijderd, of als witte (geschilde) gember.

0910 20 10 en 0910 20 90

saffraan

Zie onder b) van de GS-toelichting op post 0910.

0910 30 00

kurkuma

Zie onder c) van de GS-toelichting op post 0910.

Ronde kurkuma is afkomstig van de dikke, ronde hoofdwortelstok en lange kurkuma van de ovale of cilindervormige vertakkingen van deze wortelstok.

0910 91 10 en 0910 91 90

Mengsels bedoeld bij aantekening 1, onder b), op dit hoofdstuk

Zie onder g) van de GS-toelichting op post 0910.

0910 99 31 t/m 0910 99 39

tijm

Deze onderverdelingen hebben betrekking op tijm, waarvan er verscheidene soorten bestaan (Thymus vulgaris, Thymus zygis, Thymus serpyllum of wilde tijm of kruiptijm), ook indien gedroogd.

0910 99 31

wilde tijm (Thymus serpyllum)

Deze onderverdeling omvat alleen tijm van de soort Thymus serpyllum.

0910 99 33

andere

Hiertoe behoren bijvoorbeeld de afgeplukte en gedroogde bladeren en bloesems van Thymus vulgaris of van Thymus zygis.

0910 99 50

laurierbladeren

Deze onderverdeling omvat de bladeren van de laurier (Laurus nobilis), ook indien gedroogd.

0910 99 60

kerrie

Kerriepoeder wordt beschreven onder e) van de GS-toelichting op post 0910; de toevoeging van geringe hoeveelheden andere producten (bijvoorbeeld zout, mosterdzaad, meel van peulgroenten) is niet van invloed op de indeling van die mengsels.

0910 99 91 en 0910 99 99

andere

Deze onderverdelingen omvatten dillezaad (Anethum graveolens) en morenpeper, verkregen uit de vruchten van de Xylopia aethiopica.

Daarentegen vallen de hierna genoemde producten, hoewel zij als specerij worden gebruikt, niet onder deze onderverdelingen:

a)

mosterdzaad (post 1207);

b)

wortelstokken van alle galanga- of galgant-soorten (post 1211);

c)

saffloer- of carthamusbloemen, roder dan echte saffraan en verkregen uit de saffloer (Carthamus tinctorius of Carthamus oxyacantha of Carthamus palaestinus) (post 1404).

Een groot aantal kruiderijplanten, die geen eigenlijke specerijen vormen, zijn eveneens van dit hoofdstuk uitgezonderd en worden onder meer onder de hoofdstukken 7 en 12 ingedeeld (zie de toelichtingen betreffende die hoofdstukken).

HOOFDSTUK 10

GRANEN

Algemene opmerkingen

Gedroogde aren van graangewassen (bijvoorbeeld maïskolven), die zijn gebleekt, geverfd, geïmpregneerd of op andere wijze behandeld om te worden gebruikt voor versiering, dienen te worden ingedeeld onder onderverdeling 0604 99 90.

De tot dit hoofdstuk behorende granen mogen ter verbetering van de houdbaarheid een warmtebehandeling hebben ondergaan, waardoor het zetmeel gedeeltelijk wordt gegelatineerd en de graankorrels soms openspringen. De gedeeltelijke gelatinering (voorgelatinering) gebeurt tijdens het droogproces en betreft slechts een kleine hoeveelheid van de graankorrels. De transformatie van het zetmeel is niet het doel maar slechts een neveneffect van de warmtebehandeling. Deze behandeling is niet aan te merken als „op andere wijze bewerkt” in de zin van aantekening 1, onder B, op hoofdstuk 10.

1001

Tarwe en mengkoren

1001 10 00

harde tarwe

Zie aanvullende aantekening 1 op dit hoofdstuk de eerste alinea, punt 2, van de GS-toelichting op post 1001.

1001 90 91

zachte tarwe en mengkoren, zaaigoed

Zaaigoed is speciaal geselecteerd en onderscheidt zich in de regel door zijn opmaak (bijvoorbeeld in zakken met gegevens over het gebruik als zaaigoed) en zijn hogere prijs.

Zaaigoed kan ook zijn behandeld om het, na het uitzaaien, te beschermen tegen insecten en vogels.

1003 00

Gerst

1003 00 10

zaaigoed

Zie de toelichting op onderverdeling 1001 90 91.

1006

Rijst

Zie aanvullende aantekening (GN) 1 op dit hoofdstuk.

1008

Boekweit, gierst (andere dan sorgho) en kanariezaad; andere granen

1008 90 10

triticale

Triticale is een kruising van tarwe en rogge, die in het algemeen grotere korrels dan rogge en dikwijls ook grotere korrels dan tarwe heeft en waarvan de zaadwand rimpelig is.

HOOFDSTUK 11

PRODUCTEN VAN DE MEELINDUSTRIE; MOUT; ZETMEEL; INULINE; TARWEGLUTEN

1101 00

Meel van tarwe of van mengkoren

Zie aantekening 2 op dit hoofdstuk.

Meel van deze post kan geringe hoeveelheden zout, in het algemeen niet meer dan 0,5 %, en geringe hoeveelheden amylase en gemalen kiemen bevatten, alsmede gebrande mout.

1102

Meel van granen, andere dan van tarwe of van mengkoren

Zie aantekening 2 op dit hoofdstuk.

Meel van deze post kan geringe hoeveelheden zout, in het algemeen niet meer dan 0,5 %, en geringe hoeveelheden amylase en gemalen kiemen bevatten, alsmede gebrande mout.

1102 20 10 en 1102 20 90

maïsmeel

Voor de bepaling van het vetgehalte dient overeenkomstig Verordening (EEG) nr. 1748/85 van de Commissie (PB L 167 van 27.6.1985, blz. 26) de analysemethode te worden toegepast als omschreven in bijlage I (werkwijze A) bij Richtlijn 84/4/EEG van de Commissie (PB L 15 van 18.1.1984, blz. 29).

Deze onderverdelingen omvatten eveneens maïsmeel dat „masameel” wordt genoemd, verkregen door de „nixtamalisatie”-methode, dat wil zeggen dat de maïskorrels in een calciumhydroxideoplossing worden gekookt en geweekt en vervolgens worden gedroogd en gemalen.

Een eventuele aanvullende behandeling, zoals het roosteren, leidt er echter toe dat het product niet meer kan worden ingedeeld onder post 1102 (in het algemeen hoofdstuk 19).

1103

Gries, griesmeel en pellets van granen

1103 11 10 t/m 1103 19 90

gries en griesmeel

1.

Zie de aantekeningen 2 en 3 op dit hoofdstuk.

2.

Zie de eerste zes alinea's van de GS-toelichting op post 1103.

3.

Producten die niet voldoen aan de in aantekening 3 op dit hoofdstuk voor het zeven gestelde voorwaarden, vallen onder post 1104.

Producten die voldoen aan de in aantekening 3 op dit hoofdstuk voor het zeven gestelde voorwaarden, maar die gepareld werden en daardoor het voorkomen hebben van afgeronde stukjes graankorrels, behoren tot een van de onderverdelingen van post 1104 voor geparelde granen.

1103 13 10 en 1103 13 90

van maïs

Voor de bepaling van het vetgehalte, zie de toelichting op de onderverdelingen 1102 20 10 en 1102 20 90.

Deze onderverdelingen omvatten eveneens gries en griesmeel van maïs dat „masameel” wordt genoemd, verkregen door de „nixtamalisatie-”methode, dat wil zeggen dat de maïskorrels in een calciumhydroxideoplossing worden gekookt en geweekt en vervolgens worden gedroogd en gemalen.

Een eventuele aanvullende behandeling, zoals het roosteren, leidt er echter toe dat het product niet meer kan worden ingedeeld onder post 1103 (in het algemeen hoofdstuk 19).

1103 20 10 t/m 1103 20 90

pellets

Zie de laatste alinea van de GS-toelichting op post 1103.

1104

Op andere wijze bewerkte granen (bijvoorbeeld gepeld, geplet, in vlokken, gepareld, gesneden of gebroken), andere dan rijst bedoeld bij post 1006; graankiemen, ook indien geplet, in vlokken of gemalen

De onder de onderverdelingen 1104 12 90, 1104 19 69 en 1104 19 91 bedoelde vlokken bestaan uit gepelde graankorrels die tussen walsen zijn geplet.

1104 22 20 t/m 1104 29 89

andere bewerkte granen (bijvoorbeeld gepeld, gepareld, gesneden of gebroken)

Zie de tweede alinea, de punten 2 t/m 5, van de GS-toelichting op post 1104.

1104 22 50

gepareld

Naast de geparelde granen bedoeld in de tweede alinea, punt 4, van de GS-toelichting op post 1104, vallen onder deze onderverdeling ook deeltjes van graankorrels die na te zijn gepareld een afgeronde vorm hebben verkregen.

1104 22 90

enkel gebroken

Tot deze onderverdeling behoren de door het breken van niet-gepelde graankorrels verkregen producten, die niet voldoen aan de in aantekening 3 op dit hoofdstuk voor het zeven gestelde voorwaarden.

1104 23 30

gepareld

Zie de toelichting op onderverdeling 1104 22 50.

1104 23 90

enkel gebroken

Zie de toelichting op onderverdeling 1104 22 90.

Gebroken maïskorrels die worden verkregen bij het zeven van gereinigde ongepelde maïskorrels en die voldoen aan de bij aantekening 2, letter A, op dit hoofdstuk gestelde voorwaarden, worden onder deze onderverdeling ingedeeld als „enkel gebroken”.

1104 29 05

gepareld

Zie de toelichting op onderverdeling 1104 22 50.

1104 29 07

enkel gebroken

Zie de toelichting op onderverdeling 1104 22 90.

1104 29 30

gepareld

Zie de toelichting op onderverdeling 1104 22 50.

1104 29 51 t/m 1104 29 59

enkel gebroken

Zie de toelichting op onderverdeling 1104 22 90.

1104 30 10 en 1104 30 90

graankiemen, ook indien geplet, in vlokken of gemalen

Zie de tweede alinea, punt 6, van de GS-toelichting op post 1104.

1106

Meel, gries en poeder, van gedroogde zaden van peulgroenten bedoeld bij post 0713, van sago en van wortels of knollen bedoeld bij post 0714 en van vruchten bedoeld bij hoofdstuk 8

De begrippen „meel”, „gries” en „poeder” zijn omschreven in aanvullende aantekening (GN) 2 op dit hoofdstuk.

Producten in de vorm van een pasta zijn van deze post uitgezonderd.

1107

Mout, ook indien gebrand

1107 10 11 t/m 1107 10 99

niet gebrand

Tot deze onderverdelingen behoort alle mout waarvan de diastase het enzymatisch vermogen bezit om het in de korrel aanwezige zetmeel in suiker om te zetten. Hieronder vallen bijvoorbeeld groenmout, aan de lucht gedroogd mout en bepaalde door eesten gedroogde moutsoorten. Deze laatste worden in de handel vaak onderverdeeld in licht mout (Pilsener type) en donker mout (Münchener type).

Het ongemalen mout van deze onderverdelingen wordt gekenmerkt door een wit en bros meellichaam. Bij donker mout (Münchener type) kan evenwel de kleur van het meellichaam bij ongeveer 10 % van de korrels variëren van geel tot bruin. Het meellichaam is droog en brokkelig en geeft bij het malen een zacht griesmeel.

1107 20 00

gebrand

Hieronder valt mout waarvan het enzymatisch vermogen door het branden is verminderd of verloren gegaan en dat daarom bij het brouwen uitsluitend aan het ongebrande mout wordt toegevoegd om het bier een bepaalde kleur en smaak te geven.

De kleur van het meellichaam van het gebrande mout kan naargelang van de soort mout variëren van vaalwit tot zwart.

Hieronder vallen bijvoorbeeld:

1.

mout dat gebrand werd zonder voorafgaande versuikering of na voorafgaande gedeeltelijke versuikering, naargelang van het vochtgehalte van het gebruikte lichte mout. Dit mout ziet er glanzend uit en heeft een zwart, niet-glazig meellichaam;

2.

karamelmout, waarbij de bij een voorafgaande versuikering gevormde suikers gekarameliseerd zijn. Dit mout is matgeel tot bleekbruin van kleur; bij minstens 90 % van de korrels is het meellichaam glazig en vaalwit tot donkerbruin van kleur. Bij karamelmout, dat zeer licht van kleur is, blijft het enzymatisch vermogen gedeeltelijk behouden; dit mout kan 10 % niet-gekarameliseerde korrels bevatten.

HOOFDSTUK 12

OLIEHOUDENDE ZADEN EN VRUCHTEN; ALLERLEI ZADEN, ZAAIGOED EN VRUCHTEN; PLANTEN VOOR INDUSTRIEEL EN VOOR GENEESKUNDIG GEBRUIK; STRO EN VOEDER

1201 00

Sojabonen, ook indien gebroken

Sojabonen (zaden van de Glycine max) lijken op kleine bonen van de Phaseolus-soorten. Hun kleur loopt uiteen van bruin tot groen- of zwartachtig. Ze bevatten bijna geen zetmeel, maar hebben een hoog gehalte aan eiwitten en vetten.

Bijzondere aandacht is geboden bij de indeling van gedopte peulvruchten die in de handel worden gebracht onder de benaming „green soja beans” of „green beans”. Vaak betreft het hier geen sojabonen, maar bonen van de Phaseolus-soorten die onder post 0713 worden ingedeeld.

1202

Grondnoten, niet gebrand of op andere wijze door verhitting bereid, ook indien gedopt of gebroken

Grondnoten (zaden van Arachis hypogaea) hebben een hoog vetgehalte.

1205

Kool- en raapzaad, ook indien gebroken

1205 10 10 en 1205 10 90

kool- en raapzaad met een laag gehalte aan erucazuur

Zie aanvullende aantekening 1 op dit hoofdstuk, alsmede de GS-toelichting op post 1205.

1206 00

Zonnebloempitten, ook indien gebroken

1206 00 91

gedopt; ongedopt en grijs/wit gestreept

Tot deze onderverdeling behoren zonnebloempitten die gewoonlijk gebruikt worden voor de vervaardiging van snoepgoed, als vogelvoer of voor directe consumptie. In het algemeen is hun lengte slechts de helft van de lengte van de dop, die meer dan 2 cm lang kan zijn. Doorgaans hebben de pitten een oliegehalte van ongeveer 30 tot 35 gewichtspercenten.

1206 00 99

andere

Tot deze onderverdeling behoren onder meer zonnebloempitten die gewoonlijk gebruikt worden voor de vervaardiging van spijsolie. De pitten worden gewoonlijk ongedopt in een effen zwarte dop geleverd. In het algemeen is de lengte van de pitten en de doppen bijna gelijk. Doorgaans hebben de pitten een oliegehalte van ongeveer 40 tot 45 gewichtspercenten.

1207

Andere oliehoudende zaden en vruchten, ook indien gebroken

1207 40 10 en 1207 40 90

sesamzaad

Tot deze onderverdelingen behoort het zaad van verscheidene variëteiten Sesamum indicum.

1207 50 10 en 1207 50 90

mosterdzaad

Tot deze onderverdelingen behoort het zaad van verscheidene mosterdsoorten, bijvoorbeeld witte mosterd (Sinapis alba en Brassica hirta), zwarte mosterd (Brassica nigra) of sareptamosterd (Brassica juncea).

1207 99 97

andere

Voor zover zij niet zijn begrepen onder een voorgaande onderverdeling van deze post, omvat deze onderverdeling met name de vruchten en zaden genoemd in de tweede alinea van de GS-toelichting op post 1207.

Tot deze onderverdeling behoren eveneens de zaden van de groene pompoen met zachte schil, waarbij de verkurkte buitenlaag genetisch ontbreekt (Cucurbita pepo L. convar. citrullinia Greb. var. styriaca en Cucurbita pepo L. var. oleifera Pietsch). Pompoenen van deze rassen worden hoofdzakelijk geteeld voor de winning van olie en niet om als groenten te worden gegeten; zaden van pompoenen die als groenten worden gegeten, behoren tot onderverdeling 1209 91 90.

Deze onderverdeling omvat geen pompoenzaden die zijn geroosterd (onderverdeling 2008 19).

1208

Meel van oliehoudende zaden en vruchten, ander dan mosterdmeel

Zie aantekening 2 op dit hoofdstuk.

1209

Zaaigoed, sporen daaronder begrepen

1209 10 00

suikerbietenzaad

Deze onderverdeling heeft uitsluitend betrekking op zaad van suikerbieten (Beta vulgaris var. altissima).

Tot deze onderverdeling behoren mede de zogenaamde eenkiemige zaden, verkregen door selectie of door het segmenteren van de kluwen (gesegmenteerd zaad), ook indien de korrels zijn voorzien van een omhulsel, meestal op basis van klei.

1209 29 60

voederbietenzaad (Beta vulgaris var. alba)

Deze onderverdeling omvat eveneens de zogenaamde eenkiemige zaden, verkregen door selectie of door het segmenteren van de kluwen (gesegmenteerd zaad), ook indien de korrels zijn voorzien van een omhulsel, meestal op basis van klei.

1209 30 00

zaad van kruidachtige planten hoofdzakelijk gekweekt voor de bloemen

Deze onderverdeling heeft betrekking op zaad van kruidachtige planten die uitsluitend of hoofdzakelijk worden gekweekt voor de bloemen (snijbloemen, sierbloemen, enz.). Dergelijk zaad mag zijn aangebracht op een drager, bijvoorbeeld van cellulosewatten of van turf. Zaden van de reukerwt (Lathyrus odoratus) vallen onder deze onderverdeling.

1209 91 90

ander

Tot deze onderverdeling behoren bijvoorbeeld de zaden van de pompoenen die als groenten worden gegeten. Deze zaden worden gebruikt voor zaaidoeleinden, voor consumptie (bijvoorbeeld in salades), voor de voedingsmiddelenindustrie (bijvoorbeeld in bakkerswaren) of voor medicinaal gebruik.

Zie eveneens de toelichting op onderverdeling 1207 99 97.

1209 99 10

zaden van woudbomen en van woudheesters

Deze onderverdeling heeft betrekking op zaden en ander zaaigoed van woudbomen en woudheesters, ook indien zij bestemd zijn voor de teelt van sierbomen of van sierheesters in het land van invoer.

Onder bomen en heesters worden hier verstaan alle bomen, heesters en struiken waarvan stam, takken en twijgen een houtachtige structuur vertonen.

Deze onderverdeling omvat zonder onderscheid het zaaigoed (zaden en vruchten):

1.

van zowel Europese als exotische bomen en heesters, bestemd voor de bebossing van gronden ten behoeve van de houtproductie, of ter bestrijding van erosie;

2.

van de bomen en heesters die worden gebruikt voor de versiering of de aanleg van parken, plantsoenen en tuinen, dan wel voor het planten van rijen bomen en heesters op pleinen en langs stadslanen, wegen, kanalen, enz.

De bomen en heesters van de tweede groep — die grotendeels tot dezelfde soorten behoren als die van de eerste groep — omvatten zowel die welke worden gebruikt wegens hun vorm of de kleur van hun bladeren (sommige variëteiten populieren, esdoorns, coniferen, enz.), als die welke worden gebruikt wegens hun bloemen (mimosa's, tamarisken, magnolia's, seringen, goudenregen, Japanse sierkersen, judasbomen, rozen, enz.) of wegens de felle kleur van hun vruchten (laurierkers, cotoneaster of dwergmispel, pyracantha of vuurdoorn, enz.).

Van deze onderverdeling zijn echter uitgezonderd, ook indien bestemd voor zaaidoeleinden:

a)

vruchten bedoeld bij hoofdstuk 8 (het gaat hier hoofdzakelijk om tamme kastanjes, walnoten, hazelnoten, pecannoten, amandelen, enz.);

b)

zaden en vruchten, bedoeld bij hoofdstuk 9 (bijvoorbeeld jeneverbessen);

c)

oliehoudende zaden en vruchten, bedoeld bij de posten 1201 00 t/m 1207 (bijvoorbeeld beukennootjes en palmpitten).

Van deze onderverdeling zijn eveneens uitgezonderd:

a)

tamarindezaad (onderverdeling 1209 99 99);

b)

eikels en wilde kastanjes (onderverdeling 2308 00 40).

1210

Hopbellen, vers of gedroogd, ook indien fijngemaakt, gemalen of in pellets; lupuline

1210 20 10

hopbellen, fijngemaakt, gemalen of in pellets, met lupuline verrijkt; lupuline

Naast lupuline omvat deze onderverdeling de producten met een hoger lupulinegehalte, die zijn verkregen door het malen van hopbellen na mechanische verwijdering van de bladeren, stengels, schutbladeren en hopspillen.

1211

Planten, plantendelen, zaden en vruchten, van de soort hoofdzakelijk gebruikt in de reukwerkindustrie, in de geneeskunde of voor insecten- of parasietenbestrijding of voor dergelijke doeleinden, vers of gedroogd, ook indien gesneden, gebroken of in poedervorm

1211 20 00

ginsengwortel

Tot deze onderverdeling behoren de wortels van Panax quinquefolium en Panax ginseng. Deze wortels zijn cilinder- of spoelvormig, hebben enkele ringvormige verdikkingen in het bovenste derde deel en zijn meestal verdeeld in verschillende takken. De oppervlakte is geelachtig wit of bruinachtig geel en de doorsnede is wit en melig (of hoornachtig na behandeling in kokend water). Deze onderverdeling omvat eveneens fijngemaakte (gemalen) ginsengwortel.

1211 90 30

tonkabonen

Tot deze onderverdeling behoort het zaad van de Dipteryx odorata, ook tonkabonen, guajaknoten of coumarounoten genoemd. Zij leveren cumarine en worden gebruikt voor de vervaardiging van parfums of essences voor dieetdranken.

1211 90 85

andere

Mits zij niet zijn begrepen onder een voorgaande onderverdeling van deze post behoren tot deze onderverdeling onder meer planten, delen van planten, zaden en vruchten, als vermeld in de elfde alinea van de GS-toelichting op post 1211, alsmede:

1.

delen van de hennepplant (Cannabis), al dan niet vermengd met anorganische of organische substanties, die enkel ertoe dienen om de hoeveelheid te vergroten;

2.

orangettes, zijnde onrijpe, oneetbare sinaasappelen die kort na de bloei van de boom zijn gevallen en in droge toestand worden verzameld, voornamelijk met het oog op de extractie van de etherische olie (petit-grain);

3.

gedroogde bladeren van paardebloemen (Taraxacum officinale);

4.

gedroogde veldzuring (Rumex acetosa);

5.

gedroogde Oost-Indische kers (Tropaeolum majus).

Van deze onderverdeling zijn onder meer uitgezonderd pompoenzaad (post 1207 of 1209) en algen (post 1212).

1212

Sint-jansbrood, zeewier en andere algen, suikerbieten en suikerriet, vers, gekoeld, bevroren of gedroogd, ook indien in poedervorm; vruchtenpitten, ook indien in de steen en andere plantaardige producten (ongebrande cichoreiwortels van de variëteit „Cichorium intybus sativum” daaronder begrepen) hoofdzakelijk gebruikt voor menselijke consumptie, elders genoemd noch elders onder begrepen

1212 20 00

zeewier en andere algen

Zie letter A van de GS-toelichting op post 1212.

1212 91 20 en 1212 91 80

suikerbieten

Tot deze onderverdelingen behoren slechts de niet-ontsuikerde suikerbieten, die in het algemeen een suikergehalte hebben van meer dan 60 gewichtspercenten berekend op de droge stof. Geheel of gedeeltelijk ontsuikerde suikerbieten behoren tot de onderverdeling 2303 20 10 of 2303 20 90.

1212 99 30

sint-jansbrood

Zie letter C, eerste en tweede alinea, van de GS-toelichting op post 1212.

1212 99 41 en 1212 99 49

sint-jansbroodpitten

Zie letter C, derde alinea, van de GS-toelichting op post 1212.

1212 99 70

andere

Behalve de producten bedoeld bij letter D, derde, vierde en vijfde alinea, van de GS-toelichting op post 1212, behoren tot deze onderverdeling onder meer:

1.

Konnyaku-knollen, geheel, gemalen of fijngemaakt;

2.

het product „pollen flower”, bestaande uit door bijen verzameld stuifmeel dat door middel van nectar, honing en door de bijen afgescheiden speeksel in de vorm van bolletjes (zogenaamde pollenzakjes) is gebonden.

Van deze onderverdeling is uitgezonderd pompoenzaad (post 1207 of 1209).

1214

Koolrapen, voederbieten, voederwortels, hooi, luzerne, klaver, hanenkammetjes (esparcette), mergkool, lupine, wikke en dergelijke voedergewassen, ook indien in pellets

1214 90 10

mangelwortels (voederbieten), voederrapen en andere voederwortels

Tot deze onderverdeling behoren:

1.

mangelwortels (voederbieten) (Beta vulgaris var. alba);

2.

koolrapen (Brassica napus var. napobrassica);

3.

andere voederwortels (bijvoorbeeld voederpenen).

De verschillende soorten en variëteiten aardperen (bijvoorbeeld Helianthus tuberosus) vallen onder post 0714, terwijl pastinaken (Pastinaca sativa) worden aangemerkt als groente bedoeld bij hoofdstuk 7 (post 0706 indien vers of gekoeld).

HOOFDSTUK 13

GOMMEN, HARSEN EN ANDERE PLANTENSAPPEN EN PLANTENEXTRACTEN

1301

Gomlak (schellak); gommen, harsen, gomharsen en oleoharsen (bijvoorbeeld balsems), van natuurlijke oorsprong

1301 20 00

Arabische gom

Arabische gom wordt aangeboden in de vorm van gelige of roodachtige doorschijnende druppels of onregelmatige stukken. Het is oplosbaar in water, maar onoplosbaar in alcohol.

1302

Plantensappen en plantenextracten; pectinestoffen, pectinaten en pectaten; agar-agar en andere uit plantaardige producten verkregen plantenslijmen en bindmiddelen, ook indien gewijzigd

1302 11 00

opium

Zie letter A, punt 1, van de GS-toelichting op post 1302.

1302 12 00

van zoethout

Zie letter A, punt 2, van de GS-toelichting op post 1302.

1302 19 80

andere

Zie letter A, de punten 4 t/m 20, van de GS-toelichting op post 1302.

1302 20 10 en 1302 20 90

pectinestoffen, pectinaten en pectaten

Tot deze onderverdelingen behoren de producten, bedoeld bij letter B van de GS-toelichting op post 1302.

1302 31 00

agar-agar

Zie letter C, punt 1, van de GS-toelichting op post 1302.

1302 32 10 en 1302 32 90

plantenslijmen en bindmiddelen, ook indien gewijzigd, uit sint-jansbrood, uit sint-jansbroodpitten of uit guarzaden

Zie letter C, punt 2, van de GS-toelichting op post 1302.

Onder deze onderverdelingen vallen niet endospermen van guarzaden („guar splits”) in de vorm van kleine onregelmatige lichtgele schilfers (post 1404).

1302 39 00

andere

Behalve de producten bedoeld bij letter C, de punten 3 t/m 5, van de GS-toelichting op post 1302 behoren tot deze onderverdeling:

1.

het extract verkregen uit het wier van de soort Furcellaria fastigiata, dat langs de Deense kust wordt geoogst; het extract wordt op dezelfde wijze verkregen als agar-agar en wordt in dezelfde vormen verhandeld;

2.

plantenslijmen uit pitten van kweeperen;

3.

plantenslijmen uit IJslands mos (of rendiermos);

4.

carrageen, alsmede calcium-, natrium- en kaliumcarraganaat, ook indien zij door toevoeging van suiker (bijvoorbeeld sacharose, glucose) gestandaardiseerd zijn, met het doel een gelijkblijvende werking bij het gebruik te handhaven. Het gehalte aan toegevoegde suiker bedraagt in het algemeen niet meer dan 25 gewichtspercenten.

HOOFDSTUK 14

STOFFEN VOOR HET VLECHTEN EN ANDERE PRODUCTEN VAN PLANTAARDIGE OORSPRONG, ELDERS GENOEMD NOCH ELDERS ONDER BEGREPEN

1401

Plantaardige stoffen van de soort hoofdzakelijk gebruikt in de mandenmakerij of voor vlechtwerk (bijvoorbeeld bamboe, rotting, riet, bies, teen, raffia, lindebast, alsmede gezuiverd, gebleekt of geverfd stro van graangewassen)

1401 10 00

bamboe

Zie de tweede alinea, punt 1, van de GS-toelichting op post 1401.

1401 20 00

rotting

Zie de tweede alinea, punt 2, van de GS-toelichting op post 1401.

1401 90 00

andere

Onder deze onderverdeling vallen onder meer de in de tweede alinea, de punten 3 t/m 7, van de GS-toelichting op post 1401 genoemde producten, alsmede bladeren van verscheidene Typha-soorten (bijvoorbeeld Typha latifolia).

1404

Plantaardige producten, elders genoemd noch elders onder begrepen

1404 20 00

katoenlinters

Zie de tweede alinea, letter A van de GS-toelichting op post 1404.

1404 90 00

andere

Tot deze onderverdeling behoren onder meer de producten als bedoeld in de tweede alinea, letters B t/m F van de GS-toelichting op post 1404.

De in de tweede alinea, letter F, punt 7, van de GS-toelichting op post 1404 genoemde kaardenbollen behoren tot de Dipsacus sativussoort.

Tot deze onderverdeling behoren verder endospermen van guarzaden („guar splits”) in de vorm van kleine onregelmatige lichtgele schilfers.

AFDELING III

VETTEN EN OLIËN (DIERLIJKE EN PLANTAARDIGE) EN DISSOCIATIEPRODUCTEN DAARVAN; BEWERKT SPIJSVET; WAS VAN DIERLIJKE OF VAN PLANTAARDIGE OORSPRONG

HOOFDSTUK 15

VETTEN EN OLIËN (DIERLIJKE EN PLANTAARDIGE) EN DISSOCIATIEPRODUCTEN DAARVAN; BEWERKT SPIJSVET; WAS VAN DIERLIJKE OF VAN PLANTAARDIGE OORSPRONG

Algemene opmerkingen

Met het begrip „industrieel gebruik” in de zin van de onderverdelingen van dit hoofdstuk waarin dit begrip wordt gebruikt, wordt uitsluitend een gebruik bedoeld waarbij het basisproduct wordt verwerkt.

Daarentegen houdt het begrip „technisch gebruik” waarnaar een aantal onderverdelingen ook verwijst, een dergelijke verwerking niet in.

Bewerkingen zoals reinigen, raffineren of hydr ogeneren vallen niet onder de begrippen „industrieel gebruik” of „technisch gebruik”.

Voor menselijke consumptie geschikte producten kunnen eveneens worden gebruikt voor technische of industriële doeleinden.

Tot de onderverdelingen van dit hoofdstuk die uitsluitend de producten omvatten die bestemd zijn voor ander technisch of industrieel gebruik dan voor de vervaardiging van producten voor menselijke consumptie, behoren de oliën en vetten die bestemd zijn voor de vervaardiging van producten voor diervoeding.

Aanvullende aantekening (GN) 1 a)

De vloeibare fractie van plantaardige oliën die is verkregen door het afscheiden van de vaste bestanddelen, bijvoorbeeld door koelen of met behulp van organische oplosmiddelen of tensioactieve stoffen, enz., wordt niet beschouwd als ruwe olie.


1502 00

Rund-, schapen- of geitenvet, ander dan dat bedoeld bij post 1503

Deze post omvat, behalve gesmolten, ook ruwe talk, dat wil zeggen talk in zijn celweefsel.

Onder deze post vallen derhalve:

1.

ruwe talk (zoals verkregen in slachthuizen, slagerijen of bedrijven voor de verwerking van ingewanden);

2.

gesmolten talk, bijvoorbeeld:

a)

premier jus (oleostock), de beste kwaliteit eetbare talk;

b)

talk van kanen (kanevet);

c)

zogenaamde zure talk, die verkregen wordt door ruwe talk van mindere kwaliteit te koken in een waterige oplossing van zwavelzuur, waarbij het zwavelzuur de eiwithoudende stoffen van het weefsel hydrolyseert en zodoende het vet vrijmaakt;

3.

beendervet en kadavervet van runderen, schapen en geiten.

Van deze post zijn daarentegen uitgezonderd bijvoorbeeld beenderolie, mergpijpvet en klauwolie (post 1506 00 00).

1503 00

Varkensstearine, spekolie, oleostearine, oleomargarine en talkolie, niet geëmulgeerd, niet vermengd, noch op andere wijze bereid

1503 00 11 en 1503 00 19

varkensstearine en oleostearine

Deze onderverdelingen omvatten de producten genoemd in de tweede en de voorlaatste alinea van de GS-toelichting op post 1503.

1503 00 30

talkolie, bestemd voor ander industrieel gebruik dan voor de vervaardiging van producten voor menselijke consumptie

Deze onderverdeling omvat het in de vijfde alinea van de GS-toelichting op post 1503 genoemde product, voor zover dit bestemd is voor ander industrieel gebruik dan voor de vervaardiging van producten voor menselijke consumptie (zie de algemene opmerkingen op dit hoofdstuk).

1503 00 90

andere

Naast de in de derde en de vierde alinea van de GS-toelichting op post 1503 genoemde producten behoort hiertoe ook talkolie die niet voldoet aan de bij onderverdeling 1503 00 30 gestelde voorwaarden, bijvoorbeeld talkolie die bestemd is voor technisch gebruik.

1504

Vetten en oliën, van vis of van zeezoogdieren, alsmede fracties daarvan, ook indien geraffineerd, doch niet chemisch gewijzigd

Zie voor de fracties van vetten of oliën letter A, de zesde en zevende alinea, van de algemene opmerkingen van de GS-toelichting op dit hoofdstuk.

1504 10 10 t/m 1504 10 99

oliën uit vislevers en fracties daarvan

Zie de tweede alinea van de GS-toelichting op post 1504.

1504 10 10

met een gehalte aan vitamine A van 2 500 of minder internationale eenheden per gram

Het gehalte aan vitamine A van oliën uit levers van vissen van de Gadussoorten (bijvoorbeeld kabeljauw, schelvis, leng en heek) ligt gewoonlijk niet hoger dan 2 500 internationale eenheden per gram.

1504 10 91 en 1504 10 99

andere

Het gehalte aan vitamine A van oliën uit levers van bijvoorbeeld tonijn, heilbot en een groot aantal haaiensoorten ligt gewoonlijk hoger dan 2 500 internationale eenheden per gram.

Oliën waarvan het vitaminegehalte is verhoogd, blijven hier ingedeeld voor zover zij het karakter van olie uit vislevers niet verloren hebben. Dit is bijvoorbeeld het geval bij oliën uit vislevers met een gehalte aan vitamine A van niet meer dan 100 000 internationale eenheden per gram.

1504 20 10 en 1504 20 90

vetten en oliën van vis, alsmede fracties daarvan, andere dan oliën uit vislevers

Deze onderverdelingen omvatten vetten en oliën van alle vissoorten, alsmede fracties daarvan, met uitzondering van oliën die uitsluitend uit levers worden gewonnen. Genoemd kunnen worden:

1.

olie van haringen en van menhaden (haringachtige vissen die uitsluitend voor de oliewinning gevangen worden);

2.

oliën uit afvallen van de visconservenindustrie die van mindere waarde zijn dan bovengenoemde oliën. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen oliën van afvallen van Clupeidae, oliën uit afvallen van tonijnen en bonieten en oliën uit afvallen van Salmonidae;

3.

oliën uit afvallen van de zeevishandel die van ongelijke samenstelling en van nog mindere kwaliteit zijn;

4.

het in de vijfde alinea van de GS-toelichting op post 1504 beschreven visstearine.

De oliën en vetten die tot deze onderverdelingen behoren, worden vrijwel uitsluitend voor technische of industriële doeleinden gebruikt, bijvoorbeeld in leerlooierijen, bij de vervaardiging van verf of van snijolie.

1504 30 10 en 1504 30 90

vetten en oliën van zeezoogdieren, alsmede fracties daarvan

Deze onderverdelingen omvatten onder meer:

1.

walvistraan en spermolie, als bedoeld in de derde en vierde alinea van de GS-toelichting op post 1504;

2.

spek van zeezoogdieren;

3.

olie van vinpotigen (zeehonden, walrussen en zeeleeuwen).

Deze onderverdelingen omvatten alle oliën, met inbegrip van de oliën uit levers, van zeezoogdieren, alsmede fracties daarvan, zoals olie uit de lever van de potvis, die zeer rijk aan vitamine A is en soortgelijke eigenschappen bezit als de oliën uit vislevers bedoeld bij de onderverdelingen 1504 10 10, 1504 10 91 en 1504 10 99.

1505 00

Wolvet en daaruit verkregen vetstoffen, lanoline daaronder begrepen

1505 00 10

ruw wolvet

Zie de eerste alinea van de GS-toelichting op post 1505.

1505 00 90

andere

Deze onderverdeling omvat:

1.

lanoline, dat is beschreven in de tweede, derde en vierde alinea van de GS-toelichting op post 1505;

2.

uit wolvet verkregen vetstoffen (wolvetoleïne en wolvetstearine); dit zijn de vloeibare en vaste delen die worden verkregen door distillatie met stoom, gevolgd door persen, van wolvet.

1506 00 00

Andere dierlijke vetten en oliën, alsmede fracties daarvan, ook indien geraffineerd, doch niet chemisch gewijzigd

Van deze post zijn uitgezonderd niet voor menselijke consumptie geschikte mengsels en bereidingen van dierlijke vetten of oliën, zoals mengsels van afvalvetten van verschillende diersoorten, en van dierlijke en plantaardige vetten, zoals afgewerkt frituurvet (post 1518).

1507

Sojaolie en fracties daarvan, ook indien geraffineerd, doch niet chemisch gewijzigd

1507 10 10 en 1507 10 90

ruwe olie, ook indien ontgomd

Zie voor de interpretatie van het begrip „ruw” in de zin van deze onderverdelingen onder a), b) en c) van aanvullende aantekening (GN) 1 op dit hoofdstuk.

1507 90 10 en 1507 90 90

andere

Deze onderverdelingen omvatten onder meer geraffineerde sojaolie.

1508

Grondnotenolie en fracties daarvan, ook indien geraffineerd, doch niet chemisch gewijzigd

1508 10 10 en 1508 10 90

ruwe olie

Zie onder a) en b) van aanvullende aantekening (GN) 1 op dit hoofdstuk.

1508 90 10 en 1508 90 90

andere

Deze onderverdelingen omvatten onder meer geraffineerde grondnotenolie.

1509

Olijfolie en fracties daarvan, ook indien geraffineerd, doch niet chemisch gewijzigd

De olijfolie bedoeld bij deze post moet voldoen aan drie fundamentele voorwaarden:

1.

zij mag uitsluitend verkregen zijn door behandeling van olijven, de vruchten van de olijfboom (Olea europaea L.);

2.

zij mag uitsluitend worden gewonnen langs mechanische of andere fysische weg (bijvoorbeeld persen), derhalve zonder gebruik te maken van oplosmiddelen (zie aantekening 2 op dit hoofdstuk);

3.

zij mag niet opnieuw zijn veresterd, noch zijn gemengd met andere olie, zelfs niet met olie uit afvallen van olijven, bedoeld bij post 1510 00.

1509 10 10

lampolie

Zie punt I van aanvullende aantekening (GN) 2, letter B, op dit hoofdstuk.

1509 10 90

andere

Zie punt II van aanvullende aantekening (GN) 2, letter B, op dit hoofdstuk.

1509 90 00

andere

Zie aanvullende aantekening (GN) 2, letter C, op dit hoofdstuk.

Deze onderverdeling omvat niet alleen geraffineerde olijfolie, maar ook geraffineerde olijfolie die is versneden met bij de eerste persing verkregen olijfolie.

1510 00

Andere olie en fracties daarvan, uitsluitend verkregen uit olijven, ook indien geraffineerd, doch niet chemisch gewijzigd, mengsels daarvan met olijfolie of fracties daarvan, bedoeld bij post 1509, daaronder begrepen

De bij deze post bedoelde olie moet voldoen aan de eerste voorwaarde uit de toelichting op post 1509. Evenals de bij post 1509 bedoelde olie mag de olijfolie van post 1510 00 niet opnieuw veresterd zijn of vermengd met olie van andere aard, dat wil zeggen olie, andere dan olijfolie. Maar:

bij de winning mag gebruikt worden gemaakt van oplosmiddelen of fysische methoden;

ze mag gemengd zijn met olie of fracties daarvan bedoeld bij post 1509. Het meest voorkomende mengsel bestaat uit een mengsel van geraffineerde olie uit afvallen van olijven en olijfolie verkregen bij de eerste persing.

1510 00 10

ruwe olie

Zie aanvullende aantekening (GN) 2, letter D, op dit hoofdstuk.

1510 00 90

andere

Deze onderverdeling omvat onder meer geraffineerde olie uit afvallen van olijven en mengsels van geraffineerde olie uit afvallen van olijven en olijfolie verkregen bij de eerste persing.

1511

Palmolie en fracties daarvan, ook indien geraffineerd, doch niet chemisch gewijzigd

1511 10 10 en 1511 10 90

ruwe olie

Zie onder a) en b) van aanvullende aantekening (GN) 1 op dit hoofdstuk.

Ruwe palmolie wordt sneller ranzig dan de andere oliesoorten en heeft derhalve een hoog gehalte aan vrije vetzuren.

1511 90 11 en 1511 90 19

vaste fracties

Deze onderverdelingen omvatten palmstearine.

1511 90 91 en 1511 90 99

andere

Deze onderverdelingen omvatten onder andere:

1.

geraffineerde palmolie;

2.

de vloeibare fractie van palmolie, die is verkregen door het afscheiden van de vaste bestanddelen, bijvoorbeeld door koelen of met behulp van organische oplosmiddelen of tensioactieve stoffen. Deze fractie (palmoleïne) onderscheidt zich van de niet-gefractioneerde palmolie door een duidelijk verschil in de samenstelling van de triglyceriden en niet zozeer door de onderlinge verhouding van de in de olie aanwezige vetzuren. De triglyceriden met een groter aantal koolstofatomen (C52 en C54) worden in de vloeibare fractie in hogere concentraties gevonden dan in de niet-gefractioneerde olie, terwijl triglyceriden met een relatief lager aantal koolstofatomen (C50 en C48) in de vaste fractie overheersen.

1512

Zonnebloemzaad-, saffloer- en katoenzaadolie, alsmede fracties daarvan, ook indien geraffineerd, doch niet chemisch gewijzigd

1512 11 91

zonnebloemzaadolie

Zie onder a) en b) van aanvullende aantekening (GN) 1 op dit hoofdstuk tezamen met letter A van de GS-toelichting op post 1512.

1512 11 99

saffloerolie

Zie onder a) en b) van aanvullende aantekening (GN) 1 op dit hoofdstuk tezamen met letter B van de GS-toelichting op post 1512.

1512 19 90

andere

Deze onderverdeling omvat onder meer geraffineerde zonnebloemzaadolie en geraffineerde saffloerolie.

1512 21 10 t/m 1512 29 90

katoenzaadolie en fracties daarvan

Zie letter C van de GS-toelichting op post 1512.

1514

Koolzaad-, raapzaad-, en mosterdzaadolie, alsmede fracties daarvan, ook indien geraffineerd, doch niet chemisch gewijzigd

1514 11 10 t/m 1514 19 90

koolzaad- en raapzaadolie met een laag gehalte aan erucazuur, alsmede fracties daarvan

Zie aanvullende aantekening 1 op dit hoofdstuk, alsmede letter A, tweede alinea, tweede zin, van de GS-toelichting op post 1514.

1515

Andere plantaardige vetten en vette oliën (jojobaolie daaronder begrepen), alsmede fracties daarvan, ook indien geraffineerd, doch niet chemisch gewijzigd

1515 30 10 en 1515 30 90

ricinusolie en fracties daarvan

Ricinusolie wordt ook castorolie, wonderolie, palma-christi-olie of kerva-olie genoemd.

Deze onderverdelingen omvatten niet de purgeerolie, die gewonnen wordt uit de zaden van de „Jatropha curcas”-boom van de familie der wolfsmelkachtigen (Euphorbiaccae). Deze olie wordt ook vaak „Amerikaanse ricinusolie” of „wilde ricinusolie” genoemd (onderverdelingen 1515 90 40 t/m 1515 90 99).

1517

Margarine; mengsels en bereidingen, voor menselijke consumptie, van dierlijke of plantaardige vetten of oliën of van fracties van verschillende vetten en oliën bedoeld bij dit hoofdstuk, andere dan de vetten en oliën of fracties daarvan, bedoeld bij post 1516

Voor de definitie van de term „margarine”, zie de GS-toelichting bij postonderverdelingen 1517 10 en 1517 90.

1517 10 10 en 1517 10 90

margarine, andere dan vloeibare margarine

Zie de vijfde alinea, onder A, van de GS-toelichting op post 1517.

Het watergehalte is niet doorslaggevend voor de indeling van de producten onder deze onderverdelingen.

1521

Plantaardige was (andere dan triglyceriden), bijenwas, was van andere insecten, alsmede walschot (spermaceti), ook indien geraffineerd of gekleurd

1521 10 00

plantaardige was

Behalve de onder I van de GS-toelichting op post 1521 beschreven wassoorten behoort tot deze onderverdeling koffiewas die zich in alle delen van de koffieplant (bonen, vruchtwanden, bladeren, enz.) bevindt en die een bijproduct van de bereiding van cafeïnevrije koffie is. Deze was is zwart, ruikt naar koffie en wordt gebruikt voor de vervaardiging van bepaalde reinigingsmiddelen.

1521 90 91

ruw

Tot deze onderverdeling behoort met name was die wordt aangeboden in de vorm van raten.

1521 90 99

andere

Deze onderverdeling omvat gesmolten, geperste of geraffineerde was, ook indien gebleekt of gekleurd.

1522 00

Dégras; afvallen, afkomstig van de behandeling van vetstoffen of van dierlijke of plantaardige was

1522 00 31 en 1522 00 39

die olie bevatten die de kenmerken van olijfolie heeft

Zie aanvullende aantekening (GN) 3 op dit hoofdstuk waarin de afvallen zijn genoemd die niet tot deze onderverdelingen behoren.

AFDELING IV

PRODUCTEN VAN DE VOEDSELINDUSTRIE; DRANKEN, ALCOHOLHOUDENDE VLOEISTOFFEN EN AZIJN; TABAK EN TOT VERBRUIK BEREIDE TABAKSSURROGATEN

HOOFDSTUK 16

BEREIDINGEN VAN VLEES, VAN VIS, VAN SCHAALDIEREN, VAN WEEKDIEREN OF VAN ANDERE ONGEWERVELDE WATERDIEREN

Algemene opmerkingen

Voor de indeling van samengestelde voedselbereidingen (zogenaamde gerede maaltijden daaronder begrepen), bestaande uit bijvoorbeeld worst, vlees, slachtafvallen, vis, schaaldieren, weekdieren, andere ongewervelde waterdieren of een combinatie van deze producten samen met groenten, spaghetti, sauzen, enz., wordt verwezen naar aantekening 2 op dit hoofdstuk en de algemene opmerkingen, laatste alinea vóór de uitzonderingen, van de GS-toelichting op dit hoofdstuk.

De bepaling van aantekening 2, eerste alinea, tweede zin (indeling onder de post die betrekking heeft op het bestanddeel dat in de samenstelling met het hoogste gewicht voorkomt), is ook van toepassing op de indeling in de onderverdelingen. Het voorafgaande is echter niet van toepassing op bereidingen bedoeld bij de posten 1601 00 en 1602 die lever bevatten (zie de tweede alinea van de aantekening).

Aanvullende aantekening (GN) 2

Over het algemeen kan een deel dat van een deelstuk is afgesneden alleen worden geïdentificeerd als de afmetingen van het deel ongeveer 100 × 80 × 2 mm bedragen.

De uitdrukking „delen daarvan” is alleen van toepassing op de delen waarvan met stelligheid en niet door uitsluiting van andere mogelijkheden kan worden vastgesteld van welk deelstuk (bijvoorbeeld ham) zij afkomstig zijn.


1601 00

Worst van alle soorten, van vlees, van slachtafvallen of van bloed; bereidingen van deze producten, voor menselijke consumptie

Het feit dat een product in vakkringen wordt aangemerkt als „worst van alle soorten” is voor de indeling onder deze post niet van doorslaggevende betekenis.

Bereidingen samengesteld uit gehakt of gehomogeniseerd vlees, die hun vorm uitsluitend hebben verkregen als gevolg van het verpakken in blikken of andere vaste bergingsmiddelen, ook indien deze een cilindrische vorm hebben, worden niet aangemerkt als „worst” in de zin van deze post.

1601 00 10

van lever

Deze onderverdeling omvat worst van alle soorten die lever bevat, ook indien vlees, slachtafvallen, spek, vet, enz., zijn toegevoegd, voor zover de producten hun wezenlijke karakter aan de lever ontlenen. Deze producten, gewoonlijk gekookt en soms gerookt, zijn vooral te herkennen aan de kenmerkende leversmaak.

1601 00 91

gedroogde worst en smeerworst, niet gekookt en niet gebakken

Deze onderverdeling omvat worst, niet gekookt en niet gebakken, voor zover zij een rijping heeft ondergaan (bijvoorbeeld door luchtdroging) en voor directe consumptie geschikt is.

Deze producten mogen bovendien zijn gerookt. Hun eiwitten mogen echter niet door enige thermische behandeling (bijvoorbeeld roken bij hoge temperatuur) volledig gecoaguleerd zijn.

Tot deze onderverdeling behoort zowel worst die gewoonlijk in plakjes wordt geconsumeerd (zoals salami, saucisson d'Arles, plockworst) als smeerworst (bijvoorbeeld theeworst).

1601 00 99

andere

Deze onderverdeling omvat onder meer:

1.

worst en bepaalde specialiteiten, vers, die geen rijpingsproces hebben ondergaan;

2.

gekookte worst, bijvoorbeeld Frankfurter worstjes, Straatsburger worstjes, Wener worstjes, mortadelles (metworst), witte pens, zwarte pens, andouilles en andouillettes en andere dergelijke specialiteiten.

1602

Andere bereidingen en conserven, van vlees, van slachtafvallen of van bloed

1602 10 00

gehomogeniseerde bereidingen

Zie aanvullende aantekening 1 op dit hoofdstuk.

1602 20 10 en 1602 20 90

van levers van dieren van alle soorten

Deze onderverdelingen omvatten bereidingen en conserven die lever bevatten, ook indien gemengd met vlees of andere slachtafvallen, voor zover de producten hun wezenlijke karakter aan de lever ontlenen. De belangrijkste producten bedoeld bij deze onderverdelingen zijn bereid uit ganzen- of eendenlever (onderverdelingen 1602 20 10).

1602 31 11 t/m 1602 39 80

van pluimvee bedoeld bij post 0105

Deze onderverdelingen omvatten onder meer pluimvee en delen van pluimvee die, na koking, zijn geconserveerd.

Van deze producten kunnen worden genoemd:

1.

kip in gelei;

2.

helften en vierendelen van kippen in jus en hele dijen van kalkoenen, ganzen of kuikens, ook indien bevroren;

3.

pastei van pluimvee (voornamelijk samengesteld uit vlees van pluimvee waaraan kalfsvlees, varkensvet, truffels en specerijen zijn toegevoegd), ook indien bevroren;

4.

gereedgemaakte gerechten op basis van vlees van pluimvee die, naast het vlees van pluimvee, tevens een portie groenten, rijst, deegwaren, enz., bevatten. Tot deze categorie behoren bijvoorbeeld gerechten als „kip met rijst” of „kip met champignons”, alsmede diepvriesschotels op basis van vlees van pluimvee, waarbij het eigenlijke vleesgerecht en de verschillende aanvullende gerechten op één schotel — gescheiden — worden aangeboden.

Bij het bepalen van het aantal gewichtspercenten vlees van pluimvee wordt het gewicht van de beenderen niet in aanmerking genomen.

1602 31 11

uitsluitend niet-gekookt en niet-gebakken vlees van kalkoenen bevattend

Zie aanvullende aantekening (GN) 1 op dit hoofdstuk.

1602 32 11

niet gekookt en niet gebakken

Zie aanvullende aantekening (GN) 1 op dit hoofdstuk.

1602 39 21

niet gekookt en niet gebakken

Zie aanvullende aantekening (GN) 1 op dit hoofdstuk.

1602 41 10 en 1602 41 90

hammen en delen daarvan

Zie voor de draagwijdte van het begrip „delen daarvan” aanvullende aantekening (GN) 2 op dit hoofdstuk, alsmede de toelichting daarop.

Van deze onderverdelingen zijn uitgezonderd grof en fijn gehakte producten en producten in de vorm van pastei of gehomogeniseerd, ook indien zij zijn verkregen uit ham of uit delen daarvan.

1602 42 10 en 1602 42 90

schouders en delen daarvan

Zie voor de draagwijdte van het begrip „delen daarvan” de aanvullende aantekening (GN) 2 op dit hoofdstuk, alsmede de toelichting daarop.

Van deze onderverdelingen zijn uitgezonderd grof en fijn gehakte producten en producten in de vorm van pastei of gehomogeniseerd, ook indien zij zijn verkregen uit schouders of uit delen daarvan.

1602 49 11 t/m 1602 49 50

van varkens (huisdieren)

Bij het bepalen van het aantal gewichtspercenten vlees of slachtafvallen, ongeacht van welke soort, spek en vet ongeacht van welke aard of herkomst daaronder begrepen, zie Verordening (EEG) nr. 226/89 van de Commissie (PB L 29 van 31.1.1989, blz. 11).

Bij het bepalen van het aantal gewichtspercenten worden gelatine en jus niet in aanmerking genomen.

1602 49 15

andere mengsels die ham, schouder, karbonadestreng of halskarbonade, alsmede delen daarvan bevatten

Zie voor de draagwijdte van het begrip „delen daarvan” aanvullende aantekening (GN) 2 op dit hoofdstuk, alsmede de toelichting daarop.

Deze onderverdeling omvat mengsels die ten minste een van de in de tekst van de onderverdeling genoemde deelstukken of delen daarvan bevatten, zonder dat het noodzakelijk is dat dat deelstuk of deel daarvan aan het mengsel het wezenlijke karakter verleent. De mengsels kunnen ook vlees of slachtafvallen van andere dieren bevatten.

1602 50 10

niet gekookt en niet gebakken; mengsels van gekookt of gebakken met niet gekookt en niet gebakken

Zie aanvullende aantekening (GN) 1 op dit hoofdstuk.

1602 50 31

corned beef in luchtdichte verpakkingen

Met betrekking tot de onderverdeling 1602 50 31 worden onder de uitdrukking „in luchtdichte verpakkingen” de producten bedoeld die in verpakkingsmiddelen al dan niet vacuüm zijn verpakt om te voorkomen dat lucht of andere gassen erin dan wel eruit zouden kunnen. Zodra de verpakking eenmaal is geopend, is de oorspronkelijke sluiting voorgoed verbroken.

Deze onderverdelingen omvatten producten die onder meer in verzegelde zakken van kunststof zijn verpakt, al dan niet vacuüm.

1602 90 61

niet gekookt en niet gebakken; mengsels van gekookt of gebakken vlees of gekookte of gebakken slachtafvallen met niet-gekookt en niet-gebakken vlees of niet-gekookte en niet-gebakken slachtafvallen

Zie aanvullende aantekening (GN) 1 op dit hoofdstuk.

1602 90 72 en 1602 90 74

niet gekookt en niet gebakken; mengsels van gekookt of gebakken vlees of gekookte of gebakken slachtafvallen met niet-gekookt en niet-gebakken vlees of niet-gekookte en niet-gebakken slachtafvallen

Zie aanvullende aantekening (GN) 1 op dit hoofdstuk.

1604

Bereidingen en conserven van vis; kaviaar en kaviaarsurrogaten bereid uit kuit

Zie aanvullende aantekening 2 op dit hoofdstuk.

1604 12 91

in luchtdichte verpakkingen

Zie de toelichting op de onderverdeling 1602 50 31.

1604 14 16

filets, zogenaamde „loins”

Tot deze onderverdeling behoren uitsluitend visfilets bedoeld onder punt 1 van de GS-toelichting op post 0304, die de volgende drie kenmerken bezitten:

gekookt of gebakken;

zonder toevoeging van vocht verpakt in een zak van of omgeven door kunststof van de soort gebruikt voor voedingsmiddelen, ook indien vacuüm verpakt of gelast, en

bevroren.

1604 19 31

filets, zogenaamde „loins”

Zie de toelichting op onderverdeling 1604 14 16.

1604 20 05

bereidingen van surimi

Zie de toelichting op onderverdeling 0304 99 10.

Bereidingen van deze onderverdeling zijn verkregen op basis van surimi die, vermengd met andere producten (bijvoorbeeld meel, zetmeel, eiwitten, vlees van kreeftachtigen, kruiderijen en smaak- en kleurstoffen), een warmtebehandeling heeft ondergaan. Zij worden in het algemeen aangeboden in bevroren toestand.

1605

Bereidingen en conserven van schaaldieren, van weekdieren of van andere ongewervelde waterdieren

Zie aanvullende aantekening 2 op dit hoofdstuk.

1605 20 10

in luchtdichte verpakkingen

Zie de toelichting op de onderverdeling 1602 50 31.

1605 90 11

in luchtdichte verpakkingen

Zie de toelichting op de onderverdeling 1602 50 31.

HOOFDSTUK 17

SUIKER EN SUIKERWERK

1701

Rietsuiker en beetwortelsuiker, alsmede chemisch zuivere sacharose, in vaste vorm

1701 11 10 t/m 1701 12 90

ruwe suiker, niet gearomatiseerd en zonder toegevoegde kleurstoffen

Zie aanvullende aantekening 1 op dit hoofdstuk.

Deze onderverdelingen omvatten onder meer:

1.

bepaalde witte, niet-geraffineerde suiker;

2.

in de suikerfabriek verkregen suiker van het tweede en derde product, ook wel genoemd „suiker van lage titratie”, met een lichtbruine tot donkerbruine kleur vanwege de daarin aanwezige melasse, en met een sacharosegehalte dat gewoonlijk ligt tussen 85 en 98 gewichtspercenten;

3.

suiker die minder zuiver is, afkomstig van de raffinage of de vervaardiging van kandij, bijvoorbeeld basterd- en bruine suiker.

1701 11 10 en 1701 11 90

rietsuiker

Zie de aanvullende GS-toelichting op de onderverdelingen 1701 11 en 1701 12.

1701 12 10 en 1701 12 90

beetwortelsuiker

Zie de aanvullende GS-toelichting op de onderverdelingen 1701 11 en 1701 12.

1701 91 00

gearomatiseerd of met toegevoegde kleurstoffen

Suiker, gearomatiseerd of met toegevoegde kleurstoffen, valt onder deze onderverdeling, ook indien het gehalte aan sacharose lager is dan 99,5 gewichtspercenten.

1701 99 10

witte suiker

Zie aanvullende aantekening (GN) 3 op dit hoofdstuk.

Witte suiker van deze onderverdeling is al dan niet geraffineerde suiker, waarvan de kleur in verband met het hoge sacharosegehalte (99,5 gewichtspercenten of meer) gewoonlijk wit is.

Voor de bepaling van het aantal gewichtspercenten sacharose van witte suiker, zoals bedoeld in aanvullende aantekening (GN) 3 op hoofdstuk 17, moet de polarisatiemethode worden toegepast zoals omschreven in bijlage II, methode 10, behorende bij Richtlijn 79/796/EEG van de Commissie (PB L 239 van 22.9.1979, blz. 24).

1702

Andere suiker, chemisch zuivere lactose, maltose, glucose en fructose (levulose) daaronder begrepen, in vaste vorm; suikerstroop, niet gearomatiseerd en zonder toegevoegde kleurstoffen; kunsthonig, ook indien met natuurhonig vermengd; karamel

1702 11 00 en 1702 19 00

lactose (melksuiker) en melksuikerstroop

Zie letter A, punt 1, en letter B, eerste alinea, van de GS-toelichting op post 1702.

1702 30 10

isoglucose

Zie aanvullende aantekening (GN) 5 op dit hoofdstuk.

1702 30 50 en 1702 30 90

andere

Voor de berekening van het gewichtspercentage glucose in het product sluit het begrip „in droge toestand” de aanwezigheid van niet kristallijn gebonden water en kristalwater uit.

1702 40 10

isoglucose

Zie aanvullende aantekening (GN) 5 op dit hoofdstuk.

1702 60 10

isoglucose

Zie aanvullende aantekening (GN) 5 op dit hoofdstuk.

1702 60 80

inulinestroop

Zie aanvullende aantekening (GN) 6, onder a), op dit hoofdstuk.

1702 90 30

isoglucose

Zie aanvullende aantekening (GN) 5 op dit hoofdstuk.

1702 90 80

inulinestroop

Zie aanvullende aantekening (GN) 6, onder b), op dit hoofdstuk.

1702 90 95

andere

Tot deze onderverdeling behoren onder meer:

1.

maltose, andere dan chemisch zuivere;

2.

invertsuiker;

3.

sacharosestroop andere dan ahornsuikerstroop, niet gearomatiseerd en zonder toegevoegde kleurstoffen;

4.

de oneigenlijk als „high test molasses” aangeduide producten, verkregen door het hydrolyseren en indikken van ruw suikerrietsap, die voornamelijk worden gebruikt als voedingsbodem voor micro-organismen bij de vervaardiging van antibiotica en eveneens voor de vervaardiging van ethylalcohol;

5.

lactulose, andere dan chemisch zuivere.

1703

Melasse verkregen bij de extractie of de raffinage van suiker

1703 10 00

van rietsuiker

Zie de aanvullende GS-toelichting op onderverdeling 1703 10.

1704

Suikerwerk zonder cacao (witte chocolade daaronder begrepen)

1704 10 10 en 1704 10 90

kauwgom, ook indien bedekt met een laagje suiker

Onder deze onderverdelingen valt gesuikerde kauwgom, die gekenmerkt wordt door de aanwezigheid van „chicle” of andere soortgelijke niet-eetbare producten, ongeacht in welke vorm (tabletten, dragees, ballen, enz.), zogenaamde „klapkauwgom” daaronder begrepen.

1704 90 10

zoethoutextract (drop), bevattende meer dan 10 gewichtspercenten sacharose, zonder andere toegevoegde stoffen

Deze onderverdeling omvat slechts zoethoutextract (drop), bevattende meer dan 10 gewichtspercenten sacharose, zonder dat daaraan andere suikers, aromatische stoffen of andere stoffen zijn toegevoegd, ook indien in de vorm van broden, blokken, pijpen, tabletten, enz.

Zoethoutextract dat door toevoeging van andere stoffen als suikergoed is toebereid, valt, ongeacht het sacharosegehalte, onder onderverdeling 1704 90 99.

1704 90 30

witte chocolade

Zie de tweede alinea, punt 6, van de GS-toelichting op post 1704.

1704 90 51 t/m 1704 90 99

ander

Deze onderverdelingen omvatten een groot deel van de gesuikerde eetbare bereidingen, die onder de verzamelnaam „suikerwerk” of „suikergoed” bekend zijn. Indien deze producten een gedistilleerde drank of likeur bevatten, blijven ze onder deze onderverdelingen.

Deze onderverdelingen omvatten eveneens suikerbereidingen (pasta's of spijs) die in het algemeen voorkomen in de vorm van klompen of broden en die als halffabrikaten gebruikt worden voor het maken van fondants, marsepein, noga, enz. Deze halffabrikaten blijven eveneens onder deze onderverdelingen ingedeeld indien hun suikergehalte bij de verwerking tot eindproduct nog moet worden verhoogd, zulks voor zover zij op grond van hun samenstelling specifiek en definitief bestemd zijn voor een bepaalde soort suikerwerk.

Van deze onderverdelingen bijvoorbeeld zijn uitgezonderd:

a)

consumptie-ijs, ook indien aangeboden op een stokje (ijslollies) (post 2105 00);

b)

mengsels in uiteenlopende verhoudingen, van suikergoed dat cacao bevat met suikergoed zonder cacao, verpakt om als zodanig te worden verkocht (post 1806).

1704 90 51

pasta's en spijs, marsepein daaronder begrepen, in onmiddellijke verpakking met een netto-inhoud van 1 kg of meer

Zie de tweede alinea, de punten 4 en 9, van de GS-toelichting op post 1704.

Deze onderverdeling omvat eveneens suikerpreparaten, zoals suikerglazuur, voor het glaceren.

1704 90 55

keelpastilles en hoestbonbons

Zie de tweede alinea, punt 5, van de GS-toelichting op post 1704.

1704 90 61

dragees en dergelijke met een suikerlaag omhulde artikelen

Deze onderverdeling omvat geglaceerde artikelen, bijvoorbeeld amandelen omgeven door een suikerlaag.

1704 90 65

gom- en geleiproducten, vruchtenpasta's toebereid als suikergoed daaronder begrepen

Gom- en geleiproducten zijn artikelen die zijn gemaakt van geleiachtige stoffen (zoals Arabische gom, gelatine, pectine en bepaalde zetmelen), suiker en smaakstoffen. Zij komen voor in verschillende vormen, bijvoorbeeld als dierfiguurtjes.

1704 90 71

zuurtjes en dergelijk hardgekookt suikerwerk, ook indien gevuld

Deze onderverdeling omvat harde, soms ook brosse, doorzichtige of ondoorzichtige producten. Zij worden voornamelijk verkregen door suiker in te koken onder toevoeging van kleine hoeveelheden andere stoffen (met uitzondering van vetstoffen), teneinde een grote verscheidenheid aan smaken, structuren en kleuren te verkrijgen. In bepaalde gevallen zijn de producten ook gevuld.

1704 90 75

karamels, toffees en dergelijke

Karamels, toffees en dergelijke zijn producten die evenals zuurtjes en dergelijk hardgekookt suikerwerk zijn verkregen door het koken van suikers, maar met toevoeging van vetstoffen.

1704 90 81

verkregen door samenpersing

Deze onderverdeling omvat suikerwerk dat in verschillende vormen wordt aangeboden en dat wordt verkregen door samenpersing, al dan niet met een bindmiddel.

1704 90 99

ander

Voor zover niet meer specifiek omschreven in een van de voorgaande onderverdelingen, behoren tot deze onderverdeling bijvoorbeeld:

1.

fondant;

2.

marsepein in onmiddellijke verpakking met een netto-inhoud van minder dan 1 kg (marsepein in andere verpakkingen: onderverdeling 1704 90 51);

3.

noga;

4.

zoethoutextract aangeboden (dat wil zeggen toebereid) in de vorm van suikergoed.

HOOFDSTUK 18

CACAO EN BEREIDINGEN DAARVAN

1801 00 00

Cacaobonen, ook indien gebroken, al dan niet gebrand

De cacaoboon bevat 49 tot 54 gewichtspercenten vet, cacaoboter genoemd, 8 tot 10 gewichtspercenten zetmeel, 8 tot 10 gewichtspercenten eiwit, 1 tot 2 gewichtspercenten theobromine, 5 tot 10 gewichtspercenten looistoffen (catechine of cacaorood), 4 tot 6 gewichtspercenten cellulose, 2 tot 3 gewichtspercenten mineralen, sterolen (vitamine D) en verschillende fermenten.

1803

Cacaopasta, ook indien ontvet

Cacaopasta, ook indien in stukken, behandeld met alkalische stoffen teneinde de oplosbaarheid daarvan te verbeteren, blijft ingedeeld onder deze post. Deze post omvat evenwel niet cacaopasta dat aldus is behandeld maar in poedervorm wordt aangeboden (post 1805).

1805 00 00

Cacaopoeder, zonder toegevoegde suiker of andere zoetstoffen

Hiertoe behoort ook cacaopoeder waaraan kleine hoeveelheden (ongeveer 5 gewichtspercenten) lecithine is toegevoegd. Deze toevoeging heeft enkel tot gevolg dat het cacaopoeder beter in vloeistoffen dispergeert, waardoor het bereiden van dranken op basis van cacao gemakkelijker wordt (oplosbare cacao).

1806

Chocolade en andere bereidingen voor menselijke consumptie die cacao bevatten

1806 20 10

met een gehalte aan cacaoboter van 31 of meer gewichtspercenten of met een totaalgehalte aan cacaoboter en van melk afkomstige vetstoffen van 31 of meer gewichtspercenten

Tot deze onderverdeling behoren onder meer de producten die in het algemeen „couverture-chocolade” of „couverture-melkchocolade” worden genoemd.

1806 20 30

met een totaalgehalte aan cacaoboter en van melk afkomstige vetstoffen van 25 of meer doch minder dan 31 gewichtspercenten

Tot deze onderverdeling behoren onder meer de producten die in het algemeen „melkchocolade” worden genoemd.

1806 20 50

met een gehalte aan cacaoboter van 18 of meer gewichtspercenten

Tot deze onderverdeling behoren onder meer de producten die in het algemeen „bittere chocolade” of „pure chocolade” worden genoemd.

1806 20 70

zogenaamde „chocolate milk crumb”

„Chocolate milk crumb” genoemde bereidingen worden verkregen door het vacuüm drogen van een innig waterig mengsel van suikers, melk en cacao. Deze bereidingen worden in de regel gebruikt voor de vervaardiging van melkchocolade. Het product kan worden aangeboden in de vorm van onregelmatige, brosse stukken of in poedervorm. In het algemeen bedraagt het suikergehalte tussen 35 en 70 gewichtspercenten, het gehalte aan vaste stoffen afkomstig uit melk tussen 15 en 50 gewichtspercenten en het cacaogehalte tussen 5 en 30 gewichtspercenten.

Door het speciale procédé dat bij de vervaardiging wordt aangewend, kristalliseren de suikers.

1806 20 95

andere

Tot deze onderverdeling behoren de andere cacaobevattende bereidingen zoals pralinepasta, cacaoglazuur en boterhampasta met cacao.

1806 31 00

gevuld

Zie de aanvullende GS-toelichting op onderverdeling 1806 31.

1806 32 10

met toegevoegde granen, noten of andere vruchten

Tot deze onderverdeling behoort onder meer chocolade, aangeboden in de vorm van tabletten of repen, die granen, noten of andere vruchten, geheel of in stukken, die door de massa verdeeld zijn, bevat.

1806 90 11 en 1806 90 19

bonbons, ook indien gevuld

Voor de toepassing van het begrip „gevuld” is de aanvullende GS-toelichting op onderverdeling 1806 31 van overeenkomstige toepassing.

Tot deze onderverdelingen behoren eenhapsproducten bestaande uit:

gevulde chocolade, of

chocolade en andere voedingsmiddelen in verschillende lagen, of

een mengsel van chocolade en andere voedingsmiddelen.

1806 90 11

alcohol bevattend

Assortimenten van bonbons of pralines met alcohol en bonbons of pralines zonder alcohol moeten worden ingedeeld met toepassing van algemene regel 3, onder b), voor de interpretatie van de gecombineerde nomenclatuur.

1806 90 19

andere

Zie de toelichting op onderverdeling 1806 90 11.

1806 90 31

gevuld

Voor de toepassing van het begrip „gevuld” is de aanvullende GS-toelichting op onderverdeling 1806 31 van overeenkomstige toepassing.

Tot deze onderverdeling behoren onder meer gevulde chocolade paaseieren en gevulde kerstartikelen.

1806 90 39

niet gevuld

Tot deze onderverdeling behoren onder meer hagelslag, chocoladevlokken, geraspte chocolade en massieve of holle chocoladefiguurtjes.

1806 90 50

suikerwerk en overeenkomstige bereidingen op basis van suiker vervangende stoffen, die cacao bevatten

Tot deze onderverdeling behoren onder meer de suikerwerken bedoeld bij post 1704 die cacao bevatten, met name karamels, toffees en dragees waaraan cacao is toegevoegd.

1806 90 60

boterhampasta die cacao bevat

Tot deze onderverdeling behoren boterhampasta's die cacao bevatten in onmiddellijke verpakkingen met een netto-inhoud van niet meer dan 2 kg.

1806 90 90

andere

Tot deze onderverdeling behoren onder meer cacaobevattende poeders voor de vervaardiging van vla, consumptie-ijs, desserts en dergelijke bereidingen, voor zover zij niet blijkens de algemene opmerkingen van de toelichtingen op dit hoofdstuk zijn uitgezonderd.

HOOFDSTUK 19

BEREIDINGEN VAN GRAAN, VAN MEEL, VAN ZETMEEL OF VAN MELK; GEBAK

Algemene opmerkingen

Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt het aantal gewichtspercenten cacaopoeder berekend door vermenigvuldiging van de som van het aantal gewichtspercenten theobromine en het aantal gewichtspercenten cafeïne met de factor 31.

Het aantal gewichtspercenten theobromine en het aantal gewichtspercenten cafeïne dienen te worden bepaald door middel van hogedrukvloeistofchromatografie.

1901

Moutextract; bereidingen voor menselijke consumptie van meel, gries, griesmeel, zetmeel of moutextract, geen of minder dan 40 gewichtspercenten cacao bevattend, berekend op een geheel ontvette basis, elders genoemd noch elders onder begrepen; bereidingen voor menselijke consumptie van producten bedoeld bij de posten 0401 tot en met 0404, geen of minder dan 5 gewichtspercenten cacao bevattend, berekend op een geheel ontvette basis, elders genoemd noch elders onder begrepen

1901 20 00

mengsels en deeg, voor de bereiding van bakkerswaren bedoeld bij post 1905

Tot deze onderverdeling behoort onder meer het bereide deeg bedoeld onder punt II, achtste alinea, punt 7 en 8, van de GS-toelichting op post 1901.

Van deze onderverdeling zijn uitgezonderd dunne bladen gebakken en gedroogd meel- of zetmeeldeeg, ook indien bestemd voor het bedekken van bepaald gebak (post 1905).

1901 90 11 en 1901 90 19

moutextract

Zie punt I van de GS-toelichting op post 1901.

Moutextract bevat dextrine, maltose, eiwitten, vitamines, enzymen en aromatische bestanddelen.

Deze onderverdelingen omvatten geen bereidingen voor kindervoeding, verpakt voor de verkoop in het klein, die moutextract bevatten, ook al is het moutextract een wezenlijk bestanddeel (onderverdeling 1901 10 00).

1902

Deegwaren, ook indien gekookt of gevuld (met vlees of andere zelfstandigheden) dan wel op andere wijze bereid, zoals spaghetti, macaroni, noedels, lasagne, gnocchi, ravioli en cannelloni; koeskoes, ook indien bereid

1902 20 91

gekookt of gebakken

Deze onderverdeling omvat eveneens voorgekookte deegwaren.

1902 40 90

andere

Deze onderverdeling omvat bereide koeskoes, dat wil zeggen koeskoes die wordt aangeboden met bijvoorbeeld vlees, groenten en andere ingrediënten, op voorwaarde evenwel dat de bereiding niet meer dan 20 gewichtspercenten vlees bevat.

1904

Graanpreparaten verkregen door poffen of door roosteren (bijvoorbeeld cornflakes); granen (andere dan maïs) in de vorm van korrels of in de vorm van vlokken of van andere bewerkte korrels (met uitzondering van meel, gries en griesmeel), voorgekookt of op andere wijze bereid, elders genoemd noch elders onder begrepen

Zie de aantekeningen 3 en 4 op dit hoofdstuk.

1904 10 10 t/m 1904 10 90

graanpreparaten verkregen door poffen of door roosteren

De preparaten die zijn verkregen door middel van het procédé bedoeld onder letter A, vierde alinea, van de GS-toelichting op post 1904, daaronder begrepen de preparaten verkregen uit andere granen, blijven onder deze onderverdelingen ingedeeld ook indien zij na het poffen zijn verwerkt tot meel, gries of pellets.

Tot deze onderverdelingen behoort ook onregelmatig gevormd verpakkingsvulmateriaal, vervaardigd voor de extrusie van bijvoorbeeld maïsgries, ook indien het door denaturering ongeschikt is gemaakt voor menselijke consumptie.

1904 20 10 t/m 1904 20 99

bereidingen voor menselijke consumptie verkregen uit ongeroosterde graanvlokken of uit mengsels van ongeroosterde graanvlokken en geroosterde graanvlokken of gepofte granen

Zie letter B van de GS-toelichting op post 1904.

1904 30 00

bulgurtarwe

Zie letter C van de GS-toelichting op post 1904.

1904 90 10 en 1904 90 80

andere

Zie letter D van de GS-toelichting op post 1904.

1905

Brood, gebak, biscuits en andere bakkerswaren, ook indien deze producten cacao bevatten; ouwel in bladen, hosties, ouwels voor geneesmiddelen, plakouwels en dergelijke producten van meel of van zetmeel

Bereid deeg, in vorm gebracht deeg daaronder begrepen, ook indien dit cacao bevat, voor de vervaardiging van brood, gebak, biscuits en andere bakkerswaren, is van deze post uitgezonderd (onderverdeling 1901 20 00).

1905 10 00

bros gebakken brood, zogenaamd knäckebröd

Zie letter A, punt 4, van de GS-toelichting op post 1905.

Deze onderverdeling omvat ook dergelijke producten verkregen door extrusie.

1905 20 10 t/m 1905 20 90

ontbijtkoek

Zie letter A, punt 6, van de GS-toelichting op post 1905.

Speculaas en „Russisch-Brot” (Patience-Gebäck) vallen niet onder deze onderverdelingen.

1905 31 11 t/m 1905 31 99

koekjes en biscuits, gezoet

Zie de aanvullende aantekeningen (GN) 1 en 2 op dit hoofdstuk, alsmede letter A, punt 8, onder b), van de GS-toelichting op post 1905.

Deze onderverdelingen omvatten ook dergelijke producten verkregen door extrusie.

1905 31 30

met een gehalte aan van melk afkomstige vetstoffen van 8 of meer gewichtspercenten

Tot deze onderverdeling behoren onder meer boterkoekjes en boterbiscuits.

1905 31 91

dubbele koekjes of biscuits, met tussenlaag

Tot deze onderverdeling behoren producten bestaande uit twee biscuits met daartussen een laag vulling, bijvoorbeeld chocolade, jam, fondant, crème of notenpasta.

1905 32 05 t/m 1905 32 99

wafels en wafeltjes

Zie de aanvullende aantekening (GN) 1 op dit hoofdstuk, alsmede letter A, punt 9, van de GS-toelichting op post 1905.

1905 32 91

gezouten, ook indien gevuld

Tot deze onderverdeling behoren onder meer kaaswafels en -wafeltjes.

1905 40 10 en 1905 40 90

beschuit, geroosterd brood en dergelijke geroosterde producten

Zie letter A, punt 5, van de GS-toelichting op post 1905.

1905 90 20

ouwel in bladen, hosties, ouwels voor geneesmiddelen, plakouwels en dergelijke producten, van meel of van zetmeel

Zie letter B van de GS-toelichting op post 1905.

1905 90 30

brood waaraan geen honig, eieren, kaas of vruchten zijn toegevoegd, met een gehalte aan suikers en aan vetstoffen van elk niet meer dan 5 gewichtspercenten, berekend op de droge stof

De term „brood” omvat het product in verschillende afmetingen.

Deze onderverdeling omvat niet alleen gewoon brood, zoals volkorenbrood, maar ook speciale producten zoals glutenbrood voor diabetici en scheepsbeschuiten.

1905 90 45

koekjes en biscuits

Zie letter A, punt 8, onder a) en c), van de GS-toelichting op post 1905.

1905 90 55

geëxtrudeerde en geëxpandeerde producten, gezouten of gearomatiseerd

Zie letter A, de punten 7 en 15, van de GS-toelichting op post 1905.

1905 90 60

gezoet

Tot deze onderverdeling behoren de banketbakkerijproducten die niet onder een van de vorengenoemde onderverdelingen vallen, zoals taart, rozijnen- en krentenbrood, schuimpjes, brioches en croissants.

1905 90 90

andere

Tot deze onderverdeling behoren onder meer quiches, pizza's en brood dat niet bedoeld is bij de onderverdelingen 1905 90 30 en 1905 90 60.

Tot deze onderverdeling behoort eveneens onregelmatig gevormd verpakkingsvulmateriaal, vervaardigd door de extrusie van zetmeel, ook indien het door denaturering ongeschikt is gemaakt voor menselijke consumptie.

HOOFDSTUK 20

BEREIDINGEN VAN GROENTEN, VAN VRUCHTEN EN VAN ANDERE PLANTENDELEN

Aantekening 4

Voor de bepaling van het aantal gewichtspercenten droge stof van tomatensap dient de analysemethode te worden toegepast als omschreven in de bijlage bij Verordening (EEG) nr. 1979/82 van de Commissie (PB L 214 van 22.7.1982, blz. 12).

Aanvullende aantekening (GN) 1

Bij het bepalen van het zuurgehalte moeten evenredige delen van de vloeistof en de vaste stoffen van het product worden gehomogeniseerd.


2001

Groenten, vruchten en andere eetbare plantendelen, bereid of verduurzaamd in azijn of azijnzuur

Zie aantekening 3 op dit hoofdstuk.

2001 90 10

mangochutney

Onder mangochutney, in de zin van deze onderverdeling en van onderverdeling 2103 90 10, wordt verstaan een bereiding van mango's waaraan diverse producten zijn toegevoegd, zoals gember, rozijnen, peper en suiker.

Terwijl de mangochutney van deze onderverdeling nog stukken vruchten bevat, komt de mangochutney van onderverdeling 2103 90 10 voor in de vorm van een min of meer vloeibare, volledig gehomogeniseerde saus.

2001 90 50

paddestoelen

Deze onderverdeling omvat niet paddestoelen die enkel voorlopig zijn verduurzaamd door middel van de behandelingen genoemd in post 0711, bijvoorbeeld door middel van een sterke pekeloplossing vermengd met azijn of azijnzuur.

2002

Tomaten, op andere wijze bereid of verduurzaamd dan in azijn of azijnzuur

2002 10 10 en 2002 10 90

tomaten, geheel of in stukken

Deze onderverdelingen hebben onder meer betrekking op door sterilisatie verduurzaamde tomaten, geheel of in stukken, ook indien gepeld.

2002 90 11 t/m 2002 90 99

andere

Deze onderverdelingen hebben onder meer betrekking op tomatenpuree, ook in de vorm van broden, op tomatenpasta, alsmede op tomatensap dat 7 of meer gewichtspercenten droge stof bevat. Verder valt hieronder tomatenpoeder dat is verkregen door het dehydreren van tomatensap. Tomatenpoeder dat is vervaardigd door in schijfjes gesneden tomaten te drogen en de verkregen vlokken vervolgens te vermalen, moet daarentegen worden ingedeeld onder onderverdeling 0712 90 30.

2004

Andere groenten, op andere wijze bereid of verduurzaamd dan in azijn of azijnzuur, bevroren, andere dan de producten bedoeld bij post 2006

Zie aantekening 3 op dit hoofdstuk.

Deze post heeft geen betrekking op bereidingen van de producten bedoeld bij post 0714, die niet als groenten worden beschouwd (onderverdeling 2001 90 40, 2006 00 38, 2006 00 99 of 2008 99 91).

2004 10 10

enkel gekookt of gebakken

Tot deze onderverdeling behoren onder meer de producten bedoeld in de tweede alinea, punt 1, van de GS-toelichting op post 2004.

2004 10 91 en 2004 10 99

andere

Tot deze onderverdelingen behoren onder meer de producten bedoeld in de tweede alinea, punt 3, van de GS-toelichting op post 2004.

2004 90 50

erwten (Pisum sativum) en bonen in de dop (Phaseolus spp.)

Als „bonen” in de zin van deze onderverdeling worden alleen aangemerkt bonen van de Phaseolus- of Vigna-soorten, die in onrijpe toestand geoogst worden en die in hun geheel eetbaar zijn. De peulen kunnen verschillend van kleur zijn: bijvoorbeeld effen groen, groen met grijze of met blauwe strepen en geelachtig (boterbonen).

2005

Andere groenten, op andere wijze bereid of verduurzaamd dan in azijn of azijnzuur, niet bevroren, andere dan de producten bedoeld bij post 2006

De toelichting op post 2004 is van overeenkomstige toepassing.

Onder deze post valt eveneens het zogenaamde „papad”, bestaande uit vellen van gedroogd deeg, bereid op basis van meel van peulvruchten, zout, kruiden, olie, rijsmiddelen en soms kleine hoeveelheden meel van graan of van rijst.

2005 10 00

gehomogeniseerde groenten

Zie aanvullende aantekening 1 op dit hoofdstuk.

2005 20 80

andere

Tot deze onderverdeling behoren onder meer aardappelen in schijfjes of in staafjes, in vet of in olie voorgebakken, gekoeld en vacuüm verpakt.

2005 70 00

olijven

Deze onderverdeling omvat olijven bedoeld in de vierde alinea, punt 1, van de GS-toelichting op post 2005, ook indien ze gevuld zijn met groenten (bijvoorbeeld scherp- of niet-scherpsmakende pepers), met vruchten (bijvoorbeeld amandelen) of met een mengsel van groenten en vruchten.

2006 00

Groenten, vruchten, vruchtenschillen en andere plantendelen, gekonfijt met suiker (uitgedropen, geglaceerd of uitgekristalliseerd)

2006 00 31 t/m 2006 00 38

met een suikergehalte van meer dan 13 gewichtspercenten

Zie voor de bepaling van het suikergehalte aanvullende aantekening (GN) 2 a) op dit hoofdstuk.

2007

Jam, vruchtengelei, marmelade, vruchtenmoes en vruchtenpasta, door koken of stoven verkregen, met of zonder toegevoegde suiker of andere zoetstoffen

Het begrip „door koken of stoven verkregen” is omschreven in aantekening 5 op dit hoofdstuk.

Zie voor de bepaling van het suikergehalte aanvullende aantekening (GN) 2 a) op dit hoofdstuk.

Van deze post is uitgezonderd vruchtenpuree, die is verkregen door het vruchtvlees door een zeef te persen en vervolgens onder vacuüm aan de kook te brengen en waarvan de smaak en de chemische eigenschappen door de thermische behandeling niet zijn gewijzigd (post 2008).

2007 10 10 t/m 2007 10 99

gehomogeniseerde bereidingen

Zie aanvullende aantekening 2 op dit hoofdstuk.

2008

Vruchten en andere eetbare plantendelen, op andere wijze bereid of verduurzaamd, ook indien met toegevoegde suiker, andere zoetstoffen of alcohol, elders genoemd noch elders onder begrepen

Zie voor de bepaling van het suikergehalte aanvullende aantekening (GN) 2 a) op dit hoofdstuk.

Het begrip „met toegevoegde suiker” wordt omschreven in aanvullende aantekening (GN) 3 op dit hoofdstuk.

Het begrip „met een effectief alcohol-massagehalte” wordt omschreven in aanvullende aantekening (GN) 4 op dit hoofdstuk.

2008 11 10 t/m 2008 19 99

noten, grondnoten en andere zaden, ook indien onderling vermengd

Deze onderverdelingen omvatten onder meer de producten bedoeld in de tweede alinea, de punten 1 en 2, van de GS-toelichting op post 2008, alsmede mengsels daarvan.

Tot deze onderverdelingen behoren eveneens producten die:

1.

voorkomen in de vorm van schilfers en kleine stukjes; zij worden onder meer in de banketbakkerij gebruikt;

2.

fijngemaakt of gemalen zijn in de vorm van een pasta, ook indien andere stoffen zijn toegevoegd.

Daarentegen zijn van deze onderverdelingen pasta's of spijs voor de vervaardiging van marsepein, noga, enz., bedoeld bij post 1704, uitgezonderd.

2008 19 11 t/m 2008 19 99

andere, mengsels daaronder begrepen

Deze onderverdelingen omvatten noten en andere zaden met uitzondering van grondnoten. Hiertoe behoren ook mengsels van de verschillende noten en andere zaden, die waarbij grondnoten het hoofdbestanddeel vormen daaronder begrepen.

2008 30 51

partjes van pompelmoezen en van pomelo's

Als partjes in de zin van deze onderverdeling worden beschouwd de natuurlijke partjes van de vrucht die niet verder in stukken zijn verdeeld.

De aanwezigheid van een geringe hoeveelheid gebroken partjes, die niet het gevolg is van een specifieke behandeling, heeft geen invloed op de indeling van deze producten.

2008 30 71

partjes van pompelmoezen en van pomelo's

Zie de toelichting op onderverdeling 2008 30 51.

2009

Ongegiste vruchtensappen (druivenmost daaronder begrepen) en ongegiste groentesappen, zonder toegevoegde alcohol, ook indien met toegevoegde suiker of andere zoetstoffen

Het begrip „ongegiste sappen, zonder toegevoegde alcohol” is omschreven in aantekening 6 op dit hoofdstuk.

Het begrip „Brix-waarde” is omschreven in aanvullende aantekening 3 op dit hoofdstuk.

Het begrip „gehalte aan toegevoegde suiker” is omschreven in aanvullende aantekening (GN) 5 a) op dit hoofdstuk.

Voor de toepassing van aanvullende aantekening (GN) 5, onder b), op dit hoofdstuk worden producten waaraan suiker is toegevoegd in een zodanige hoeveelheid dat zij minder dan 50 gewichtspercenten vruchtensap in hun natuurlijke staat bevatten, geacht hun oorspronkelijke karakter van vruchtensap als bedoeld bij post 2009 te hebben verloren.

Voor het vaststellen of de producten door de toevoeging van suiker hun oorspronkelijke karakter al of niet hebben verloren, moeten uitsluitend de aanvullende aantekeningen (GN) 2 en 5 op dit hoofdstuk worden toegepast. Het gehalte aan diverse suikers, berekend als sacharose, wordt bepaald overeenkomstig de genoemde aanvullende aantekening (GN) 2. Indien het gehalte aan toegevoegde suiker, berekend over-eenkomstig aanvullende aantekening (GN) 5, onder a), op dit hoofdstuk, meer bedraagt dan 50 gewichtspercenten, is het berekende gehalte aan vruchtensap in zijn natuurlijke staat minder dan 50 gewichtspercenten.

Zie voor wat betreft de toevoeging van andere stoffen aan producten van post 2009 de GS-toelichting op post 2009.

VOORBEELD

De analyse van een monster sinaasappelsap geeft het volgende resultaat:

dichtheid bij 20 °C: 1,32 g/cm3

refractometerwaarde bij een temperatuur van 20 °C: 65,3

berekend gehalte aan diverse suikers, berekend als sacharose (aanvullende aantekening (GN) 2 op dit hoofdstuk): 62,0 (65,3 × 0,95)

berekend gehalte aan toegevoegde suiker (aanvullende aantekening (GN) 5 op dit hoofdstuk): 49 gewichtspercenten (62,0-13)

berekend gehalte aan vruchtensap in zijn natuulijke staat: 51 gewichtspercenten (100-49).

Conclusie: het monster wordt geacht zijn oorspronkelijke karakter van vruchtensap in de zin van de aanvullende aantekening (GN) 5, onder b), op dit hoofdstuk te hebben behouden.

2009 11 11 t/m 2009 11 99

bevroren

Zie de aanvullende GS-toelichting op onderverdeling 2009 11.

2009 50 10 en 2009 50 90

tomatensap

Zie aantekening 4 op dit hoofdstuk alsmede de toelichting daarop.

2009 69 51

geconcentreerd

Zie aanvullende aantekening (GN) 6 op dit hoofdstuk.

2009 69 71

geconcentreerd

Zie aanvullende aantekening (GN) 6 op dit hoofdstuk.

HOOFDSTUK 21

DIVERSE PRODUCTEN VOOR MENSELIJKE CONSUMPTIE

Aanvullende aantekening (GN) 1

Deze aanvullende aantekening (GN) betreft met name maltodextrine.


2101

Extracten, essences en concentraten, van koffie, van thee of van maté en preparaten op basis van deze producten of op basis van koffie, van thee of van maté; gebrande cichorei en andere gebrande koffiesurrogaten, alsmede extracten, essences en concentraten daarvan

2101 11 00

extracten, essences en concentraten

Tot deze onderverdeling behoren onder meer extracten, essences en concentraten, van koffie, in de vorm van poeder, korrels, vlokken, blokken of in andere vaste vorm.

Tot deze onderverdeling behoren onder meer extracten, essences en concentraten, van koffie, in vloeibare toestand of in de vorm van pasta, ook indien bevroren. Deze producten worden voornamelijk gebruikt bij de vervaardiging van producten voor menselijke consumptie (bijvoorbeeld bij de vervaardiging van bonbons, gebak, consumptie-ijs).

2101 30 19

andere

Tot deze onderverdeling behoort ook niet-gekiemde, gebrande gerst, ontdaan van het kafje, die in de bierbrouwerij kan worden gebruikt voor het op kleur en op smaak brengen van het bier en die eveneens als koffiesurrogaat kan dienen.

2102

Gist, ook indien inactief; andere eencellige micro-organismen, dood (andere dan de vaccins bedoeld bij post 3002); samengesteld bakpoeder

2102 10 10

reinculturen van gist

Zie letter A, derde alinea, punt 4, van de GS-toelichting op post 2102.

Deze gist wordt op een speciale voedingsbodem gekweekt voor specifieke doeleinden. Hij wordt vooral gebruikt voor de bereiding van gedistilleerde dranken en wijn. Met behulp ervan kunnen vergiste producten met een eigen karakter worden verkregen.

2102 20 11 en 2102 20 19

inactieve gist

Deze gist wordt omschreven in letter A, vierde en de vijfde alinea, van de GS-toelichting op post 2102. De gist wordt in de handel gebracht als voedingsgist en meestal aangeboden in de vorm van poeder, schilfers of korrels.

2102 20 90

andere

Zie letter B van de GS-toelichting op post 2102.

2102 30 00

samengesteld bakpoeder

Zie letter C van de GS-toelichting op post 2102.

2103

Sauzen en preparaten voor sauzen; samengestelde kruiderijen en dergelijke producten; mosterdmeel en bereide mosterd

2103 90 10

mangochutney, vloeibaar

Onder mangochutney in de zin van deze onderverdeling wordt verstaan een bereiding van mango's waaraan diverse producten zijn toegevoegd, zoals gember, rozijnen, peper en suiker.

De mangochutney van deze onderverdeling komt voor in de vorm van een min of meer vloeibare, volledig gehomogeniseerde saus.

2103 90 30

aromatische bitters met een alcohol-volumegehalte van 44,2 of meer doch niet meer dan 49,2 % vol, bevattende 1,5 of meer doch niet meer dan 6 gewichtspercenten gentianine, kruiden en diverse ingrediënten en met een suikergehalte van 4 of meer doch niet meer dan 10 gewichtspercenten in verpakkingen met een inhoudsruimte van niet meer dan 0,5 l

De bij deze onderverdeling bedoelde producten zijn geconcentreerde vloeibare alcoholische preparaten die hun tegelijk bittere en sterk aromatische smaak ontlenen aan de bij de vervaardiging van deze bitters gebruikte gentiaanwortels, kruiden en aromatische stoffen.

Deze geconcentreerde aromatische bitters worden gebruikt om een bijzondere smaak te geven aan dranken (bijvoorbeeld cocktails, siropen of limonades) of, zoals met sauzen of samengestelde kruiden het geval is, in de keuken of de banketbakkerij om de smaak van bepaalde spijzen te verfijnen (bijvoorbeeld van soepen, vlees-, vis- of groentegerechten, sauzen, worst en vleeswaren, compotes en vruchtensalades, vruchtentaarten, nagerechten en sorbets).

Deze aromatische bitters worden in het algemeen in de handel gebracht met de benaming „Angostura bitter”.

2104

Preparaten voor soep of voor bouillon; bereide soep en bouillon; samengestelde gehomogeniseerde producten voor menselijke consumptie

2104 20 00

samengestelde gehomogeniseerde producten voor menselijke consumptie

Zie voor het begrip „samengestelde gehomogeniseerde producten voor menselijke consumptie” aantekening 3 op dit hoofdstuk.

2105 00

Consumptie-ijs, ook indien cacao bevattend

Als „consumptie-ijs” in de zin van deze post worden aangemerkt voedingsmiddelen, al dan niet gereed voor de verkoop in het klein, die al dan niet cacao of chocolade (ook als omhulling) bevatten, waarvan de vaste of pasteuze toestand door bevriezing is verkregen en die als zodanig kunnen worden gebruikt als consumptie-ijs.

Deze producten kenmerken zich door de eigenschap, dat zij overgaan in vloeibare of halfvloeibare toestand indien zij in een omgeving worden geplaatst met een temperatuur van ongeveer 0 °C.

Daarentegen worden bereidingen die er weliswaar uitzien als consumptie-ijs, doch niet de voornoemde kenmerkende eigenschap bezitten, naargelang van het geval onder post 1806, 1901 of 2106 ingedeeld.

De onder deze onderverdeling vallende producten hebben allerlei benamingen (ijs, ijscrème, cassata, Napolitaanse schijven, enz.) en worden in verschillende vormen in de handel gebracht; zij kunnen cacao of chocolade, suiker, plantaardige of van melk afkomstige vetstoffen, al dan niet afgeroomde melk, vruchten, stabilisatiemiddelen, aromatiserende bestanddelen, kleurstoffen, enz., bevatten.

Het totale gehalte aan vetstoffen gaat in het algemeen 15 gewichtspercenten van het gerede product niet te boven. Bepaalde soorten consumptie-ijs, waarvoor bij de vervaardiging een aanzienlijke hoeveelheid room wordt gebruikt, kunnen echter een totaal vetgehalte van ongeveer 20 gewichtspercenten vertonen.

Bij de vervaardiging van sommige soorten consumptie-ijs wordt, ter verhoging van het volume, lucht in de gebruikte grondstof geblazen.

Zie ook de GS-toelichting op post 2105, in het bijzonder met betrekking tot de uitzonderingen.

2106

Producten voor menselijke consumptie, elders genoemd noch elders onder begrepen

2106 10 20 en 2106 10 80

proteïneconcentraten en getextureerde proteïnestoffen

Zie de tweede alinea, punt 6, van de GS-toelichting op post 2106 (met uitzondering van het gedeelte betreffende de proteïnehydrolysaten).

Melkproteïneconcentraten zijn van deze onderverdelingen uitgezonderd (onderverdeling 0404 90 of post 3504 00 00).

Bij de bepaling van het sacharosegehalte voor de indeling van goederen onder deze onderverdelingen dient tevens rekening te worden gehouden met de aanwezige invertsuiker berekend als sacharose.

2106 90 20

samengestelde alcoholhoudende preparaten, andere dan op basis van reukstoffen, van de soort gebruikt voor de vervaardiging van dranken

Zie de tweede alinea, punt 7, van de GS-toelichting op post 2106.

Zie aanvullende aantekening (GN) 2 op dit hoofdstuk.

Van deze onderverdeling zijn uitgezonderd soortgelijke samengestelde preparaten met een alcoholvolumegehalte van niet meer dan 0,5 % vol (onderverdeling 2106 90 92 of 2106 90 98).

2106 90 30

isoglucose

Zie aanvullende aantekening (GN) 3 op dit hoofdstuk.

2106 90 92 en 2106 90 98

andere

Zie de tweede alinea, de punten 1 t/m 5, 8 t/m 11 en 13 t/m 16, van de GS-toelichting op post 2106, evenals de derde alinea van de toelichting op de onderverdelingen 2106 10 20 en 2106 10 80.

HOOFDSTUK 22

DRANKEN, ALCOHOLHOUDENDE VLOEISTOFFEN EN AZIJN

Algemene opmerkingen

Indien in dit hoofdstuk een onderscheid wordt gemaakt tussen producten in verpakkingen met een inhoud van 2 liter of minder en een inhoud van meer dan 2 liter, dient de hoeveelheid vloeistof die zich in deze verpakking bevindt, in aanmerking te worden genomen en niet de inhoudsmaat van de verpakking.

Onder dit hoofdstuk vallen eveneens, voor zover het geen geneesmiddelen betreft, opwekkende middelen (tonica) die, ook indien zij slechts in kleine hoeveelheden (bijvoorbeeld met een lepel) worden ingenomen, onmiddellijk drinkbaar zijn. Niet-alcoholhoudende opwekkende bereidingen die voor het gebruik als drank dienen te worden verdund, behoren niet tot dit hoofdstuk, maar in het algemeen tot post 2106.

Aanvullende aantekening (GN) 2 b)

Het potentieel alcoholvolumegehalte wordt berekend door de in 100 liter van het product aanwezige suiker (uitgedrukt in kilogrammen invertsuiker) met de factor 0,6 te vermenigvuldigen.


2201

Water, natuurlijk of kunstmatig mineraalwater en spuitwater daaronder begrepen, zonder toegevoegde suiker of andere zoetstoffen, noch gearomatiseerd; ijs en sneeuw

2201 10 11 t/m 2201 10 90

mineraalwater en spuitwater

Deze onderverdelingen omvatten de producten die genoemd zijn onder de letters B en C van de GS-toelichting op post 2201.

Onder deze onderverdelingen wordt bijvoorbeeld niet ingedeeld natuurlijk mineraalwater in spuitbussen dat gebruikt wordt voor de huidverzorging (post 3304).

2201 10 11 en 2201 10 19

natuurlijk mineraalwater

Als „natuurlijk mineraalwater” wordt beschouwd mineraalwater dat beantwoordt aan de desbetreffende versie van Richtlijn 80/777/EG van de Raad (PB L 229 van 30.8.1980, blz. 1).

2201 90 00

andere

Deze onderverdeling omvat de producten die genoemd zijn onder de letters A en D van de GS-toelichting op post 2201.

Ze omvat verder waterdamp, alsmede natuurlijk water dat is gefiltreerd, kiemvrij gemaakt, gezuiverd of onthard.

2202

Water, mineraalwater en spuitwater daaronder begrepen, met toegevoegde suiker of andere zoetstoffen, dan wel gearomatiseerd, alsmede andere alcoholvrije dranken, andere dan de vruchten- en groentesappen bedoeld bij post 2009

Zie voor het begrip „alcoholvrije dranken” aantekening 3 op dit hoofdstuk.

2202 10 00

water, mineraalwater en spuitwater daaronder begrepen, met toegevoegde suiker of andere zoetstoffen, dan wel gearomatiseerd

Tot deze onderverdeling behoren de frisdranken bedoeld bij letter A van de GS-toelichting op post 2202.

De aanwezigheid van antioxidanten, vitaminen, stabilisators of kinine verandert de indeling als frisdranken niet.

Hieronder vallen bijvoorbeeld vloeibare producten bestaande uit water, suiker en aromatische stoffen, in zakjes van kunststof, die dienen om er thuis, door het bevriezen in een koelkast, zogenaamde ijslolly's van te maken.

Zie ook aanvullende aantekening (GN) 1 op dit hoofdstuk.

2202 90 91 t/m 2202 90 99

andere, met een gehalte aan vetstoffen afkomstig van producten bedoeld bij de posten 0401 tot en met 0404

Deze onderverdelingen omvatten onder meer een in de handel met de naam „filled milk” aangeduid vloeibaar product, voor zover dit een gebruiksklare drank is. „Filled milk” is een product van magere melk of magere-melkpoeder, waaraan geraffineerde plantaardige vetten of oliën zijn toegevoegd in een hoeveelheid die ongeveer overeenkomt met de aan de volle melk onttrokken vetstoffen. Binnen deze onderverdelingen wordt die drank ingedeeld volgens het gehalte aan van melk afkomstige vetstoffen.

2204

Wijn van verse druiven, wijn waaraan alcohol is toegevoegd daaronder begrepen; druivenmost, andere dan bedoeld bij post 2009

Zie voor het begrip „effectief alcohol-volumegehalte” aanvullende aantekening (GN) 2, onder a), op dit hoofdstuk.

2204 10 11 t/m 2204 10 99

mousserende wijn

Zie aanvullende aantekening 1 op dit hoofdstuk.

2204 10 11

champagne

Champagne is een mousserende wijn die uitsluitend wordt vervaardigd in de Franse wijnstreek Champagne van druiven die zijn geoogst in deze streek.

2204 21 10

wijn, andere dan die bedoeld bij onderverdeling 2204 10, verpakt in flessen, gesloten door middel van een champignonvormige stop, terwijl de afsluiting daarvan door draden, banden of anderszins is geborgd; anders verpakte wijn die bij 20 °C een overdruk heeft die is teweeggebracht door koolzuurgas in oplossing van 1 of meer doch minder dan 3 bar

Deze onderverdeling omvat:

1.

wijn, verpakt in flessen, gesloten door middel van een champignonvormige stop, voor zover deze wijn geen mousserende wijn is in de zin van aanvullende aantekening 1 op dit hoofdstuk;

2.

wijn, anders aangeboden, met een overdruk van ten minste 1 doch minder dan 3 bar bij 20 °C.

Onder champignonvormige stoppen in de zin van deze onderverdeling worden uitsluitend de op onderstaande afbeelding weergegeven stoppen van kurk verstaan, alsmede soortgelijke stoppen van kunststof.

 

Image

2204 21 11 t/m 2204 21 99

andere

Zie de aanvullende aantekeningen (GN) 4 en 5 op dit hoofdstuk.

Tot de niet in dampvorm overgaande stoffen die samen het totaalgehalte aan droge stof in de zin van aanvullende aantekening (GN) 4, letter A, op dit hoofdstuk vormen, behoren bijvoorbeeld suiker, glycerol, looistoffen, wijnsteenzuur, kleurstoffen en zouten.

2204 21 11 t/m 2204 21 78

in bepaalde gebieden voortgebrachte kwaliteitswijnen (v.q.p.r.d.)

Zie aanvullende aantekening (GN) 6 op dit hoofdstuk.

2204 21 23

Tokaj

Zie aanvullende aantekening (GN) 4, letter B, onder b), op dit hoofdstuk.

2204 21 81 t/m 2204 21 83

in bepaalde gebieden voortgebrachte kwaliteitswijnen (v.q.p.r.d.)

Zie aanvullende aantekening (GN) 6 op dit hoofdstuk.

2204 21 81

Tokaj

Zie aanvullende aantekening (GN) 4, letter B, onder b), op dit hoofdstuk.

2204 29 10

wijn, andere dan die bedoeld bij onderverdeling 2204 10, verpakt in flessen, gesloten door middel van een champignonvormige stop, terwijl de afsluiting daarvan door draden, banden of anderszins is geborgd; anders verpakte wijn die bij 20 °C een overdruk heeft die is teweeggebracht door koolzuurgas in oplossing van 1 of meer doch minder dan 3 bar

De toelichting op onderverdeling 2204 21 10 is van overeenkomstige toepassing.

2204 29 11 t/m 2204 29 99

andere

Zie de aanvullende aantekeningen (GN) 4 en 5 op dit hoofdstuk.

2204 29 11 t/m 2204 29 58

in bepaalde gebieden voortgebrachte kwaliteitswijnen (v.q.p.r.d.)

Zie aanvullende aantekening (GN) 6 op dit hoofdstuk.

2204 29 11

Tokaj

Zie aanvullende aantekening (GN) 4, letter B, onder b), op dit hoofdstuk.

2204 29 77 t/m 2204 29 82

in bepaalde gebieden voortgebrachte kwaliteitswijnen (v.q.p.r.d.)

Zie aanvullende aantekening (GN) 6 op dit hoofdstuk.

2204 29 77

Tokaj

Zie aanvullende aantekening (GN) 4, letter B, onder b), op dit hoofdstuk.

2204 30 10

gedeeltelijk gegiste druivenmost, ook indien de gisting op andere wijze dan door toevoegen van alcohol is gestuit

Zie aanvullende aantekening (GN) 3 in combinatie met de aanvullende aantekening (GN) 2, onder a), b) en c), op dit hoofdstuk.

2204 30 92

geconcentreerd

Zie aanvullende aantekening (GN) 7 op dit hoofdstuk.

2204 30 96

geconcentreerd

Zie aanvullende aantekening (GN) 7 op dit hoofdstuk.

2205

Vermout en andere wijn van verse druiven, bereid met aromatische planten of met aromatische stoffen

Van de tot deze post behorende wijn, die in de GS-toelichting op post 2205 omschreven is, kunnen worden genoemd:

1.

marsala all'uovo, marsala alla mandorla en crema di marsala all'uovo, zijnde dranken op basis van marsalawijn, waaraan eigeel, amandelen en andere aromatische stoffen zijn toegevoegd;

2.

sangria, zijnde een drank op basis van wijn, gearomatiseerd met bijvoorbeeld citroenen of sinaasappelen.

Zie aanvullende aantekening (GN) 8 op dit hoofdstuk. De producten waarvan het effectief alcohol-volumegehalte lager is dan 7 % vol, vallen onder post 2206 00.

2206 00

Andere gegiste dranken (bijvoorbeeld appelwijn, perenwijn, honigdrank); mengsels van gegiste dranken en mengsels van gegiste dranken met alcoholvrije dranken, elders genoemd noch elders onder begrepen

2206 00 10

piquette

Zie aanvullende aantekening (GN) 9 op dit hoofdstuk.

2206 00 31 t/m 2206 00 89

andere

Tot deze onderverdelingen behoren bijvoorbeeld de gegiste dranken die zijn bedoeld in de tweede alinea, de punten 1 t/m 10, van de GS-toelichting op post 2206.

2206 00 31 en 2206 00 39

mousserend

Zie voor het begrip „mousserend” aanvullende aantekening (GN) 10 op dit hoofdstuk.

Voor de interpretatie van de term „champignonvormige stop” in de bovengenoemde aanvullende aantekening, wordt verwezen naar de laatste alinea van de toelichting op onderverdeling 2204 21 10.

2206 00 51 t/m 2206 00 89

niet mousserend, in verpakkingen inhoudende

Hiertoe behoren eveneens dranken die niet het product zijn van de natuurlijke gisting van most van verse druiven, maar die vervaardigd worden uit geconcentreerde druivenmost. Deze most is houdbaar en kan worden opgeslagen voor later gebruik.

Het gistingsproces wordt later in het algemeen door toevoeging van gist op gang gebracht. Aan de most wordt soms vóór of tijdens de gisting suiker toegevoegd. Het op deze wijze verkregen product kan bovendien gezoet, met alcohol op sterkte gebracht of versneden worden.

2207

Ethylalcohol, niet gedenatureerd, met een alcohol-volumegehalte van 80 % vol of meer; ethylalcohol en gedistilleerde dranken, gedenatureerd, ongeacht het gehalte

2207 10 00

ethylalcohol, niet gedenatureerd, met een alcohol-volumegehalte van 80 % vol of meer

Zie de GS-toelichting op post 2207, met uitzondering van de vierde alinea.

Gedistilleerde dranken (bijvoorbeeld gin, wodka) vallen ongeacht hun alcohol-volumegehalte onder een der onderverdelingen 2208 20 12 t/m 2208 90 78.

2207 20 00

ethylalcohol en gedistilleerde dranken, gedenatureerd, ongeacht het gehalte

Zie de vierde alinea van de GS-toelichting op post 2207.

2208

Ethylalcohol, niet gedenatureerd, met een alcohol-volumegehalte van minder dan 80 % vol; gedistilleerde dranken, likeuren en andere dranken die gedistilleerde alcohol bevatten

Gedistilleerde dranken, likeuren en andere dranken die gedistilleerde alcohol bevatten in de zin van deze post zijn in het algemeen voor menselijke consumptie bestemde alcoholhoudende vloeistoffen die verkregen worden:

hetzij door rechtstreeks distilleren (al dan niet onder toevoeging van aromatische stoffen) uit gegiste natuurlijke vloeistoffen, zoals wijn en cider, of uit gegiste vruchten, gegiste draf, gegiste granen of andere gegiste producten van plantaardige oorsprong;

hetzij door het enkel toevoegen van bepaalde aromatische stoffen en eventueel suiker aan door distillatie verkregen alcohol.

Verschillende gedistilleerde dranken zijn omschreven in de derde alinea, de punten 1 t/m 18, van de GS-toelichting op post 2208.

Opgemerkt wordt dat niet-gedenatureerde gedistilleerde dranken onder deze post blijven ingedeeld, ook indien zij een alcoholgehalte hebben van 80 % vol of meer, en ongeacht of het al dan niet gebruiksklare dranken betreft.

Door gisting verkregen alcoholhoudende dranken vallen niet onder deze onderverdeling (posten 2203 00 t/m 2206 00).

2208 30 11 t/m 2208 30 88

whisky

Whisk(e)y is een drank gedistilleerd uit een beslag van granen, die in de handel gebracht wordt met een alcohol-volumegehalte van 40 % vol of meer, in flessen of in andere bergingsmiddelen.

Zogenaamde Scotch whisky is whisky die in Schotland gedistilleerd en gerijpt is.

Whisky waaraan sodawater is toegevoegd (whisky-soda) is van deze onderverdelingen uitgezonderd en valt onder de onderverdeling 2208 90 69 of 2208 90 78.

2208 30 32 en 2208 30 38

zogenaamde malt whisky, in verpakkingen inhoudende

Scotch malt whisky is een gedistilleerde drank die wordt verkregen door distillatie van een gegist beslag van uitsluitend gemoute gerst.

2208 30 52 en 2208 30 58

zogenaamde blended whisky, in verpakkingen inhoudende

Scotch blended whisky wordt verkregen door het mengen („blending”) van twee of meer Scotch malt whisky's en/of Scotch grain whisky's.

2208 30 72 en 2208 30 78

andere, in verpakkingen inhoudende

Hiertoe behoren alle andere Scotch whisky's, met name Scotch grain whisky, die wordt verkregen uit een mengsel van gemoute gerst en ongemoute granen.

2208 40 11 t/m 2208 40 99

rum en andere gedistilleerde dranken verkregen door het distilleren van gegiste suikerrietproducten

Tot deze onderverdelingen behoren bijvoorbeeld de rum en tafia bedoeld in de derde alinea, punt 3, van de GS-toelichting op post 2208, voor zover zij de typische organoleptische kenmerken van deze dranken niet verloren hebben.

2208 50 11 en 2208 50 19

gin, in verpakkingen inhoudende

Gin is een gedistilleerde drank die gewoonlijk vervaardigd wordt door gerectificeerde graanalcohol of gerectificeerde ethylalcohol eenmaal of meermalen te distilleren over jeneverbessen en andere aromatische stoffen (bijvoorbeeld koriander, engelwortel, anijs en gember).

Onder gin in de zin van deze onderverdelingen worden uitsluitend gedistilleerde dranken verstaan die de typische organoleptische kenmerken van gin bezitten.

Van deze onderverdelingen zijn derhalve uitgezonderd:

a)

jenever (genièvre) (onderverdeling 2208 50 91 of 2208 50 99);

b)

aquavit (onderverdeling 2208 90 56 of 2208 90 77);

c)

kranawitter (onderverdeling 2208 90 56 of 2208 90 77).

2208 60 11 t/m 2208 60 99

wodka

Zie de derde alinea, punt 5, van de GS-toelichting op post 2208.

2208 70 10 en 2208 70 90

likeuren

Zie de eerste alinea, letter B en de derde alinea, van de GS-toelichting op post 2208.

2208 90 11 en 2208 90 19

arak, in verpakkingen inhoudende

Arak is een gedistilleerde drank die met behulp van een bijzonder soort gist vervaardigd wordt uit melasse van suikerriet of suikerhoudende plantensappen en rijst.

Arak moet niet worden verward met raki, die vervaardigd wordt door herdistillatie over anijszaad van uit rozijnen (of krenten) of gedroogde vijgen verkregen alcohol en die behoort tot onderverdeling 2208 90 56 of 2208 90 77.

2208 90 33 en 2208 90 38

pruimenbrandewijn, perenbrandewijn en kersenbrandewijn, in verpakkingen inhoudende

Pruimen-, peren- en kersenbrandewijn zijn gedistilleerde dranken die uitsluitend vervaardigd worden door distillatie van gegiste most van pruimen, peren of kersen.

Voor de interpretatie van de begrippen „pruimen” en „kersen” wordt verwezen naar de GS-toelichting op post 0809.

2208 90 48

andere

Voor de toepassing van deze onderverdeling worden als „gedistilleerde dranken uit fruit” uitsluitend aangemerkt gedistilleerde dranken die zijn verkregen door alcoholische gisting en distillatie van vruchten (andere dan pruimen, peren of kersen), bijvoorbeeld van abrikozen, bosbessen, bramen, frambozen, aalbessen, aardbeien, appelen, uit cider gestookte brandewijn daaronder begrepen. Calvados valt onder onderverdeling 2208 90 45.

2208 90 56

andere

Tot deze onderverdeling behoren bijvoorbeeld anijsbrandewijn, raki, gedistilleerde drank van agave andere dan tequila (bijvoorbeeld mezcal), gedistilleerde dranken van aromatische planten, maagbitters, aquavit, kranawitter, gedistilleerde dranken van plantenwortels (bijvoorbeeld gedistilleerde drank van gentiaan), gedistilleerde drank van sorgho.

2208 90 69

andere dranken die gedistilleerde alcohol bevatten

Naast de in de derde alinea, punten 14 t/m 18, van de GS-toelichting op post 2208 genoemde dranken, behoren tot deze onderverdeling ook:

1.

gedistilleerde dranken waaraan sodawater is toegevoegd (bijvoorbeeld whisky-soda);

2.

thee met alcohol;

3.

gemengde gedistilleerde dranken en met vruchten- of groentesappen gemengde gedistilleerde dranken (cocktails).

2208 90 71

uit fruit

Zie de toelichting op onderverdeling 2208 90 48. Deze onderverdeling omvat Calvados.

2208 90 77

andere

Zie de toelichting op onderverdeling 2208 90 56.

2208 90 78

andere dranken die gedistilleerde alcohol bevatten

Zie de toelichting op onderverdeling 2208 90 69.

2209 00

Tafelazijn, natuurlijke of verkregen uit azijnzuur

2209 00 11 en 2209 00 19

wijnazijn, in verpakkingen inhoudende

Zie aanvullende aantekening (GN) 11 op dit hoofdstuk.

Zie ook punt I, tweede alinea, punt 1, van de GS-toelichting op post 2209.

2209 00 91 en 2209 00 99

andere, in verpakkingen inhoudende

Tot deze onderverdelingen behoren onder meer de producten bedoeld in punt I, tweede alinea, de punten 2, 3 en 4, en punt II van de GS-toelichting op post 2209.

HOOFDSTUK 23

RESTEN EN AFVAL VAN DE VOEDSELINDUSTRIE; BEREID VOEDSEL VOOR DIEREN

Aanvullende aantekening (GN) 3

Het potentieel alcoholmassagehalte wordt berekend door de in 100 kg van het product aanwezige suiker (uitgedrukt in kilogram invertsuiker) met de factor 0,47 te vermenigvuldigen.


2301

Meel, poeder en pellets van vlees, van slachtafvallen, van vis, van schaaldieren, van weekdieren of van andere ongewervelde waterdieren, ongeschikt voor menselijke consumptie; kanen

2301 20 00

meel, poeder en pellets, van vis, van schaaldieren, van weekdieren of van andere ongewervelde waterdieren

Meel, poeder en pellets van vis van deze onderverdeling worden gewoonlijk verkregen door vis of afval van vis met stoom te behandelen, te persen en vervolgens te drogen, te vermalen en eventueel te pelleteren.

Van deze onderverdeling is uitgezonderd vismeel, geschikt voor menselijke consumptie (onderverdeling 0305 10 00).

2302

Zemelen, slijpsel en andere resten van het zeven, van het malen of van andere bewerkingen van granen of van peulvruchten, ook indien in pellets

Voor het onderscheid tussen de producten van deze post en de producten van hoofdstuk 11 wordt verwezen naar aantekening 2, letter A, op hoofdstuk 11.

De resten als bedoeld in de GS-toelichting op post 2302, letter B, punt 1, dienen ten minste 50 gewichtspercenten resten van granen en peulvruchten te bevatten.

Voor de bepaling van het zetmeelgehalte (van het product als zodanig) dient de in bijlage I, titel 1, van Richtlijn 72/199/EEG van de Commissie (PB L 123 van 29.5.1972, blz. 6) vermelde methode te worden toegepast.

2302 10 10 en 2302 10 90

van maïs

Mits wordt voldaan aan de bij aantekening 2, letter A, op hoofdstuk 11 gestelde voorwaarden, behoren niet tot deze onderverdelingen gebroken maïskorrels die worden verkregen bij het zeven van ongepelde gereinigde maïskorrels (onderverdeling 1104 23 90).

2303

Afvallen van zetmeelfabrieken en dergelijke afvallen, bietenpulp, uitgeperst suikerriet (ampas) en andere afvallen van de suikerindustrie, bostel (brouwerijafval), afvallen van branderijen, ook indien in pellets

Voor de bepaling van het zetmeel- en proteïnegehalte dienen de methoden zoals vermeld in bijlage I, titels 1 en 2, van Richtlijn 72/199/EEG van de Commissie (PB L 123 van 29.5.1972, blz. 6) te worden toegepast.

2303 10 11 en 2303 10 19

afvallen van maïszetmeelfabrieken (met uitzondering van ingedikt zwelwater), met een gehalte aan proteïnen, berekend op de droge stof

De onder deze onderverdelingen in te delen producten dienen te beantwoorden aan de criteria van aanvullende aantekening (GN) 1 op dit hoofdstuk.

Deze onderverdelingen omvatten bijvoorbeeld:

1.

de met de naam maïsgluten aangeduide producten (in het algemeen in de vorm van meel), die hoofdzakelijk bestaan uit de bij de afscheiding van zetmeel verkregen gluten. Hun proteïnegehalte (stikstof × 6,25) bedraagt meer dan 40 gewichtspercenten;

2.

de met de naam maïsglutenmeel aangeduide producten die hoofdzakelijk bestaan uit een mengsel van gluten en ingedikte, bij de vervaardiging van maïszetmeel verkregen spoeling. Hun proteïnegehalte (stikstof × 6,25) bedraagt in het algemeen ongeveer 40 gewichtspercenten;

3.

de als maïsglutenvoer (corn gluten feed) aangeduide producten, die in het algemeen een proteïnegehalte (stikstof × 6,25) hebben van ten minste 20 gewichtspercenten en voornamelijk bestaan uit deeltjes van de zaadhuid en van het endosperm, alsmede uit maïsgluten en eventueel uit ingedikt zwelwater van maïs. Al deze bestanddelen zijn bijproducten van de winning van zetmeel uit maïs.

Deze onderverdelingen omvatten eveneens de vorenomschreven producten die zijn samengeperst in de vorm van pellets.

Deze onderverdelingen omvatten uitsluitend de producten waarvan het zetmeelgehalte, berekend op de droge stof, niet meer dan 28 gewichtspercenten bedraagt, overeenkomstig de methode opgenomen in bijlage I, punt 1, van Richtlijn 72/199/EEG van de Commissie (PB L 123 van 29.5.1972, blz. 6), en waarvan het vetgehalte, berekend op de droge stof, niet meer dan 4,5 gewichtspercenten bedraagt, overeenkomstig werkwijze A opgenomen in bijlage I van Richtlijn 84/4/EEG van de Commissie (PB L 15 van 18.1.1984, blz. 28).

Producten met een hoger zetmeelgehalte of vetgehalte dienen, in voorkomende gevallen, in het algemeen te worden ingedeeld onder hoofdstuk 11 of onder de onderverdelingen 2302 10 10, 2302 10 90, 2309 90 41 of 2309 90 51. Dit geldt eveneens voor goederen die producten bevatten die zijn verkregen uit maïs met gebruikmaking van een andere methode dan die gebruikt bij de vervaardiging van zetmeel door middel van de natte methode (afvallen verkregen bij het zeven van maïskorrels; gemalen hele maïskorrels; afvallen ontstaan bij de winning van de olie uit maïskiemen, verkregen door middel van de droge methode; enz.).

De onder deze onderverdelingen ingedeelde producten kunnen evenmin afvallen bevatten die zijn ontstaan bij de winning van olie uit maïskiemen, verkregen door middel van de natte methode.

Ingedikt zwelwater van maïs wordt, ongeacht het proteïnegehalte daarvan, onder onderverdeling 2303 10 90 ingedeeld.

2303 10 90

andere

Als afvallen verkregen bij de vervaardiging van zetmeel uit maniokwortels in de zin van deze onderverdeling worden aangemerkt producten waarvan het gehalte aan zetmeel, berekend op de droge stof, niet meer dan 40 gewichtspercenten bedraagt.

In de vorm van meel of griesmeel en met een hoger gehalte aan zetmeel behoren deze producten tot een der onderverdelingen 1106 20 10 of 1106 20 90 en indien samengeperst tot pellets vallen ze onder onderverdeling 0714 10.

Deze onderverdeling omvat bijvoorbeeld eveneens:

1.

de als „sorghoglutenvoer” (sorgho gluten feed) aangeduide producten die in het algemeen een proteïnegehalte hebben van ten minste 18 gewichtspercenten en voornamelijk bestaan uit deeltjes van de zaadhuid en van het endosperm, alsmede uit sorghogluten en eventueel uit ingedikt zwelwater van sorgho. Al deze bestanddelen zijn bijproducten van de winning van zetmeel uit sorgho.

Deze onderverdeling omvat uitsluitend de producten waarvan het gehalte aan zetmeel, berekend op de droge stof, niet meer dan 40 gewichtspercenten bedraagt.

Producten met een hoger gehalte aan zetmeel worden, al naargelang van het geval, in het algemeen ingedeeld onder hoofdstuk 11 of onder post 2302 of 2309;

2.

afvallen van de winning van aardappelzetmeel. Het gehalte aan zetmeel van deze afvallen bedraagt in het algemeen 50 of meer gewichtspercenten.

Voor de bepaling van het vochtgehalte dient de methode zoals vermeld in bijlage I, titel 1, van Richtlijn 71/393/EEG van de Commissie (PB L 279 van 20.12.1971, blz. 7) te worden toegepast.

Ingedikt zwelwater van maïs wordt, ongeacht het proteïnegehalte, onder deze onderverdeling ingedeeld.

2303 20 10 en 2303 20 90

bietenpulp, uitgeperst suikerriet (ampas) en andere afvallen van de suikerindustrie

Wei waaraan de lactose gedeeltelijk is onttrokken, wordt niet aangemerkt als „afval van de suikerindustrie” en is derhalve van deze onderverdelingen uitgezonderd (post 0404).

Deze onderverdelingen omvatten geheel of gedeeltelijk ontsuikerde suikerbieten.

2303 30 00

bostel (brouwerijafval) en afvallen van branderijen

Zie de eerste alinea, letter E, de punten 1 t/m 5, van de GS-toelichting op post 2303.

2304 00 00

Perskoeken en andere vaste afvallen, verkregen bij de winning van sojaolie, ook indien fijngemaakt of in pellets

Niet tot deze onderverdeling behoren sojadoppen, ook indien gemalen, die niet aan het feitelijke olie-extractieproces hebben deelgenomen (post 2308).

2306

Perskoeken en andere vaste afvallen, verkregen bij de winning van plantaardige vetten of oliën, ook indien fijngemaakt of in pellets, andere dan die bedoeld bij post 2304 of 2305

2306 41 00

van kool- en raapzaad met een laag gehalte aan erucazuur

Zie aanvullende aantekening 1 op dit hoofdstuk, alsmede de aanvullende GS-toelichting op onderverdeling 2306 41.

2306 90 05

van maïskiemen

Deze onderverdeling omvat de afvallen die overblijven bij de winning van maïskiemolie (door middel van extractie met oplosmiddelen of door persen) van — langs de natte weg (zetmeelfabricage) of langs de droge weg (griesmeelfabricage) verkregen — maïskiemen. Zij moeten aan de in aanvullende aantekening (GN) 2 op dit hoofdstuk genoemde criteria voldoen.

De producten die niet aan deze criteria voldoen, worden, al naargelang van het geval, in het algemeen ingedeeld onder hoofdstuk 11 of onder post 2302 of 2309.

2306 90 11 en 2306 90 19

perskoeken van olijven en andere bij de winning van olijfolie verkregen afvallen

Onder afvallen verkregen bij de winning van olijfolie worden uitsluitend verstaan de producten waarvan het vetgehalte niet meer dan 8 gewichtspercenten bedraagt. Deze producten (met uitzondering van droesem of bezinksel) worden, indien zij een hoger vetgehalte hebben, ingedeeld als het basisproduct (onderverdeling 0709 90 31 of 0709 90 39).

Voor de bepaling van het vetgehalte dient de in bijlage XV van Verordening (EEG) nr. 2568/91 van de Commissie (PB L 248 van 5.9.1991, blz. 1) vermelde methode te worden toegepast.

2307 00

Wijnmoer; ruwe wijnsteen

2307 00 11

met een totaal alcohol-massagehalte van niet meer dan 7,9 % mas en met een gehalte aan droge stof van 25 of meer gewichtspercenten

Zie aanvullende aantekening (GN) 3 op dit hoofdstuk, alsmede de toelichting daarop.

2307 00 90

ruwe wijnsteen

Zie de tweede alinea van de GS-toelichting op post 2307.

2308 00

Plantaardige zelfstandigheden en plantaardig afval, plantaardige residuen en bijproducten, ook indien in pellets, van de soort gebruikt voor het voederen van dieren, elders genoemd noch elders onder begrepen

2308 00 11

met een totaal alcohol-massagehalte van niet meer dan 4,3 % mas en met een gehalte aan droge stof van 40 of meer gewichtspercenten

Zie aanvullende aantekening (GN) 3 op dit hoofdstuk, alsmede de toelichting daarop.

2308 00 40

eikels en wilde kastanjes; draf (droesem) van vruchten, andere dan druiven

Tot de draf (droesem) van vruchten, andere dan druiven behoren ook zogenaamde „sinaasappelcellen”, zijnde producten bestaande uit sinaasappeldelen, die bij het persen van sinaasappelen in het sap achterblijven en vervolgens worden uitgezeefd en nagenoeg geen vruchtvlees of vruchtensap bevatten, doch grotendeels bestaan uit celwand en uit velletjes van het witte gedeelte van de schil. Deze producten zijn bestemd om te worden toegevoegd aan geconcentreerd sinaasappelsap of aan limonades.

2308 00 90

andere

Tot deze onderverdeling behoren onder andere de producten bedoeld in de tweede alinea, de punten 2, 3, 4 en 6 t/m 9, van de GS-toelichting op post 2308.

Tot deze onderverdeling behoren ook sojadoppen, ook indien gemalen, die niet aan het feitelijke olie-extractieproces hebben deelgenomen.

2309

Bereidingen van de soort gebruikt voor het voederen van dieren

Zie aantekening 1 op dit hoofdstuk.

Voor de bepaling van het zetmeelgehalte moet de polarimetrische methode (ook „gewijzigde Ewers-methode” genoemd) zoals beschreven in punt 1 van bijlage 1 bij Richtlijn 72/199/EEG van de Commissie (PB L 123 van 29.5.1972, blz. 6) worden toegepast.

Het zetmeelgehalte, uitgedrukt in gewichtspercenten, van bereidingen van de soort gebruikt voor het voederen van dieren in de zin van post 2309 wordt vastgesteld door de in de bijlage bij Verordening (EG) nr. 121/2008 (PB L 37 van 12.2.2008, blz. 3) beschreven enzymatische analysemethode wanneer de volgende voedingsstoffen in aanzienlijke hoeveelheden aanwezig zijn:

a)

producten van (suiker)bieten, zoals (suiker)bietenpulp, (suiker)bietenmelasse, (suiker)bietenpulp-gemelasseerd, (suiker) bietvinasse, (biet)suiker;

b)

citruspulp;

c)

lijnzaad; lijnzaadschilfers; lijnzaadschroot;

d)

kool- en raapzaad; kool- en raapzaadschilfers; kool- en raapzaadschroot; kool- en raapzaadschillen;

e)

zonnebloemzaad; zonnebloemzaadschroot; zonnebloemzaadschroot van gedeeltelijk ontdopt zaad;

f)

kokosschilfers; kokosschroot;

g)

aardappelpulp;

h)

gedroogde gist;

ij)

producten met een hoog gehalte aan inuline (bv. chips en -meel van aardperen);

k)

kanen.

Wanneer het niet duidelijk is of enig zetmeel aanwezig is in een bereiding van een soort gebruikt voor het voederen van dieren in de zin van post 2309, kan een kwalitatieve microscopische methode worden gebruikt om die aanwezigheid vast te stellen.

Voor „zuivelproducten” wordt verwezen naar aanvullende aantekening 4 op dit hoofdstuk. Het gehalte aan zuivelproducten en het zetmeelgehalte worden berekend op het product als zodanig.

2309 10 11 t/m 2309 10 90

honden- en kattenvoer, opgemaakt voor de verkoop in het klein

Tot deze onderverdelingen behoort ook kauwspeelgoed voor honden in verschillende vormen, zoals ringen, botten of krakelingen, bestaande uit stukjes runderhuid, gelatine, glucosestroop (als bindmiddel), kleurstoffen, plantaardig proteïnehydrolysaat, een stabilisator en voorts voor wat de ringen betreft tevens uit vlees- en beendermeel. De producten kunnen geheel worden opgegeten.

2309 90 10

visperswater en perswater van zeezoogdieren („solubles”)

Zie punt II, letter B, laatste alinea, punt 1, van de GS-toelichting op post 2309.

2309 90 20

producten bedoeld bij aanvullende aantekening (GN) 5 op dit hoofdstuk

Het gebruik van maïszwelwater als voedend milieu (kweekbouillon) is de oorzaak van de mogelijke aanwezigheid in de producten van afvallen van afgestorven gistingsmiddelen met een concentratie die gewoonlijk niet meer dan 2 % bedraagt. Deze producten zijn met een microscoop waar te nemen.

Bovendien bevatten de producten die afvallen van zwelwater bevatten dat in bepaalde gistingen wordt gebruikt, in zeer geringe hoeveelheid de navolgende stoffen: amyloglucosidase, alfa-amylase, xanthangom, melkzuur, citroenzuur, lysine, threonine, tryptofaan.

Het maïszwelwater bevat reeds zeer geringe hoeveelheden van sommige van deze stoffen (bijvoorbeeld aminozuren) en vermeerdering van de concentratie daarvan na de gisting is verwaarloosbaar.

Producten met een hoger zetmeelgehalte of vetgehalte dan de in aanvullende aantekening (GN) 5 aangeduide limieten dienen onder onderverdeling 2309 90 41 of 2309 90 51 te worden ingedeeld, naargelang van het geval.

De conformiteit van de uit de Verenigde Staten van Amerika ingevoerde afvallen van maïszetmeelfabrieken wordt geverifieerd overeenkomstig Verordening (EG) nr. 2019/94 van de Commissie (PB L 203 van 6.8.1994, blz. 5), gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 396/96 (PB L 54 van 5.3.1996, blz. 22).

HOOFDSTUK 24

TABAK EN TOT VERBRUIK BEREIDE TABAKSSURROGATEN

2401

Ruwe en niet tot verbruik bereide tabak; afvallen van tabak

Voor ruwe en niet tot verbruik bereide tabak wordt verwezen naar punt 1 van de GS-toelichting op post 2401.

Er wordt verstaan onder:

a)

tabak van de soort Virginia „flue-cured”: tabak die is gedroogd in kunstmatige atmosferische omstandigheden met behulp van een procédé met warmte- en ventilatieregeling en waarbij elk contact tussen de rook en de tabaksbladeren wordt vermeden. De gedroogde tabak heeft gewoonlijk een citroengele tot zeer donker oranje of rode kleur. Andere kleuren en combinaties van kleuren zijn dikwijls een gevolg van de rijpheidsgraad, de teeltwijze of de droogtechniek;

b)

tabak van de soort Burley, Burleyhybriden daaronder begrepen „light-air-cured”: tabak die met warme lucht is gedroogd in natuurlijke atmosferische omstandigheden en die geen rookgeur heeft wanneer van extra warmte of van een bijkomende luchtstroom gebruik werd gemaakt. De bladeren variëren van taankleurig tot roodachtig. Andere kleuren en combinaties van kleuren zijn dikwijls een gevolg van de rijpheidsgraad, de teeltwijze of de droogtechniek;

c)

tabak van de soort Maryland „light-air-cured”: tabak die met warme lucht is gedroogd in natuurlijke atmosferische omstandigheden en die geen rookgeur heeft wanneer van extra warmte of van een bijkomende luchtstroom gebruik werd gemaakt. De bladeren variëren van lichtgeel tot diep kersrood. Andere kleuren en combinaties van kleuren zijn dikwijls een gevolg van de rijpheidsgraad, de teeltwijze of de droogtechniek;

d)

„fire-cured” tabak: tabak die met warme lucht is gedroogd in kunstmatige atmosferische omstandigheden boven open houtvuren, waarbij de rook van het hout gedeeltelijk door de tabak is opgenomen. De bladeren van „fire-cured” tabak zijn dikker dan de bladeren van Burley- „flue-cured” of van Marylandtabak die van hetzelfde deel van de plant afkomstig zijn. De kleuren variëren van geelbruin tot zeer donker bruin. Andere kleuren en combinaties van kleuren zijn dikwijls een gevolg van de rijpheidsgraad, de teeltwijze of de droogtechniek.

„Sun cured”-tabak is een in de open lucht met zonnewarmte gedroogde tabak.

Van post 2401 zijn onder meer uitgezonderd levende tabaksplanten (post 0602).

2401 30 00

afvallen van tabak

Behalve de afvallen van tabak bedoeld in punt 2 van de GS-toelichting op post 2401, behoren tot deze onderverdeling onder meer:

1.

afvallen ontstaan door het bewerken van tabaksbladeren; zij zijn in de handel bekend onder de namen „kirinti”, „broquelins”, „scraps”, enz. In het algemeen bevatten zij onzuiverheden of vreemde bestanddelen, zoals stof, plantenresten en textielvezels. Soms is het stof er uitgezift;

2.

overblijfselen van tabaksbladeren, de zogenaamde „siftings”, verkregen bij het zeven van bovengenoemde afvallen;

3.

afsnijdsels verkregen bij het sigaren maken; de zogenaamde „coupures”, bestaande uit gedeelten van tabaksbladeren;

4.

stof verkregen bij het zeven van bovengenoemde afvallen.

Van deze onderverdeling zijn bijvoorbeeld uitgezonderd afvallen van tabak die zijn opgemaakt als rooktabak, pruimtabak, snuif of tabakspoeder ofwel derwijze zijn behandeld, dat zij als zodanig als rooktabak, pruimtabak, snuif of tabakspoeder kunnen worden gebruikt (post 2403).

2402

Sigaren, cigarillo's en sigaretten, van tabak of van tabakssurrogaten

2402 10 00

sigaren en cigarillo's, tabak bevattend

Sigaren en cigarillo's zijn tabaksrolletjes die geschikt zijn om als zodanig te worden gerookt:

1.

volledig bestaande uit natuurtabak, of

2.

met een dekblad van natuurtabak, of

3.

bestaande uit een gebroken melange, met een dekblad dat de normale kleur heeft van een sigaar en dat het product volledig omhult, in voorkomend geval met inbegrip van het filter, doch zonder het mondstuk (voor sigaren met mondstuk) en een omblad, beide van gereconstitueerde tabak van onderverdeling 2403 91 00, waarvan het gewicht per stuk, zonder filter of mondstuk, niet minder dan 1,2 g bedraagt en het dekblad schuin gewikkeld is volgens een lijn die met de lengteas van het rolletje een scherpe hoek van ten minste 30 graden maakt, of

4.

bestaande uit een gebroken melange, met een dekblad dat de normale kleur heeft van een sigaar, van gereconstitueerde tabak van onderverdeling 2403 91 00, dat het product volledig omhult, in voorkomend geval met inbegrip van het filter, doch zonder het mondstuk (voor sigaren met mondstuk) en waarvan het gewicht per stuk, zonder filter of mondstuk, niet minder dan 2,3 g bedraagt en de omtrek over ten minste een derde van de lengte 34 mm of meer bedraagt.

Hier worden eveneens ingedeeld producten met een dekblad van natuurtabak of van geregenereerde tabak of met een dekblad en een omblad van geregenereerde tabak die gedeeltelijk uit andere stoffen dan tabak bestaan en die aan de overige bovenstaande criteria voldoen.

2402 20 10 en 2402 20 90

sigaretten, tabak bevattend

Sigaretten zijn tabaksrolletjes, die geschikt zijn om als zodanig te worden gerookt en die niet als sigaren of cigarillo's worden ingedeeld (zie de toelichting op onderverdeling 2402 10 00).

Onder deze onderverdelingen vallen eveneens producten die gedeeltelijk uit andere stoffen dan tabak bestaan en die aan bovenstaande criteria voldoen.

Producten die geheel van andere stoffen dan tabak zijn vervaardigd, vallen niet onder deze onderverdelingen (onderverdeling 2402 90 00 of, indien zij voor medische doeleinden zijn bestemd, hoofdstuk 30).

2402 90 00

andere

Tot deze onderverdeling behoren sigaren, cigarillo's en sigaretten die geheel uit tabakssurrogaten bestaan, zoals sigaretten vervaardigd van speciaal geprepareerde bladeren van een slasoort, die tabak noch nicotine bevatten.

2403

Andere tabak en tabakssurrogaten, tot verbruik bereid; „gehomogeniseerde” en „gereconstitueerde” tabak; tabaksextracten en tabakssausen

2403 10 10 en 2403 10 90

rooktabak, ook indien tabakssurrogaten bevattend, ongeacht in welke verhouding

Rooktabak is gesneden of op andere wijze versnipperde, gesponnen of tot flakes geperste tabak die geschikt is om zonder verdere industriële verwerking te worden gerookt.

Tabaksafval wordt als rooktabak beschouwd indien het geschikt is om te worden gerookt, verpakt is voor de verkoop in het klein en niet is in te delen als sigaren, cigarillo's of sigaretten (zie de toelichtingen op de onderverdelingen 2402 10 00, 2402 20 10 en 2402 20 90).

Hier worden eveneens ingedeeld producten die geheel of gedeeltelijk uit andere stoffen dan tabak bestaan en die aan de overige bovenstaande criteria voldoen, met uitzondering van producten die geheel uit andere stoffen dan tabak zijn vervaardigd en uitsluitend voor medische doeleinden dienen (hoofdstuk 30).

Tot deze onderverdelingen behoort eveneens gesneden tabak („cut cigarette rag”), het gerede mengsel voor de fabricage van sigaretten.

2403 91 00

„gehomogeniseerde” en „gereconstitueerde” tabak

Zie de eerste alinea, punt 6, van de GS-toelichting op post 2403.

2403 99 10

pruimtabak en snuif

Pruimtabak is tabak in de vorm van rollen, stangen, repen, blokjes of flakes, die verpakt is voor de verkoop in het klein en speciaal is bereid om te worden gekauwd, doch niet om te worden gerookt.

Snuif is tabak in de vorm van poeder of korreltjes, die speciaal is bereid om te worden gesnoven, doch niet om te worden gerookt.

Hier worden eveneens ingedeeld producten die gedeeltelijk uit andere stoffen dan tabak bestaan en die aan de overige bovenstaande criteria voldoen.

2403 99 90

andere

Tot deze onderverdeling behoren onder meer:

1.

tabaksextracten en tabakssausen, bedoeld in de eerste alinea, punt 7, van de GS-toelichting op post 2403;

2.

tabakspoeder;

3.

gesponnen, gesausde en gefermenteerde Braziliaanse tabak die in huiden tot balen is samengeperst (zogenaamde mangotes);

4.

geëxpandeerde tabak.

AFDELING V

MINERALE PRODUCTEN

HOOFDSTUK 25

ZOUT; ZWAVEL; AARDE EN STEEN; GIPS, KALK EN CEMENT

Aantekening 1

Flotatie heeft ten doel de waardevolle bestanddelen van het ganggesteente af te scheiden door het te verzamelen aan de oppervlakte van het water waarin het is ondergedompeld, terwijl het ganggesteente naar de bodem zakt.


2501 00

Zout (keuken- en tafelzout en gedenatureerd zout daaronder begrepen) en zuiver natriumchloride, ook indien in waterige oplossing of met toegevoegde zelfstandigheden om het klonteren tegen te gaan of om de strooibaarheid te bevorderen; zeewater

2501 00 31

bestemd om chemisch te worden verwerkt (het scheiden van natrium en chloor) voor de vervaardiging van andere producten

Onder deze onderverdeling wordt, voor zover is voldaan aan de door de bevoegde autoriteiten vastgestelde voorwaarden en bepalingen, onder meer ingedeeld zout, ook indien gedenatureerd, bestemd voor de vervaardiging van zoutzuur, chloor, calciumchloride, natriumnitraat, natriumhypochloriet, natriumsulfaten, natriumcarbonaten, natriumhydroxide, natriumchloraat, natriumperchloraat en zuiver natrium.

2501 00 51

gedenatureerd dan wel bestemd voor ander industrieel gebruik (raffineren daaronder begrepen), met uitzondering van het conserveren of het bereiden van producten voor menselijke of dierlijke consumptie

Deze onderverdeling omvat, voor zover is voldaan aan de door de bevoegde autoriteiten vastgestelde voorwaarden en bepalingen:

1.

gedenatureerd zout, ongeacht de bestemming, met uitzondering van gedenatureerd zout bedoeld bij onderverdeling 2501 00 31;

2.

zout bestemd om te worden geraffineerd. Onder raffineren moet worden verstaan: het zuiveren volgens een werkwijze waarbij het zout in oplossing wordt gebracht;

3.

zout bestemd voor ander industrieel gebruik dan het chemisch verwerken, het conserveren en het bereiden van producten voor menselijke consumptie. Als bestemd voor industrieel gebruik wordt aangemerkt zout dat in fabrieken als grondstof of bij fabricageprocessen als hulpstof wordt gebruikt (bijvoorbeeld in de metallurgie, de ververij, de lederindustrie, de zeepindustrie, de koelindustrie en de keramische industrie).

Niet-gedenatureerd zout voor bestrooiing van wegen moet worden ingedeeld onder onderverdeling 2501 00 99.

2501 00 91

zout geschikt voor menselijke consumptie

Zout geschikt voor menselijke consumptie is niet-gedenatureerd zout dat zonder meer geschikt is voor gebruik in de keuken, op tafel of in de industrie voor het op smaak brengen of conserveren van levensmiddelen. In de regel is het zeer zuiver en in alle delen gelijkelijk wit.

2501 00 99

ander

Tot deze onderverdeling behoort bijvoorbeeld niet-gedenatureerd zout dat in de winter als strooizout wordt gebruikt en zout dat voor voederdoeleinden wordt gebruikt (bijvoorbeeld in de vorm van likstenen).

2503 00

Zwavel van alle soorten, andere dan gesublimeerde, geprecipiteerde en colloïdale zwavel

2503 00 10

ruwe zwavel en niet-geraffineerde zwavel

Deze onderverdeling omvat de verschillende zwavelsoorten, genoemd in de eerste alinea, de punten 1 t/m 4, van de GS-toelichting op post 2503. Deze zwavelsoorten komen meestal voor in de vorm van blokken, brokken of poeder.

2503 00 90

andere

Onder deze onderverdeling vallen de verschillende zwavelsoorten, vermeld in de eerste alinea, de punten 5 t/m 7, van de GS-toelichting op post 2503. Deze zwavelsoorten komen meestal voor in de vorm van pijpen of broden (geraffineerde zwavel) ofwel in poedervorm (gezeefd, gebuild, verstoven, geventileerd of gemicroniseerd zwavelpoeder).

2508

Andere klei (andere dan geëxpandeerde klei bedoeld bij post 6806), andalusiet, kyaniet, sillimaniet, ook indien gebrand; mulliet; chamotte- en dinasaarde

2508 10 00

bentoniet

Zie de derde alinea, punt 1, van de GS-toelichting op post 2508.

Natuurlijk bentoniet heeft gewoonlijk een pH die ligt tussen 6 en 9,5 (voor een 5 %-waterige oplossing en gemeten, na een uur stabilisatie) en een gehalte aan natriumcarbonaat van minder dan 2 %; het gecumuleerde gehalte aan uitwisselbaar natrium en calcium bedraagt niet meer dan 80 meq per 100 g. Er bestaan twee types: weinig opzwellend kalkbentoniet en sterk opzwellend natriumbentoniet (zwellingsfactor lager dan 7 of hoger dan 12 ml per gram).

Sommige soorten natuurlijk bentoniet kunnen een kenmerk vertonen dat van deze waarden afwijkt; wanneer er verschillende afwijkende kenmerken zijn, wordt het bentoniet gewoonlijk als geactiveerd aangemerkt.

Geactiveerd bentoniet wordt gewoonlijk onder onderverdeling 3802 90 00 ingedeeld.

2511

Natuurlijk bariumsulfaat (zwaarspaat, bariet); natuurlijk bariumcarbonaat (witheriet), ook indien gebrand, ander dan bariumoxide bedoeld bij post 2816

2511 10 00

natuurlijk bariumsulfaat (zwaarspaat, bariet)

Zwaarspaat of bariet bevat in wisselende hoeveelheden ijzeroxide, aluminiumoxide, natriumcarbonaat en siliciumdioxide. Aangezien de voorkeur wordt gegeven aan het product in zijn witte vorm, wordt het gebroken, gezeefd om er de gekleurde, grotendeels geelachtige deeltjes uit te verwijderen, tot poeder vermalen en vervolgens door slibben gezuiverd.

2511 20 00

natuurlijk bariumcarbonaat (witheriet)

Witheriet komt voor in de vorm van orthorombische kristallen of van onregelmatige gelige stukken die niet in water oplosbaar zijn.

2513

Puimsteen; amaril; natuurlijk korund, natuurlijk granaat en andere natuurlijke schuur-, slijp- en polijstmiddelen, ook indien zij een warmtebehandeling hebben ondergaan

2513 20 00

amaril, natuurlijk korund, natuurlijk granaat en andere natuurlijke schuur-, slijp- en polijstmiddelen

In de zin van deze onderverdeling wordt onder „andere natuurlijke schuur-, slijp- en polijstmiddelen” bijvoorbeeld verstaan tripel (zogenaamd „tripoli” of „rotten stone”), een product met een asgrijze kleur dat gebruikt wordt als een zoet (zacht) schuur- of polijstmiddel.

2516

Graniet, porfier, basalt, zandsteen en andere natuursteen voor de steenhouwerij of voor het bouwbedrijf, ook indien enkel kantrecht behouwen dan wel in blokken of in platen van vierkante of rechthoekige vorm, verkregen door zagen, door splijten of op dergelijke wijze

Indien gespleten of gezaagde stenen een ongelijke dikte vertonen, worden ze ingedeeld naar de grootste dikte.

2516 11 00

onbewerkt of enkel kantrecht behouwen

De aanvullende GS-toelichting op onderverdeling 2515 11 is van overeenkomstige toepassing.

2516 12 10 en 2516 12 90

blokken of platen van vierkante of rechthoekige vorm, verkregen door zagen, door splijten of op dergelijke wijze

De aanvullende GS-toelichting op onderverdeling 2515 12 is van overeenkomstige toepassing.

2516 90 00

andere natuursteen voor de steenhouwerij of voor het bouwbedrijf

Deze onderverdeling omvat:

1.

harde gesteenten, zoals porfier, syeniet, lava, basalt, gneiss, trachiet, diabaas, dioriet, fonoliet, lipariet, gabbro, labradoriet en peridotiet;

2.

de kalkgesteenten voor de steenhouwerij of voor het bouwbedrijf die niet onder post 2515 vallen, dat wil zeggen met een schijnbare dichtheid van minder dan 2,5, onbewerkt of enkel kantrecht behouwen, dan wel in blokken of platen van vierkante of rechthoekige vorm, verkregen door zagen, door splijten of op dergelijke wijze, ongeacht de dikte;

3.

serpentijn of ofiet, onbewerkt of enkel kantrecht behouwen, dan wel in blokken of platen van vierkante of rechthoekige vorm, verkregen door zagen, door splijten of op dergelijke wijze, eveneens ongeacht de dikte.

2518

Dolomiet, ook indien gesinterd of gebrand, daaronder begrepen dolomiet, enkel kantrecht behouwen dan wel in blokken of in platen van vierkante of rechthoekige vorm, verkregen door zagen, door splijten of op dergelijke wijze; stamp- en strijkmassa van dolomiet

2518 10 00

dolomiet, niet gebrand noch gesinterd

Niet-gesinterd of niet-gebrand dolomiet is een in de natuur voorkomend calciummagnesiumcarbonaat. Het blijft ingedeeld onder deze onderverdeling, ook indien het een lichte thermische behandeling heeft ondergaan, die de chemische structuur niet heeft gewijzigd.

Deze onderverdeling omvat niet-gesinterd of niet-gebrand dolomiet, onbewerkt of enkel kantrecht (ruw) behouwen, dan wel in blokken of in platen van vierkante of rechthoekige vorm, verkregen door zagen, door splijten of op dergelijke wijze.

2518 20 00

dolomiet, gebrand of gesinterd

Onder gebrand of gesinterd dolomiet wordt verstaan het dolomiet dat een verdergaande thermische behandeling heeft ondergaan (omstreeks 1 500 °C voor gesinterd dolomiet en ongeveer 800 °C voor gebrand dolomiet), waardoor de chemische structuur door het vrijkomen van kooldioxide is gewijzigd.

2519

Natuurlijk magnesiumcarbonaat (magnesiet); gesmolten magnesia; doodgebrande magnesia (gesinterd), ook indien geringe hoeveelheden andere oxiden bevattend die vóór het sinteren toegevoegd zijn; ander magnesiumoxide, ook indien zuiver

2519 90 10

magnesiumoxide, ander dan gebrand natuurlijk magnesiumcarbonaat

Deze onderverdeling omvat onder meer:

1.

magnesiumoxide verkregen door branden van magnesiumhydroxide of van geprecipiteerd magnesiumcarbonaat, dat in het bijzonder wordt gebruikt in de farmacie; het is een wit poeder met een zuiverheidsgraad van 98 % of meer;

2.

magnesiumoxide verkregen door het smelten van magnesiet dat voorafgaand wordt gebrand; magnesiet wordt gebrand bij een temperatuur van 1 400 tot 1 800 °C, de verkregen magnesia wordt vervolgens gesmolten met behulp van een elektrische booglamp bij een temperatuur van 2 800 tot 3 000 °C; na afkoelen ontstaat een kristallijn product dat bijna uitsluitend bestaat uit magnesiumoxide (gesmolten magnesia); dit product heeft een zeer hoge zuiverheidsgraad (minimaal 95 %) en bestaat uit glasachtige kristallen;

3.

magnesiumoxide uit zeewater, verkregen door branden van uit zeewater neergeslagen magnesiumhydroxide; de zuiverheidsgraad van dit product ligt in het algemeen tussen 91 en 98 % en het bevat als karakteristieke onzuiverheid meer borium dan aanwezig is in doodgebrande (gesinterde) magnesia (ongeveer 100 ppm tegen 40 ppm).

2520

Gips; anhydriet; gebrand gips, ook indien gekleurd of met toevoeging van kleine hoeveelheden bindingsversnellers of -vertragers

2520 20 10

gips voor het bouwbedrijf

Gips voor het bouwbedrijf wordt vervaardigd door ruw gips (gipssteen of andere gipshoudende stoffen, bijvoorbeeld bijproducten van de chemische industrie) een speciaal bereidings- en brandproces te laten ondergaan. Bepaalde eigenschappen kunnen worden verkregen door tijdens het vervaardigen bepaalde additieven, zoals bindingsversnellers en -vertragers, toe te voegen.

Gips voor het bouwbedrijf wordt onder andere gebruikt als stuc (voor het pleisteren van wanden en plafonds), bij het vervaardigen van bouwplaten of andere bouwelementen of bij het zetten van tegels.

2523

Hydraulisch cement (cementklinker daaronder begrepen), ook indien gekleurd

2523 90 10

hoogovencement

Hoogovencement bestaat uit ten minste 20 gewichtspercenten portlandcementklinker en 36 tot 80 gewichtspercenten slakken, alsmede ten hoogste 5 gewichtspercenten andere bestanddelen van cement.

2523 90 80

ander

Tot deze onderverdeling behoort bijvoorbeeld puzzolaancement.

Puzzolaancement bestaat uit ten minste 60 gewichtspercenten portlandcementklinker en ten hoogste 40 gewichtspercenten natuurlijk puzzolaan of vliegas, alsmede ten hoogste 5 gewichtspercenten andere bestanddelen van cement.

Zie voor het begrip „puzzolaan” letter D, punt 7, van de GS-toelichting op post 2530.

Vliegas is een fijn, licht poeder dat bij het stoken van poederkool ontstaat. De kleur van vliegas varieert van grijs tot zwart.

2524

Asbest

2524 10 00

crocidoliet

Zie de tweede alinea, van de GS-toelichting op post 2524.

2526

Natuurlijk speksteen, ook indien enkel kantrecht behouwen, dan wel in blokken of in platen van vierkante of van rechthoekige vorm, verkregen door zagen, door splijten of op dergelijke wijze; talk

2526 20 00

fijngemaakt of gemalen

Deze onderverdeling omvat geen talkpoeder voor cosmetisch gebruik dat is verpakt voor de verkoop in het klein (post 3304).

2528

Natuurlijke boraten en concentraten daarvan, ook indien gebrand, doch met uitzondering van boraten verkregen uit natuurlijke pekel (brijn); natuurlijk boorzuur met een gehalte aan H3BO3van niet meer dan 85 gewichtspercenten, berekend op de droge stof

2528 10 00

natuurlijke natriumboraten en concentraten daarvan, ook indien gebrand

Deze onderverdeling omvat met name kerniet en tinkal, ook bekend als ruwe borax.

Deze onderverdeling omvat geen natriumboraat dat is verkregen door een chemische behandeling van kerniet of tinkal (geraffineerde borax), en evenmin natriumboraten die zijn verkregen door verdamping van het water van bepaalde zoutmeren (post 2840).

2528 90 00

andere

Deze onderverdeling omvat onder meer:

1.

pandermiet en priceïet; dit zijn calciumboraten;

2.

boraciet; dit is magnesiumchloroboraat;

3.

natuurlijk boorzuur in de staat waarin dit product wordt verkregen door verdamping van het condenswater van dampen die in sommige streken uit de bodem opstijgen (zoals uit soffioni in Italië), of door verdamping van het water dat in die streken uit onderaardse lagen wordt onttrokken, op voorwaarde dat het gehalte aan H3BO3 niet meer bedraagt dan 85 gewichtspercenten berekend op de droge stof. Boorzuur met een gehalte aan H3BO3 van meer dan 85 gewichtspercenten, berekend op de droge stof, valt onder post 2810 00.

2530

Minerale stoffen, elders genoemd noch elders onder begrepen

2530 10 10 en 2530 10 90

vermiculiet, perliet en chloriet, niet geëxpandeerd

Zie letter D, punt 3, van de GS-toelichting op post 2530.

2530 90 98

andere

Zie de letters A, B, C en D (met uitzondering van punt 3) van de GS-toelichting op post 2530.

HOOFDSTUK 26

ERTSEN, SLAKKEN EN ASSEN

2620

Slakken, assen en residuen (andere dan die verkregen bij de vervaardiging van ijzer en staal), die arseen, metaal of metaalverbindingen bevatten

2620 11 00

hardzink

Men onderscheidt:

1.

zware zinkmatten, zijnde metaalproducten met een sterk wisselende, niet-homogene samenstelling, die minder smeltbaar zijn en een grotere dichtheid hebben dan zink, en die bij het verzinken door onderdompeling (thermisch verzinken) van plaatstaal, draad, buizen, enz. zich afzetten op de bodem van de verzinkbak.

Deze matten komen in „deegachtige” toestand uit de verzinkbak en worden gegoten in de vorm van platen of „broden”, die een ruw en zelfs sponsachtig voorkomen kunnen hebben.

Zij bevatten 2 tot 5 gewichtspercenten ijzer. Het zinkgehalte varieert van 92 tot 94 gewichtspercenten. Het gehalte aan aluminium is in het algemeen gering en bedraagt niet meer dan 0,2 tot 0,3 gewichtspercent;

2.

lichte zinkmatten of „oppervlaktematten”, zijnde metaalproducten die geen vloeimiddelen bevatten en die worden gewonnen bij het afschuimen van de galvanisatiebaden bij het continu-verzinken volgens het Senzimir-procédé.

Deze matten, die een geringere dichtheid hebben dan zink, drijven aan de oppervlakte van de baden. Zij worden in deegachtige toestand afgeschept en in de vorm van „broden” gegoten; zij hebben een minder onregelmatig voorkomen dan de hiervoor genoemde matten.

Hun ijzergehalte is veel geringer en in het algemeen minder dan 0,5 gewichtspercent. Het gehalte aan aluminium is hoger en bedraagt 1 tot 2 gewichtspercenten. Het zinkgehalte bedraagt ongeveer 98 gewichtspercenten.

Deze matten mogen niet verward worden met de zinklegeringen (post 7901), waarvan het aluminiumgehalte in het algemeen 3 tot 5 gewichtspercenten bedraagt en die tot 3 gewichtspercenten koper kunnen bevatten, doch die welbepaalde technische eigenschappen bezitten, terwijl zinkmatten daarentegen zodanig zijn samengesteld dat zij alleen maar kunnen worden gebruikt om metallurgisch of chemisch te worden verwerkt.

2620 19 00

andere

Deze onderverdeling omvat onder meer:

1.

raffinagematten, die bij het raffineren van ruw zink van de bodem van het zinkbad worden gewonnen en die 4 tot 8 gewichtspercenten lood en tot 6 gewichtspercenten ijzer bevatten;

2.

zinkslakken en -assen, bestaande uit zink (65 tot 70 gewichtspercenten) en zinkoxide, verontreinigd door kolenstof en andere onzuiverheden;

3.

zinkschuim, bestaande uit zinkmetaal, zink- en ammoniumchloride, zinkoxide en ijzeroxide; het wordt aan de oppervlakte van galvanisatiebaden of van bakken waarin oud zink wordt hersmolten, afgeschept;

4.

zinkslik, zijnde residuen van sommige industrieën waar zink als reduceermiddel wordt gebruikt;

5.

zinkresiduen, die zijn ontstaan bij de bereiding van zinkoxide uit zinkmatten; zij bevatten dan ongeveer 60 gewichtspercenten zink en voorts ijzer en andere onzuiverheden;

6.

residuen in de vorm van zinkoxiden, verkregen bij het stofvrij maken van de rook bij de terugwinning van diverse metalen of legeringen, zoals messing. Deze als residuen verkregen oxiden mogen niet worden verward:

met zinkgrijs (onderverdeling 3206 49 80), dat een zeer onzuiver zinkoxide is, homogeen van kleur en fijnheid, en dat als pigment kan worden gebruikt;

met zinkpoeder, verkregen door verstuiving van gesmolten zink (onderverdeling 7903 90 00), en evenmin met stof van gesmolten zink en met zinkstof dat 80 tot 94 gewichtspercenten zinkmetaal bevat en waarvan de korreltjes zijn bedekt met een laagje zinkoxide (onderverdeling 7903 10 00).

2620 21 00

slib van loodhoudende benzine en slib van loodhoudende antiklopmiddelen

Zie aanvullende aantekening 1 op dit hoofdstuk.

Zie eveneens de tweede alinea, punt 10, van de GS-toelichting op post 2620.

2620 60 00

arseen, kwik, thallium of mengsels daarvan bevattend, van de soort gebruikt voor het winnen van arseen of van deze metalen of voor het vervaardigen van chemische verbindingen daarvan

Zie aanvullende aantekening 2 op dit hoofdstuk.

2620 91 00

antimoon, beryllium, cadmium, chroom of mengsels daarvan bevattend

Zie de tweede alinea, punt 13, van de GS-toelichting op post 2620.

2621

Andere slakken en andere assen, as van zeewier daaronder begrepen; assen en residuen afkomstig van de verbranding van stedelijk afval

2621 10 00

assen en residuen afkomstig van de verbranding van stedelijk afval

Zie de tweede alinea, punt 5, van de GS-toelichting op post 2621.

HOOFDSTUK 27

MINERALE BRANDSTOFFEN, AARDOLIE EN DISTILLATIEPRODUCTEN DAARVAN; BITUMINEUZE STOFFEN; MINERALE WAS

Algemene opmerkingen

Tenzij anders aangegeven worden onder ASTM-methoden verstaan de methoden die door de American Society for Testing and Materials zijn aanvaard en in de editie van 1976 betreffende de definities en de standaardspecificaties voor aardolieproducten en smeermiddelen zijn bekendgemaakt.

Aantekening 2

Voor de bepaling van het gehalte aan aromatische bestanddelen moeten onderstaande methoden worden gebruikt:

producten waarvan het distillatie-eindpunt niet boven 315 °C ligt: methode ASTM D 1319-70;

producten waarvan het distillatie-eindpunt boven 315 °C ligt: zie bijlage A van de toelichting op dit hoofdstuk.

Aanvullende aantekening (GN) 5

1.

Afgezien van het bepaalde in aanvullende aantekening (GN) 5, onder n), geldt de vrijstelling voor het totaal van de producten die aan een „aangewezen behandeling” worden onderworpen.

Indien bijvoorbeeld een aardolieproduct aan een alkylatie of polymerisatie wordt onderworpen, geldt de vrijstelling ook voor dat gedeelte, dat niet daadwerkelijk wordt omgezet (dat wil zeggen niet wordt gealkyleerd of gepolymeriseerd).

2.

Indien aan de „aangewezen behandeling” een voorbehandeling moet voorafgaan (zie laatste alinea van aanvullende aantekening (GN) 5) dient aan twee voorwaarden te zijn voldaan om vrijstelling te verkrijgen:

a)

het ingevoerde product moet werkelijk een voeding zijn, bestemd om een „aangewezen behandeling” te ondergaan, bijvoorbeeld de voeding voor het kraakproces;

b)

de voorbehandeling moet technisch noodzakelijk zijn voor het uitvoeren van een „aangewezen behandeling”.

Als noodzakelijke voorbehandelingen van producten bestemd om een „aangewezen behandeling” te ondergaan, kunnen bijvoorbeeld worden genoemd:

a)

het ontgassen;

b)

het drogen;

c)

het verwijderen van bepaalde lichte of zware stoffen die de behandeling zouden kunnen verstoren;

d)

het verwijderen of het omzetten van mercaptanen (het zoeten), van andere zwavelverbindingen of van andere voor de behandeling schadelijke stoffen;

e)

het neutraliseren;

f)

het decanteren;

g)

het ontzouten.

Over bij de voorbehandeling verkregen producten die niet worden onderworpen aan een „aangewezen behandeling”, dient het invoerrecht te worden geheven dat geldt voor producten „bestemd voor ander gebruik”, naar de soort en de waarde van de ingevoerde producten en op basis van het nettogewicht van de verkregen producten.

Aanvullende aantekening (GN) 5 a)

Onder vacuümdistillatie wordt verstaan de distillatie onder een druk van niet meer dan 400 mbar, gemeten aan de top van de kolom.

Aanvullende aantekening (GN) 5 b)

Onder herdistillatie volgens een proces van ver doorgevoerde splitsing wordt verstaan een distillatieproces (uitgezonderd „topping”) in industriële, al dan niet continu werkende installaties, waarbij distillaten van de onderverdelingen 2710 11 11 t/m 2710 19 49, 2711 11 00, 2711 12 91 t/m 2711 19 00, 2711 21 00 en 2711 29 00 (andere dan propaan met een zuiverheid van 99 % of meer) als voeding worden gebruikt om de volgende producten te verkrijgen:

1.

geïsoleerde koolwaterstoffen met een hoge zuiverheidsgraad (90 % of meer voor onverzadigde koolwaterstoffen en 95 % of meer voor andere koolwaterstoffen), waarbij mengsels van isomeren van eenzelfde organische verbinding als geïsoleerde koolwaterstoffen worden beschouwd.

Er wordt op gewezen dat slechts die behandelingen zijn toegestaan waarbij ten minste drie producten worden verkregen; deze beperking geldt niet voor het scheiden van isomeren. In dit verband wordt ethylbenzeen als een isomeer van xyleen beschouwd;

2.

producten van de onderverdelingen 2707 10 10 t/m 2707 30 90, 2707 50 10, 2707 50 90 en 2710 11 11 t/m 2710 19 49:

a)

waarvan het eindkookpunt van de ene fractie en het beginkookpunt van de volgende fractie elkaar niet overlappen en waarvan het verschil tussen de temperaturen waarbij — distillatieverliezen inbegrepen — 5 % en 90 % van het volume overdistilleert (methode ASTM D 86-67 (reapproved 1972)), niet meer bedraagt dan 60 °C;

b)

waarvan het eindkookpunt van de ene fractie en het beginkookpunt van de volgende fractie elkaar overlappen en waarvan het verschil tussen de temperaturen waarbij — distillatieverliezen inbegrepen — 5 % en 90 % van het volume overdistilleert (methode ASTM D 86-67 (reapproved 1972)), niet meer bedraagt dan 30 °C.

Aanvullende aantekening (GN) 5 c)

Onder kraken wordt verstaan de industriële behandeling waarbij door warmte, met of zonder druk alsmede met of zonder gebruik van katalysatoren, de moleculen van aardolieproducten worden gebroken en hun chemische structuur wordt veranderd, waarbij vooral mengsels van lichtere koolwaterstoffen worden verkregen die bij normale temperatuur en normale druk vloeibaar of gasvormig zijn.

De belangrijkste kraakbehandelingen zijn:

1.

thermisch kraken;

2.

katalytisch kraken;

3.

stoomkraken voor de vervaardiging van gasvormige koolwaterstoffen;

4.

hydrokraken (kraakbehandeling in aanwezigheid van waterstof);

5.

dehydrogeneren;

6.

dealkyleren;

7.

verkooksen (coking);

8.

kraken om de viscositeit te verlagen (visbreaking).

Aanvullende aantekening (GN) 5 d)

Onder reforming wordt verstaan de thermische of ook katalytische behandeling van lichte of halfzware oliën ter verhoging van hun gehalte aan aromaten. Katalytische reforming wordt bijvoorbeeld toegepast voor de omzetting van lichte oliën uit de eerste distillatie in lichte oliën met een hoger octaangetal (met een hoog gehalte aan aromatische koolwaterstoffen) of in een mengsel van koolwaterstoffen die benzeen, tolueen, xyleen, ethylbenzeen, enz. bevatten.

In het bijzonder kan worden genoemd de katalytische reforming met platina als katalysator.

Aanvullende aantekening (GN) 5 e)

Onder extractie met behulp van selectieve oplosmiddelen wordt verstaan de behandeling waarbij groepen van stoffen met een verschillende moleculaire structuur met behulp van bijzondere, selectief werkende oplosmiddelen (furfurol, fenol, dichloorethylether, zwaveldioxide, nitrobenzeen, ureum en bepaalde ureumderivaten, aceton, propaan, methylethylketon, methylisobutylketon, glycol, morfoline, enz.) van elkaar worden gescheiden.

Aanvullende aantekening (GN) 5 g)

Onder polymeriseren wordt verstaan de industriële behandeling waarbij onverzadigde koolwaterstoffen, al dan niet met behulp van warmte en al dan niet met gebruikmaking van katalysatoren, tot een of meer van hun polymeren of copolymeren worden samengevoegd.

Aanvullende aantekening (GN) 5 h)

Onder alkyleren wordt verstaan iedere thermische of katalytische reactie waarbij onverzadigde koolwaterstoffen een verbinding aangaan met ongeacht welke andere koolwaterstoffen, in het bijzonder met isoparaffinen of met aromaten.

Aanvullende aantekening (GN) 5 ij)

Onder isomeriseren wordt verstaan de wijziging van de structuur van de bestanddelen van aardolieproducten, zonder dat de brutoformule van de bestanddelen wordt gewijzigd.

Aanvullende aantekening (GN) 5 l)

Van de ontparaffineringsbehandelingen in de zin van deze aanvullende aantekening (GN) kunnen bijvoorbeeld worden genoemd het ontparaffineren:

1.

door afkoeling (met of zonder oplosmiddelen);

2.

met behulp van microbiologische processen;

3.

met behulp van ureum;

4.

met behulp van moleculaire zeven.

Aanvullende aantekening (GN) 5 n)

Onder atmosferische distillatie wordt verstaan de distillatie onder een druk van ongeveer 1 013  mbar, gemeten aan de top van de kolom.

Aanvullende aantekening (GN) 6

1.

Onder „chemische verwerking” wordt verstaan iedere behandeling die ten doel heeft de moleculaire structuur van een of meer bestanddelen van het bewerkte aardolieproduct te wijzigen.

Als „chemische verwerking” wordt bijvoorbeeld niet aangemerkt het enkel vermengen van een aardolieproduct met een ander aardolieproduct of met een ander product. De toevoeging van white spirit aan een verfstof, of de toevoeging van een smeerolie aan een drukinkt beantwoordt dus niet aan de definitie „chemische verwerking”. Hetzelfde geldt voor ieder gebruik van aardolieproducten als oplosmiddel, motorbrandstof of brandstof.

2.

Voorbeelden van „chemische verwerkingen”:

a)

behandeling met halogenen of met halogeenverbindingen:

i)

reactie met het in gasvormige aardolieproducten aanwezige propyleen, voor de vervaardiging van organische derivaten (bijvoorbeeld voor de vervaardiging van propyleenoxide);

ii)

bewerking van aardoliefracties (benzine, kerosine, gasolie), paraffine, minerale wassen of paraffinehoudende residuen met chloor of chloorverbindingen voor de vervaardiging van chloorparaffinen;

b)

behandeling met basen (natronloog, kaliloog, ammoniak, enz.) voor de vervaardiging van nafteenzuren;

c)

behandeling met zwavelzuur of met zwavelzuuranhydride voor:

i)

de vervaardiging van sulfonaten;

ii)

de extractie of vervaardiging van isobutyleen;

iii)

het sulfoneren van gasoliën en smeeroliën.

De vrijstelling van invoerrechten geldt niet voor oliën die na het sulfoneren zijn toegevoegd;

d)

sulfochlorering;

e)

hydratering, bijvoorbeeld voor de vervaardiging van alcoholen door omzetting van de in gasvormige aardoliefracties aanwezige onverzadigde koolwaterstoffen;

f)

behandeling met maleïnezuuranhydride, bijvoorbeeld behandeling van butadieenbevattende gasvormige aardoliefracties met vier koolstofatomen, voor de vervaardiging van tetrahydroftaalzuur;

g)

behandeling met fenol, bijvoorbeeld reactie met onverzadigde koolwaterstoffen in aanwezigheid van een katalysator, voor de vervaardiging van alkylfenolen;

h)

oxidatie:

i)

oxidatie van zware oliën voor de vervaardiging van geblazen bitumen van onderverdeling 2713 20 00;

ii)

oxidatie van ongeacht welke aardolieproducten voor de vervaardiging van chemisch gewijzigde producten, zuren, aldehyden, ketonen, alcoholen, enz., bijvoorbeeld oxidatie van lichte fracties onder druk en bij verhoogde temperatuur voor de vervaardiging van azijnzuur, mierenzuur, propionzuur en barnsteenzuur;

ij)

dehydrogenering, bijvoorbeeld van:

i)

naftenen voor de vervaardiging van aromatische koolwaterstoffen (bijvoorbeeld benzol);

ii)

paraffinen voor de vervaardiging van vloeibare onverzadigde koolwaterstoffen die bijvoorbeeld worden gebruikt voor de vervaardiging van biologisch afbreekbare alkylbenzenen;

k)

oxosynthese;

l)

opneming volgens een niet omkeerbaar proces van zware oliën in hoogpolymeren (latex van natuurlijke of synthetische rubber, butylrubber, polystyreen, enz.);

m)

vervaardiging van de producten bedoeld bij post 2803;

n)

nitreren voor de vervaardiging van nitroderivaten;

o)

biologische bewerking van bepaalde, n-paraffine bevattende aardoliefracties, voor de vervaardiging van proteïnen of andere samengestelde organische producten.


2701

Steenkool; briketten, eierkolen en dergelijke van steenkool vervaardigde vaste brandstoffen

De in Spanje als „zwarte bruinkool” in de handel gebrachte brandstof uit de bekkens van Teruel, Mequinenza, Pirenalca en de Balearen dient te worden beschouwd als steenkool behorend tot deze post.

2701 12 10

Cokeskolen

Het gehalte aan vluchtige stoffen van cokeskolen bedraagt 19 % tot 41 % van hun volume.

2702

Bruinkool, ook indien geperst, andere dan git

Bruinkool brandt met een lange, maar niet erg warme vlam en geeft een zwarte, onaangenaam ruikende rook. Gewoonlijk onderscheidt men: vezelige bruinkool, die door de vezelige breuk nog lijkt op het oorspronkelijke hout en een zeer hoog vochtgehalte heeft (tot 50 %), aardachtige kool, bruin of zwart en minder vocht bevattend dan vezelige bruinkool (ongeveer 15 %), die een aardachtige breuk vertoont, bitumineuze kool of vetkool die onder invloed van warmte zacht wordt en daardoor gemakkelijk kan worden gebriketteerd, en waskool met een wasachtige breuk en zeer rijk aan was.

De brandstof die in Spanje als „zwarte bruinkool” in de handel wordt gebracht en afkomstig is uit de bekkens van Teruel, Mequinenza, Pirenalca en de Balearen, valt niet onder deze post (post 2701).

2704 00

Cokes en halfcokes, van steenkool, van bruinkool of van turf, ook indien geperst; retortenkool

2704 00 11 en 2704 00 19

cokes en halfcokes, van steenkool

Cokes verschilt van steenkool doordat het bijna zonder vlam brandt en na verbranding poreus en gasdoorlatend blijft. Cokes smelt niet en is harder, armer aan zwavel en rijker aan koolstof. Anders dan cokes, die wordt verkregen door droge distillatie (carbonisatie) — onder afsluiting van lucht — van steenkool bij een hoge temperatuur (1 000 tot 1 200 °C), is halfcokes afkomstig van de droge distillatie (met een beperkte toevoer van lucht) van steenkool bij een temperatuur tussen 450 en 700 °C.

2704 00 11

voor de vervaardiging van elektroden

Tot deze onderverdeling behoren cokes en halfcokes van steenkool, gebruikt bij de vervaardiging van elektroden, die in het algemeen bestemd zijn voor de productie van ferrolegeringen. De hiertoe behorende cokes en halfcokes zijn bijzonder zuiver (zeer gering asgehalte) en in het algemeen van kleine afmetingen.

2704 00 19

andere

Onder deze onderverdeling valt bijvoorbeeld gascokes (een bijproduct van de gasproductie) alsmede de speciaal voor de behoeften van de metallurgische industrie vervaardigde cokes en halfcokes (hoogovencokes), die, in tegenstelling tot gascokes, bestaan uit een hard product met een hoge weerstand en voorkomen in de vorm van grote stukken met een zilverachtige glans.

2704 00 30

cokes en halfcokes, van bruinkool

Bruinkool is niet geschikt voor verkooksing bij hoge temperatuur. Bij lage temperatuur daarentegen wordt bij verkooksing een halfcokes verkregen die een poreuze, glanzende, niet-afgevende en gemakkelijk aan te steken brandstof is, die goed en zonder rook brandt.

2704 00 90

andere

Tot deze onderverdeling behoren:

1.

producten die zijn verkregen door de verkooksing van turf. Deze producten verspreiden bij het branden een sterke, onaangename geur en dienen hoofdzakelijk als brandstof voor industrieovens;

2.

retortenkool (zie de vierde en vijfde alinea van de GS-toelichting op post 2704).

2707

Olie en andere producten, verkregen bij het distilleren van hogetemperatuur-steenkoolteer; soortgelijke producten waarin het gewicht van de aromatische bestanddelen dat van de niet-aromatische overtreft

Zie voor de bepaling van het gehalte aan aromatische bestanddelen de toelichting op aantekening 2 op dit hoofdstuk.

2707 10 10 en 2707 10 90

benzol (benzeen)

Zie aanvullende aantekening 3 op dit hoofdstuk.

Tot deze onderverdelingen behoort alleen benzol (benzeen) met een zuiverheid van minder dan 95 gewichtspercenten. Benzol (benzeen) met een zuiverheid van 95 of meer gewichtspercenten valt onder onderverdeling 2902 20 00.

2707 20 10 en 2707 20 90

toluol (tolueen)

Zie aanvullende aantekening 3 op dit hoofdstuk.

Tot deze onderverdelingen behoort alleen toluol (tolueen) met een zuiverheid van minder dan 95 gewichtspercenten. Toluol (tolueen) met een zuiverheid van 95 of meer gewichtspercenten valt onder onderverdeling 2902 30 00.

2707 30 10 en 2707 30 90

xylol (xylenen)

Zie aanvullende aantekening 3 op dit hoofdstuk.

Tot deze onderverdelingen behoort alleen xylol (xylenen) met een zuiverheid van minder dan 95 gewichtspercenten (ortho-, meta- of para-isomeren, afzonderlijk of gemengd), gaschromatografisch bepaald. Xylol (xylenen) met een zuiverheid van 95 of meer gewichtspercenten valt onder een der onderverdelingen 2902 41 00 t/m 2902 44 00.

2707 40 00

naftaleen

Zie aanvullende aantekening 3 op dit hoofdstuk.

Tot deze onderverdeling behoort alleen naftaleen met een stollingspunt lager dan 79,4 °C, bepaald volgens de in bijlage B van de toelichtingen op dit hoofdstuk omschreven methode. Naftaleen met een stollingspunt van 79,4 °C of hoger valt onder onderverdeling 2902 90 10.

Homologen van naftaleen zijn van deze onderverdeling uitgezonderd (onderverdelingen 2707 50 10, 2707 50 90, 2707 91 00 t/m 2707 99 99, 2902 90 10 t/m 2902 90 90 of 3817 00 80, naargelang van het geval).

2707 50 10 en 2707 50 90

andere mengsels van aromatische koolwaterstoffen die, distillatieverliezen inbegrepen, voor 65 % of meer van hun volume overdistilleren bij 250 °C of lager, bepaald volgens de methode ASTM D 86

Tot deze onderverdelingen behoren mengsels van koolwaterstoffen waarin de aromatische bestanddelen de niet-aromatische overtreffen en waarin benzeen, tolueen, xyleen noch naftaleen overheersen en die voor 65 % of meer van hun volume (verliezen daaronder begrepen) overdistilleren bij 250 °C of lager (methode ASTM D 86-67 (reapproved 1972)).

2707 99 11 en 2707 99 19

ruwe oliën

Tot deze onderverdelingen behoren:

1.

producten verkregen bij de eerste distillatie van hogetemperatuur-steenkoolteer.

Hogetemperatuur-steenkoolteer wordt in het algemeen verkregen bij een temperatuur van meer dan 900 °C in cokesfabrieken die hoogovencokes vervaardigen. De producten verkregen bij de distillatie van deze steenkoolteer bevatten niet alleen koolwaterstoffen waarin het gewicht van de aromatische bestanddelen dat van de niet-aromatische overtreft, doch ook stikstof-, zuurstof- of zwavelverbindingen en meestal onzuiverheden. In het algemeen moeten deze producten vóór het gebruik nog een behandeling ondergaan;

2.

soortgelijke producten waarin het gewicht van de aromatische bestanddelen dat van de niet-aromatische overtreft.

Als „soortgelijk” gelden de producten met een vergelijkbare kwalitatieve samenstelling als de onder punt 1 genoemde producten.

Zij kunnen echter een hoger gehalte aan alifatische en naftenische koolwaterstoffen, alsmede aan fenolen bezitten en een geringer gehalte aan polycyclische aromatische koolwaterstoffen dan de onder punt 1 genoemde producten.

Hiertoe behoren echter alleen producten waarin het gewicht van de aromatische bestanddelen dat van de niet-aromatische bestanddelen overtreft.

Tot deze onderverdelingen behoort bijvoorbeeld eveneens benzolwasolie (gaswasolie), die wordt verkregen bij het wassen van gas, ontstaan bij de verkooksing van steenkool.

2707 99 30

zwavelhoudende tops

Als zwavelhoudende tops in de zin van deze onderverdeling worden alleen aangemerkt lichte producten verkregen bij de eerste distillatie van ruwe teerolie, die zowel zwavelverbindingen (zwavelkoolstof, mercaptanen, thiofeen, enz.) bevatten als koolwaterstoffen waarin het gewicht van de niet-aromatische bestanddelen dat van de aromatische bestanddelen overtreft, en waarvan 90 % of meer van het volume bij een temperatuur van minder dan 80 °C overdistilleert.

2707 99 50

teeroliebasen

Teeroliebasen in de zin van deze onderverdeling zijn stikstofhoudende aromatische of heterocyclische producten met basische functie.

Onder deze onderverdeling vallen onder meer de pyridine-, chinoline-, acridine- en anilinebasen (met inbegrip van mengsels daarvan). Zij bestaan hoofdzakelijk uit pyridine, chinoline, acridine en hun homologen.

Tot de teeroliebasen van deze onderverdeling behoren bijvoorbeeld:

1.

pyridine met een zuiverheid van minder dan 95 gewichtspercenten. Pyridine met een zuiverheid van 95 of meer gewichtspercenten valt onder onderverdeling 2933 31 00;

2.

methylpyridine (picoline), 5-ethyl-2-methylpyridine (5-ethyl-2-picoline) en 2-vinylpyridine, met een zuiverheid van minder dan 90 gewichtspercenten (gaschromatografisch bepaald). Producten met een zuiverheid van 90 of meer gewichtspercenten vallen onder onderverdeling 2933 39;

3.

chinoline met een zuiverheidsgraad van minder dan 95 % berekend op het gewicht van het watervrije product (gaschromatografisch bepaald). Chinoline met een zuiverheidsgraad van 95 % of meer valt onder onderverdeling 2933 49 90;

4.

acridine met een zuiverheidsgraad van minder dan 95 % berekend op het gewicht van het watervrije product (gaschromatografisch bepaald). Acridine met een zuiverheidsgraad van 95 % of meer valt onder onderverdeling 2933 99 90.

Van deze onderverdeling zijn uitgezonderd de zouten van genoemde teeroliebasen (post 2933 of 3824).

2707 99 70

antraceen

Het tot deze onderverdeling behorende antraceen komt gewoonlijk voor in de vorm van slib of pasta en bevat over het algemeen fenantreen, carbazool en andere aromatische bestanddelen. Onder deze onderverdeling valt alleen antraceen met een zuiverheid van minder dan 90 gewichtspercenten. Antraceen met een zuiverheid van 90 of meer gewichtspercenten valt onder onderverdeling 2902 90 10.

2707 99 80

fenolen

Zie aanvullende aantekening (GN) 1 op dit hoofdstuk.

Tot deze onderverdeling behoren:

1.

fenolen verkregen bij de distillatie van hogetemperatuur-steenkoolteer, alsmede soortgelijke producten waarin het gewicht van de aromatische bestanddelen dat van de niet-aromatische bestanddelen overtreft.

De fenolzouten zijn evenwel van deze onderverdeling uitgezonderd (in het algemeen post 2907 of onderverdeling 3824 90 97);

2.

kresolen (geïsoleerde isomeren of mengsels van isomeren) met een totaalgehalte aan kresolen van minder dan 95 gewichtspercenten (gaschromatografisch bepaald). Indien deze producten een totaalgehalte aan kresolen bevatten van 95 of meer gewichtspercenten, vallen zij onder onderverdeling 2907 12 00;

3.

xylenolen (geïsoleerde isomeren of mengsels van isomeren) met een totaalgehalte aan xylenolen van minder dan 95 gewichtspercenten (gaschromatografisch bepaald). Indien deze producten een totaalgehalte aan xylenolen bevatten van 95 of meer gewichtspercenten, vallen zij onder onderverdeling 2907 19 10;

4.

andere fenolen die een of meer benzeenringen met een of meer hydroxylgroepen bevatten, indien het geen chemisch welbepaalde fenolen van post 2907 betreft. Met name kan worden genoemd fenol (C6H5OH) met een zuiverheid van minder dan 90 gewichtspercenten.

2707 99 91 en 2707 99 99

andere

Tot deze onderverdelingen behoren bijvoorbeeld producten uit mengsels van koolwaterstoffen.

Van deze producten kunnen worden genoemd:

1.

zware oliën (andere dan ruwe oliën) verkregen bij de distillatie van hogetemperatuur-steenkoolteer, alsmede soortgelijke producten als deze oliën, voor zover:

a)

minder dan 65 % van hun volume overdistilleert (methode ASTM D 86-67 (reapproved 1972)) bij 250 °C of lager, en

b)

de dichtheid bij 15 °C hoger is dan 1,000 g/cm3, en

c)

de naaldpenetratie (methode ASTM D 5) bij 25 °C 400 of meer bedraagt, en

d)

zij andere kenmerken vertonen dan de producten van post 2715 00 00.

Producten die niet aan een van de voorwaarden, vermeld onder a) t/m d) hiervoor voldoen, moeten al naargelang van hun kenmerken worden ingedeeld onder de onderverdelingen 2707 10 10 t/m 2707 30 90, 2707 50 10, 2707 50 90, post 2708, de onderverdelingen 2710 19 31 t/m 2710 19 99, 2713 20 00 of post 2715 00 00;

2.

aromatische extracten, die niet voldoen aan de voor deze producten gestelde voorwaarden in de toelichting op de onderverdelingen 2713 90 10 en 2713 90 90;

3.

bepaalde homologen van naftaleen of van antraceen, bijvoorbeeld ethylnaftaleen en methylantraceen, voor zover deze niet onder post 2902 vallen.

2709 00

Ruwe aardolie en ruwe olie uit bitumineuze mineralen

Onder deze post valt alleen ruwe aardolie met de voor deze olie, al naargelang van hun oorsprong, specifieke kenmerken (dichtheid, distillatiekromme, zwavelgehalte, vloeipunt, viscositeit, enz.).

2709 00 10

aardgascondensaten

Tot deze onderverdeling behoort ruwe olie die ontstaat wanneer aardgas onmiddellijk na de winning wordt gestabiliseerd. Vooral door afkoeling en vermindering van de druk wordt hierbij aan het „natte” aardgas condenseerbaar koolwaterstof onttrokken.

Zie voorts de tweede alinea van de GS-toelichting op post 2709.

2710

Aardolie en olie uit bitumineuze mineralen, andere dan ruwe; preparaten die 70 of meer gewichtspercenten aardolie of olie uit bitumineuze mineralen bevatten en waarvan het karakter door deze olie wordt bepaald, elders genoemd noch elders onder begrepen; afvalolie

Zie de aantekeningen 2 en 3 op dit hoofdstuk en de toelichting daarop.

2710 11 11 t/m 2710 19 99

aardolie en olie uit bitumineuze mineralen (andere dan ruwe) en preparaten die 70 of meer gewichtspercenten aardolie of olie uit bitumineuze mineralen bevatten, elders genoemd noch elders onder begrepen en waarvan het karakter door deze olie wordt bepaald, andere dan afvalolie

Zie voor een omschrijving van deze producten aantekening 2 op dit hoofdstuk en onder I van de GS-toelichting op post 2710.

Voor de onderverdelingen die betrekking hebben op producten die zijn bestemd:

om een „aangewezen behandeling” te ondergaan, dan wel

chemisch te worden verwerkt,

wordt verwezen naar de aanvullende aantekeningen (GN) 5 en 6 op dit hoofdstuk en de toelichting daarop.

I.

Aardolie en olie uit bitumineuze mineralen (andere dan ruwe)

Tot deze groep behoren bijvoorbeeld de mengsels van isomeren (uitgezonderd stereo-isomeren) van hetzij verzadigde hetzij onverzadigde acyclische koolwaterstoffen, die voor zover betreft mengsels van verzadigde acyclische koolwaterstoffen voor minder dan 95 gewichtspercenten en voor zover betreft mengsels van onverzadigde acyclische koolwaterstoffen voor minder dan 90 gewichtspercenten uit een bepaalde isomeer bestaan. De percentages worden berekend op het watervrije product.

Tot deze groep behoren eveneens de geïsoleerde isomeren van bovenbedoelde koolwaterstoffen, voor zover die isomeren een zuiverheid bezitten van minder dan 95, respectievelijk 90 gewichtspercenten.

Aardolie en olie uit bitumineuze mineralen vallen slechts onder deze groep indien zij:

1.

een stollingspunt (methode ASTM D 938) hebben dat lager is dan 30 °C, of

2.

een stollingspunt van 30 °C of hoger hebben en:

a)

een dichtheid van minder dan 0,942 g/cm3 bij 70 °C en een kegelpenetratie na bewerking (methode ASTM D 217) van ten minste 350 bij 25 °C, of

 

b)

een dichtheid van 0,942 g/cm3 of meer bij 70 °C en een naaldpenetratie (methode ASTM D 5) van ten minste 400 bij 25 °C.

Als aardolie of olie uit bitumineuze mineralen in de zin van deze groep wordt eveneens aangemerkt de bedoelde olie waaraan zeer kleine hoeveelheden andere stoffen zijn toegevoegd, bijvoorbeeld middelen voor de verbetering van de kwaliteit of de geur, stoffen om het onderkennen van de producten te vergemakkelijken, kleurstoffen.

Zie ook onderstaand schema (8):

Kenmerken voor het onderscheid tussen bepaalde aardolieproducten van de onderverdelingen 2710 11 11 t/m 2710 19 99 en de posten 2712 en 2713 (met uitzondering van de preparaten van de onderverdelingen 2710 11 11 t/m 2710 19 99) Image

II.

Preparaten die 70 of meer gewichtspercenten aardolie of olie uit bitumineuze mineralen bevatten en waarvan het karakter door deze olie wordt bepaald, elders genoemd noch elders onder begrepen

Preparaten vallen alleen dan onder deze onderverdelingen indien zij voldoen aan onderstaande voorwaarden:

1.

het gehalte aan aardolie of olie uit bitumineuze mineralen, zoals omschreven onder punt I moet 70 gewichtspercenten of meer bedragen.

Dit gehalte wordt niet bepaald op basis van de gebruikte hoeveelheden basisstoffen, doch wordt door analyse vastgesteld;

2.

de preparaten mogen niet elders zijn genoemd noch elders onder zijn begrepen;

3.

de in de preparaten aanwezige aardolie of olie uit bitumineuze mineralen moet het karakter ervan bepalen, dat wil zeggen zij moet met het oog op het gebruik van het preparaat het wezenlijke bestanddeel vormen.

Als preparaten in de zin van deze onderverdelingen worden bijvoorbeeld niet aangemerkt:

a)

verven en vernissen (posten 3208, 3209 en 3210 00);

b)

toiletartikelen en cosmetische producten op basis van minerale olie (meestal posten 3304 t/m 3307);

c)

petroleumsulfonaten (post 3402 of 3824).

Petroleumsulfonaten zijn meestal gesuspendeerd in aardolie of olie uit bitumineuze mineralen die als drager dienen. Het gehalte aan zuiver sulfonaat is meestal zo hoog dat een rechtstreeks gebruik als smeermiddel uitgesloten is;

d)

poets- en onderhoudsmiddelen voor hout, schilderwerk, metaal, glas en dergelijke (voornamelijk post 3405);

e)

ontsmettingsmiddelen, insectendodende middelen, enz., ongeacht de wijze van verpakking, bestaande uit oplossingen of dispersies van een actieve stof in aardolie of olie uit bitumineuze mineralen (post 3808);

f)

appreteermiddelen, die in de textielindustrie worden gebruikt (post 3809);

g)

bereide additieven voor minerale olie (ook dopes genaamd) (post 3811);

h)

organische oplosmiddelen en verdunners, van gemengde samenstelling (bijvoorbeeld post 3814 00);

ij)

bindmiddelen voor gietkernen (onderverdeling 3824 10 00);

k)

bepaalde roestwerende preparaten, bijvoorbeeld:

i)

die bestaan uit een oplossing van lanoline (ongeveer 20 %) in white spirit (onderverdeling 3403 19 10);

ii)

die aminen als werkzame bestanddelen bevatten (onderverdeling 3824 90 35).

2710 11 11 t/m 2710 11 90

lichte oliën en preparaten

Zie aanvullende aantekening 4 op dit hoofdstuk.

2710 11 21 en 2710 11 25

speciale lichte oliën

Zie aanvullende aantekening (GN) 2, onder a), op dit hoofdstuk.

2710 11 21

white spirit

Zie aanvullende aantekening (GN) 2, onder b), op dit hoofdstuk.

Onder de „Abel-Penskymethode” wordt verstaan de methode DIN 51755 (Deutsche Industrienormen), die in maart 1974 is gepubliceerd door de Deutscher Normenausschuß (DNA), Berlin 15.

2710 19 11 t/m 2710 19 29

halfzware oliën

Zie aanvullende aantekening (GN) 2, onder c), op dit hoofdstuk.

2710 19 31 t/m 2710 19 99

zware oliën

Zie aanvullende aantekening (GN) 2, onder d), op dit hoofdstuk.

2710 19 31 t/m 2710 19 49

gasolie

Zie aanvullende aantekening (GN) 2, onder e), op dit hoofdstuk.

2710 19 51 t/m 2710 19 69

stookolie

Zie aanvullende aantekening (GN) 2, onder f), op dit hoofdstuk, alsmede onderstaande schematische voorstelling van de kenmerken van stookolie:

 

Image

2710 19 71 t/m 2710 19 99

smeerolie en andere oliën

Tot deze onderverdelingen behoren zware oliën in de zin van aanvullende aantekening (GN) 2, onder d), op dit hoofdstuk, voor zover deze niet voldoen aan de voorwaarden van aanvullende aantekening (GN) 2, onder e), (gasolie) of onder f), (stookolie) op dit hoofdstuk.

Hieronder vallen derhalve zware oliën die, distillatieverliezen inbegrepen, voor minder dan 85 % van hun volume overdistilleren bij 350 °C, bepaald volgens de methode ASTM D 86-67 (reapproved 1972),

1.

voor zover hun viscositeit V bij kleur K na verdunning:

a)

hetzij ten hoogste gelijk is aan de waarden van regel I van de in aanvullende aantekening (GN) 2, onder f), op dit hoofdstuk opgenomen tabel, indien het gehalte aan sulfaatas 1 % of meer of de verzepingsindex 4 of meer bedraagt;

b)

hetzij hoger is dan de waarden van regel II van genoemde tabel, indien het vloeipunt onder 10 °C ligt;

c)

hetzij ligt tussen de waarden van de regels I en II of gelijk is aan de waarden van regel II, indien zij bij distillatie voor minder dan 25 % van hun volume overdistilleren bij 300 °C en het vloeipunt bij minus 10 °C of lager ligt; dit is uitsluitend van toepassing op olie met een kleur K na verdunning lager dan 2;

2.

waarvan niet kan worden bepaald:

a)

hetzij het distillatiepercentage bij 250 °C (nul wordt hierbij ook als een percentage beschouwd), bepaald volgens de methode ASTM D 86-67 (reapproved 1972);

b)

hetzij de kinematische viscositeit bij 50 °C, bepaald volgens de methode ASTM D 445-74;

c)

hetzij de kleur na verdunning, bepaald volgens de methode ASTM D 1500;

 

3.

die van een niet-natuurlijke kleur zijn.

De voor punt 1 te gebruiken analysemethoden zijn dezelfde als voor stookolie (zie aanvullende aantekening (GN) 1, onder f), op dit hoofdstuk).

Zie ook onderstaande schematische voorstelling:

 

Image

2710 91 00 en 2710 99 00

afvalolie

Zie aantekening 3 op dit hoofdstuk en onder II van de GS-toelichting op post 2710.

2711

Aardgas en andere gasvormige koolwaterstoffen

Zie voor een omschrijving van deze producten de GS-toelichting op post 2711.

Voor de onderverdelingen die betrekking hebben op producten bestemd om:

een aangewezen behandeling te ondergaan of

chemisch te worden verwerkt,

wordt verwezen naar de aanvullende aantekeningen (GN) 5 en 6 op dit hoofdstuk en de toelichtingen daarop.

2712

Vaseline; paraffine, microkristallijne was uit aardolie, „slack wax”, ozokeriet, montaanwas, turfwas, andere minerale was en dergelijke door synthese of op andere wijze verkregen producten, ook indien gekleurd

2712 10 10 en 2712 10 90

vaseline

Zie letter A van de GS-toelichting op post 2712.

Zie ook de schematische voorstelling onder punt I van de toelichting op de onderverdelingen 2710 11 11 t/m 2710 19 99.

2712 10 10

ruwe

Zie aanvullende aantekening (GN) 3 op dit hoofdstuk.

2712 20 10 en 2712 20 90

paraffine bevattende minder dan 0,75 gewichtspercent olie

Deze onderverdelingen omvatten de paraffine die wordt beschreven onder letter B, eerste alinea, van de GS-toelichting op post 2712.

2712 90 11 en 2712 90 19

ozokeriet, montaanwas en turfwas (natuurlijke producten)

Tot deze onderverdelingen behoren de onder letter B, derde, vierde en vijfde alinea, van de GS-toelichting op post 2712 omschreven producten.

Ozokeriet (aardwas) wordt tegenwoordig nauwelijks meer verhandeld (uitputting van de winplaatsen of geringe rentabiliteit). De termen ozokeriet en ceresine (gezuiverd ozokeriet) worden vaak gebruikt voor was uit aardolie bedoeld bij de onderverdelingen 2712 90 31 t/m 2712 90 99.

2712 90 31 t/m 2712 90 99

andere

Tot deze onderverdelingen behoren de onder letter B, tweede, zesde en zevende alinea, van de GS-toelichting op post 2712 omschreven producten, met uitzondering van synthetische paraffine (onderverdeling 2712 20 10 of 2712 20 90).

Deze producten hebben:

1.

een stollingspunt (methode ASTM D 938) dat niet lager is dan 30 °C, en

2.

een dichtheid van minder dan 0,942 g/cm3 bij 70 °C, en

3.

een kegelpenetratie na bewerking (methode ASTM D 217) van minder dan 350 bij 25 °C, en

4.

een kegelpenetratie (methode ASTM D 937) van minder dan 80 bij 25 °C.

Indien een product te hard is voor de bepaling van de kegelpenetratie na bewerking (methode ASTM D 217), dient dadelijk de kegelpenetratie volgens de methode ASTM D 937 te worden bepaald.

Zie ook de schematische voorstelling onder punt I van de toelichting op de onderverdelingen 2710 11 11 t/m 2710 19 99.

2712 90 31 t/m 2712 90 39

ruwe

Zie aanvullende aantekening (GN) 4 op dit hoofdstuk.

Voor de onderverdelingen die betrekking hebben op producten bestemd om:

een aangewezen behandeling te ondergaan of

chemisch te worden verwerkt,

wordt verwezen naar de aanvullende aantekeningen (GN) 5 en 6 op dit hoofdstuk en de toelichtingen daarop.

2713

Petroleumcokes, petroleumbitumen en andere residuen van aardolie of van olie uit bitumineuze mineralen

2713 11 00 en 2713 12 00

petroleumcokes

Tot deze onderverdelingen behoort de onder letter A van de GS-toelichting op post 2713 omschreven petroleumcokes.

2713 20 00

petroleumbitumen

Tot deze onderverdeling behoort het onder letter B van de GS-toelichting op post 2713 omschreven petroleumbitumen.

Dit product heeft:

1.

een stollingspunt (methode ASTM D 938) van 30 °C of hoger, en

2.

een dichtheid van 0,942 g/cm3 of meer bij 70 °C, en

3.

een naaldpenetratie (methode ASTM D 5) van minder dan 400 bij 25 °C.

Zie ook de schematische voorstelling onder punt I van de toelichting op de onderverdelingen 2710 11 11 t/m 2710 19 99.

2713 90 10 en 2713 90 90

andere residuen van aardolie of van olie uit bitumineuze mineralen

Tot deze onderverdelingen behoren de onder letter C van de GS-toelichting op post 2713 omschreven producten.

De aromatische extracten van deze onderverdelingen (zie letter C, punt 1, van de GS-toelichting op post 2713) voldoen in het algemeen aan onderstaande voorwaarden:

1.

het gehalte aan aromatische bestanddelen, bepaald volgens de in bijlage A van de toelichting op dit hoofdstuk vermelde methode, bedraagt meer dan 80 gewichtspercenten, en

2.

de dichtheid bij 15 °C is hoger dan 0,950 g/cm3, en

3.

bij 300 °C distilleert niet meer dan 20 % van het volume over (methode ASTM D 86-67 (reapproved 1972)).

Alkylbenzenen en alkylnaftalenen, die eveneens aan bovenstaande voorwaarden voldoen, worden evenwel ingedeeld onder post 3817.

2715 00 00

Bitumineuze mengsels van natuurlijk asfalt, van natuurlijk bitumen, van petroleumbitumen, van minerale teer of van minerale teerpek (bijvoorbeeld bitumineuze mastiek, vloeibitumen of koudasfalt („cut-back”))

De samenstelling van de bitumineuze mengsels bedoeld bij deze post varieert naargelang van het doel waarvoor zij zijn bestemd.

1.

Producten voor het waterdicht maken, voor het aanbrengen van een beschermende deklaag en voor isolatiedoeleinden

Deze voor corrosiewerende deklagen, voor isolatie van elektrisch materiaal, voor het waterdicht maken van oppervlakken, het opvullen van scheuren, enz., gebruikte stoffen zijn over het algemeen samengesteld uit een bindmiddel (bitumen, asfalt of teer) en vaste vulstoffen, zoals vezels van minerale oorsprong (asbest, glas), houtzaagsel of andere dergelijke stoffen, die aan het mengsel de gewenste eigenschappen geven of het gebruik ervan vergemakkelijken. Hiervan kunnen bijvoorbeeld worden genoemd:

a)

producten voor het aanbrengen van een beschermende laag

Met deze producten, die minder dan 30 % oplosmiddelen bevatten, kunnen beschermende deklagen worden aangebracht tot een dikte van 3 tot 4 mm;

b)

bitumineuze mastieksoorten

Met deze producten, die niet meer dan 10 % oplosmiddelen bevatten, kunnen zowel beschermende deklagen worden aangebracht van 4 mm tot 1 cm dik als naden van grotere afmetingen (2 tot 8 cm) worden gedicht;

c)

andere bitumineuze preparaten

Deze producten bevatten geen oplosmiddelen, maar wel vulstoffen, en moeten voor het gebruik verwarmd worden. Zij worden hoofdzakelijk gebruikt voor de bescherming van pijpleidingen (pipelines), die in de grond of onder water worden gelegd.

 

2.

Producten voor wegdekken

De bij de aanleg van wegen gebruikte bitumineuze producten van deze soort worden in twee hoofdcategorieën ingedeeld:

a)

vloeibitumen („cut-backs”) en „Road-oils”

Vloeibitumen bestaat uit in min of meer zware oplosmiddelen opgelost bitumen. De hoeveelheid oplosmiddel varieert naargelang van de gewenste viscositeit.

De handelsaanduidingen van deze preparaten verschillen, afhankelijk van het feit of de gebruikte oplosmiddelen al dan niet uit producten van de aardoliedistillatie bestaan; is zulks wel het geval dan wordt gesproken van vloeibaar gemaakte bitumen en anders van gefluxte bitumen.

„Road-oils” zijn eveneens preparaten op bitumineuze basis, waarvaan al naargelang van de gewenste viscositeit een zekere hoeveelheid zware oplosmiddelen toegevoegd wordt.

Om de binding tussen het bitumen en de vulstoffen te bevorderen, worden wel zogenaamde „anti-stripping”-additieven toegevoegd.

Voor al deze bitumineuze preparaten gelden de volgende onderscheidingscriteria:

een naaldpenetratie volgens de methode ASTM D 5 van 400 of meer bij 25 °C;

een distillatieresidu, verkregen door vacuümdistillatie volgens de methode ASTM D 1189, van 60 of meer gewichtspercenten, met een naaldpenetratie volgens de methode ASTM D 5 van minder dan 400 bij 25 °C.

Uit de hierna opgenomen schematische voorstelling blijkt dat:

door het eerste criterium vastgesteld kan worden of men te maken heeft met vloeibaar gemaakt of gefluxt bitumen, dan wel met bitumen van onderverdeling 2713 20 00;

door het tweede criterium vastgesteld kan worden of men te maken heeft met vloeibaar gemaakt of gefluxt bitumen, dan wel met olie uit bitumineuze mineralen van de onderverdelingen 2710 11 11 t/m 2710 19 99.

Image

b)

waterige emulsies

Dit zijn de preparaten verkregen door bitumen met water te emulgeren.

Er zijn twee soorten emulsies:

1.

anionische of „alkalische” emulsies op basis van gewone of talloliezeep;

2.

kationische of „zure” emulsies, die onder gebruikmaking van vetaminen of quaternaire ammoniumverbindingen vervaardigd worden.

BIJLAGE A

METHODE VOOR DE BEPALING VAN HET GEHALTE AAN AROMATISCHE BESTANDDELEN IN PRODUCTEN WAARVAN HET DISTILLATIE-EINDPUNT BOVEN 315 °C LIGT

Principe van de methode

Het in n-pentaan opgeloste monster wordt in een speciale, met silicagel gevulde chromatografiekolom gepercoleerd. De met n-pentaan geëlueerde niet-aromatische koolwaterstoffen worden vervolgens opgevangen en na verdamping van het oplosmiddel door weging kwantitatief bepaald.

Apparatuur en reagentia

Chromatografiekolom: deze bestaat uit een glazen buis met afmetingen en vorm als weergegeven in de hierna opgenomen tekening. De bovenste opening moet kunnen worden afgesloten met een glazen verbindingsstuk, waarvan het vlakke, matgepolijste randoppervlak door middel van twee met rubber beklede metalen flenzen op het bovenste gedeelte van de kolom wordt bevestigd. De afsluiting moet in verband met het gebruik van stikstof- of luchtdruk volkomen dicht zijn.

Silicagel: korrelgrootte 200 mesh of meer. Het moet voor het gebruik gedurende zeven uur in een droogoven bij 170 °C worden geactiveerd en daarna in een exsiccator worden afgekoeld.

n-pentaan: zuiverheidsgraad ten minste 95 %, vrij van aromaten.

Werkwijze

De chromatografiekolom wordt tot ongeveer 10 cm onder de bolvormige uitstulping gevuld met het vooraf geactiveerde silicagel, waarbij de inhoud van de kolom met behulp van een vibrator zorgvuldig wordt geschud, teneinde vorming van kanaaltjes te voorkomen. Vervolgens wordt in het gedeelte boven de silicagelkolom een propje glaswol aangebracht.

Het silicagel wordt vooraf bevochtigd met 180 ml n-pentaan en van bovenaf onder lucht- of stikstofdruk gezet totdat de vloeistofspiegel het bovenste niveau van het silicagel bereikt.

Nadat de druk in de kolom voorzichtig is weggenomen, wordt een hoeveelheid van ongeveer 3,6 g (nauwkeurig gewogen) van het monster, opgelost in 10 ml n-pentaan, in de kolom gebracht; vervolgens wordt het gebruikte bekerglas omgespoeld met nog eens 10 ml n-pentaan, dat eveneens in de kolom wordt gebracht.

De druk wordt geleidelijk opgevoerd totdat de vloeistof druppelsgewijze uit de capillaire buis onderaan de kolom vloeit met een snelheid van ongeveer 1 ml per minuut; deze vloeistof wordt opgevangen in een glazen kolf met een inhoud van 500 ml.

Wanneer het niveau van de vloeistof die de af te scheiden substantie bevat, het bovenste niveau van het silicagel bereikt, wordt de druk opnieuw voorzichtig weggenomen en wordt 230 ml n-pentaan toegevoegd; dan wordt de druk opnieuw verhoogd totdat de vloeistofspiegel het bovenste niveau van het silicagel bereikt, waarbij het eluaat in dezelfde kolf als hiervoor genoemd wordt opgevangen.

De opgevangen fractie wordt bij ongeveer 35 °C in een vacuümdroogoven of in een roterende vacuümverdamper of soortgelijk apparaat tot een gering volume ingedampt; vervolgens wordt dit kwantitatief overgegoten in een geijkt bekerglas van 100 ml inhoud, waarbij n-pentaan als oplosmiddel wordt gebruikt.

De inhoud van het bekerglas wordt in een vacuümdroogoven verdampt tot een constant gewicht (G).

Het aantal gewichtspercenten niet-aromatische koolwaterstoffen (A) wordt berekend met de volgende formule:

Formula

waarbij G1 het gewicht van het onderzochte monster voorstelt.

Het verschil ten opzichte van 100 geeft dan het aantal gewichtspercenten aan van de door het silicagel geabsorbeerde aromatische koolwaterstoffen.

Nauwkeurigheid van de methode

Herhaalbaarheid: ± 0,2 %.

Reproduceerbaarheid: ± 0,5 %.

Image

BIJLAGE B

METHODE VOOR DE BEPALING VAN HET STOLLINGSPUNT VAN NAFTALEEN

Ongeveer 100 g naftaleen wordt in een porseleinen schaal met een capaciteit van ongeveer 100 cm3 onder voortdurend roeren gesmolten. Ongeveer 40 cm3 van de gesmolten substantie wordt in een voorverwarmde „Shukoff-kolf” gedaan, zodat deze voor 3/4 gevuld is. Vervolgens wordt een thermometer met een schaalverdeling in tienden van graden door een kurken stop hierin zo aangebracht, dat het kwikbolletje zich in het midden van de vloeistof bevindt. Wanneer de temperatuur gedaald is tot in de nabijheid van het stollingspunt van naftaleen (ongeveer 83 °C), wordt door voortdurend schudden de kristallisatie op gang gebracht. Zodra zich de eerste kristallen vormen, komt de kwikkolom gewoonlijk tot stilstand, waarna deze weer gaat dalen. De temperatuur waarbij de kolom tot rust komt en enige tijd blijft staan, wordt afgelezen en, met inachtneming van een correctiefactor voor de boven de kurk uitstekende kwikkolom, als het stollingspunt van naftaleen aangegeven.

De correctie kan voor kwikthermometers gesteld worden op:

Formula

Hierin stelt „n” het aantal schaalverdelingen voor van de boven de kurk uitstekende kwikkolom, „t” de afgelezen temperatuur en „t'” de gemiddelde temperatuur van de boven de kurk uitstekende kwikkolom; „t'” kan bij benadering worden bepaald met een hulpthermometer, waarvan het kwikbolletje zich halverwege de uitstekende kwikkolom bevindt. Het gebruik van een capillaire thermometer kan een grotere precisie geven.

De hieronder afgebeelde „Shukoff-kolf” is een dubbelwandige glazen kolf met vacuümisolatie:

Image

AFDELING VI

PRODUCTEN VAN DE CHEMISCHE EN VAN DE AANVERWANTE INDUSTRIEËN

Algemene opmerkingen

Zie voor de interpretatie van de aantekeningen 1, 2 en 3 op deze afdeling de algemene opmerkingen van de GS-toelichting op deze afdeling.

HOOFDSTUK 28

ANORGANISCHE CHEMISCHE PRODUCTEN; ANORGANISCHE OF ORGANISCHE VERBINDINGEN VAN EDELE METALEN, VAN RADIOACTIEVE ELEMENTEN, VAN ZELDZAME AARDMETALEN EN VAN ISOTOPEN

II. ANORGANISCHE ZUREN EN ANORGANISCHE ZUURSTOFVERBINDINGEN VAN NIET-METALEN

2811

Andere anorganische zuren en andere anorganische zuurstofverbindingen van niet-metalen

2811 19 10 t/m 2811 19 80

andere

Tot deze onderverdelingen behoren onder meer de producten bedoeld in aantekening 4 op dit hoofdstuk.

III. VERBINDINGEN VAN NIET-METALEN MET HALOGENEN, MET HALOGENEN EN ZUURSTOF, OF MET ZWAVEL

2812

Halogeniden en halogenideoxiden van niet-metalen

2812 10 11 t/m 2812 10 18

fosforchloriden en fosforchlorideoxiden

Zie de letters A, punt 3, en B, punt 4, van de GS-toelichting op post 2812.

2812 10 91 t/m 2812 10 99

andere

Naast de producten bedoeld bij de letters A (behalve punt 3) en B (behalve punt 4) van de GS-toelichting op post 2812 behoort hiertoe ook telluriumtetrachloride (TeCl4), dat hoofdzakelijk wordt gebruikt om zilveren voorwerpen een patina te geven.

IV. ANORGANISCHE BASEN; OXIDEN, HYDROXIDEN EN PEROXIDEN VAN METALEN

 

Onder peroxiden worden alleen de verbindingen van een metaal met zuurstof begrepen, in de moleculen waarvan — zoals bij waterstofperoxide — de binding -O-O- voorkomt.

Oxiden, hydroxiden en peroxiden van metalen, die in de afzonderlijke posten of onderverdelingen van posten van dit onderdeel van hoofdstuk 28 niet met name zijn genoemd, moeten onder onderverdeling 2825 90 80 worden ingedeeld.

2819

Chroomoxiden en chroomhydroxiden

2819 10 00

chroomtrioxide

Zie letter A, punt 1, van de GS-toelichting op post 2819.

2819 90 90

andere

Hiertoe behoren de producten genoemd onder de letters A, punt 2, en B van de GS-toelichting op post 2819.

2824

Loodoxiden; loodmenie (bijvoorbeeld rode menie, kristalmenie, oranje menie)

2824 90 10

loodmenie

Zie voor het begrip „loodmenie (bijvoorbeeld rode menie, kristalmenie, oranje menie)” punt 2 van de GS-toelichting op post 2824.

2825

Hydrazine en hydroxylamine, alsmede anorganische zouten daarvan; andere anorganische basen; andere oxiden, hydroxiden en peroxiden van metalen

2825 70 00

molybdeenoxiden en molybdeenhydroxiden

Deze onderverdeling omvat geen technisch molybdeenoxide dat wordt verkregen door molybdenietconcentraat eenvoudig te roosten (onderverdeling 2613 10 00).

V. ANORGANISCHE ZOUTEN EN PEROXOZOUTEN

2826

Fluoriden; fluorosilicaten, fluoroaluminaten en andere complexe fluorzouten

2826 19 10

ammoniumfluoriden en natriumfluoriden

Zie letter A, de punten 1 en 2, van de GS-toelichting op post 2826.

2826 19 90

andere

Behalve de producten genoemd bij letter A, de punten 4 t/m 9, van de GS-toelichting op post 2826 behoren tot deze onderverdeling bijvoorbeeld:

1.

berylliumdifluoride (BeF2), een product met een glasachtig uiterlijk en met een dichtheid van ongeveer 2 g/cm3, dat bij ongeveer 800 °C smelt, gemakkelijk in water oplost en als tussenproduct in de berylliummetallurgie toepassing vindt. Het wordt verkregen door calcineren van ammoniumfluoroberyllaat;

2.

basisch berylliumfluoride (5BeF2·2BeO), eveneens glasachtig en in water oplosbaar, maar met een wat hogere dichtheid (ongeveer 2,3 g/cm3).

2826 30 00

natriumhexafluoroaluminaat (synthetisch kryoliet)

Zie letter C, punt 1, van de GS-toelichting op post 2826.

2826 90 80

andere

Zie de letters B, en C, de punten 2 t/m 5, van de GS-toelichting op post 2826 (met uitzondering van dikaliumhexafluorozirkonaat, genoemd bij onderverdeling 2826 90 10).

2833

Sulfaten; aluinen; peroxosulfaten (persulfaten)

2833 29 30

kobaltsulfaten en titaansulfaten

Hiertoe behoren bijvoorbeeld:

1.

dititaantris(sulfaat) (titaansesquisulfaat) (Ti2(SO4)3). In watervrije vorm is dit een groen kristallijn poeder dat onoplosbaar is in water, doch oplosbaar is in verdunde zuren, waarmee het rode oplossingen vormt. Het vormt een stabiel kristallijn hydraat dat in water oplosbaar is. Het wordt als reductiemiddel gebruikt in de textielindustrie;

2.

titaanoxidesulfaat (titanylsulfaat) ((TiO)SO4). Dit komt voor in watervrije vorm als een wit hygroscopisch poeder, of in een van de vele gehydrateerde vormen, waarvan titanylsulfaatdihydraat het meest stabiel is. Het wordt in de ververij gebruikt als beitsmiddel;

3.

titaanbis(sulfaat) (Ti(SO4)2) is een wit, sterk hygroscopisch poeder met een geringe stabiliteit.

2835

Fosfinaten (hypofosfieten), fosfonaten (fosfieten) en fosfaten; polyfosfaten, al dan niet chemisch welbepaald

2835 10 00

fosfinaten (hypofosfieten) en fosfonaten (fosfieten)

Zie de letters A en B van de GS-toelichting op post 2835.

2835 22 00 t/m 2835 29 90

fosfaten

Zie letter C, eerste alinea, punt I, en tweede alinea, de punten 1, onder a), 2, onder a), b) en c), en 3 t/m 8, van de GS-toelichting op post 2835.

Onder deze onderverdelingen vallen niet de preparaten die bestaan uit een mengsel van verschillende fosfaten (deze vallen in het algemeen onder hoofdstuk 31 of onder onderverdeling 3824 90 97).

2835 31 00 en 2835 39 00

polyfosfaten

Zie letter C, eerste alinea, de punten II, III en IV, en tweede alinea, de punten 1, onder b), en 2, onder d) t/m g), van de GS-toelichting op post 2835.

2835 39 00

andere

Tot deze onderverdeling behoren onder meer:

1.

tetra-ammoniumdifosfaat (ammoniumpyrofosfaat) ((NH4)4P2O7) en penta-ammoniumtrifosfaat ((NH4)5P3O10);

2.

natriumpyrofosfaten (natriumdifosfaten): tetranatriumpyrofosfaat (neutraal natriumdifosfaat) (Na4P2O7), dinatriumdiwaterstofpyrofosfaat (dubbelzuur fosfaat) (Na2H2P2O7);

3.

natriummetafosfaten (basisformule (NaPO3)n), waarvan er twee zijn: natriumcyclotrifosfaat en natriumcyclotetrafosfaat;

4.

andere natriumpolyfosfaten met een hoge polymerisatiegraad. Hiervan kan genoemd worden het product dat ten onrechte wordt aangeduid als natriumhexametafosfaat en dat ook Graham's zout wordt genoemd, een mengsel van polymeren ((NaPO3)n) met een polymerisatiegraad tussen 30 en 90.

Deze onderverdeling omvat eveneens de ammoniumpolyfosfaten met een hogere polymerisatiegraad, ook indien deze bestaan uit homologe reeksen polymeren (soms ook ammoniummetafosfaten genoemd). Dit is bijvoorbeeld het geval met Kurrol-ammoniumzout (niet te verwarren met Kurrol-zout, dat een natriummetafosfaat is), een lineaire polymeer met een vrij hoge gemiddelde polymerisatiegraad (variërend van enkele duizenden tot enkele tienduizenden eenheden). Het is een wit kristallijn poeder, dat slechts weinig in water oplosbaar is en voornamelijk wordt gebruikt als brandwerend middel.

2840

Boraten; peroxoboraten (perboraten)

2840 19 90

andere

Hiertoe behoort gekristalliseerd dinatriumtetraboraat (met 10H2O).

2840 20 10

natriumboraten, watervrij

Hiertoe behoren onder meer natriumpentaboraat en natriummetaboraat.

2841

Zouten van oxometaalzuren of van peroxometaalzuren

2841 69 00

andere

Manganieten zijn zouten van het manganig zuur (H2MnO3), waarin het mangaan vierwaardig is. Ze zijn vrijwel onoplosbaar in water en hydrolyseren gemakkelijk.

Kopermanganiet (CuMnO3) wordt gebruikt in gasmaskers wegens zijn vermogen koolmonoxide te oxideren tot kooldioxide; nog werkzamer is het koperbimanganiet (Cu(HMnO3)2).

Naast de onder punt 3, onder a), van de GS-toelichting op post 2841 vermelde manganaten moeten nog de manganaten worden genoemd waarin mangaan vijfwaardig is, bijvoorbeeld Na3MnO4·10H2O.

2842

Andere anorganische zouten en peroxozouten (aluminosilicaten, al dan niet chemisch welbepaald, daaronder begrepen), met uitzondering van aziden

2842 10 00

dubbelsilicaten en complexe silicaten (aluminosilicaten, al dan niet chemisch welbepaald, daaronder begrepen)

Zie de producten genoemd onder punt II, tweede alinea, letter L, van de GS-toelichting op post 2842.

2842 90 10

zouten (dubbelzouten en complexe zouten daaronder begrepen) van seleenzuren (seleniumzuren) of van telluurzuren (telluriumzuren)

Behalve de onder punt I, letters C en D, en onder punt II, tweede alinea, letters D en E, van de GS-toelichting op post 2842 genoemde producten en de thioseleniden, de selenosulfaten en de thiotelluraten, genoemd onder punt II, tweede alinea, letter C, punt 3, van de toelichting op genoemde post, behoren tot deze onderverdeling:

1.

indiumselenide (InSe), dat als halfgeleider wordt gebruikt;

2.

loodtelluride (PbTe), dat in zeer zuivere toestand voor transistors, thermo-elementen, kwiklampen, enz., wordt gebruikt.

VI. DIVERSEN

2844

Radioactieve chemische elementen en radioactieve isotopen (splijtbare of vruchtbare chemische elementen en isotopen daaronder begrepen), alsmede verbindingen daarvan; mengsels en afvallen die deze producten bevatten

Zie aantekening 6 op dit hoofdstuk.

2844 10 10 t/m 2844 10 90

natuurlijk uranium en verbindingen daarvan; legeringen, dispersies (cermets daaronder begrepen), keramische producten en mengsels, bevattende natuurlijk uranium of verbindingen van natuurlijk uranium

Zie onder punt IV, de letters A, punt 1, B, punt 1, en C, de punten 1 t/m 3, van de GS-toelichting op post 2844.

2844 20 25 t/m 2844 20 99

uranium verrijkt met U 235 en verbindingen daarvan; plutonium en verbindingen daarvan; legeringen, dispersies (cermets daaronder begrepen), keramische producten en mengsels, bevattende uranium verrijkt met U 235, plutonium of verbindingen van deze producten

Uranium verrijkt met isotoop 235 wordt in de handel gebracht onder de benamingen „licht verrijkt uranium” (bevattende tot 20 % U 235) en „hoog verrijkt uranium” (bevattende meer dan 20 % U 235).

Zie voor plutonium en verbindingen daarvan onder punt IV, de letters A, punt 3, B, punt 2, en C, de punten 1 en 3, van de GS-toelichting op post 2844.

2844 30 11 en 2844 30 19

uranium waaruit U 235 is afgescheiden; legeringen, dispersies (cermets daaronder begrepen), keramische producten en mengsels, bevattende uranium waaruit U 235 is afgescheiden of verbindingen van dit product

Uranium waaruit U 235 is afgescheiden, is een bijproduct van de verrijking van uranium met U 235. Wegens de lagere prijs ervan en de beschikbare hoeveelheden vervangt het natuurlijk uranium, speciaal als kweekstof, als scherm tegen bestralingen, als zwaar metaal voor de vervaardiging van vliegwielen of bij de bereiding van absorberende samenstellingen (gasbinders of getters) die worden gebruikt voor de reiniging van bepaalde gassen.

2844 30 51 t/m 2844 30 69

thorium; legeringen, dispersies (cermets daaronder begrepen), keramische producten en mengsels, bevattende thorium of verbindingen van dit product

Zie onder punt IV, met name de letters A, punt 2, en B, punt 3, van de GS-toelichting op post 2844.

2844 30 91 en 2844 30 99

verbindingen van uranium waaruit U 235 is afgescheiden of van thorium, ook indien onderling vermengd

Zie onder punt IV, letter B, de punten 1 en 3, van de GS-toelichting op post 2844.

2844 40 10 t/m 2844 40 80

radioactieve elementen en isotopen, alsmede verbindingen, andere dan die bedoeld bij de onderverdelingen 2844 10, 2844 20 en 2844 30; legeringen, dispersies (cermets daaronder begrepen), keramische producten en mengsels, bevattende deze elementen, isotopen of verbindingen; radioactief afval

Zie voor de definitie van het begrip „isotopen” de laatste zin van aantekening 6 op dit hoofdstuk en onder punt I van de GS-toelichting op post 2844.

Zie voor de overige producten van deze onderverdeling onder punt III van de GS-toelichting op post 2844.

2844 50 00

gebruikte (bestraalde) splijtstofelementen van kernreactoren (Euratom)

Zie onder punt IV, letter C, punt 4, van de GS-toelichting op post 2844.

2845

Isotopen, andere dan die bedoeld bij post 2844; anorganische en organische verbindingen daarvan, al dan niet chemisch welbepaald

Zie voor de term „isotopen” de laatste zin van aantekening 6 op dit hoofdstuk en onder punt I van de GS-toelichting op post 2844.

2845 10 00

zwaar water (deuteriumoxide) (Euratom)

Deze onderverdeling omvat zwaar water of deuteriumoxide, dat eruitziet als gewoon water en dezelfde chemische eigenschappen bezit. De fysische eigenschappen daarentegen zijn enigszins verschillend. Zwaar water wordt gebruikt als deuteriumbron. Het wordt in kernreactoren toegepast als remstof voor de neutronen die de splijting van de uraniumatomen tot stand brengen.

2845 90 10

deuterium en verbindingen daarvan; waterstof en verbindingen daarvan verrijkt met deuterium; mengsels en oplossingen die deze producten bevatten (Euratom)

Zie de derde alinea, punten 1 en 3, van de GS-toelichting op post 2845.

Onder deze onderverdeling moeten eveneens andere organische of anorganische waterstofverbindingen waarin de waterstof gedeeltelijk of volledig door een deuteride is vervangen, worden ingedeeld. Tot de belangrijkste verbindingen van dit type behoren bijvoorbeeld lithiumdeuteride, alsmede ammoniak, zwavelwaterstof, benzeen, bifenyl, terfenylen, enz., met een verhoogd deuteriumgehalte. Deze producten worden in de kernfysica gebruikt voor het vertragen van neutronen (moderators), als tussenproduct bij de bereiding van zwaar water of voor het bestuderen van kernfusiereacties. Deze verbindingen worden eveneens in belangrijke mate gebruikt bij de analyse en de synthese van organische producten.

2845 90 90

andere

Tot deze onderverdeling behoren bijvoorbeeld de navolgende isotopen en verbindingen daarvan:

1.

koolstof 13, lithium 6, lithium 7 alsmede de verbindingen daarvan;

2.

borium 10, borium 11, stikstof 15, zuurstof 18 alsmede de verbindingen daarvan (bijvoorbeeld 10B2O3, 10B4C, 15NH3, H2 18O).

Deze producten worden bij wetenschappelijk onderzoek en in de kernfysica gebruikt.

2846

Anorganische en organische verbindingen van zeldzame aardmetalen, van yttrium of van scandium, dan wel van mengsels van die metalen

2846 10 00

ceriumverbindingen

Zie de derde alinea, punt 1, van de GS-toelichting op post 2846.

2846 90 00

andere

Tot de verbindingen van de zeldzame aardmetalen, de zogenaamde „lanthaniden” (aldus genoemd naar het eerste element, lanthaan), behoren de oxiden van europium, van gadolinium, van samarium en van terbium (terbiet), die gebruikt worden in de stel-, regel- en beveiligingsstaven van kernreactoren voor de absorptie van langzame neutronen, alsmede in de beeldbuizen van kleuren-tv-toestellen.

Zie de derde alinea, punt 2, van de GS-toelichting op post 2846.

HOOFDSTUK 29

ORGANISCHE CHEMISCHE PRODUCTEN

Algemene opmerkingen

De afkorting (INN) (= International non-proprietary name) na een benaming in de gecombineerde nomenclatuur en de toelichtingen daarop betekent dat het de Nederlandse versie betreft van een benaming die voorkomt in de door de Wereldgezondheidsorganisatie gepubliceerde lijst van gemeenschappelijke internationale benamingen voor farmaceutische producten.

De afkorting (INNM) (= International non-proprietary name, modified) betekent dat het de Nederlandse versie betreft van een door de Wereldgezondheidsorganisatie toegelaten (gewijzigde) gemeenschappelijke internationale benaming.

De afkorting (ISO) (= International Organisation for Standardisation) betekent dat het de Nederlandse versie betreft van een benaming die voorkomt in aanbeveling R 1750 (lijst van gemeenschappelijke internationale benamingen voor pesticiden en farmaceutische producten) van de Internationale Organisatie voor Normalisatie.

Als een geanelleerd (gecondenseerd) systeem wordt aangemerkt een systeem waarin ten minste twee ringen slechts één gemeenschappelijke binding hebben en slechts twee atomen gemeenschappelijk hebben.

Aantekening 1 a)

Zie de eerste vier alinea's van letter A van de algemene opmerkingen van de GS-toelichting op dit hoofdstuk.

Dit hoofdstuk omvat onder meer de volgende producten:

1.

antraceen met een zuiverheid van 90 of meer gewichtspercenten (onderverdeling 2902 90 10);

2.

benzeen met een zuiverheid van 95 of meer gewichtspercenten (onderverdeling 2902 20 00);

3.

naftaleen met een kristallisatiepunt van ten minste 79,4 °C (onderverdeling 2902 90 10);

4.

tolueen met een zuiverheid van 95 of meer gewichtspercenten (onderverdeling 2902 30 00);

5.

xylenen met een gehalte aan xyleen (alle isomeren tezamen) van 95 of meer gewichtspercenten (onderverdelingen 2902 41 00 t/m 2902 44 00);

6.

ethaan, alsmede andere verzadigde acyclische koolwaterstoffen (andere dan methaan en propaan), in de staat van geïsoleerde isomeren, met een zuiverheid van 95 of meer volumepercenten voor gasvormige producten (9) en van 95 of meer gewichtspercenten voor niet-gasvormige producten (onderverdeling 2901 10 00);

7.

ethyleen met een zuiverheid van 95 of meer volumepercenten (onderverdeling 2901 21 00);

8.

propeen (propyleen) met een zuiverheid van 90 of meer volumepercenten (onderverdeling 2901 22 00);

9.

vetalcoholen met 6 of meer koolstofatomen en met een zuiverheid van 90 of meer gewichtspercenten, berekend op het watervrije product (onderverdeling 2905 16, 2905 17 00 of 2905 29 90);

10.

kresolen (geïsoleerde isomeren of mengsels van isomeren) met een gehalte aan kresol (alle isomeren tezamen) van 95 of meer gewichtspercenten (onderverdeling 2907 12 00);

11.

fenol met een zuiverheid van 90 of meer gewichtspercenten (onderverdeling 2907 11 00);

12.

xylenolen (geïsoleerde isomeren of mengsels van isomeren) met een gehalte aan xylenol (alle isomeren tezamen) van 95 of meer gewichtspercenten (onderverdeling 2907 19 10);

13.

vetzuren met 6 of meer koolstofatomen (met uitzondering van oliezuur), met een zuiverheid van 90 of meer gewichtspercenten, berekend op het watervrije product (posten 2915 en 2916);

14.

oliezuur met een zuiverheid van 85 of meer gewichtspercenten, berekend op het watervrije product (onderverdeling 2916 15 00);

15.

pyridine met een zuiverheid van 95 of meer gewichtspercenten (onderverdeling 2933 31 00);

16.

methylpyridine (picoline), 5-ethyl-2-methylpyridine (5-ethyl-2-picoline) en 2-vinylpyridine, met een zuiverheid van 90 of meer gewichtspercenten (onderverdeling 2933 39);

17.

chinoline met een gaschromatografisch bepaalde zuiverheid van 95 of meer gewichtspercenten, berekend op het watervrije product (onderverdeling 2933 49 90);

18.

1,2-dihydro-2,2,4-trimethylchinoline met een zuiverheid van meer dan 85 gewichtspercenten, berekend op het watervrije product (onderverdeling 2933 49 90);

19.

acridine met een gaschromatografisch bepaalde zuiverheid van 95 of meer gewichtspercenten, berekend op het watervrije product (onderverdeling 2933 99 90);

20.

derivaten (zouten, esters (andere dan esters van glycerine), aminen, amiden, nitrillen, enz.) van de in de punten 9, 13 en 14 genoemde vetzuren en vetalcoholen, voor zover zij voldoen aan de voor de overeenkomstige vetzuren en vetalcoholen gestelde eisen van zuiverheid.

Aantekening 1 b)

Zie letter A, laatste alinea, van de algemene opmerkingen van de GS-toelichting op dit hoofdstuk.

Aantekening 1 d)

Onder waterige oplossingen dienen uitsluitend echte oplossingen te worden verstaan, ook indien de stof door een te geringe hoeveelheid water slechts gedeeltelijk opgelost is.

Aantekening 1 f)

Zie met betrekking tot de toevoeging van een stabilisator, een middel om het verstuiven tegen te gaan, een kleurstof of een reukstof de voorlaatste alinea van letter A van de algemene opmerkingen van de GS-toelichting op dit hoofdstuk.

Aantekening 1 g)

Zie met betrekking tot de toevoeging van een stabilisator, een middel om het verstuiven tegen te gaan, een kleurstof of een reukstof de voorlaatste alinea van letter A van de algemene opmerkingen van de GS-toelichting op dit hoofdstuk.

Aantekening 5

Deze aantekening bepaalt alleen de indeling van de betrokken producten in de posten (zie letter G van de algemene opmerkingen van de GS-toelichting op dit hoofdstuk).

Voor de indeling binnen de post geldt het bepaalde in de aanvullende aantekening 1 op dit hoofdstuk.


I. KOOLWATERSTOFFEN, ALSMEDE HALOGEEN-, SULFO-, NITRO- EN NITROSODERIVATEN DAARVAN

2902

Cyclische koolwaterstoffen

2902 19 80

andere

Deze onderverdeling omvat onder meer azuleen (bicyclo(5,3,0)decapentaëen) en de alkylderivaten daarvan, bijvoorbeeld chamazuleen (7-ethyl-1,4-dimethylazuleen), guajazuleen (7-isopropyl-1,4-dimethylazuleen), vetiverazuleen (2-isopropyl-4,8-dimethylazuleen).

2902 90 10

naftaleen en antraceen

Zie letter C, punt III, onder a) en c), van de GS-toelichting op post 2902.

2902 90 30

bifenyl (difenyl) en terfenylen (trifenylen)

Zie letter C, punt II, onder a) en d), van de GS-toelichting op post 2902.

2903

Halogeenderivaten van koolwaterstoffen

2903 39 90

fluoriden en jodiden

Deze onderverdeling omvat bijvoorbeeld 1,1-difluorethaan, tetrafluorkoolstof (tetrafluormethaan), tetrafluorethyleen, trifluorethyleen, trifluormethaan.

2903 51 00

1,2,3,4,5,6-hexachloorcyclohexaan (HCH (ISO)), lindaan (ISO, INN) daaronder begrepen

Deze onderverdeling omvat lindaan (ISO, INN). Lindaan is de gamma-isomeer van hexachloorcyclohexaan (HCH, (ISO)) met een zuiverheidsgraad van 99 % of meer. Alleen deze gamma-isomeer van HCH kan als insectendodend middel worden gebruikt. Lindaan wordt in de landbouw en bij het behandelen van hout toegepast.

II. ALCOHOLEN, ALSMEDE HALOGEEN-, SULFO-, NITRO- EN NITROSODERIVATEN DAARVAN

2905

Acyclische alcoholen, alsmede halogeen-, sulfo-, nitro- en nitrosoderivaten daarvan

2905 14 90

andere

Deze onderverdeling omvat uitsluitend sec-butylalcohol (butaan-2-ol) en isobutylalcohol (2-methylpropaan-1-ol).

2905 19 00

andere

Deze onderverdeling omvat pentanol (amylalcohol) van de volgende soorten: n-amylalcohol (pentaan-1-ol), sec-amylalcohol (pentaan-2-ol), tert-amylalcohol (2-methylbutaan-2-ol, amyleenhydraat), isoamylalcohol (3-methylbutaan-1-ol), sec-isoamylalcohol (3-methylbutaan-2-ol), 2-methylbutaan-1-ol, neopentylalcohol (neoamylalcohol, 2,2-dimethylpropaan-1-ol) en pentaan-3-ol.

2905 44 11 t/m 2905 44 99

D-glucitol (sorbitol)

Tot deze onderverdelingen behoort alleen D-glucitol (sorbitol) die voldoet aan de bepalingen van aantekening 1 op dit hoofdstuk. De D-glucitolsoorten (sorbitolsoorten) die niet aan deze bepalingen voldoen, behoren tot de onderverdelingen 3824 60 11 t/m 3824 60 99.

2906

Cyclische alcoholen, alsmede halogeen-, sulfo-, nitro- en nitrosoderivaten daarvan

2906 11 00

menthol

Deze onderverdeling omvat uitsluitend (–)-p-menth-3-ol ((–)-trans-1,2-cis-1,5-isopropyl-2-methyl-5-cyclohexanol), (±)-p-menth-3-ol en (+)-p-menth-3-ol.

Van deze onderverdelingen zijn onder meer uitgezonderd: neomenthol, isomenthol en neo-isomenthol (zie onderverdeling 2906 19 00).

VI. KETONEN EN CHINONEN

2914

Ketonen en chinonen, ook indien met andere zuurstofhoudende groepen, alsmede halogeen-, sulfo-, nitro- en nitrosoderivaten daarvan

2914 50 00

ketonfenolen en ketonen met andere zuurstofhoudende groepen

Onder „andere zuurstofhoudende groepen” in de zin van deze onderverdeling dienen te worden verstaan de zuurstofhoudende groepen die zijn genoemd bij de vorige posten van dit hoofdstuk, andere dan de alcohol-, aldehyde- en fenolgroepen.

2914 61 00 t/m 2914 69 90

chinonen

De tot deze onderverdelingen behorende producten zijn genoemd bij de letters E en F van de GS-toelichting op post 2914. Opgemerkt zij dat het woord „chinonen” in de zin van deze onderverdelingen in ruime zin moet worden opgevat, namelijk „chinonen, ook indien met andere zuurstofhoudende groepen”, zodat hiertoe chinonen zonder andere zuurstofhoudende groepen (andere dan de chinongroep), chinonalcoholen, chinonfenolen, chinonaldehyden en chinonen met andere zuurstofhoudende groepen (andere dan de zojuist genoemde) behoren.

VII. CARBONZUREN, DAARVAN AFGELEIDE ZUURANHYDRIDEN, ZUURHALOGENIDEN, PEROXIDEN EN PEROXYZUREN, ALSMEDE HALOGEEN-, SULFO-, NITRO- EN NITROSODERIVATEN DAARVAN

2915

Verzadigde eenwaardige acyclische carbonzuren, daarvan afgeleide anhydriden, halogeniden, peroxiden en peroxyzuren, alsmede halogeen-, sulfo-, nitro- en nitrosoderivaten daarvan

Zie voor de zuiverheidsgraad van vetzuren en derivaten daarvan aantekening 1, onder a), de punten 13 en 20, van de algemene opmerkingen op dit hoofdstuk.

2916

Onverzadigde eenwaardige acyclische carbonzuren en eenwaardige cyclische carbonzuren, daarvan afgeleide anhydriden, halogeniden, peroxiden en peroxyzuren, alsmede halogeen-, sulfo-, nitro- en nitrosoderivaten daarvan

Zie voor de zuiverheidsgraad van vetzuren en derivaten daarvan aantekening 1, onder a), de punten 13, 14 en 20, van de algemene opmerkingen op dit hoofdstuk.

VIII. ESTERS VAN ANORGANISCHE ZUREN VAN NIET-METALEN, ALSMEDE ZOUTEN, HALOGEEN-, SULFO-, NITRO- EN NITROSODERIVATEN DAARVAN

2919

Fosforzure esters en zouten daarvan, lactofosfaten daaronder begrepen, alsmede halogeen-, sulfo-, nitro- en nitrosoderivaten daarvan

2919 90 10

tributylfosfaten, trifenylfosfaat, tritolylfosfaten, trixylylfosfaten en tris(2-chloorethyl)fosfaat

Zie de tweede alinea, de punten 3 t/m 6, van de GS-toelichting op post 2919.

Er zijn twee tributylfosfaten: tri-n-butylfosfaat en triisobutylfosfaat; er zijn drie trixylylfosfaten: o-, m- en p-trixylylfosfaat; en er zijn drie tritolylfosfaten: o-, m- en p-tritolylfosfaat.

2919 90 90

andere

Zie de tweede alinea, de punten 1, 2, 7 en 8, van de GS-toelichting op post 2919.

Tot deze onderverdeling behoren bijvoorbeeld α- en β-glycerofosforzuur, alsmede hun zouten, bijvoorbeeld α- en β-glycerofosfaat, alsmede tris(2-methoxyfenyl)fosfaat (guajacolfosfaat).

IX. VERBINDINGEN MET STIKSTOFHOUDENDE GROEPEN

2921

Aminoverbindingen

2921 42 90

andere

Zie de aanvullende GS-toelichting op de onderverdelingen 2921 42 t/m 2921 49.

2921 43 00

toluïdinen en derivaten daarvan; zouten van deze producten

Zie de aanvullende GS-toelichting op de onderverdelingen 2921 42 t/m 2921 49.

2921 44 00

difenylamine en derivaten daarvan; zouten van deze producten

Zie de aanvullende GS-toelichting op de onderverdelingen 2921 42 t/m 2921 49.

2921 45 00

1-naftylamine (α-naftylamine) en 2-naftylamine (ß-naftylamine), alsmede derivaten daarvan; zouten van deze producten

Zie de aanvullende GS-toelichting op de onderverdelingen 2921 42 t/m 2921 49.

2921 49 10

xylidinen en derivaten daarvan; zouten van deze producten

Zie de aanvullende GS-toelichting op de onderverdelingen 2921 42 t/m 2921 49.

2923

Quaternaire ammoniumzouten en -hydroxiden; lecithinen en andere fosfoaminolipiden, al dan niet chemisch welbepaald

2923 20 00

lecithinen en andere fosfoaminolipiden

Zie de vierde alinea, punt 2, van de GS-toelichting op post 2923.

De overige onder deze onderverdeling vallende fosfoaminolipiden zijn op lecithine gelijkende esters (fosfatiden). Hieronder vallen bijvoorbeeld cefaline, met colamine en serine, alsmede sfingomyeline, met choline en sfingosine als organische, stikstofhoudende basen.

2925

Imidoverbindingen van carbonzuren, sacharine en zouten daarvan daaronder begrepen; iminoverbindingen

2925 11 00

sacharine en zouten daarvan

Zie letter A, eerste alinea, punt 1, van de GS-toelichting op post 2925.

X. ORGANISCHE VERBINDINGEN VAN NIET-METALEN EN VAN METALEN, HETEROCYCLISCHE VERBINDINGEN, NUCLEïNEZUREN EN ZOUTEN DAARVAN, ALSMEDE SULFONAMIDOVERBINDINGEN

2930

Organische zwavelverbindingen

Organische zwavelverbindingen zoals gedefinieerd in aantekening 6 op dit hoofdstuk worden ingedeeld in deze post, ook indien zij andere niet-metalen of metalen bevatten die rechtstreeks verbonden zijn met koolstofatomen.

2932

Heterocyclische verbindingen met uitsluitend één of meer zuurstofatomen als hetero-atoom

2932 29 10 t/m 2932 29 85

andere lactonen

Zie de aanvullende GS-toelichting op onderverdeling 2932 29.

Zie eveneens letter B, onder d) t/m v), van de GS-toelichting op post 2932.

2933

Heterocyclische verbindingen met uitsluitend één of meer stikstofatomen als hetero-atoom

2933 11 10 en 2933 11 90

fenazon (antipyrine) en derivaten daarvan

Zie de aanvullende GS-toelichting op de onderverdelingen 2933 11, 2933 21 en 2933 54.

2933 21 00

hydantoïne en derivaten daarvan

Zie de aanvullende GS-toelichting op de onderverdelingen 2933 11, 2933 21 en 2933 54.

2933 52 00

malonylureum (barbituurzuur) en zouten daarvan

Zie de aanvullende GS-toelichting op de onderverdelingen 2933 11, 2933 21 en 2933 54.

2933 54 00

andere derivaten van malonylureum (barbituurzuur); zouten van deze producten

Zie de aanvullende GS-toelichting op de onderverdelingen 2933 11, 2933 21 en 2933 54.

2933 79 00

andere lactamen

Zie de aanvullende GS-toelichting op onderverdeling 2933 79.

Zie eveneens letter G, de punten 2 t/m 7, van de GS-toelichting op post 2933.

XI. PROVITAMINEN, VITAMINEN EN HORMONEN

2936

Provitaminen en vitaminen, natuurlijke of door synthese gereproduceerd (natuurlijke concentraten daaronder begrepen), alsmede derivaten daarvan, die hoofdzakelijk als vitaminen worden gebruikt, ook indien deze stoffen onderling zijn vermengd of in oplossing zijn gebracht

De producten van deze post mogen:

in olieachtige vorm zijn gestabiliseerd;

met een omhulsel van hiervoor geschikte hulpstoffen, zoals gelatine, was, vet, diverse soorten rubber of cellulosederivaten, in de vorm van microcapsules zijn gestabiliseerd;

aan siliciumdioxide zijn geadsorbeerd.

Toevoeging van weekmakers of antikleefmiddelen is niet van invloed op de indeling.

Adsorptieproducten die aan ionenwisselaars zijn gebonden, behoren niet tot deze post en moeten naar samenstelling en gebruik worden ingedeeld.

2936 90 80

andere

Tot deze onderverdeling behoren onder andere mengsels, ook indien in oplossingen.

Zie eveneens de aanvullende GS-toelichting op onderverdeling 2936 90.

2937

Hormonen, prostaglandinen, thromboxanen en leukotriënen, natuurlijke of door synthese gereproduceerd; derivaten en structuuranalogons daarvan, in de keten gewijzigde polypeptiden daaronder begrepen, die hoofdzakelijk als hormonen worden gebruikt

Zie voor de interpretatie van de begrippen „hormonen” en „die hoofdzakelijk als hormonen worden gebruikt” de aantekening 8 op dit hoofdstuk.

Tot deze post behoren uitsluitend de producten die voldoen aan de criteria vermeld in de eerste alinea, de punten I t/m VI, en tweede alinea, van de GS-toelichting op post 2937.

2937 11 00

somatotropine, alsmede derivaten en structuuranalogons daarvan

Zie de lijst van onder post 2937 in te delen producten bedoeld onder letter A, punt 1, van de GS-toelichting op post 2937.

2937 12 00

insuline en zouten daarvan

Zie de lijst van onder post 2937 in te delen producten bedoeld onder letter A, punt 2, van de GS-toelichting op post 2937.

2937 19 00

andere

Zie de lijst van onder post 2937 in te delen producten bedoeld onder letter A, punten 3 t/m 20, van de GS-toelichting op post 2937.

2937 21 00 t/m 2937 29 00

steroïdale hormonen, alsmede derivaten en structuuranalogons daarvan

Zie de lijst van onder post 2937 in te delen producten bedoeld onder letter B, van de GS-toelichting op post 2937.

Zie voorts in de GS-toelichting op post 2937 de lijst van steroïden die in hoofdzaak als hormoon worden gebruikt en die als „corticosteroïde” zijn aangeduid.

2937 21 00

cortison, hydrocortison, prednison (dehydrocortison) en prednisolon (dehydrohydrocortison)

Zie de lijst van onder post 2937 in te delen producten bedoeld onder letter B, punt 1, onder a t/m d, van de GS-toelichting op post 2937.

2937 22 00

halogeenderivaten en gehalogeneerde derivaten van corticosteroïde hormonen

Zie de lijst van onder post 2937 in te delen producten bedoeld onder letter B, de punt 2, van de GS-toelichting op post 2937.

2937 23 00

oestrogenen en progestogenen

Zie de lijst van onder post 2937 in te delen producten bedoeld onder letter B, de punt 3, van de GS-toelichting op post 2937.

Zie voorts in de GS-toelichting op post 2937 de lijst van steroïden die in hoofdzaak als hormoon worden gebruikt en die als „oestrogeen” of als „progestogeen” zijn aangeduid.

2937 29 00

andere

Zie de lijst van onder post 2937 in te delen producten bedoeld onder letter B, punt 1, onder e en f, en onder letter B, punt 4, van de GS-toelichting op post 2937.

2937 31 00 en 2937 39 00

catecholaminehormonen, alsmede derivaten en structuuranalogons daarvan

Zie de lijst van onder post 2937 in te delen producten bedoeld onder letter C, van de GS-toelichting op post 2937.

2937 40 00

aminozuurderivaten

Zie de lijst van onder post 2937 in te delen producten bedoeld onder letter D, van de GS-toelichting op post 2937.

2937 50 00

prostaglandinen, thromboxanen en leukotriënen, alsmede derivaten en structuuranalogons daarvan

Zie de lijst van onder post 2937 in te delen producten bedoeld onder letter E, van de GS-toelichting op post 2937.

2937 90 00

andere

Zie de lijst van onder post 2937 in te delen producten bedoeld onder letter F, van de GS-toelichting op post 2937.

XII. GLUCOSIDEN (HETEROSIDEN) EN PLANTAARDIGE ALKALOÏDEN, NATUURLIJKE OF DOOR SYNTHESE GEREPRODUCEERD, ALSMEDE ZOUTEN, ETHERS, ESTERS EN ANDERE DERIVATEN DAARVAN

2938

Glucosiden (heterosiden), natuurlijke of door synthese gereproduceerd, alsmede zouten, ethers, esters en andere derivaten daarvan

De glucosiden van deze post zijn samengesteld uit een suikerdeel en een niet-suikerdeel (aglucon). Deze delen zijn met elkaar verbonden via het anomere koolstofatoom van de suiker. Derhalve worden niet als glucosiden aangemerkt de producten als vacciniïne en hamamelitanine van post 2940.

De in de natuur meest voorkomende glucosiden zijn de O-glucosiden. In de natuur komen echter ook N-glucosiden, S-glucosiden en C-glucosiden voor, waarbij het anomere koolstofatoom van de suiker via een stikstofatoom, een zwavelatoom of een koolstofatoom aan het aglucon is verbonden (bijvoorbeeld sinigrine, aloïne en scoparine).

Van deze post zijn voorts uitgezonderd:

a)

nucleosiden en nucleotiden van post 2934 (zie de derde alinea, letter D, punt 6, van de GS-toelichting op post 2934);

b)

alkloïden van post 2939 (bijvoorbeeld tomatine);

c)

antibiotica van post 2941 (bijvoorbeeld toyocamycine).

2938 90 10

digitalisglucosiden

Behalve de producten genoemd in de derde alinea, punt 2, van de GS-toelichting op post 2938 omvat deze onderverdeling bijvoorbeeld ook:

acetyldigitoxine, acetyldigoxine, acetylgitoxine;

desacetyllanatoside A, B, C en D;

digifoleïne, diginatine, diginine, digipurpurine, digitalinum verum en germanicum;

gitaline, gitaloxine, gitonine, gitoxine, glucoverodoxine;

lanafoleïne, lanatoside A, B, C en D;

tigonine, verodoxine.

2938 90 90

andere

Tot deze onderverdeling behoren de producten bedoeld in de derde alinea, de punten 4 t/m 9, en in de laatste twee alinea's van de GS-toelichting op post 2938.

2939

Plantaardige alkaloïden, natuurlijke of door synthese gereproduceerd, alsmede zouten, ethers, esters en andere derivaten daarvan

2939 69 00

andere

Tot deze onderverdeling behoren de volgende alkaloïden van moederkoren: ergotaminine; ergosine en ergosinine; ergocristine en ergocristinine; ergocryptine en ergocryptinine; ergocornine en ergocorninine; ergobasine en ergobasinine, alsmede de derivaten van de alkaloïden van moederkoren zoals dihydroërgotamine, dihydroërgotoxine en methylergobasine.

XIII. ANDERE ORGANISCHE VERBINDINGEN

2941

Antibiotica

2941 10 10 t/m 2941 10 90

penicillinen en derivaten daarvan met een structuur van penicillaanzuur; zouten van deze producten

Zie de aanvullende GS-toelichting op onderverdeling 2941 10.

Als voorbeelden van penicillinen kunnen worden genoemd: natriumbenzylpenicilline (natriumfenacetylpenine), natriumamylpenicilline (natrium-n-carboxyhexenylpenine), biosynthetische penicillinen en depot-penicillinen, zoals procaïnepenicilline en benzatinepenicilline.

2941 20 30 en 2941 20 80

streptomycinen en derivaten daarvan; zouten van deze producten

Zie de aanvullende GS-toelichting op onderverdeling 2941 20.

Behalve streptomycine omvatten deze onderverdelingen bijvoorbeeld mannosidostreptomycine, alsmede zouten van deze producten, bijvoorbeeld de sulfaten en de pantothenaten.

2941 30 00

tetracyclinen en derivaten daarvan; zouten van deze producten

Zie de aanvullende GS-toelichting op onderverdeling 2941 30.

Tot deze onderverdeling behoren onder andere oxytetracycline en tetracyclinehydrochloride.

2941 40 00

chlooramfenicol en derivaten daarvan; zouten van deze producten

Zie de aanvullende GS-toelichting op onderverdeling 2941 40.

2941 50 00

erytromycine en derivaten daarvan; zouten van deze producten

Zie de aanvullende GS-toelichting op onderverdeling 2941 50.

Van de zouten van erytromycine kunnen worden genoemd erytromycinehydrochloride, -sulfaat, -citraat, -palmitaat, -stearaat en -glucoheptonaat; met zuurchloriden vormt erytromycine de dienovereenkomstige esters en met zuuranhydriden mono-esters zoals glutaraat, succinaat, maleaat en ftalaat.

HOOFDSTUK 30

FARMACEUTISCHE PRODUCTEN

Algemene opmerkingen

De beschrijving van een product als geneesmiddel in wetgeving van de Gemeenschap (andere dan wetgeving met betrekking tot de indeling in de gecombineerde nomenclatuur), in nationale wetgeving van een lidstaat of in een farmacopee, is niet doorslaggevend voor de indeling in dit hoofdstuk.

Aanvullende aantekening (GN) 1

1.

Geneeskrachtige bereidingen van kruiden zijn bereidingen die gebaseerd zijn op één of meer actieve stoffen die worden geproduceerd door een plant of delen daarvan bijvoorbeeld te drogen, te pletten, te extraheren of te zuiveren.

Een actieve stof is een chemisch welbepaalde stof, een groep van chemisch welbepaalde stoffen (zoals alkaloïden, polyfenolen, anthocyaninen) of een plantenextract. Deze actieve stoffen moeten geneeskrachtige eigenschappen hebben ter voorkoming van of ter behandeling van specifieke ziekten of aandoeningen of hun symptomen.

2.

Homeopathische geneeskrachtige bereidingen zijn geneeskrachtige producten die bereid zijn uit producten, stoffen of samenstellingen die homeopathische grondstoffen (moedertinctuur) worden genoemd. De mate van verdunning dient te worden aangegeven (bijvoorbeeld als D6).

3.

Bereidingen van vitaminen of mineralen zijn bereidingen die zijn gebaseerd op vitaminen van post 2936 en op mineralen, sporenelementen en mengsels daarvan daaronder begrepen. Zij worden gebruikt ter behandeling van of ter voorkoming van specifieke ziekten of aandoeningen of hun symptomen. Dergelijke bereidingen bevatten een veel grotere hoeveelheid vitaminen of mineralen, gewoonlijk ten minste driemaal meer dan de normale aanbevolen dagelijkse hoeveelheid.

Voor wat betreft de aanbevolen dagelijkse hoeveelheid, zie bijvoorbeeld de onderstaande tabel uit de bijlage van de Richtlijn 90/496/EEG van de Raad van 24 september 1990 inzake de voedingswaarde-etikettering van levensmiddelen (PB L 276 van 6.10.1990, blz. 40):

Image

Post 3004 omvat onder andere geen voedingssupplementen of dieetvoeding (zie eveneens aantekening 1, onder a), op dit hoofdstuk).


3001

Klieren en andere organen, voor opotherapeutisch gebruik, gedroogd, ook indien in poedervorm; extracten van klieren of van andere organen, of van afscheidingsproducten daarvan, voor opotherapeutisch gebruik; heparine en zouten daarvan; andere menselijke of dierlijke stoffen, bereid voor therapeutisch of profylactisch gebruik, elders genoemd noch elders onder begrepen

3001 20 90

andere

Tot deze onderverdeling behoort onder meer de intrinsieke factor (gedroogd en gezuiverd extract van pylorusslijmvlies van varkens).

3001 90 20 t/m 3001 90 98

andere

Naast de bij letter A van de GS-toelichting op post 3001 genoemde klieren en andere organen behoren tot deze onderverdelingen bijvoorbeeld ook de hypofyse, de bijnieren en de schildklier.

3001 90 91

heparine en zouten daarvan

Zie letter C van de GS-toelichting op post 3001.

3002

Menselijk bloed; dierlijk bloed bereid voor therapeutisch of profylactisch gebruik of voor het stellen van diagnosen; sera van geïmmuniseerde dieren of personen, alsmede andere bloedfracties en gewijzigde immunologische producten, al dan niet verkregen door middel van biotechnologische processen; vaccins, toxinen, culturen van micro-organismen (andere dan gist) en dergelijke producten

3002 10 10

sera van geïmmuniseerde dieren of personen

Deze onderverdeling omvat de bij letter C, punt 1, derde alinea, van de GS-toelichting op post 3002 genoemde producten.

Hiertoe behoren bijvoorbeeld niet sera die worden gebruikt als reagens voor het bepalen van bloedgroepen of van bloedfactoren (post 3006) en „normale” sera (onderverdeling 3002 10 95 of 3002 10 99).

3002 10 91

hemoglobine, bloedglobuline en serumglobuline

Tot deze onderverdeling behoort onder meer het normale menselijke immunoglobuline.

3002 10 95 en 3002 10 99

andere

Tot deze onderverdelingen behoren „normale” sera, plasma, fibrinogeen, fibrine, alsmede, mits bereid voor therapeutische of profylactische doeleinden, bloedalbumine (bijvoorbeeld menselijke albumine verkregen door fractionering van het plasma van mensenbloed).

Tot deze onderverdelingen behoort dus niet (aantekening 1, onder g), op dit hoofdstuk) bloedalbumine die niet is bereid voor therapeutische of profylactische doeleinden (post 3502).

3002 20 00

vaccins voor mensen

Zie voor vaccins letter D, punt 1, van de GS-toelichting op post 3002.

3002 30 00

vaccins voor dieren

Zie de toelichting op onderverdeling 3002 20 00.

3002 90 50

culturen van micro-organismen

Zie letter D, punt 3, van de GS-toelichting op post 3002.

3002 90 90

andere

Tot deze onderverdeling behoren bijvoorbeeld de toxinen alsmede, als „dergelijke producten”, de „hulpparasieten”, die gebruikt worden bij de behandeling van bepaalde ziekten, zoals de malariaparasiet (Plasmodium) en de Trypanosoma cruzi.

3003

Geneesmiddelen (andere dan producten bedoeld bij de posten 3002, 3005 en 3006), bestaande uit voor therapeutisch of profylactisch gebruik vermengde zelfstandigheden, niet in afgemeten hoeveelheden en niet opgemaakt voor de verkoop in het klein

3003 10 00

bevattende penicillinen of derivaten daarvan met een structuur van penicillaanzuur, dan wel streptomycinen of derivaten daarvan

Tot deze onderverdeling behoren eveneens samenstellingen van penicilline en streptomycine.

3004

Geneesmiddelen (andere dan producten bedoeld bij de posten 3002, 3005 en 3006), bestaande uit al dan niet vermengde producten voor therapeutisch of profylactisch gebruik, in afgemeten hoeveelheden (ook die in de vorm van systemen voor gereguleerde toediening door de huid), dan wel opgemaakt voor de verkoop in het klein

Zie aanvullende aantekening (GN) 1 op dit hoofdstuk.

Anders dan de vorige post kan post 3004 niet-vermengde producten omvatten. Zie voor de interpretatie van laatstgenoemd begrip aantekening 3, onder a), op dit hoofdstuk en de vierde en vijfde alinea van de GS-toelichting op post 3004.

De begrippen „in afgemeten hoeveelheden (ook die in de vorm van systemen voor gereguleerde toediening door de huid)” en „opgemaakt voor de verkoop in het klein voor therapeutisch of profylactisch gebruik” zijn omschreven in de eerste en tweede alinea van de GS-toelichting op post 3004.

Hiertoe behoren derhalve eveneens geneesmiddelen in kuurverpakkingen, ziekenhuisverpakkingen of in verpakkingen voor soortgelijke inrichtingen. In deze gevallen bevatten de verpakkingen, die in de regel een vermelding in verband met hun bijzondere bestemming dragen, een groter aantal eenheden geneesmiddelen.

Geneesmiddelen, in ampullen of flessen, die bijvoorbeeld antibiotica, hormonen of gelyofiliseerde producten bevatten, zijn, ook indien daaraan vóór de toediening nog pyrogeenvrij water of een ander oplosmiddel moet worden toegevoegd, niet van deze post uitgezonderd.

3004 20 90

andere

Tot deze onderverdeling behoren uitsluitend producten in afgemeten hoeveelheden (ook die in de vorm van systemen voor gereguleerde toediening door de huid) die niet zijn opgemaakt voor de verkoop in het klein.

3004 31 90

andere

Zie de toelichting op onderverdeling 3004 20 90.

3004 32 90

andere

Zie de toelichting op onderverdeling 3004 20 90.

3004 39 90

andere

Zie de toelichting op onderverdeling 3004 20 90.

3004 40 90

andere

Zie de toelichting op onderverdeling 3004 20 90.

3004 50 90

andere

Zie de toelichting op onderverdeling 3004 20 90.

3004 90 91 en 3004 90 99

andere

Zie de toelichting op onderverdeling 3004 20 90.

3005

Watten, gaas, verband en dergelijke artikelen (bijvoorbeeld zwachtels, pleisters, mosterdpleisters), geïmpregneerd of bedekt met farmaceutische zelfstandigheden of opgemaakt voor de verkoop in het klein voor geneeskundige, chirurgische, tandheelkundige of veeartsenijkundige doeleinden

3005 10 00

hechtpleisters en andere artikelen met een klevende laag

Deze onderverdeling omvat geen vloeibaar verband (onderverdeling 3005 90 99).

3006

Farmaceutische artikelen, bedoeld bij aantekening 4 op dit hoofdstuk

3006 10 10 en 3006 10 90

steriel catgut, dergelijke steriele hechtdraad en -garen (steriele garens die door het lichaam worden geabsorbeerd, voor de chirurgie en voor de tandheelkunde daaronder begrepen) en steriele kleefstoffen, voor het dichten van wonden in de chirurgie; steriele laminaria; steriele bloedstelpende artikelen, die door het lichaam worden geabsorbeerd, voor de chirurgie en voor de tandheelkunde; steriele barrièremiddelen tegen het verkleven, voor de chirurgie of voor de tandheelkunde, ook indien zij door het lichaam kunnen worden geabsorbeerd

De begrippen in deze onderverdelingen dienen in enge zin te worden geïnterpreteerd; dit betekent dat hieronder geen steriele wondhaakjes voor chirurgische hechtingen vallen (post 9018).

HOOFDSTUK 31

MESTSTOFFEN

3103

Minerale of chemische fosfaatmeststoffen

3103 10 10 en 3103 10 90

superfosfaat

Zie letter A, punt 1, van de GS-toelichting op post 3103.

3105

Minerale of chemische meststoffen die twee of drie van de vruchtbaarmakende elementen stikstof, fosfor en kalium bevatten; andere meststoffen; producten bedoeld bij dit hoofdstuk, in tabletten of in dergelijke vormen, dan wel in verpakkingen met een brutogewicht van niet meer dan 10 kg

Zie voor het begrip „andere meststoffen” aantekening 6 op dit hoofdstuk.

3105 10 00

producten bedoeld bij dit hoofdstuk, in tabletten of in dergelijke vormen, dan wel in verpakkingen met een brutogewicht van niet meer dan 10 kg

De woorden „dergelijke vormen” hebben betrekking op producten die voorkomen in eenheden, die speciaal voor de dosering in vorm zijn gebracht. Meststoffen die voorkomen in de algemeen gebruikelijke, door de industrie afgeleverde vormen (bijvoorbeeld korrels) kunnen derhalve niet als „dergelijke vormen” worden aangemerkt.

3105 20 10 en 3105 20 90

minerale of chemische meststoffen die de drie vruchtbaarmakende elementen stikstof, fosfor en kalium bevatten

De woorden „die de drie vruchtbaarmakende elementen stikstof, fosfor en kalium bevatten” dienen te worden opgevat in deze zin, dat de genoemde elementen in voldoende hoeveelheden aanwezig zijn om een werkelijk vruchtbaarmakende werking te hebben, en niet louter als onzuiverheden voorkomen.

Stikstof kan voorkomen in de vorm van nitraten, ammoniumzouten, ureum, calciumcyaanamide (kalkstikstof) of andere organische verbindingen.

Fosfor komt doorgaans voor in de vorm van min of meer oplosbare fosfaten, en ook wel in organische vorm.

Kalium komt voor in de vorm van zouten (carbonaat, chloride, sulfaat, nitraat, enz.).

In de handel wordt het gehalte aan stikstof, fosfor en kalium respectievelijk aangeduid met N, P2O5 en K2O.

Tot deze onderverdelingen behoren de onder de letters B en C van de GS-toelichting op post 3105 omschreven meststoffen, voor zover zij de drie vruchtbaarmakende elementen stikstof, fosfor en kalium bevatten. Zij worden in de handel soms „NPK-meststoffen” genoemd.

Dubbelfosfaten van ammonium en van kalium in de staat van chemisch welbepaalde stof zijn van deze onderverdelingen uitgezonderd (onderverdeling 2842 90 80).

3105 51 00 en 3105 59 00

andere minerale of chemische meststoffen die de twee vruchtbaarmakende elementen stikstof en fosfor bevatten

Voor de interpretatie van de woorden „die de twee vruchtbaarmakende elementen stikstof en fosfor bevatten” zijn de bepalingen van de toelichting op de onderverdelingen 3105 20 10 en 3105 20 90 van overeenkomstige toepassing.

3105 51 00

bevattende nitraten en fosfaten

Tot deze onderverdeling behoren de meststoffen die tegelijkertijd nitraten en fosfaten met ongeacht welke kationen — met inbegrip van ammonium, doch met uitzondering van kalium — bevatten.

Het onder letter B, punt 2, van de GS-toelichting op post 3105 omschreven product, voor zover het verkregen is zonder toevoeging van kaliumzouten, is een voorbeeld van een meststof die tot deze onderverdeling behoort.

3105 59 00

andere

Tot deze onderverdeling behoren:

1.

mengsels van minerale zouten die fosfaten met ongeacht welke kationen (andere dan van kalium) en ammoniumzouten, geen ammoniumnitraten zijnde, bevatten;

2.

fosfor- en stikstofhoudende meststoffen waarin de stikstof voorkomt anders dan in de vorm van nitraten of van ammoniak (bijvoorbeeld in de vorm van calciumcyaanamide (kalkstikstof) of van ureum);

3.

fosfor- en stikstofhoudende meststoffen van de soorten, omschreven onder letter C, punten 1 en 3, van de GS-toelichting op post 3105.

3105 60 10 en 3105 60 90

minerale of chemische meststoffen die de twee vruchtbaarmakende elementen fosfor en kalium bevatten

Voor de interpretatie van de woorden „die de twee vruchtbaarmakende elementen fosfor en kalium bevatten” zijn de bepalingen van de toelichting op de onderverdelingen 3105 20 10 en 3105 20 90 van overeenkomstige toepassing.

Deze onderverdelingen omvatten met name meststoffen bestaande uit een mengsel:

van gebrand natuurlijk fosfaat en kaliumchloride;

van superfosfaat en kaliumsulfaat.

Hiertoe behoren niet de chemisch welbepaalde kaliumfosfaten van onderverdeling 2835 24 00, ook indien deze als meststof kunnen worden gebruikt.

3105 90 10 t/m 3105 90 99

andere

Tot deze onderverdelingen behoren:

1.

alle meststoffen met de twee vruchtbaarmakende elementen stikstof en kalium; opgemerkt zij evenwel dat chemisch welbepaald kaliumnitraat, ook indien dit als meststof kan worden gebruikt, onder onderverdeling 2834 21 00 wordt ingedeeld;

2.

meststoffen met hoofdzakelijk één enkel vruchtbaarmakend element, andere dan die bedoeld bij de posten 3102 t/m 3104.

HOOFDSTUK 32

LOOI- EN VERFEXTRACTEN; LOOIZUUR (TANNINE) EN DERIVATEN DAARVAN; PIGMENTEN EN ANDERE KLEUR- EN VERFSTOFFEN; VERF EN VERNIS; MASTIEK; INKT

Aantekening 4

De in deze aantekening en in aantekening 6, onder a), op hoofdstuk 39 voorkomende aanduiding „oplossingen” omvat geen colloïdale oplossingen.


3201

Looi-extracten van plantaardige oorsprong; tannine (looizuur), alsmede zouten, ethers, esters en andere derivaten daarvan

3201 20 00

looi-extract van mimosabast

Mimosa-looi-extract wordt verkregen uit de bast van verschillende acaciasoorten (vooral de Acacia decurrens, de Acacia pycnantha, de Acacia mollissima).

De uit Acacia catechu gewonnen catechu of cachou behoort tot onderverdeling 3203 00 10.

3201 90 20

looi-extract van sumak, van valonea's, van eik of van kastanje

Valonea's zijn de eikelnapjes van bepaalde eiksoorten (bijvoorbeeld Quercus valonea).

3201 90 90

andere

Deze onderverdeling omvat onder meer als looi-extracten van plantaardige oorsprong:

1.

extracten van naaldhoutbast, van mangrovebast, van eucalyptusbast, van wilgenbast en van berkenbast;

2.

extracten van tizerahhout en van urundayhout (Astronium balansae Engl.);

3.

extracten van myrobalanen en van dividivipeulen;

4.

extracten van gambirbladeren.

3202

Synthetische organische looistoffen; anorganische looistoffen; preparaten voor het looien, ook indien zij natuurlijke looistoffen bevatten; enzympreparaten voor het voorlooien

3202 10 00

synthetische organische looistoffen

Zie punt I, letter A, van de GS-toelichting op post 3202.

3202 90 00

andere

Tot deze onderverdeling behoren onder meer de producten bedoeld in punt I, letter B, en punt II van de GS-toelichting op post 3202.

3203 00

Kleurstoffen van plantaardige of dierlijke oorsprong (verfstofextracten, andere dan dierlijk zwartsel, daaronder begrepen), ook indien chemisch welbepaald; preparaten bedoeld bij aantekening 3 op dit hoofdstuk, op basis van kleurstoffen van plantaardige of dierlijke oorsprong

3203 00 10

kleurstoffen van plantaardige oorsprong en preparaten op basis daarvan

De extracten van sommige geelbessen worden niet hoofdzakelijk als kleurstoffen gebruikt en behoren dus niet tot deze onderverdeling. Dat geldt onder meer voor de extracten van bessen van de soort Rhamnus cathartica, die in de geneeskunde worden gebruikt en derhalve tot onderverdeling 1302 19 80 behoren.

Tot deze onderverdeling behoort bijvoorbeeld cachou (catechu of cutch). Cachou is een verfstofextract dat wordt gewonnen uit de Acacia catechu, een Bengaalse acaciasoort.

3204

Synthetische organische kleurstoffen, ook indien chemisch welbepaald; preparaten bedoeld bij aantekening 3 op dit hoofdstuk, op basis van synthetische organische kleurstoffen; synthetische organische producten van de soort gebruikt als fluorescerende heldermakende stoffen of als „lichtgevende stoffen” (luminoforen), ook indien chemisch welbepaald

3204 11 00 t/m 3204 19 00

synthetische organische kleurstoffen en preparaten op basis daarvan, bedoeld bij aantekening 3 op dit hoofdstuk

Tot deze onderverdelingen behoren:

1.

synthetische organische kleurstoffen, al dan niet onderling vermengd, al dan niet versneden (of gestandaardiseerd) met inerte minerale stoffen, doch slechts kleine hoeveelheden tensioactive producten of andere hulpstoffen om het verven van textielvezels te vergemakkelijken, bevattende (zie punt I, tweede alinea, letters A en B, van de GS-toelichting op post 3204);

2.

de bereidingen bedoeld in aantekening 3 op dit hoofdstuk. Dit zijn de producten omschreven onder punt I, tweede alinea, letters C t/m E, van de GS-toelichting op post 3204.

Voor de indeling van kleurstoffen van de onderverdelingen 3204 11 00 t/m 3204 19 00 die, gezien hun toepassingen, kunnen behoren tot twee of meer categorieën behorende tot verschillende onderverdelingen wordt verwezen naar de elfde alinea van de aanvullende GS-toelichting op de onderverdelingen 3204 11 t/m 3204 19.

3204 11 00

gedispergeerde kleurstoffen en preparaten op basis daarvan

Zie de tweede alinea van de aanvullende GS-toelichting op de onderverdelingen 3204 11 t/m 3204 19.

3204 12 00

zure kleurstoffen, ook indien gemetalliseerd, en preparaten op basis daarvan; bijtende kleurstoffen en preparaten op basis daarvan

Zie de derde en de vierde alinea van de aanvullende GS-toelichting op de onderverdelingen 3204 11 t/m 3204 19.

3204 13 00

basische kleurstoffen en preparaten op basis daarvan

Zie de vijfde alinea van de aanvullende GS-toelichting op de onderverdelingen 3204 11 t/m 3204 19.

3204 14 00

directe kleurstoffen en preparaten op basis daarvan

Zie de zesde alinea van de aanvullende GS-toelichting op de onderverdelingen 3204 11 t/m 3204 19.

3204 15 00

kuipkleurstoffen (als zodanig geschikt als pigment daaronder begrepen) en preparaten op basis daarvan

Zie de zevende alinea van de aanvullende GS-toelichting op de onderverdelingen 3204 11 t/m 3204 19.

3204 16 00

reactieve kleurstoffen en preparaten op basis daarvan

Zie de achtste alinea van de aanvullende GS-toelichting op de onderverdelingen 3204 11 t/m 3204 19.

3204 17 00

pigmentkleurstoffen en preparaten op basis daarvan

Zie de negende alinea van de aanvullende GS-toelichting op de onderverdelingen 3204 11 t/m 3204 19.

3204 19 00

andere, mengsels van kleurstoffen bedoeld bij twee of meer van de onderverdelingen 3204 11 tot en met 3204 19 daaronder begrepen

Zie de tiende t/m de twaalfde alinea van de aanvullende GS-toelichting op de onderverdelingen 3204 11 t/m 3204 19.

3204 20 00

synthetische organische producten van de soort gebruikt als fluorescerende heldermakende stoffen

Tot deze onderverdeling behoren de producten die zijn beschreven onder punt II, punt 1, van de GS-toelichting op post 3204.

3204 90 00

andere

Deze onderverdeling omvat de synthetische organische producten van de soorten die worden gebruikt als luminoforen. Deze zijn beschreven onder punt II, punt 2, en de daaropvolgende drie alinea's, van de GS-toelichting op post 3204.

3206

Andere kleur- en verfstoffen; preparaten bedoeld bij aantekening 3 op dit hoofdstuk, andere dan die bedoeld bij de posten 3203, 3204 en 3205; anorganische producten van de soort gebruikt als „lichtgevende stoffen” (luminoforen), ook indien chemisch welbepaald

Zie aantekening 5 op dit hoofdstuk.

Kernpigmenten, dat wil zeggen pigmenten waarvan elk korreltje bestaat uit een kern van inerte stof (in de regel silica), die volgens een speciaal procedé is voorzien van een deklaag van anorganische kleurstoffen, worden ingedeeld onder de post die betrekking heeft op de stof waaruit de deklaag bestaat.

Zo worden verfpigmenten van de hiervoor omschreven soort, waarvan de deklaag bestaat uit basisch silicochromaat van lood, ingedeeld onder onderverdeling 3206 20 00, pigmenten waarvan de deklaag bestaat uit koperboraat of calciumplumbaat onder onderverdeling 3206 49 80, enz.

3206 11 00 en 3206 19 00

pigmenten en preparaten op basis van titaandioxide

Zie letter A, punt 1, van de GS-toelichting op post 3206 alsmede, voor zover ze betrekking hebben op de bereidingen van deze onderverdeling, de vier alinea's na punt 13.

Zie ook de GS-toelichting op onderverdeling 3206 19.

3206 20 00

pigmenten en preparaten op basis van chroomverbindingen

Zie letter A, punt 2, van de GS-toelichting op post 3206 alsmede, voor zover ze betrekking hebben op de bereidingen van deze onderverdeling, de vier alinea's na punt 13.

Tot deze onderverdeling behoren bijvoorbeeld:

1.

molybdeenrood, bestaande uit gemengde kristallen van loodmolybdaat, loodchromaat en meestal loodsulfaat;

2.

de gemengde kristallen van loodsulfaat en loodchromaat, van bariumsulfaat en bariumchromaat, van zinksulfaat en zinkchromaat, alsmede van strontiumsulfaat en strontiumchromaat;

3.

pigmenten van ijzerchromaat (sideringeel), kaliumcalciumchromaat en chroomoxide.

3206 41 00

ultramarijn en preparaten op basis daarvan

Zie letter A, punt 3, van de GS-toelichting op post 3206 alsmede, voor zover ze betrekking hebben op de bereidingen van deze onderverdeling, de vier alinea's na punt 13.

3206 42 00

lithopoon en andere pigmenten en preparaten op basis van zinksulfide

Zie letter A, punt 4, van de GS-toelichting op post 3206 alsmede, voor zover ze betrekking hebben op de bereidingen van deze onderverdeling, de vier alinea's na punt 13.

3206 49 10

magnetiet

Deze onderverdeling omvat fijngemalen magnetiet.

Als fijngemalen wordt beschouwd magnetiet dat voor 95 percent of meer van zijn gewicht door een zeef met een maaswijdte van 0,045 mm gaat.

3206 49 30

pigmenten en preparaten op basis van cadmiumverbindingen

Zie letter A, punt 5, van de GS-toelichting op post 3206 alsmede, voor zover ze betrekking hebben op de bereidingen van deze onderverdeling, de vier alinea's na punt 13.

3206 49 80

andere

Naast de producten bedoeld bij letter A, de punten 6 t/m 13, van de GS-toelichting op post 3206, omvat deze onderverdeling bijvoorbeeld:

1.

mangaanblauw, een pigment op basis van bariummanganaat en bariumsulfaat;

2.

kunstmatige oker, een pigment op basis van kunstmatige ijzeroxiden;

3.

het gele pigment op basis van nikkeltitanaat.

Wat de pigmenten bestaande uit fijngemalen ertsen betreft, dient aan het begrip „fijngemalen” dezelfde uitleg te worden gegeven als voor magnetiet bij onderverdeling 3206 49 10.

3206 50 00

anorganische producten van de soort gebruikt als „lichtgevende stoffen” (luminoforen)

Zie letter B van de GS-toelichting op post 3206.

3207

Bereide pigmenten, bereide opacifieermiddelen en bereide verfstoffen, verglaasbare samenstellingen, engobes (slips), vloeibare glansmiddelen en dergelijke preparaten, van de soort gebruikt voor keramiek, voor het emailleren of voor glaswerk; glasfritten en ander glas, in de vorm van poeder, van korreltjes, van schilfers of van vlokken

3207 10 00

bereide pigmenten, bereide opacifieermiddelen, bereide verfstoffen en dergelijke preparaten

Tot deze onderverdeling behoren de in de eerste alinea, punt 1, van de GS-toelichting op post 3207 genoemde producten.

Onder deze onderverdeling vallen onder meer:

1.

het kobaltaluminaat genoemde pigment, dat echter uit een niet-stoichiometrisch mengsel van aluminiumoxide en kobaltoxide bestaat;

2.

het kobaltsilicaat genoemde pigment, dat uit een, eveneens niet-stoichiometrisch, mengsel bestaat van siliciumdioxide en kobaltoxide;

3.

mengsels van chroomoxiden en kobaltoxiden;

4.

mengsels van ijzer-, chroom- en zinkoxiden;

5.

mengsels van lood- en ijzerantimonaat;

6.

vanadiumgeel, bestaande uit zirkoonoxide en een geringe hoeveelheid vanadiumpentoxide;

7.

vanadiumblauw, bestaande uit zirkoonsilicaat en een geringe hoeveelheid vanadiumtrioxide;

8.

praseodymiumgeel, bestaande uit zirkoonsilicaat en praseodymiumoxide;

9.

ijzerrose (ijzerrood), bestaande uit zirkoonsilicaat en ijzeroxide;

10.

bereide opacifieermiddelen op basis van tinoxide, zirkoonoxide, zirkoonsilicaat, enz.

3207 20 10

engobes (slips)

Zie de eerste alinea, punt 3, van de GS-toelichting op post 3207.

3207 20 90

andere

Tot deze onderverdeling behoren met name de verglaasbare samenstellingen. In het algemeen zijn dit producten in de vorm van poeder, korreltjes of schilfers, die de eigenschap vertonen bij verhitting te verglazen en op keramische of metalen voorwerpen een gelijkmatige, glanzende of matte, gekleurde of witte, doorzichtige of ondoorzichtige, gladde deklaag vormen.

Deze producten kunnen als volgt zijn samengesteld:

1.

uit tot poeder vermalen mengsels van glasfritten van onderverdeling 3207 40 80 met andere stoffen, zoals siliciumdioxide, veldspaat, kaoline, pigmenten, enz.;

2.

uit tot poeder vermalen mengsels van siliciumdioxide, veldspaat, kaoline, calcium- en magnesiumcarbonaat, enz. (dat wil zeggen uit de niet in water oplosbare bestanddelen van de glasfritten) en eventueel pigmenten.

Deze beide soorten verglaasbare samenstellingen geven doorzichtige, kleurloze of gekleurde deklagen;

3.

uit de in de punten 1 en 2 genoemde producten waaraan opacifieermiddelen zijn toegevoegd. In dit geval zijn de verkregen ondoorzichtige deklagen wit of gekleurd;

4.

uit fritten in de vorm van poeder, korreltjes of schilfers — samengesteld en vervaardigd als omschreven in de toelichting op de onderverdelingen 3207 40 10 t/m 3207 40 80 —, maar die bovendien verfpigmenten, opacifieermiddelen of soms ook nog oxiden bevatten, die de aanhechting op de metaaloppervlakken vergemakkelijken (hechtoxiden).

Van de verfpigmenten die worden gebruikt voor de vervaardiging van de onder deze onderverdeling in te delen producten kunnen worden genoemd de oxiden en zouten van kobalt, nikkel, koper, ijzer, mangaan, uranium en chroom.

Als opacifieermiddelen worden in hoofdzaak gebruikt tinoxide, zirkoonoxide en zirkoonsilicaat, titaanoxide en arsenigzuuranhydride.

Als „hechtoxiden” worden kobalt- en nikkeloxide gebruikt.

3207 30 00

vloeibare glansmiddelen en dergelijke preparaten

Tot deze onderverdeling behoren, naast de producten genoemd in de eerste alinea, punt 4, van de GS-toelichting op post 3207, de preparaten op basis van zilver gedispergeerd in collodion of terpineol, die op mica of glas worden aangebracht in de elektrotechnische en de keramische industrie.

3207 40 10 t/m 3207 40 80

glasfritten en ander glas, in de vorm van poeder, van korreltjes, van schilfers of van vlokken

Deze onderverdelingen omvatten:

1.

glasfritten, die worden vervaardigd door snelle afkoeling in water van de vloeibare of deegvormige massa die men verkrijgt door het smelten van de normale bestanddelen van glas. Deze bestanddelen zijn onder meer: siliciumdioxide, natrium-, kalium-, calcium-, barium- en magnesiumcarbonaat, natrium- en kaliumsulfaat, natrium- en kaliumnitraat, loodoxide (loodglit en menie), kaoline, veldspaat, borax, boorzuur.

De onder deze onderverdelingen vallende glasfritten worden hoofdzakelijk gebruikt voor de vervaardiging van verglaasbare samenstellingen. Zij onderscheiden zich van de bij de onderverdelingen 3207 20 10 en 3207 20 90 bedoelde verglaasbare samenstellingen door het feit dat zij geen pigmenten, geen opaficieermiddelen en geen „hechtoxiden” bevatten en voorts doordat zij na het verhitten tot verglazing op keramiek of metaal een min of meer doorschijnende, doch geen gelijkmatig ondoorzichtige of gekleurde laag vormen;

2.

glaspoeder en -korrels, vervaardigd door het vergruizen of fijnstampen van scherven en glasafvallen. Deze producten, alsmede bepaalde glasfritten van punt 1 worden gebruikt voor de fabricage van schuurpapier en schuurlinnen, voor de vervaardiging van poreuze voorwerpen (schijven, platen, buizen, enz.) en voor verschillende laboratoriumdoeleinden;

3.

glazuurglas in poeder, korrels, enz.; dit is een speciale glassoort die voor het versieren van glaswaren of aardewerk wordt gebruikt. Het is gemakkelijker smeltbaar (smeltpunt tussen 540 en 600 °C) en heeft een grotere dichtheid dan het meeste gewone glas. In de regel is het ondoorzichtig, maar het kan ook doorzichtig zijn, niet-gekleurd of verschillend gekleurd. In de vorm van blokken behoort het tot post 7001 00 en in de vorm van staven, stengels of buizen tot onderverdeling 7002 20 90 of 7002 39 00;

4.

glas in de vorm van schilfers of vlokken, ook gekleurd of verzilverd, voor versieringsdoeleinden, verkregen door het vergruizen van kleine, geblazen glasbolletjes;

5.

vitriet, ook schuimglas genoemd, in de vorm van poeder of korrels, dat uit een sponsachtige en, naargelang van de aanwezige verontreinigingen, witte, grijze of zwarte massa wordt verkregen en voornamelijk wordt gebruikt voor de vervaardiging van elektrisch isolatiemateriaal (lampfittings, enz.).

Tot deze onderverdelingen behoren echter niet de kleine microbolletjes voor de bekleding van projectieschermen, aanwijzingsborden, enz. (onderverdeling 7018 20 00).

3212

Pigmenten (metaalpoeder en metaalvlokken daaronder begrepen), gedispergeerd in een niet-waterig medium, als vloeistof of als pasta, van de soort gebruikt voor de vervaardiging van verf; stempelfoliën; kleur- en verfstoffen opgemaakt voor de verkoop in het klein

3212 10 10 en 3212 10 90

stempelfoliën

Zie aantekening 6 op dit hoofdstuk, alsmede letter B van de GS-toelichting op post 3212.

3212 90 31 en 3212 90 38

pigmenten (metaalpoeder en metaalvlokken daaronder begrepen), gedispergeerd in een niet-waterig medium, als vloeistof of als pasta, van de soort gebruikt voor de vervaardiging van verf

Zie letter A van de GS-toelichting op post 3212.

Van de metaalpoeders en metaalvlokken kunnen worden genoemd:

1.

zinkpoeder, dat niet samengaat met zure bindmiddelen, maar dat een uitstekend roestwerend pigment is;

2.

poeders van roestvrij staal en van nikkel, pigmenten in lamelvorm, die worden gebruikt voor bepaalde zuurvaste corrosiewerende verven;

3.

loodpoeder, een pigment met een basische reactie, dat wordt gebruikt als roestwerend middel (eventueel vermengd met menie of basisch loodsulfaat) in olieverf of lak die als grondlaag op grote objecten van staal (skeletten van hangars, bruggen, viaducten, enz.) wordt aangebracht;

4.

koper- en bronspoeder waarvan de lamelvormige deeltjes in alcoholvernis, natuur- of kunstharslak doorschemeren teneinde een decoratieve bekleding te krijgen.

3212 90 90

kleur- en verfstoffen, opgemaakt voor de verkoop in het klein

Zie letter C van de GS-toelichting op post 3212.

HOOFDSTUK 33

ETHERISCHE OLIËN EN HARSAROMA'S; PARFUMERIEËN, TOILETARTIKELEN EN COSMETISCHE PRODUCTEN

3301

Etherische oliën (ook indien daaruit de terpenen zijn afgesplitst), vast of vloeibaar; harsaroma's; door extractie verkregen oleoharsen; geconcentreerde oplossingen van etherische oliën in vet, in vette oliën, in was of in dergelijke stoffen, verkregen door enfleurage of door maceratie; terpeenhoudende bijproducten, afgesplitst uit etherische oliën; gedistilleerd aromatisch water en waterige oplossingen van etherische oliën

Sommige bestanddelen van etherische oliën kunnen de geur nadelig beïnvloeden en worden bij voorkeur daarom verwijderd; dit is het geval met de terpeenkoolwaterstoffen, en in het bijzonder met de eigenlijke terpenen (pineen, camfeen, limoneen, enz.).

Terpeenvrije etherische oliën worden verkregen door middel van diverse, aan de samenstelling van de te behandelen olie aangepaste methoden, inzonderheid gefractioneerde vacuümdistillatie, gefractioneerde kristallisatie door afkoeling tot lage temperatuur, afscheiding met behulp van bepaalde oplosmiddelen, enz.

Etherische oliën waaruit de terpenen niet zijn afgesplitst, zijn etherische oliën waarin de terpenen nog aanwezig zijn, alsmede de etherische oliën die van nature geen terpenen bevatten, bijvoorbeeld wintergroen- en mosterdolie.

3301 12 10 t/m 3301 19 80

etherische oliën van citrusvruchten

De etherische oliën van citrusvruchten worden voornamelijk verkregen uit de schillen van die vruchten. Zij hebben een aangename geur, die overeenkomt met die van de vrucht waaruit zij zijn verkregen. De oranjebloesemolie of neroli-olie wordt niet als olie van citrusvruchten beschouwd en behoort tot onderverdeling 3301 29 41 of 3301 29 91.

3301 90 10

terpeenhoudende bijproducten, afgesplitst uit etherische oliën

Zie letter C van de GS-toelichting op post 3301.

3301 90 90

andere

Deze onderverdeling omvat bijvoorbeeld:

1.

geconcentreerde oplossingen van etherische oliën in vet, in vette oliën, in was of in dergelijke stoffen (zie letter B van de GS-toelichting op post 3301);

2.

gedistilleerd aromatisch water en waterige oplossingen van etherische oliën (zie letter D, eerste t/m vierde alinea, van de GS-toelichting op post 3301).

3305

Haarverzorgingsmiddelen

3305 90 10

haarlotions

Haarlotions zijn haarverzorgingsmiddelen die in vloeibare vorm op het haar moeten worden aangebracht om op het haar zelf of op de hoofdhuid in te werken. In het algemeen gaat het om waterige of alcoholische oplossingen.

HOOFDSTUK 34

ZEEP, ORGANISCHE TENSIOACTIEVE PRODUCTEN; WASMIDDELEN, SMEERMIDDELEN, KUNSTWAS, BEREIDE WAS, POETS- EN ONDERHOUDSMIDDELEN, KAARSEN EN DERGELIJKE ARTIKELEN, MODELLEERPASTA'S, TANDTECHNISCHE WASPREPARATEN EN TANDTECHNISCHE PREPARATEN OP BASIS VAN GEBRAND GIPS

3401

Zeep; als zeep te gebruiken organische tensioactieve producten en organische tensioactieve bereidingen, in de vorm van staven, broden, gestempelde stukken of gestempelde fantasievormen, ook indien zeep bevattend; voor het wassen van de huid te gebruiken organische tensioactieve producten en organische tensioactieve bereidingen, in de vorm van een vloeistof of een crème, ook indien zeep bevattend, opgemaakt voor de verkoop in het klein; papier, watten, vilt en gebonden textielvlies, geïmpregneerd of bedekt met zeep of met detergentia

3401 11 00

voor toiletdoeleinden (voor medicinale doeleinden daaronder begrepen)

Tot deze onderverdeling behoren de producten omschreven onder punt I, zevende alinea, punt 1, van de GS-toelichting op post 3401 en de producten voor toiletdoeleinden die zijn bedoeld onder de punten II en IV van deze toelichting.

3401 20 90

andere

Tot deze onderverdeling behoren met name vloeibare zeep en zeep in pastavorm.

3401 30 00

voor het wassen van de huid te gebruiken organische tensioactieve producten en organische tensioactieve bereidingen, in de vorm van een vloeistof of een crème, ook indien zeep bevattend, opgemaakt voor de verkoop in het klein

Zie punt III van de GS-toelichting op post 3401.

3403

Smeermiddelen (boor-, snij- en draaiolie (koelolie), preparaten voor het losmaken van bouten en moeren, roest- en corrosiewerende preparaten en preparaten voor het insmeren van vormen, op basis van smeermiddelen, daaronder begrepen), alsmede preparaten van de soort gebruikt voor het smouten, vetten of oliën van textiel, van leder, van pelterijen of van andere stoffen, andere dan preparaten die 70 of meer gewichtspercenten aardolie of olie uit bitumineuze mineralen bevatten en waarvan het karakter door deze olie wordt bepaald

3403 19 91

smeermiddelen voor machines, apparaten en voertuigen

Tot deze onderverdeling behoren de preparaten bedoeld in de eerste alinea, letter A, van de GS-toelichting op post 3403, die minder dan 70 gewichtspercenten aardolie of olie uit bitumineuze mineralen bevatten.

Van deze onderverdeling zijn uitgezonderd soortgelijke preparaten die 70 of meer gewichtspercenten aardolie of olie uit bitumineuze mineralen bevatten. Indien het karakter van deze preparaten wordt bepaald door deze olie, behoren zij tot de onderverdelingen 2710 11 11 t/m 2710 19 99, in andere gevallen tot onderverdeling 3403 19 10.

3403 91 00 t/m 3403 99 90

andere

Onder deze onderverdelingen vallen preparaten van de soorten als bedoeld bij post 3403 die noch aardolie noch olie uit bitumineuze mineralen bevatten. Met „aardolie of olie uit bitumineuze mineralen” worden bedoeld de producten die zijn omschreven in aantekening 2 op hoofdstuk 27.

Tot deze onderverdelingen behoren bijvoorbeeld:

1.

smeermiddelen die zijn samengesteld uit molybdeendisulfide en polypropyleenglycol en andere smeermiddelen op basis van molybdeendisulfide, ook indien geconcentreerd of in de vorm van staven, stiften, blaadjes en dergelijke;

2.

preparaten voor het insmeren van vormen (waardoor de vorm of de matrijs gemakkelijk lost), die bestaan uit een waterige dispersie van polyethyleenwas en amino-alcoholzeep;

3.

smeermiddelen op basis van natrium- of calciumzeep en borax voor het beschermen en smeren van staaldraad voorafgaand aan de bewerking in de draadtrekmachine.

3403 99 10

smeermiddelen voor machines, apparaten en voertuigen

Tot deze onderverdeling behoren de preparaten bedoeld in de eerste alinea, letter A, van de GS-toelichting op post 3403, die geen aardolie of olie uit bitumineuze mineralen bevatten.

3404

Kunstwas en bereide was

3404 90 10

bereide was, zegellak daaronder begrepen

Tot deze onderverdeling behoren de producten omschreven in de eerste alinea, letters B en C, van de GS-toelichting op post 3404.

3404 90 80

andere

Tot deze onderverdeling behoren chemisch gewijzigde montaanwas en de producten omschreven in de eerste alinea, de letter A, van de GS-toelichting op post 3404.

3405

Schoensmeer, boenwas, poetsmiddelen voor carrosserieën, glas of metaal, schuurpasta's en -poeders en dergelijke preparaten (ook indien in de vorm van papier, van watten, van vilt, van gebonden textielvlies, van kunststof of rubber met celstructuur, geïmpregneerd of bedekt met deze preparaten), andere dan de was bedoeld bij post 3404

3405 10 00

schoensmeer, pasta's en dergelijke preparaten voor schoeisel of voor leder

De grondstoffen die worden gebruikt voor de vervaardiging van onderhoudsmiddelen voor schoeisel bestaan in het algemeen uit dierlijke, plantaardige, minerale of kunstmatige wassen, vluchtige oplosmiddelen (terpentijnolie, whitespirit, enz.), kleurstoffen en verschillende andere stoffen (bijvoorbeeld alcohol, borax, kunstmatige essences, emulgators).

Lederverven, in het bijzonder verfmiddelen voor schoenen van suèdeleder, zijn niet van dezelfde aard als schoensmeer en dergelijke en zijn in te delen onder onderverdeling 3212 90 90 (voor zover zij, zoals in het algemeen het geval is, worden aangeboden in vormen of verpakkingen voor de verkoop in het klein). Schoenwitsel is eveneens van deze onderverdeling uitgezonderd en wordt ingedeeld onder onderverdeling 3210 00 90. Schoenvet wordt in het algemeen ingedeeld onder onderverdeling 3403 11 00 of 3403 91 00.

3405 20 00

boenwas en dergelijke preparaten voor het onderhoud van houten meubelen, houten vloeren en ander houtwerk

De producten die worden gebruikt voor het onderhoud van hout (parket, meubelen, lambrisering), hebben een reinigende werking en laten op het oppervlak een beschermende film achter, die deze artikelen, na opdrogen en eventueel opwrijven, een fris en glanzend uiterlijk verleent. Dergelijke producten worden in het algemeen in dozen, blikken, flessen, kussentjes of spuitbussen in de handel gebracht. Voor hun vervaardiging worden dikwijls naast was, oplosmiddelen, kleurstoffen en de speciale bestanddelen die aan schoensmeer worden toegevoegd, ook enige van de volgende producten gebruikt: vetzuren, plantaardige oliën (palmolie, lijnolie, enz.), minerale oliën, zepen of andere tensioactieve stoffen, harsen (kopal, colofonium, enz.), siliconen, reukmiddelen (dennennaaldolie, rozemarijnolie, enz.), insecticiden, enz., echter geen schuur-, slijp- en polijstmiddelen.

3405 30 00

poetsmiddelen en dergelijke preparaten voor carrosserieën, andere dan poetsmiddelen voor metalen

Onderhoudsmiddelen voor carrosserieën bestaan in het algemeen uit een washoudende emulsie of oplossing en bevatten siliconen, oliën, emulgeermiddelen en eventueel zoete (zachte) schuur- of polijstmiddelen.

3405 40 00

schuurpasta's, schuurpoeders en andere schuurmiddelen

Schuurpoeders voor gootstenen, badkuipen, wastafels, tegels, enz., zijn samengesteld uit mengsels van zeer fijn verdeelde schuurmiddelen (puimsteen, gres, enz.), en poedervormige reinigingsmiddelen (anionactieve tensioactieve stoffen, zeeppoeder, natriumfosfaat, watervrij natriumcarbonaat, enz.). Zij zijn in het algemeen verpakt in blikken, dozen of zakjes. Schuur-, slijp- of polijstpasta's zijn een soort schuurmiddelen die worden vervaardigd door schuurpoeders te binden, bijvoorbeeld met een oplossing van was.

3405 90 10

poetsmiddelen voor metalen

Poetsmiddelen voor metalen zijn bestemd om, door reiniging van de oppervlakte, aan geoxideerd, vervuild of gepatineerd metaal het oorspronkelijke uiterlijk terug te geven. Dit resultaat wordt verkregen door het schuren, slijpen of polijsten (mechanisch polijstende werking van een schuur-, slijp- of polijstmiddel) en door de chemische of reinigende werking van zuren of alkaliën op de oxiden, sulfiden en andere verontreinigingen.

De voor het vervaardigen van poetsmiddelen voor metalen gebruikte grondstoffen zijn zeer fijn verdeelde schuur-, slijp- of polijstmiddelen (puimsteen, krijt, kiezelgoer, tripelaarde, bentoniet, kiezelaarde, enz.), zuren (oxaalzuur, oliezuur, zwavelzuur, fosforzuur, enz.), vluchtige oplosmiddelen (whitespirit, trichloorethyleen, gedenatureerde alcohol, enz.), alkaliën (ammoniak, soda, enz.), tensioactieve stoffen, bijvoorbeeld gesulfoneerde vetalcoholen, alsmede vetten, zepen en eventueel kleurstoffen en synthetische reukstoffen.

Poetsmiddelen voor metalen worden verkocht in de vorm van poeder, pasta's, blokjes, crème of pommade, vloeistof, enz. Al naargelang van het geval worden zij in de handel gebracht in flessen, metalen bussen, tubes, dozen, zakjes of in de vorm van blokjes, kegels, staafjes, enz.

3405 90 90

andere

Tot deze onderverdeling behoren in het bijzonder:

1.

poetsmiddelen voor glas, die in het algemeen bestaan uit water, alcoholen, een geringe hoeveelheid ammoniak of zuren (oxaalzuur, wijnsteenzuur, enz.) en een zacht schuurmiddel;

2.

producten voor het poetsen, glanzend maken of polijsten van andere stoffen.

HOOFDSTUK 35

EIWITSTOFFEN; GEWIJZIGD ZETMEEL; LIJM; ENZYMEN

3501

Caseïne, caseïnaten en andere derivaten van caseïne; lijm van caseïne

3501 10 10 t/m 3501 10 90

caseïne

Deze onderverdelingen omvatten caseïne als bedoeld bij letter A, punt 1, van de GS-toelichting op post 3501. Caseïne dient — onafhankelijk van het procedé dat voor het neerslaan is gevolgd — onder deze onderverdelingen te worden ingedeeld wanneer zij niet meer dan 15 gewichtspercenten water bevat. Caseïne met meer dan 15 gewichtspercenten water moet (als wrongel) onder post 0406 worden ingedeeld.

Onder deze onderverdelingen vallen niet de producten van de soort „cagliata” zoals omschreven in de toelichting op de onderverdelingen 0406 10 20 en 0406 10 80, derde alinea.

3501 10 90

andere

Onder deze onderverdeling valt caseïne die voornamelijk wordt gebruikt voor de bereiding van producten voor dieetvoeding (biscuits, dieetbrood); zij kan ook worden gebruikt voor de bereiding van voedsel voor dieren.

3501 90 10

lijm van caseïne

Lijm van caseïne, ook „koudlijm” genoemd, is een bereiding op basis van caseïne en kalk, waaraan andere producten, zoals geringe hoeveelheden natuurlijke borax en natuurlijk ammoniumchloride, zijn toegevoegd. Er mogen eveneens vulstoffen zijn toegevoegd, bijvoorbeeld veldspaat of krijt.

Hoewel als lijm te gebruiken, wordt calciumcaseïnaat waaraan geen andere stoffen zijn toegevoegd, ingedeeld onder onderverdeling 3501 90 90.

3501 90 90

andere

Tot deze onderverdeling behoren de caseïnaten en andere derivaten van caseïne, bedoeld bij letter A, respectievelijk de punten 2 en 3, van de GS-toelichting op post 3501.

Caseïnaten komen voor als een wit of lichtgeel, bijna reukloos poeder.

3504 00 00

Peptonen en derivaten daarvan; andere proteïnestoffen en derivaten daarvan, elders genoemd noch elders onder begrepen; poeder van huiden, ook indien behandeld met chroom

Zie aanvullende aantekening (GN) 1 op dit hoofdstuk.

Melkproteïneconcentraten worden in het algemeen gewonnen uit afgeroomde melk, door een gedeeltelijke verwijdering van de lactose en de minerale zouten, bijvoorbeeld volgens het ultrafiltratieprocedé. Zij bestaan hoofdzakelijk uit caseïne en uit weiproteïnen (lactoglobulinen, lactoalbuminen, enz.), in een verhouding van ongeveer 4 op 1. Het proteïnegehalte wordt berekend door het stikstofgehalte te vermenigvuldigen met de factor 6,38.

Melkproteïneconcentraten met een proteïnegehalte van 85 gewichtspercenten of minder, berekend op de droge stof, vallen onder onderverdeling 0404 90.

Deze post omvat niet de producten van de soort „cagliata” zoals omschreven in de toelichting op de onderverdelingen 0406 10 20 en 0406 10 80, derde alinea.

3506

Lijm en andere bereide kleefmiddelen, elders genoemd noch elders onder begrepen; als lijm of als kleefmiddel te gebruiken producten, opgemaakt voor de verkoop in het klein als lijm of als kleefmiddel, in een opmaak met een nettogewicht van niet meer dan 1 kg

3506 10 00

als lijm of als kleefmiddel te gebruiken producten, opgemaakt voor de verkoop in het klein als lijm of als kleefmiddel, in een opmaak met een nettogewicht van niet meer dan 1 kg

Zie voor de opmaak van deze producten de eerste alinea, letter A, van de GS-toelichting op post 3506.

Tot deze onderverdeling behoort bijvoorbeeld methylcelluloselijm, dat voorkomt in vlokken of klontjes die eenvoudig in water kunnen worden opgelost en dan een kleefmiddel vormen dat vooral gebruikt wordt bij het behangen.

3506 99 00

andere

Naast de producten bedoeld in de eerste alinea, letter B, de punten 1 t/m 3, van de GS-toelichting op post 3506 omvat deze onderverdeling bijvoorbeeld lijm bereid uit korstmos, lijm bereid uit meel (stijfsel) en lijm bereid uit agaragar.

3507

Enzymen; bereidingen van enzymen, elders genoemd noch elders onder begrepen

3507 90 90

andere

Naast de in de GS-toelichting op post 3507 genoemde producten met uitzondering van leb en concentraten daarvan, lipoproteïnelifase en aspergillus alkaline protease behoren tot deze onderverdeling ook penicillinase, asparaginase en kallidinogenase (INN) (kallikreïne).

HOOFDSTUK 36

KRUIT EN SPRINGSTOFFEN; PYROTECHNISCHE ARTIKELEN; LUCIFERS; VONKENDE LEGERINGEN; ONTVLAMBARE STOFFEN

3603 00

Lonten; slagkoorden; slaghoedjes en percussiedopjes; ontstekers; elektrische ontstekingspatronen

3603 00 10

lonten; slagkoorden

Deze onderverdeling omvat uitsluitend de producten die zijn omschreven in de tweede alinea, letter A, van de GS-toelichting op post 3603.

3604

Vuurwerk, lichtkogels en vuurpijlen, antihagelraketten en dergelijke, voetzoekers, knalsignalen en andere pyrotechnische artikelen

3604 10 00

vuurwerk

Zie de eerste alinea, punt 1, onder a), van de GS-toelichting op post 3604.

3604 90 00

andere

Naast de producten bedoeld in de eerste alinea, punt 1, onder b), en punt 2, en de tweede alinea van de GS-toelichting op post 3604 omvat deze onderverdeling amorcebanden of -rollen voor veiligheidslampen van het type met vlam, die worden gebruikt om de aanwezigheid van mijngas in mijngangen aan te tonen. Deze amorces zijn aangebracht op smalle bandjes van textielstof (circa 4 mm breed) met een lengte van omstreeks 35 cm. De bandjes bevatten doorgaans een dertigtal amorces en worden meestal opgerold aangeboden.

HOOFDSTUK 37

PRODUCTEN VOOR FOTOGRAFIE EN CINEMATOGRAFIE

3702

Fotografische film, lichtgevoelig, onbelicht, op rollen, van andere stoffen dan papier, karton of textiel; film voor directklaarfotografie, op rollen, lichtgevoelig, onbelicht

3702 32 10

microfilm; film voor grafische doeleinden

Microfilms van deze onderverdeling, die over het algemeen niet verschillen van cinematografische films, worden gebruikt voor de reproductie, beeld voor beeld, van documenten. Ze worden ook gebruikt voor de reproductie van computeruitdraaien en zijn in dit geval herkenbaar aan de beginletters COM. Microfilms komen gewoonlijk voor in breedten van 8, 16 en 35 mm en op lengten van ongeveer 30, 61, 122 en 305 m.

Films voor grafische doeleinden worden gebruikt in drukkerijen voor fotomechanische reproductie van beelden of teksten (bijvoorbeeld fotolithografie, heliogravure, fotochromotypografie, fotokopie).

3702 32 31

microfilm

Zie de eerste alinea van de toelichting op onderverdeling 3702 32 10.

3702 32 50

film voor grafische doeleinden

Zie de tweede alinea van de toelichting op onderverdeling 3702 32 10.

3702 91 20

film voor grafische doeleinden

Zie de tweede alinea van de toelichting op onderverdeling 3702 32 10.

3702 93 10

microfilm; film voor grafische doeleinden

Zie de toelichting op onderverdeling 3702 32 10.

3702 94 10

microfilm; film voor grafische doeleinden

Zie de toelichting op onderverdeling 3702 32 10.

3705

Fotografische platen en film, belicht en ontwikkeld, andere dan cinematografische film

3705 90 10

microfilm

Tot deze onderverdeling behoren de langs fotografische weg op verkleinde schaal verkregen reproducties van documenten (zakenpapieren, archiefstukken, technische tekeningen, enz.).

Een microfilm is een film die bestaat uit een reeks „microbeelden” (microfiches). Deze „microbeelden” blijven onder deze onderverdeling ingedeeld, ook indien zij zijn ingelijst.

Daarentegen behoren microreproducties op fotografisch papier, belicht en ontwikkeld (in de vorm van „microkaarten”, boeken, enz.) tot onderverdeling 4911 91 00.

3706

Cinematografische film, belicht en ontwikkeld, waarop al dan niet geluid is vastgelegd of waarop uitsluitend geluid is vastgelegd

3706 10 91 en 3706 10 99

andere

Onder deze onderverdelingen worden alleen de geluidsfilms ingedeeld, waarop zowel beelden als klanken op eenzelfde filmband zijn vastgelegd. Van geluidsfilms waarvan beelden en klanken op afzonderlijke banden zijn vastgelegd, wordt elke band — ook indien ze tezamen worden aangeboden — naar eigen aard ingedeeld, dat wil zeggen, de band waarop alleen klanken zijn vastgelegd onder de onderverdeling 3706 10 10 of 3706 90 10 naargelang van het geval, en de band waarop de beelden zijn vastgelegd onder de onderhavige onderverdelingen of een der onderverdelingen 3706 90 31 t/m 3706 90 99 (toepassing van aanvullende aantekening (GN) 1 op dit hoofdstuk).

3706 10 91

negatieve; positieve werkkopieën voor filmlaboratoria (duplicaatpositieven of masterprints)

Deze onderverdeling omvat:

1.

originele negatieve films;

2.

positieve werkkopieën voor filmlaboratoria, die zijn afgedrukt van de originele negatieven; in het zwart-witprocedé worden zij „concretype positifs”, „positifs marron”, „lavendel(mauve) positif”, „master positives”, „masterprints”, „finegrain masterprints”, „lavendel” of „duplicate positives” genoemd, en in het kleurenprocedé „contre-type positifs”, „interpositifs” of „intermediate positives”; zij hebben een licht lavendelkleurige of licht kastanjebruine, maar soms ook een kleurloze drager. Deze films worden normaal niet voor vertoning gebruikt, maar zij dienen uitsluitend voor het maken van duplicaten van de originele negatieven. In uitzonderingsgevallen kunnen deze positieve werkkopieën ook worden gebruikt voor het bekijken, monteren of nasynchroniseren van een film.

Als positieve werkkopieën worden eveneens ingedeeld de drie zwart-witpositieven (de zogenaamde „separation positives”) die met behulp van filters (blauw, groen en rood) van het gekleurde originele negatief worden verkregen. Van deze zwart-witpositieven wordt door middel van soortgelijke filters een gekleurde negatieve werkkopie (tussennegatief) gemaakt, waarmee de voor vertoning bestemde positieve kopieën worden vervaardigd;

3.

duplicaatnegatieven, gemaakt van de positieve werkkopieën en bestemd voor het afdrukken van positieve kopieën voor vertoningen; in het zwart-witprocedé worden zij „duplicaatnegatieven” of „duplicate negatives” en in het kleurenprocedé „internegatief” genoemd (10);

4.

omkeerinternegatieven die, in het kleurenprocedé, rechtstreeks van het originele negatief volgens het omkeerprocedé worden vervaardigd. Van deze negatieven worden de kopieën voor vertoning gemaakt;

5.

„matrixfilms” (rood, groen, blauw), die in een kleurenprocedé van negatieven worden vervaardigd en waarvan de kopieën voor vertoning worden gemaakt.

Met uitzondering van de „matrixfilms” bezitten al deze films, voor zover zij een breedte van 35 mm of meer hebben, gewoonlijk de „negatieve („tonvormige”) perforatie”.

Hierdoor kunnen onder andere de positieve werkkopieën met kleurloze drager worden onderscheiden van de voor vertoning bestemde, van een „positieve perforatie” voorziene positieffilms.

Image

Films uit bepaalde landen (in het bijzonder de voormalige Sovjetunie) bezitten echter een eenvormige perforatie (Dubray-Howell) die veel gelijkenis vertoont met de gewone „positieve perforatie” en die bij originele negatieven, positieve werkkopieën, negatieve werkkopieën en ook bij de voor vertoning bestemde positieve kopieën voorkomt.

„Matrixfilms” hebben de „positieve perforatie”; men kan deze echter aan hun dikte (bijna tweemaal zo dik als die van positieven), aan hun overwegend kastanjebruine kleur en aan een zeker reliëf van de beelden herkennen.

3706 10 99

andere positieve

Tot deze onderverdeling behoren de voor vertoning bestemde films.

Positieve films met twee of meer beeldbanden naast elkaar, moeten worden ingedeeld naar de breedte en lengte van de versneden films, zoals hij zal worden gebruikt bij de vertoning.

Zo moet bijvoorbeeld een film met een breedte van 35 mm (vier beeldbanden van 8 mm en afvalstroken) en een lengte van 100 m worden aangemerkt als een 8 mm-film met een lengte van 400 m.

 

Image

3706 90 31 t/m 3706 90 99

andere

Zie de toelichting op de onderverdelingen 3706 10 91 en 3706 10 99.

3706 90 31

negatieve; positieve werkkopieën voor filmlaboratoria (duplicaatpositieven of masterprints)

Zie de toelichting op onderverdeling 3706 10 91.

3706 90 51 t/m 3706 90 99

andere positieve

Zie de toelichting op onderverdeling 3706 10 99.

3706 90 51

filmjournaals

Het begrip „filmjournaal” is gedefinieerd in aanvullende aantekening (GN) 2 op dit hoofdstuk.

HOOFDSTUK 38

DIVERSE PRODUCTEN VAN DE CHEMISCHE INDUSTRIE

3801

Kunstmatig grafiet; colloïdaal en semi-colloïdaal grafiet; preparaten op basis van grafiet of van andere koolstof, in de vorm van pasta's, van blokken, van platen of van andere halffabrikaten

3801 10 00

kunstmatig grafiet

Zie punt 1 van de GS-toelichting op post 3801.

3801 20 10 en 3801 20 90

colloïdaal en semi-colloïdaal grafiet

Zie punt 2 van de GS-toelichting op post 3801.

3801 20 90

ander

Deze onderverdeling omvat in water of in andere stoffen dan olie gesuspendeerd colloïdaal grafiet.

3801 30 00

koolstofpasta's voor elektroden en dergelijke pasta's voor de inwendige bekleding van ovens

Zie punt 3, onder b), van de GS-toelichting op post 3801.

3802

Actieve kool; geactiveerde natuurlijke minerale producten; dierlijk zwartsel, afgewerkt dierlijk zwartsel daaronder begrepen

3802 10 00

actieve kool

Actieve kool van deze onderverdeling heeft een joodgetal, bepaald volgens de methode ASTM D 4607-86, van meer dan 300 (mg jood geabsorbeerd door 1 g koolstof).

3802 90 00

andere

Geactiveerde diatomeeënaarde van deze onderverdeling, gebrand onder toevoeging van sinteringsmiddelen, bijvoorbeeld natriumchloride of natriumcarbonaat (zie letter A, derde alinea, onder b), punt 1, van de GS-toelichting op post 3802), vertoont gewoonlijk de volgende kenmerken:

een wit poedervormig product, dat bij opnieuw branden niet verkleurt,

de pH-waarde van een waterige suspensie van 10 % ligt tussen 7,5 en 10,5,

het verbrandingsverlies bij 900 °C is minder dan 0,5 %,

het natriumgehalte, berekend als Na2O, is hoger dan 1,5 %.

Onder deze onderverdeling valt geactiveerd bentoniet, beantwoordend aan de beschrijving van geactiveerde aarde (zie letter A, derde alinea, onder b), punt 3, van de GS-toelichting op post 3802). De geactiveerde soorten bentoniet van de onderhavige onderverdeling verschillen van de natuurlijke soorten bentoniet van onderverdeling 2508 10 00 door een pH die gewoonlijk lager is dan 6 (zuur bentoniet) of hoger is dan 9,5 (voor een 5 %-waterige oplossing en gemeten na een uur stabilisatie) met een gehalte aan natriumcarbonaat van meer dan 2 % of een gecumuleerd gehalte aan verwisselbaar natrium en calcium van meer dan 80 meq per 100 g (geactiveerd natriumbentoniet).

Organofiel gemaakt bentoniet verkregen door toevoeging van bijvoorbeeld stearylamine wordt gewoonlijk ingedeeld onder onderverdeling 3824 90 97.

Natuurlijk bentoniet gemengd met kleine hoeveelheden natriumcarbonaat wordt ingedeeld onder onderverdeling 3824 90 97.

3803 00

Tallolie, ook indien geraffineerd

3803 00 10

ruwe

Zie de eerste twee alinea's van de GS-toelichting op post 3803.

3804 00

Residulogen, ontstaan bij de vervaardiging van houtcellulose, ook indien geconcentreerd, ontsuikerd of chemisch behandeld, ligninesulfonaten daaronder begrepen, doch met uitzondering van de bij post 3803 bedoelde tallolie

3804 00 10

sulfietlogen

Sulfietlogen worden verkregen door vergaande concentratie van residulogen, ontstaan bij de vervaardiging van houtcellulose door middel van het sulfietprocedé. Eventueel worden de residulogen vooraf chemisch behandeld om hun zuurgraad, hun alkaliteit, hun asgehalte, hun kleur of hun colloïdale eigenschappen te wijzigen.

3805

Terpentijnolie, houtterpentijnolie, sulfaatterpentijnolie en andere terpeenhoudende olie, verkregen door distillatie of door andere behandelingen van naaldhout; ruw dipenteen; sulfietterpentijnolie en ander ruw paracymeen; voornamelijk uit α-terpineol bestaande pijnolie

3805 10 10

terpentijnolie

Tot deze onderverdeling behoort slechts het product dat uitsluitend en rechtstreeks wordt verkregen door stoomdistillatie van de balsems die zijn afgetapt van levende naaldbomen, en in het bijzonder van dennen.

3805 10 30

houtterpentijnolie

Deze onderverdeling omvat het product omschreven in de tweede alinea, punt 2, onder a), van de GS-toelichting op post 3805.

3805 10 90

sulfaatterpentijnolie

Deze onderverdeling omvat het product dat wordt omschreven in de tweede alinea, punt 2, onder b), van de GS-toelichting op post 3805.

3805 90 10

pijnolie

Deze onderverdeling omvat het product dat wordt omschreven in de tweede alinea, punt 5, van de GS-toelichting op post 3805.

3805 90 90

andere

Deze onderverdeling omvat onder andere terpentijnolie waarvan (door gefractioneerde distillatie en het daarna vermengen van de andere fracties) het bèta-pineen bijna geheel is verwijderd. Dit product wordt onder de benaming „gereconstitueerde terpentijnolie” in de handel gebracht.

3806

Colofonium en harszuren, alsmede derivaten daarvan; essence en olie van colofonium; gesmolten harsen

3806 10 10 en 3806 10 90

colofonium en harszuren

Zie letter A van de GS-toelichting op post 3806.

3806 20 00

zouten van colofonium, van harszuren of van derivaten van colofonium of van harszuren, andere dan zouten van colofoniumadditieproducten

Zie letter B van de GS-toelichting op post 3806.

3806 30 00

gomesters

Zie letter C van de GS-toelichting op post 3806.

3806 90 00

andere

Deze onderverdeling omvat:

1.

de bij letter D, punt I, van de GS-toelichting op post 3806 vermelde derivaten van colofonium en van harszuren, alsmede gedisproportioneerde (gedismuteerde) colofonium, waarvan de harszuren ten dele zijn gedehydrogeneerd en ten dele gehydrogeneerd, technische harsaminen (bijvoorbeeld dehydroabiëthylamine) en technische harsnitrillen;

2.

essence en olie van colofonium, bedoeld bij letter D, punt II, van de GS-toelichting op post 3806;

3.

gesmolten harsen, bedoeld bij letter D, punt III, van de GS-toelichting op post 3806.

3807 00

Houtteer; houtteerolie; creosootolie van hout; ruwe houtgeest; plantaardig pek; brouwerspek en dergelijke preparaten op basis van colofonium, van harszuren of van plantaardig pek

3807 00 10

houtteer

Zie de tweede alinea, letter A, punt 1, van de GS-toelichting op post 3807.

3807 00 90

andere

Deze onderverdeling omvat de producten bedoeld in de tweede alinea, letter A, de punten 2 en 3, en de letters B, C en D, van de GS-toelichting op post 3807.

3808

Insectendodende middelen, rattenbestrijdingsmiddelen, schimmelwerende middelen, onkruidbestrijdingsmiddelen, middelen om het kiemen tegen te gaan, middelen om de plantengroei te regelen, desinfecteermiddelen en dergelijke producten, opgemaakt in vormen of verpakkingen voor de verkoop in het klein, dan wel voorkomend als bereidingen of in de vorm van artikelen zoals zwavelbanden, zwavellonten, zwavelkaarsen en vliegenvangers

3808 91 10 t/m 3808 91 90

insectendodende middelen

Zie de eerste alinea, punt I, na de eerste sterretjes, van de GS-toelichting op post 3808.

3808 92 10 t/m 3808 92 90

schimmelwerende middelen

Zie de eerste alinea, punt II, na de eerste sterretjes, van de GS-toelichting op post 3808.

3808 92 10

preparaten op basis van koperverbindingen

Tot deze onderverdeling behoren bijvoorbeeld:

1.

„Bordeauxse pap” (koperkalkloog) op basis van kopersulfaat en gebluste kalk, in de landbouw als schimmelwerend middel gebruikt;

2.

preparaten op basis van basisch koperchloride en basisch kopersulfaat, koperoxychloride, kopersilicaat, koperacetoarseniet, koperoxide, koperhydroxide of kopercarbonaat, voor hetzelfde doel;

3.

preparaten op basis van kopernaftenaat of koperfosfaat, die dienen om textiel en houtachtige materialen tegen schimmelaantasting te beschermen;

4.

chelaten van organische koperzouten met metaalzepen.

Deze preparaten kunnen voorkomen in de vorm van poeders, oplossingen of pastilles, los of opgemaakt voor de verkoop in het klein. Zij mogen naast koperverbindingen andere aanvullende werkzame substanties bevatten zoals zink- of kwikverbindingen.

3808 93 90

middelen om de plantengroei te regelen

Middelen om de plantengroei te regelen zijn stoffen die de fysiologische processen in planten opzettelijk wijzigen. Zij worden toegepast op de planten zelf of op bepaalde delen daarvan, dan wel op de grond.

De werking ervan kan bijvoorbeeld van invloed zijn op:

a)

de groei in het algemeen;

b)

de grootte (verminderen of vergroten van de hoogte);

c)

de omvang of de vorm van de knollen;

d)

de lengte van de internodiën (betere weerstand tegen wind);

e)

het aantal vruchten en de grootte ervan;

f)

het gehalte aan reservestoffen (koolhydraten, proteïnen, vetstoffen);

g)

de bloeiperiode of de periode waarin de vruchten rijpen;

h)

de onvruchtbaarheid van de planten;

ij)

het aantal vrouwelijke bloemen.

De middelen om de plantengroei te regelen kunnen in vier grote groepen worden onderverdeeld:

1.

auxinen. Zij beïnvloeden de wortelvorming, de stengelgroeien de vruchtontwikkeling. De belangrijkste stof is indol-3-ylazijnzuur;

2.

gibberellinen. Zij beïnvloeden onder andere de groei van de knoppen en de bloei. Zij zijn alle afgeleid van gibberellinezuur;

3.

cytokininen. Zij beïnvloeden onder andere de celdeling en gaan de veroudering van de plant tegen. De bekendste zijn hier kinetine (6-furfurylaminopurine) en zeatine;

4.

groeivertragende stoffen.

Tot deze onderverdeling behoren niet:

a)

meststoffen;

b)

grondverbeteraars;

c)

al dan niet selectieve onkruidbestrijdingsmiddelen (onderverdelingen 3808 93 11 t/m 3808 93 27);

d)

middelen om het kiemen tegen te gaan (onderverdeling 3808 93 30).

3808 94 10 t/m 3808 94 90

desinfecteermiddelen

Zie de eerste drie alinea's, punt IV, na de sterretjes, van de GS-toelichting op post 3808.

3809

Appreteermiddelen, middelen voor het versnellen van het verfproces of van het fixeren van kleurstoffen, alsmede andere producten en preparaten (bijvoorbeeld preparaten voor het beitsen), van de soort gebruikt in de textielindustrie, in de papierindustrie, in de lederindustrie of in dergelijke industrieën, elders genoemd noch elders onder begrepen

3809 10 10 t/m 3809 10 90

op basis van zetmeel of van zetmeelhoudende stoffen

Naast de producten en preparaten op basis van zetmeel of van zetmeelhoudende stoffen die zijn omschreven in de derde alinea, letter A, de punten 1 en 11, en letter B, de punten 1 en 2, van de GS-toelichting op post 3809, behoren tot deze onderverdelingen de producten en preparaten die bestaan uit mengels van zetmeel met borax of met carboxymethylcellulose (overhemdenstijfsel), alsmede uit mengels van oplosbaar zetmeel en kaoline, bestemd voor gebruik in de papierindustrie.

3809 91 00 t/m 3809 93 00

andere

Tot deze onderverdelingen behoren de in de derde alinea, de letters A, B en C, van de GS-toelichting op post 3809 genoemde producten en preparaten, doch alleen indien zij niet op basis van zetmeel of van zetmeelhoudende stoffen zijn. Met name behoren hiertoe:

1.

een reeks van appreteermiddelen die in de textielindustrie worden gebruikt om weefsels kreukvrij of krimpvrij te maken. Hiertoe behoren bijvoorbeeld voorcondensaten van ureumformaldehyde, melamineformaldehyde en glyoxaaldiureumformaldehyde, voor zover zij niet de kenmerken vertonen van polycondensatieproducten in de zin van hoofdstuk 39, en evenmin van chemisch welbepaalde verbindingen (hoofdstuk 29). Evenwel behoren tot deze onderverdelingen de waterige oplossingen van dergelijke chemisch welbepaalde verbindingen (bijvoorbeeld dimethylolureum, trimethylolmelamine), voor zover daaraan een reukstof is toegevoegd om de formaldehydegeur, afkomstig van de gedeeltelijke ontleding van het product, te verbergen;

2.

de appreteermiddelen, die de weefsels niet alleen een doeltreffende waterafstotende impregnering geven en ze bestendig maken tegen olie en vuil, maar ze tevens luchtdoorlatend laten;

3.

antistatische appreteermiddelen, dat wil zeggen preparaten, geschikt om het opeenhopen van statische elektriciteit op textielvezels en op weefsels tegen te gaan. In het algemeen gaat het om preparaten, gevormd door in water oplosbare voorgecondenseerde polyelektrolyten, die in staat zijn, na een korte behandeling bij matige temperatuur, tot het vormen van in water onoplosbare driedimensionale netvormige polycondensaten op de vezel, die tegen herhaalde malen wassen en chemisch reinigen bestand zijn. Tot deze groep behoren producten, gevormd door een lineair, in water oplosbaar basisch polyamide, bereid uit een dicarbonzuur (adipine-, barnsteen-, tereftaalzuur, enz.) en polyaminen die een of meer secundaire aminogroepen (bijvoorbeeld diëthyleentriamine, triëthyleentetramine) bevatten, en voorts uit een alkyleermiddel (dat netvormend werkt en dus het polyamide door een geschikte warmtebehandeling onoplosbaar kan maken), bijvoorbeeld bestaande uit bepaalde dihalogeenverbindingen (polyethyleenglycoldijodide met betrekkelijk laag moleculairgewicht, epichloorhydrine, enz.);

4.

brandvertragende middelen, die de brandbaarheid van bijvoorbeeld textiel of leder verminderen. Dit zijn in het algemeen preparaten op basis van ammoniumzouten, boorzuur, chloorparaffinen, antimoonoxide, zinkoxide, andere metaaloxiden en bepaalde organische stikstof- en fosforverbindingen.

3811

Dopes (antiklopmiddelen, oxidatievertragers, peptisatiemiddelen, middelen ter verbetering van de viscositeit, corrosievertragers en dergelijke preparaten), voor minerale olie (benzine daaronder begrepen) of voor andere vloeistoffen die voor dezelfde doeleinden worden gebruikt als minerale olie

3811 11 10

antiklopmiddelen op basis van tetraëthyllood

Tot deze onderverdeling behoren preparaten waarvan het tetraëthyllood het enige actieve antiklopbestanddeel is.

3811 11 90

andere

Tot deze onderverdeling behoren preparaten, waarvan het tetramethyllood, het ethylmethyllood of een mengsel van tetraethyl- en tetramethyllood het enige of het voornaamste actieve antiklopbestanddeel is.

3815

Reactie-initiatoren, reactieversnellers en katalytische preparaten, elders genoemd noch elders onder begrepen

3815 11 00 t/m 3815 19 90

katalysatoren op een drager

Katalysatoren op een drager zijn katalysatoren van het gangbare type, die in de regel door impregnering, gezamenlijke precipitatie of menging op een drager zijn gefixeerd. Zij bestaan in het algemeen uit één of meer op een drager gefixeerde actieve stoffen, of uit mengsels op basis van actieve stoffen. Meestal bestaan deze actieve stoffen uit zeer fijne metaalpoeders, uit oxiden daarvan of uit andere verbindingen. De meest gebruikte metalen zijn die van groep VIII van het periodieke systeem (vooral kobalt, nikkel, palladium en platina), molybdeen, chroom, koper en zink. De drager bestaat in het algemeen uit aluminiumoxide, silicagel, kiezelaarde (deze stoffen kunnen ook geactiveerd zijn), keramische stoffen, enz.

Deze preparaten worden gebruikt in tal van industriële procedés voor de productie van organische of anorganische verbindingen alsmede bij de aardolieraffinage (bijvoorbeeld bij de synthese van ammoniak, het harden van vetten en het hydrogeneren van olefinen).

Tot deze katalysatoren behoren verder:

1.

bepaalde preparaten op basis van verbindingen van overgangsmetalen die tot taak hebben tijdens het verbrandingsproces tot kooldioxide koolafzettingen (bijvoorbeeld bij stookketels en branders) door oxidatie te verwijderen;

2.

katalysatoren voor naverbranding gebruikt in de uitlaatpijpen van motorvoertuigen om koolmonoxide te oxideren tot kooldioxide en om andere schadelijke (heterocyclische) verbrandingsproducten om te zetten, waardoor de luchtverontreiniging door uitlaatgassen wordt verminderd.

3815 90 10 en 3815 90 90

andere

Tot deze onderverdelingen behoren de mengsels van verbindingen, waarvan de kwalitatieve en kwantitatieve samenstelling van de te katalyseren reactie afhangt. Zij worden over het algemeen bij de fabricage van kunststoffen toegepast en veelal initiatoren, overdrachtsagentia, terminatoren of telomeren en netvormers genoemd.

Van deze producten kunnen in het bijzonder worden vermeld:

1.

de radicaalvormende katalysatoren

Dit zijn preparaten op basis van organische stoffen, die onder de reactie-omstandigheden langzaam uiteenvallen, waarbij fragmenten ontstaan die vrije elektronen bevatten die, door botsing met het uitgangsmonomeer, de totstandkoming van een binding bevorderen en zodoende nieuwe vrije radicalen vormen die in staat zijn dit proces te herhalen en de ketenvorming voort te zetten.

Hiertoe behoren:

a)

preparaten op basis van organische peroxiden R-O-O-R' (organische oplossingen van peroxiden, bijvoorbeeld van acetylperoxide en van dibenzoylperoxide). Tijdens de reactie vormen zich de radicalen RO· en R'O· die een activerende functie uitoefenen;

b)

preparaten op basis van azoverbindingen (bijvoorbeeld azo-bis-isobutyronitril), die tijdens de reactie onder stikstofontwikkeling uiteenvallen en daarbij vrije radicalen vormen;

c)

redox-preparaten (bijvoorbeeld kaliumperoxide vermengd met dodecylmercaptaan), waarbij de activerende radicalen door een redox-reactie worden gevormd;

2.

de ionische katalysatoren

Dit zijn in het algemeen oplossingen in organische oplosmiddelen van ionenvormende stoffen die in staat zijn zich aan dubbele bindingen te hechten en in het daaruit voortkomende product actieve zones te vormen.

Hiertoe behoren bijvoorbeeld:

a)

katalysatoren van het Ziegler-type voor de vervaardiging van polyolefinen (bijvoorbeeld mengsels van titaantetrachloride met triëthylaluminium);

b)

katalysatoren van het Ziegler-natta-type (stereokatalysatoren, oriënteringskatalysatoren), zoals mengsels van titaantrichloride en trialkylaluminium voor de bereiding van isotactisch polypropyleen en van ethyleen-olefine-blokcopolymeren;

c)

katalysatoren voor de bereiding van polyurethanen (bijvoorbeeld mengsels van triëthyleendiamine met tinverbindingen);

d)

katalysatoren voor de bereiding van aminoplasten (bijvoorbeeld fosforzuur in organische oplosmiddelen);

3.

de katalysatoren voor polycondensatiereacties

Dit zijn bereidingen op basis van verschillende verbindingen (zoals mengsels van calciumacetaat met antimoontrioxide, titaanalcoholaten, enz.).

3821 00 00

Bereide voedingsbodems voor het cultiveren of in stand houden van micro-organismen (met inbegrip van virussen en dergelijke organismen) of van planten-, menselijke of dierlijke cellen

Eieren, ook indien bevrucht, afkomstig van gegarandeerd kiemvrije pluimveebedrijven, die niet zijn bereid voor het cultiveren van micro-organismen, zijn van deze post uitgezonderd (post 0407 of 0408).

3823

Industriële eenwaardige vetzuren; bij raffinage verkregen acid-oils; industriële vetalcoholen

3823 11 00

stearinezuur

Onder stearinezuren in de zin van deze onderverdeling worden verstaan mengsels van industriële vetzuren die bij normale temperatuur vast zijn en die, berekend op het watervrije product, 30 of meer, doch minder dan 90 gewichtspercenten zuiver stearinezuur bevatten.

Soortgelijke producten met een gehalte aan stearinezuur van 90 of meer gewichtspercenten vallen onder onderverdeling 2915 70 25.

3823 12 00

oliezuur

Onder oliezuren in de zin van deze onderverdeling worden verstaan mengsels van industriële vetzuren die bij normale temperatuur vloeibaar zijn en die, berekend op het watervrije product, 70 of meer, doch minder dan 85 gewichtspercenten zuiver oliezuur bevatten.

Soortgelijke producten met een gehalte aan oliezuur van 85 of meer gewichtspercenten vallen onder onderverdeling 2916 15 00.

3823 13 00

tallvetzuren

Zie letter A, tweede alinea, punt 3, van de GS-toelichting op post 3823.

Soortgelijke producten met een gehalte aan vetzuren van minder dan 90 gewichtspercenten behoren tot post 3803 00.

3823 70 00

industriële vetalcoholen

Zie letter B van de GS-toelichting op post 3823.

Tot deze onderverdeling behoren uitsluitend industriële vetalcoholen (mengsels van acyclische alcoholen) waarin geen enkele van de aanwezige alcoholen voorkomt in een verhouding, berekend op het watervrije product, van 90 of meer gewichtspercenten.

Soortgelijke producten die 90 of meer gewichtspercenten van een bepaalde alcohol bevatten, behoren in de regel tot post 2905.

3824

Bereide bindmiddelen voor gietvormen of voor gietkernen; chemische producten en preparaten van de chemische of van aanverwante industrieën (mengsels van natuurlijke producten daaronder begrepen), elders genoemd noch elders onder begrepen

3824 10 00

bereide bindmiddelen voor gietvormen of voor gietkernen

Zie letter A van de GS-toelichting op post 3824.

3824 30 00

niet-gesinterde metaalcarbiden, onderling vermengd of vermengd met bindmiddelen van metaal

Onder deze onderverdeling behoren tot gebruik gerede poeders voor de omzetting, door sinteren, in hardmetalen. Zij bestaan uit een mengsel van metaalcarbiden (wolfraam-, titaan-, tantaal-, niobiumcarbide, enz.), al dan niet met een bindmiddel van metaal (kobalt- of nikkelpoeder) en bevatten dikwijls kleine hoeveelheden paraffine (ongeveer 0,5 gewichtspercent). Ook het eenvoudige mengsel van een van de voornoemde carbiden met een bindmiddel van metaal (bijvoorbeeld kobalt en nikkel) behoort tot deze onderverdeling, terwijl de carbiden als zodanig tot post 2849 behoren.

3824 40 00

bereide toevoegingsmiddelen voor cement, voor mortel of voor beton

Zie letter B, zesde alinea, punt 3, van de GS-toelichting op post 3824.

3824 50 10

stortklaar beton

Tot deze onderverdeling behoort reeds met water aangemengd beton, dat in de regel wordt vervoerd met automobielen met een menginstallatie voor beton.

3824 50 90

andere

Tot deze onderverdeling behoren:

1.

beton dat nog niet met water is aangemengd;

2.

mortel.

3824 60 11 t/m 3824 60 99

sorbitol, andere dan die bedoeld bij onderverdeling 2905 44

Tot deze onderverdelingen behoren de kristallisatievaste („NC”) sorbitolsoorten (D-glucitolsoorten) die in het algemeen verkregen worden door het onder hoge druk hydrogeneren van glucosestropen die nog een bepaalde hoeveelheid oligosachariden bevatten. Het sorbitolgehalte (D-glucitolgehalte) hiervan bedraagt, berekend op de droge stof, 60 tot 80 %. De overige bestanddelen zijn hoofdzakelijk andere meerwaardige alcoholen en gedeeltelijk gehydrogeneerde oligosachariden. Hierdoor vertoont de sorbitol (D-glucitol) een aanmerkelijk geringe neiging tot kristallisatie (om welke reden deze dan ook „kristallisatievast” genoemd wordt).

Sorbitol dat voldoet aan de bepalingen van aantekening 1 op hoofdstuk 29 wordt onder een der onderverdelingen 2905 44 11 t/m 2905 44 99 ingedeeld.

3824 71 00 t/m 3824 79 00

mengsels bevattende halogeenderivaten van methaan, van ethaan of van propaan

Zie de aanvullende GS-toelichting op de onderverdelingen 3824 71 t/m 3824 79.

3824 90 10

petroleumsulfonaten, met uitzondering van petroleumsulfonaten van alkalimetalen, ammonium of ethanolaminen; thiofeenhoudende sulfonzuren van oliën uit bitumineuze mineralen, alsmede zouten daarvan

Tot deze onderverdeling behoren bijvoorbeeld:

1.

de petroleumsulfonaten van calcium of barium, die in het algemeen 55 tot 70 gewichtspercenten minerale oliën bevatten. Zij worden veel gebruikt voor de bereiding van dopes voor minerale oliën;

2.

thiofeenhoudende sulfonzuren van olie uit bitumineuze mineralen (verkregen door droge distillatie van bitumineuze leisteen gevolgd door een behandeling met zwavelzuur), bestemd voor farmaceutische doeleinden en gewoonlijk met een totaal zwavelgehalte van meer dan 9 gewichtspercenten, alsmede de zouten daarvan, vooral van calcium.

3824 90 15

ionenwisselaars

Zie letter B, zesde alinea, punt 14, van de GS-toelichting op post 3824.

Deze onderverdeling omvat de ionenwisselaars op basis van gesulfoneerde kool en bepaalde kleisoorten, voor zover deze bijzondere behandelingen hebben ondergaan, die ze voor het gebruik als ionenwisselaars (in hoofdzaak kationen) geschikt maken; in het bijzonder dient glauconiet in de vorm van aluminosilicaatgel te worden genoemd, die uit een natuurlijke, zanderige, uit zee afkomstige mergel gewonnen wordt. Het wordt in hoofdzaak gebruikt om water te ontharden. Andere producten op basis van montmorilloniet, kaoliniet, enz., worden voor dezelfde doeleinden gebruikt.

Verder behoren tot deze onderverdeling synthetische ionenwisselaars, zoals kunstmatige zeolieten, alsmede ionenwisselaars op basis van aluminiumoxide of van silicagel.

Van deze onderverdeling zijn uitgezonderd:

a)

zuiver silicagel (onderverdeling 2811 22 00);

b)

zuiver aluminiumoxide, ook indien geactiveerd (onderverdeling 2818 20 00 of 2818 30 00);

c)

geactiveerde klei (onderverdeling 3802 90 00).

3824 90 20

gasbinders (getters) voor elektrische lampen en buizen

Hiertoe behoren de zogenaamde „getters”. Men onderscheidt „flash getters” en „bulk getters”.

De eerstgenoemde worden in de lampen of buizen tijdens de vervaardiging vervluchtigd. Hiertoe behoren bijvoorbeeld producten die enerzijds uit barium en anderzijds uit aluminium, magnesium, tantaal, thorium, enz., bestaan, en die voorkomen in de vorm van draden of pastilles; eveneens kunnen worden genoemd mengsels van barium- en strontiumcarbonaat, alsmede bariumberyllaat, die op tantaaldraad zijn aangebracht.

De „bulk getters” worden slechts verhit, maar niet vervluchtigd en zij oefenen slechts een contactabsorptiewerking uit. Zij bestaan in het algemeen uit zuivere metalen (tantaal, wolfraam, zirkoon, niobium, thorium) in de vorm van draden, plaatjes, enz. en kunnen daarom niet onder deze onderverdeling worden ingedeeld.

3824 90 30

nafteenzuren, niet in water oplosbare zouten van nafteenzuren en esters van nafteenzuren

Nafteenzuren zijn mengsels van alicyclische monocarbonzuren, die bij raffinage van aardolie van bepaalde herkomst (bijvoorbeeld uit de voormalige Sovjetunie of uit Roemenië) verkregen worden.

Tot deze onderverdeling behoren ook de niet in water oplosbare zouten van nafteenzuren (bijvoorbeeld van aluminium, barium, lood, chroom, calcium, kobalt, mangaan, zink) en de esters van nafteenzuren.

3824 90 35

roestwerende preparaten die aminen als werkzame bestanddelen bevatten

Deze onderverdeling omvat de als roestwerende preparaten gebruikte producten, die aminen of hun derivaten als werkzame bestanddelen bevatten, bijvoorbeeld:

1.

preparaten uit aminen of aminoalcoholen (in het algemeen triëthanolamine) en alkalinitrieten, al dan niet met een bevochtigingsmiddel;

2.

oplossingen van vetaminen, harsaminen of derivaten daarvan in organische oplosmiddelen (bijvoorbeeld fosfaten van vetdiaminen, zouten van vetzuren en van vetaminen).

Dergelijke preparaten, waaraan minerale oliën als additieven zijn toegevoegd, bijvoorbeeld corrosievertragers voor stookolie, behoren tot post 3811.

3824 90 45

preparaten voor ketelsteenbestrijding en dergelijke

Tot deze onderverdeling behoren de bij letter B, zesde alinea, punt 15, van de GS-toelichting op post 3824 genoemde producten, alsmede middelen waarmee bestaande kalkafzettingen worden opgelost.

3824 90 50

preparaten voor de galvanotechniek

Tot deze onderverdeling behoren onder meer speciaal samengestelde metalliseerbaden, glansbaden, polijstzouten en etsmiddelen voor het galvanisch etsen.

3824 90 55

mengsels van mono-, di- en trivetzure esters van glycerol (emulgeermiddelen voor vetstoffen)

Zie letter B, zesde alinea, punt 11, van de GS-toelichting op post 3824.

3824 90 65

hulpmiddelen van de soorten die worden gebruikt in de gieterij (andere dan die bedoeld bij onderverdeling 3824 10 00)

Behalve de in letter B, zesde alinea, punten 6 en 42, van de GS-toelichting op post 3824, genoemde hulpmiddelen, behoren tot deze onderverdeling ook:

1.

preparaten voor de bestrooiing van kerndozen en modelplaten voor de gieterij, op basis van calciumcarbonaat, was en een kleurmiddel;

2.

preparaten op basis van dextrine en natriumcarbonaat, die na emulgeren zijn bestemd om er gietvormen mee te bestrijken;

3.

zand dat met een dunne laag kunsthars is bekleed, voor de vervaardiging van gietkernen (vormzand);

4.

producten voor het ontgassen van staal;

5.

middelen voor het insmeren van gietvormen (met uitzondering van producten bedoeld bij post 3403).

3824 90 70

vlamwerende, waterwerende en andere preparaten, gebruikt voor de bescherming van bouwwerken

Tot deze onderverdeling behoren bijvoorbeeld:

1.

vlamwerende preparaten, bijvoorbeeld op basis van ammoniumverbindingen, die onder invloed van hitte zwellen en zo een isolerende laag voor de ermee bestreken delen van het bouwwerk vormen;

2.

producten, doorgaans op basis van silicaten, om de buitenmuren van gebouwen te impregneren en aldus het pleisterwerk tegen de inwerking van water te beschermen;

3.

toevoegsels op beton om tegen grondwater af te dichten.

AFDELING VII

KUNSTSTOF EN WERKEN DAARVAN; RUBBER EN WERKEN DAARVAN

HOOFDSTUK 39

KUNSTSTOF EN WERKEN DAARVAN

Aantekening 6

De in deze aantekening en in aantekening 4 op hoofdstuk 32 voorkomende aanduiding „oplossing” omvat geen colloïde oplossingen.


I. PRIMAIRE VORMEN

 

Zie voor de interpretatie van het begrip „primaire vormen” aantekening 6 op dit hoofdstuk, alsmede de algemene opmerkingen, deel „primaire vormen”, van de GS-toelichting op dit hoofdstuk.

3901

Polymeren van ethyleen, in primaire vormen

3901 10 10 en 3901 10 90

polyethyleen met een relatieve dichtheid van minder dan 0,94

Tot deze onderverdelingen behoren uitsluitend homopolymeren van ethyleen, dat wil zeggen polymeren waarin ethyleen 95 of meer gewichtspercenten van het totale gehalte aan polymeren uitmaakt.

De relatieve dichtheid van het polyethyleen moet worden vastgesteld aan de hand van een polymeer zonder additief.

Vloeibaar polyethyleen behoort uitsluitend tot deze onderverdelingen indien het voldoet aan de voorwaarden genoemd in aantekening 3, onder a), op dit hoofdstuk. Zo niet, dan behoort het tot de onderverdelingen 2710 11 11 t/m 2710 19 99.

Polyethyleenwas wordt onder post 3404 ingedeeld.

3901 20 10 en 3901 20 90

polyethyleen met een relatieve dichtheid van 0,94 of meer

Zie de toelichting op de onderverdelingen 3901 10 10 en 3901 10 90.

3901 90 10 t/m 3901 90 90

andere

Overeenkomstig aantekening 4 en aanvullende aantekening 1 op dit hoofdstuk omvatten deze onderverdelingen:

1.

copolymeren van ethyleen en van andere monomeren dan vinylacetaat (bijvoorbeeld copolymeren van ethyleen en van propyleen), alsmede mengsels van polymeren van analoge samenstelling waarin het ethyleencomonomeer overheerst;

2.

chemisch gewijzigd polyethyleen in de zin van aantekening 5 op dit hoofdstuk (bijvoorbeeld poly(ethyleenchloride) en met chloorsulfonzuur gewijzigd polyethyleen).

3902

Polymeren van propyleen of van andere olefinen, in primaire vormen

3902 10 00

polypropyleen

De eerste alinea van de toelichting op de onderverdelingen 3901 10 10 en 3901 10 90 is van overeenkomstige toepassing.

Deze onderverdeling omvat geen vloeibaar polypropyleen dat niet beantwoordt aan de bepalingen van aantekening 3, onder a), op dit hoofdstuk (bijvoorbeeld tri- en tetrapropyleen) (onderverdelingen 2710 11 11 t/m 2710 19 99).

3902 20 00

polyisobutyleen

Deze onderverdeling omvat het product bedoeld in de derde en de vierde alinea van de GS-toelichting op post 3902.

Deze onderverdeling omvat geen vloeibaar polyisobutyleen dat niet beantwoordt aan de bepalingen van aantekening 3, onder a), op dit hoofdstuk (bijvoorbeeld tri-isobutyleen) (onderverdelingen 2710 11 11 t/m 2710 19 99).

3902 30 00

copolymeren van propyleen

Deze onderverdeling omvat onder andere een copolymeer of een mengsel van polymeren dat bestaat uit 45 gewichtspercenten ethyleen, 35 gewichtspercenten propyleen en 20 gewichtspercenten isobutyleen, aangezien het propyleen en het isobutyleen, waarvan de polymeren tot post 3902 behoren, 55 % van het copolymeer vormen en ze gezamenlijk overheersen op het ethyleen; verder overheerst het monomeer van propyleen, waarvan de copolymeren hier uitdrukkelijk worden vermeld, het isobutyleen (toepassing van aantekening 4 en aanvullende aantekening 1 op dit hoofdstuk).

Indien in het gegeven voorbeeld de percentages propyleen en isobutyleen omgekeerd zijn, behoort het copolymeer niet tot deze onderverdeling, maar tot de onderverdelingen 3902 90 10 t/m 3902 90 90.

3902 90 10 t/m 3902 90 90

andere

Deze onderverdelingen omvatten onder meer de in de handel poly(alfa)olefinen genoemde producten, in het algemeen verkregen door milde polymerisatie van dec-1-een gevolgd door hydrogenering van het gevormde product en scheiding door distillering van de fracties die rijk zijn aan C20-, C30-, C40- en C50-koolwaterstoffen. Deze fracties worden met elkaar vermengd teneinde de verschillende handelskwaliteiten poly(alfa)olefinen te vormen.

Het betreft vloeistoffen die niet noodzakelijkerwijs overeenkomen met het criterium dat in aantekening 3, onder c), van dit hoofdstuk is vermeld, doch wel met de bepalingen van aantekening 3, onder a), van dit hoofdstuk. Zij worden gebruikt als vervangers van minerale oliën bij de samenstelling van synthetische en halfsynthetische smeeroliën, waarbij zij aan genoemde producten een hogere viscositeitsindex, een lager vloeipunt, een grotere thermische stabiliteit, een hoger ontvlammingspunt en een geringere vluchtigheid verlenen.

3903

Polymeren van styreen, in primaire vormen

Deze post omvat geen styreenbevattende polyesters (post 3907).

3903 11 00 en 3903 19 00

polystyreen

De eerste alinea van de toelichting op de onderverdelingen 3901 10 10 en 3901 10 90 is van overeenkomstige toepassing.

3904

Polymeren van vinylchloride of van andere halogeenolefinen, in primaire vormen

Een vinylpolymeer is een polymeer waarvan het monomeer de formule:

Image

heeft, waarbij de C-X-binding geen C-C- of C-H-binding is.

3904 10 00

poly(vinylchloride), niet gemengd met andere zelfstandigheden

De eerste alinea van de toelichting op de onderverdelingen 3901 10 10 en 3901 10 90 is van overeenkomstige toepassing.

3904 21 00 en 3904 22 00

andere poly(vinylchloride)

De eerste alinea van de toelichting op de onderverdelingen 3901 10 10 en 3901 10 90 is van overeenkomstige toepassing.

3904 30 00

copolymeren van vinylchloride en vinylacetaat

Deze onderverdeling omvat uitsluitend:

1.

copolymeren van vinylchloride en vinylacetaat waarin vinylchloride het overheersende comonomeer is;

2.

mengsels van poly(vinylchloride) en poly(vinylacetaat) waarin het vinylchloridemonomeer overheerst.

3904 40 00

andere copolymeren van vinylchloride

Deze onderverdeling omvat onder andere copolymeren van vinylchloride en van ethyleen waarin vinylchloride het overheersende comonomeer is.

3904 61 00

polytetrafluorethyleen

De eerste alinea van de toelichting op de onderverdelingen 3901 10 10 en 3901 10 90 is van overeenkomstige toepassing.

3904 69 90

andere

Deze onderverdeling omvat met name poly(chlorotrifluorethyleen) en poly(vinylideenfluoride).

3906

Acrylpolymeren in primaire vormen

3906 10 00

poly(methylmethacrylaat)

De eerste alinea van de toelichting op de onderverdelingen 3901 10 10 en 3901 10 90 is van overeenkomstige toepassing.

3906 90 90

andere

Hiertoe behoort bijvoorbeeld poly(acrylonitril).

Deze onderverdeling omvat geen:

a)

acrylpolymeren die ionenwisselaar zijn (post 3914 00 00);

b)

copolymeren van acrylonitril die voldoen aan de bepalingen van aantekening 4 op hoofdstuk 40 (hoofdstuk 40).

3907

Polyacetalen, andere polyethers en epoxyharsen, in primaire vormen; polycarbonaten, alkydharsen, polyallylesters en andere polyesters, in primaire vormen

Zie voor de interpretatie van het voorvoegsel „poly” in de zin van deze post de aanvullende aantekening 1, onder a), punt 1, op dit hoofdstuk.

3907 20 11 t/m 3907 20 99

andere polyethers

Tot deze onderverdelingen behoren eveneens gewijzigde polyethers (andere dan de polyacetalen) (zie punt 2 van de GS-toelichting op post 3907).

3907 20 21

met een hydroxylindicatie van niet meer dan 100

De hydroxylindicatie van een polymeer is de hoeveelheid kaliumhydroxide in milligram, die overeenkomt met het aantal hydroxylgroepen in 1 g van de stof. Dit is een maat voor de concentratie hydroxylgroepen in een polymeerketen. Dit kan onder meer met een van de ASTM D 4274-methoden worden gemeten.

Polyethers en polyesters met een hoge hydroxylindicatie (meer dan 100) worden verkregen door tijdens de synthese ervan polyolen toe te voegen. De zo verkregen producten met veel reactieve hydroxylgroepen zijn bedoeld om in combinatie met isocyanaten polyurethanen te produceren.

3907 20 29

andere

Zie de toelichting op onderverdeling 3907 20 21.

3907 40 00

polycarbonaten

Tot deze onderverdeling behoren ook copolymeren bestaande uit polycarbonaat en poly(ethyleentereftalaat) indien het polycarbonaat overheerst (zie letter B, punt 1, zesde alinea, van de aanvullende GS-toelichting op aanvullende aantekening 1 van dit hoofdstuk).

3907 60 20 en 3907 60 80

poly(ethyleentereftalaat)

De eerste alinea van de toelichting op de onderverdelingen 3901 10 10 en 3901 10 90 is van overeenkomstige toepassing.

Tot deze onderverdelingen behoren ook copolymeren bestaande uit polycarbonaat en poly(ethyleentereftalaat) indien poly(ethyleentereftalaat) overheerst (zie letter B, punt 1, zesde alinea, van de aanvullende GS-toelichting op aanvullende aantekening 1 van dit hoofdstuk).

3907 60 20

met een viscositeitsgetal van 78 ml/g of meer

Poly(ethyleentereftalaat) met een viscositeitsgetal van 78 ml/g of meer wordt over het algemeen gebruikt voor de vervaardiging van flessen.

Het viscositeitsgetal wordt berekend volgens de norm ISO1628-5.

3907 99 11 en 3907 99 19

met een hydroxylindicatie van niet meer dan 100

Zie de toelichting op onderverdeling 3907 20 21.

3907 99 91 en 3907 99 98

andere

Zie de toelichting op onderverdeling 3907 20 21.

3908

Polyamiden in primaire vormen

3908 10 00

polyamide-6, -11, -12, -6,6, -6,9, -6,10 of -6,12

De eerste alinea van de toelichting op de onderverdelingen 3901 10 10 en 3901 10 90 is van overeenkomstige toepassing.

3909

Aminoharsen, fenolharsen en polyurethanen, in primaire vormen

Zie voor de indeling van copolymeren bestaande uit monomeren van de in de omschrijving van deze post genoemde harsen en voor de indeling van mengsels daarvan aantekening 4 op dit hoofdstuk.

3911

Petroleumharsen, cumaronindeenharsen, polyterpenen, polysulfiden, polysulfonen en andere producten, genoemd in aantekening 3 op dit hoofdstuk, elders genoemd noch elders onder begrepen, in primaire vormen

3911 10 00

petroleumharsen, cumaronharsen, indeenharsen of cumaronindeenharsen en polyterpenen

De term „polyterpenen” in de zin van deze onderverdeling duidt op polymeren en mengsels van polymeren waarin één of meer terpeenhoudende monomeren 95 of meer gewichtspercenten van het totale gehalte aan polymeren uitmaken.

3911 90 11 t/m 3911 90 19

polymerisatieproducten verkregen door herschikking of condensatie, ook indien chemisch gewijzigd

Tot deze onderverdelingen behoren de producten genoemd in de eerste alinea, de punten 2 t/m 5, van de GS-toelichting op post 3911.

3912

Cellulose en chemische derivaten daarvan, elders genoemd noch elders onder begrepen, in primaire vormen

3912 11 00 en 3912 12 00

celluloseacetaten

Zie letter B, tweede alinea, punt 1, van de GS-toelichting op post 3912.

3912 20 11 t/m 3912 20 90

cellulosenitraten (collodion daaronder begrepen)

Zie letter B, tweede alinea, punt 2, van de GS-toelichting op post 3912.

3912 20 11

collodion en celloïdine

Collodion is een oplossing van nitrocellulose met 12 gewichtspercenten stikstof in een mengsel van ether en alcohol. Bij het drogen laat deze oplossing een elastische laag nitrocellulose achter waarvan de flexibiliteit door toevoeging van ricinusolie kan worden vergroot. Collodion kan ook worden verkregen door nitrocellulose op te lossen in aceton. Collodion wordt gebruikt voor de bereiding van fotografische emulsies en in de geneeskunde.

Celloïdine wordt verkregen door gedeeltelijke verdamping van de oplosmiddelen uit collodion; het is een vast product.

3912 20 19

andere

Deze onderverdeling omvat cellulosenitraten (nitrocelluloses), niet-geplastificeerd, andere dan collodion en celloïdine, ook indien het product om veiligheidsredenen is aangevocht — meestal met ethylalcohol of butylalcohol — of op een andere wijze onschadelijk is gemaakt.

3912 31 00 t/m 3912 39 80

cellulose-ethers

Zie letter B, tweede alinea, punt 4, van de GS-toelichting op post 3912.

3912 31 00

carboxymethylcellulose en zouten daarvan

Carboxymethylcellulose wordt verkregen door de inwerking van monochloorazijnzuur op natroncellulose en wordt vooral gebruikt als verdikkingsmiddel of als beschermende colloïde.

3912 39 80

andere

Deze onderverdeling omvat bijvoorbeeld methylcellulose, benzylcellulose en hydroxyethylcellulose.

3912 90 10

cellulose-esters

Deze onderverdeling omvat bijvoorbeeld cellulosepropionaat en cellulosebutyraat.

3912 90 90

andere

Tot deze onderverdeling behoort cellulose, elders genoemd noch elders onder begrepen, in primaire vormen.

Wegens de wijze waarop het gewoonlijk in de handel wordt aangeboden, wordt geregenereerde cellulose hier in de regel niet ingedeeld. In de vorm van doorzichtige folie behoort het tot post 3920 of 3921 en in de vorm van textielfilamenten tot hoofdstuk 54 of 55.

Deze onderverdeling omvat ook mengsels van cellulose-esters en -ethers (zie aanvullende aantekening 1 op dit hoofdstuk).

3913

Natuurlijke polymeren (bijvoorbeeld alginezuur) en gewijzigde natuurlijke polymeren (bijvoorbeeld geharde proteïnen, chemische derivaten van natuurlijke rubber), elders genoemd noch elders onder begrepen, in primaire vormen

3913 10 00

alginezuur, alsmede zouten en esters daarvan

Zie de eerste alinea, punt 1, van de GS-toelichting op post 3913.

3913 90 00

andere

Zie de eerste alinea, de punten 2 t/m 4, van de GS-toelichting op post 3913.

II. RESTEN EN AFVAL; HALFFABRIKATEN; WERKEN

3915

Resten en afval, van kunststof

Het begrip „kunststof” is omschreven in aantekening 1 op dit hoofdstuk.

Deze post omvat onder meer:

1.

resten en afval van een enkele thermohardende stof, reeds gehard, die zijn verwerkt tot primaire vormen;

2.

resten en afval van gemengde kunststoffen (thermoplastische stoffen onder elkaar, thermohardende stoffen, reeds gehard, onder elkaar, thermoplastische stoffen en thermohardende stoffen, reeds gehard), verwerkt tot primaire vormen.

3915 90 11 en 3915 90 18

van polymerisatieproducten verkregen door additie

Zie voor de interpretatie van het begrip „polymerisatieproducten verkregen door additie” het onderdeel „polymeren”, de tweede alinea, punt 1, van de algemene opmerkingen van de GS-toelichting op dit hoofdstuk.

Deze onderverdelingen omvatten onder meer resten en afval van propyleenpolymeren, acrylpolymeren, vinylacetaatpolymeren en vinylideenacetaatpolymeren.

3915 90 90

andere

Deze onderverdeling omvat resten en afval van polyesters, van polyamiden of van polyurethanen.

3916

Monofilament waarvan de grootste afmeting van de dwarsdoorsnede meer bedraagt dan 1 mm, alsmede staven en profielen, van kunststof, ook indien aan het oppervlak bewerkt, doch die geen andere bewerking hebben ondergaan

3916 90 11 t/m 3916 90 19

van polymerisatieproducten verkregen door herschikking of condensatie, ook indien chemisch gewijzigd

Deze onderverdelingen omvatten onder meer monofilament, alsmede staven en profielen van polyesters, van polyamiden of van polyurethanen.

3916 90 51 en 3916 90 59

van polymerisatieproducten verkregen door additie

Deze onderverdelingen omvatten onder meer monofilament, alsmede staven en profielen van propyleenpolymeren, van styreenpolymeren en van acrylpolymeren.

3917

Buizen, slangen en hulpstukken daarvoor (bijvoorbeeld verbindingsstukken, moffen, ellebogen, flenzen), van kunststof

Zie voor de interpretatie van de begrippen „buizen” en „slangen” aantekening 8 op dit hoofdstuk.

3917 29 12

van polymerisatieproducten verkregen door herschikking of condensatie, ook indien chemisch gewijzigd

Tot deze onderverdeling behoren buizen en slangen, vervaardigd uit bijvoorbeeld fenoplasten, aminoplasten, alkyden en andere polyesters, polyamiden, polyurethanen en siliconen.

3917 29 15

van polymerisatieproducten verkregen door additie

Tot deze onderverdeling behoren onder meer producten van polytetrahaloëthyleen, van polyisobutyleen, van polymeren van styreen, van vinylideenchloride, van vinylacetaat of van andere vinylesters alsmede van acrylpolymeren.

3917 32 10

van polymerisatieproducten verkregen door herschikking of condensatie, ook indien chemisch gewijzigd

Zie de toelichting op onderverdeling 3917 29 12.

3917 32 31 t/m 3917 32 39

van polymerisatieproducten verkregen door additie

Zie de toelichting op onderverdeling 3917 29 15.

Deze onderverdelingen omvatten voorts producten van polymeren van ethyleen, van propyleen en van vinylchloride.

3918

Vloerbedekking van kunststof, ook indien zelfklevend, op rollen of in tegels; wand- en plafondbekleding van kunststof, als bedoeld bij aantekening 9 op dit hoofdstuk

Deze post omvat ook niet-geperforeerde vellen kunststof die worden aangeboden op rollen of in tegels en die onder meer worden gebruikt voor tennisbanen of terrassen.

3919

Platen, vellen, foliën, stroken, strippen en andere platte producten, van kunststof, zelfklevend, ook indien op rollen

Zie voor de strekking van het begrip „zelfklevend” de eerste alinea van de GS-toelichting op post 3919. Van deze post zijn uitgezonderd platte, zelfklevende producten van kunststof, die zich uitsluitend vasthechten op gladde oppervlakken zoals glas.

De producten van deze post zijn vaak voorzien van een beschermband of -folie van papier of van kunststof. De aanwezigheid van zo'n band of folie is niet van invloed op de indeling.

3919 10 11 t/m 3919 10 90

op rollen met een breedte van niet meer dan 20 cm

Deze onderverdelingen omvatten ook plakband, voorzien van een lipje, op een rolhouder die voornamelijk bestemd is voor de opmaak voor de kleinhandel en die in het algemeen na verbruik van de band niet opnieuw kan worden gebruikt.

3919 10 11 t/m 3919 10 19

band waarvan het kleefmiddel bestaat uit niet-gevulkaniseerde natuurlijke of synthetische rubber

Tot deze onderverdelingen behoort uitsluitend zelfklevend plakband, dat wil zeggen band waarvan herkenbaar is dat het uitsluitend of hoofdzakelijk als bevestigingsmiddel dient. In het algemeen wordt dit band gebruikt voor de verpakking van goederen en dergelijk gebruik.

3919 10 69

andere

Tot deze onderverdeling behoren bijvoorbeeld producten van polymeren, van styreen, van propyleen of van acryl.

3920

Andere platen, vellen, foliën, stroken en strippen, van kunststof zonder celstructuur, niet versterkt, gelaagd of op dergelijke wijze gecombineerd met andere stoffen, niet op een drager

Zie aantekening 10 op dit hoofdstuk.

Niet tot deze post behoren strippen met een schijnbare breedte van 5 mm of minder (hoofdstuk 54).

3920 20 71

sierstroken

Tot deze onderverdeling behoren stroken van de soort gebruikt voor verpakkingsdoeleinden, gekleurd, met een zijdeachtig voorkomen, die worden vervaardigd door extrusie van polymeren van propyleen.

Door de moleculaire oriëntatie van de polymeren van propyleen vervezelt de strook wanneer deze met de hand in de lengterichting wordt gesplitst, waardoor ten onrechte de indruk kan ontstaan dat het een op basis van vezels vervaardigd product betreft.

Deze stroken zijn ongeveer 0,13 mm dik. Zij mogen bedrukt zijn en kunnen worden gekruld. Doorgaans worden zij opgerold op spoelen of hulzen onder de naam „plastic bolduc” in de handel gebracht. Zij worden voor dezelfde doeleinden gebruikt als bolduclint van post 5806. De sierstroken worden bij het verpakken meestal geknoopt.

Tot deze onderverdeling behoren niet sierstroken met een schijnbare breedte van 5 mm of minder (onderverdeling 5404 90 11).

3920 20 79

andere

Tot deze onderverdeling behoren stroken van de soort gebruikt voor verpakkingsdoeleinden, kleurloos of in de massa geverfd, die door extrusie van de polymeren van propyleen worden vervaardigd.

Anders dan de stroken van onderverdeling 3920 20 71 hebben deze stroken geen zijdeachtig voorkomen. Zij zijn dikker en stugger en kunnen niet worden gekruld. De oppervlakte mag verhogingen en verdiepingen vertonen en mag zijn bedrukt.

Deze stroken worden om het te verpakken goed gespannen, waarna de uiteinden hetzij door thermisch lassen hetzij door middel van een klem van metaal of kunststof met elkaar worden verbonden.

Tot deze onderverdeling behoren niet sierstroken met een schijnbare breedte van 5 mm of minder (onderverdeling 5404 90 19).

3920 43 10 en 3920 43 90

bevattende 6 gewichtspercenten of meer weekmakers

Zie aanvullende aantekening 2 op dit hoofdstuk, alsmede de aanvullende GS-toelichting op de onderverdelingen 3920 43 en 3920 49.

3920 49 10 en 3920 49 90

andere

Zie de aanvullende GS-toelichting op de onderverdelingen 3920 43 en 3920 49.

3920 73 10

films op rollen of in stroken, voor de cinematografie of voor de fotografie

Tot deze onderverdeling behoren foliën die in de cinematografie of in de fotografie kunnen dienen als drager voor lichtgevoelige lagen.

3921

Andere platen, vellen, foliën, stroken en strippen, van kunststof

Zie de toelichting op post 3920.

3921 90 41

onder hoge druk, met een decoratieve laag op één of op beide zijden

Tot deze onderverdeling behoren platen die zijn vervaardigd door met thermohardende stoffen geïmpregneerde vezelhoudende lagen (bijvoorbeeld papier) te verhitten en onder een druk van 5 MPa of meer samen te persen. De buitenste laag of lagen zijn gekleurd of van een decoratie voorzien (bijvoorbeeld imitatiehout).

Platen met een decoratieve laag aan beide zijden worden bijvoorbeeld als tussenwand in etalages gebruikt. Platen met slechts één decoratieve zijde worden voornamelijk als deklaag voor spaanplaat gebruikt.

3923

Artikelen voor vervoer of voor verpakking, van kunststof; stoppen, deksels, capsules en andere sluitingen, van kunststof

3923 90 10

netten, verkregen door extrusie, in buisvorm

De tot deze onderverdeling behorende netten hebben een onbepaalde lengte en dienen in de regel voor het vervaardigen van zakken, die tijdens het verpakken van bepaalde soorten groenten en fruit (bijvoorbeeld appelen, sinaasappelen, aardappelen en uien) op de gewenste lengte worden gesneden.

3924

Tafelgerei, keukengerei, andere huishoudelijke artikelen en hygiënische en toiletartikelen, van kunststof

3924 90 11

sponsen

Deze onderverdeling omvat zowel sponsen van geregenereerde cellulose, anders dan rechthoekig of vierkant versneden, alsook sponsen die rechthoekig of vierkant versneden zijn, doch afgeronde kanten hebben of op andere wijze verder bewerkt zijn.

Tot deze onderverdeling behoren niet:

a)

de hierboven beschreven sponsen van andere kunststoffen dan geregenereerde cellulose (onderverdeling 3924 90 90);

b)

natuurlijke sponsen (onderverdelingen 0511 99 31 en 0511 99 39);

c)

enkel rechthoekig of vierkant versneden sponsen (post 3921).

3925

Uitrustingsstukken voor gebouwen, van kunststof, elders genoemd noch elders onder begrepen

Zie aantekening 11 op dit hoofdstuk.

3925 20 00

deuren en ramen, alsmede kozijnen daarvoor en drempels voor deuren

Zie de aanvullende GS-toelichting op onderverdeling 3925 20.

3925 90 10

garnituren en beslag, om blijvend te worden bevestigd in of op deuren, vensters, trappen, muren of andere delen van gebouwen

Zie aantekening 11, onder ij), op dit hoofdstuk.

HOOFDSTUK 40

RUBBER EN WERKEN DAARVAN

Algemene opmerkingen

Voor de toepassing van aantekening 4, onder a), op dit hoofdstuk worden onder „niet-thermoplastische producten” verstaan producten die niet herhaaldelijk week kunnen worden gemaakt door warmtebehandeling en zo door gieten in vorm kunnen worden gebracht of kunnen worden geëxtrudeerd.

4001

Natuurlijke rubber, balata, guttapercha, guayule, chicle en dergelijke natuurlijke gommen, in primaire vormen of in platen, vellen of strippen

4001 21 00

gerookte vellen („smoked sheets”)

Zie letter B, punt 1, eerste alinea, van de GS-toelichting op post 4001.

4001 29 00

andere

Zie letter B, punt 1, tweede en vierde alinea, van de GS-toelichting op post 4001.

Deze onderverdeling omvat bijvoorbeeld lichte crêperubber („pale crêpe”), bruine crêperubber, geribde „air dried sheets” (luchtgedroogde vellen), gereagglomereerde korrels en natuurlijk rubber in de vorm van niet-geagglomereerde poeders en kruimels („free flowing powders”).

4002

Synthetische rubber en uit olie vervaardigde factis, in primaire vormen of in platen, vellen of strippen; mengsels van producten bedoeld bij post 4001 met producten bedoeld bij deze post, in primaire vormen of in platen, vellen of strippen

4002 99 10

producten gewijzigd door vermenging met kunststof

Deze onderverdeling omvat rubber als bedoeld in aantekening 4, onder c), op dit hoofdstuk, met uitzondering van gedepolymeriseerde natuurlijke rubber, die onder onderverdeling 4002 99 90 valt.

4002 99 90

andere

Deze onderverdeling omvat onder andere acrylonitrilbutadieenrubber gemodificeerd door carboxylgroepen (XNBR), acrylonitrilisopreenrubber (NIR), alsmede uit olie vervaardigde factis.

4005

Bereide rubber, niet gevulkaniseerd, in primaire vormen of in platen, vellen of strippen

4005 20 00

oplossingen; dispersies andere dan die bedoeld bij onderverdeling 4005 10

Zie letter B, eerste alinea en tweede alinea, punt 2, van de GS-toelichting op post 4005.

4005 91 00

platen, vellen of strippen

Zie letter B, eerste alinea en tweede alinea, de punten 3 en 4, van de GS-toelichting op post 4005.

Hieronder vallen mede platen, vellen en strippen, niet versneden of enkel vierkant of rechthoekig gesneden, van niet-gevulkaniseerde rubber, die aan één zijde zijn voorzien van een laag kleefstof. Het aanbrengen van de kleefstof moet worden aangemerkt als een eenvoudige bewerking aan het oppervlak in de zin van aantekening 9 op dit hoofdstuk. Deze indeling wordt niet beïnvloed door het aanbrengen van een vel of strook papier, textiel of andere stof, ter bescherming van de kleeflaag.

4005 99 00

andere

Zie letter B, eerste alinea en tweede alinea, punt 5, van de GS-toelichting op post 4005.

4009

Buizen en slangen, van niet-geharde gevulkaniseerde rubber, ook indien voorzien van hulpstukken (bijvoorbeeld verbindingsstukken, moffen, ellebogen, flenzen)

4009 12 00

met hulpstukken

Buizen en slangen van deze onderverdeling kunnen voorzien zijn van hulpstukken van elk materiaal.

4009 22 00

met hulpstukken

Zie de toelichting op onderverdeling 4009 12 00.

4009 32 00

met hulpstukken

Zie de toelichting op onderverdeling 4009 12 00.

4009 42 00

met hulpstukken

Zie de toelichting op onderverdeling 4009 12 00.

4011

Nieuwe luchtbanden van rubber

4011 20 10

met een belastingsindex van niet meer dan 121

De belastingsindex wordt altijd op de banden aangegeven. Zie voor de definitie Richtlijn 92/23/EEG van de Raad (PB L 129 van 14.5.1992, blz. 95).

4011 20 90

met een belastingsindex van meer dan 121

Zie de toelichting op onderverdeling 4011 20 10.

4011 40 20

voor velgen met een diameter van niet meer dan 33 cm

Hiertoe behoren banden voor velgen met een diameter van niet meer dan 13 inch (13 inch = 33,02 cm). De diameter van de velg in inches wordt steeds op de banden aangegeven (zie Richtlijn 92/23/EEG van de Raad (PB L 129 van 14.5.1992, blz. 95)).

4011 61 00 t/m 4011 69 00

andere, met visgraatprofiel of met dergelijk profiel

Zie de aanvullende GS-toelichting op de onderverdelingen 4011 61 t/m 4011 69.

4011 62 00

van de soort gebruikt voor voertuigen of machines voor weg- en waterbouw of voor industriële goederenbehandeling, met een velgdiameter van niet meer dan 61 cm

Zie de aanvullende GS-toelichting op de onderverdelingen 4011 62, 4011 63, 4011 93 en 4011 94.

4011 63 00

van de soort gebruikt voor voertuigen of machines voor weg- en waterbouw of voor industriële goederenbehandeling, met een velgdiameter van meer dan 61 cm

Zie de aanvullende GS-toelichting op de onderverdelingen 4011 62, 4011 63, 4011 93 en 4011 94.

4011 93 00

van de soort gebruikt voor voertuigen of machines voor weg- en waterbouw of voor industriële goederenbehandeling, met een velgdiameter van niet meer dan 61 cm

Zie de aanvullende GS-toelichting op de onderverdelingen 4011 62, 4011 63, 4011 93 en 4011 94.

4011 94 00

van de soort gebruikt voor voertuigen of machines voor weg- en waterbouw of voor industriële goederenbehandeling, met een velgdiameter van meer dan 61 cm

Zie de aanvullende GS-toelichting op de onderverdelingen 4011 62, 4011 63, 4011 93 en 4011 94.

4015

Kleding en kledingtoebehoren (handschoenen (met of zonder vingers) en wanten daaronder begrepen), van niet-geharde gevulkaniseerde rubber, ongeacht het gebruik daarvan

4015 11 00

voor chirurgisch gebruik

Zie de aanvullende GS-toelichting op onderverdeling 4015 11.

Deze onderverdeling is niet beperkt tot steriel verpakte handschoenen voor chirurgisch gebruik. Zij omvat eveneens handschoenen die voldoen aan de normen EN 455-1 en EN 455-2 of aan gelijkwaardige normen.

4015 19 90

andere

Tot deze onderverdeling behoren bijvoorbeeld:

1.

wanten en handschoenen voorzien van een kap, voor industrieel gebruik;

2.

handschoenen voor röntgenologen, die door een deklaag op basis van loodcarbonaat geen röntgenstralen doorlaten.

4015 90 00

andere

Naast de artikelen genoemd in de GS-toelichting op post 4015 (met uitzondering van de handschoenen (met of zonder vingers) en wanten) omvat deze onderverdeling ook kleding voor bescherming tegen straling of tegen luchtdruk (bijvoorbeeld drukpakken voor vliegeniers), een en ander voor zover deze pakken niet zijn voorzien van ademhalingstoestellen. Indien dergelijke pakken zijn uitgerust met ademhalingstoestellen, vindt indeling plaats onder post 9020 00 00.

4016

Andere artikelen van niet-geharde gevulkaniseerde rubber

4016 91 00

vloerbedekking en matten

Zie de tweede alinea, punt 2, van de GS-toelichting op post 4016.

4016 99 52 t/m 4016 99 99

andere

Behalve de artikelen bedoeld in de tweede alinea, de punten 7 t/m 14, van de GS-toelichting op post 4016 omvatten deze onderverdelingen ook schuurblokken die dienen om, na met (verwisselbaar) schuurpapier te zijn overtrokken, bepaalde werkstukken met de hand te schuren.

AFDELING VIII

HUIDEN, VELLEN, LEDER EN PELTERIJEN, LEDERWAREN EN BONTWERK; ZADEL- EN TUIGMAKERSWERK; REISARTIKELEN, HANDTASSEN EN DERGELIJKE BERGINGSMIDDELEN; WERKEN VAN DARMEN

HOOFDSTUK 41

HUIDEN EN VELLEN (ANDERE DAN PELTERIJEN), ALSMEDE LEDER

4101

Huiden en vellen van runderen (buffels daaronder begrepen), van paarden of van paardachtigen, ongelooid (vers, gezouten, gedroogd, gekalkt, gepekeld („pickled”) of anderszins geconserveerd, doch niet gelooid, niet tot perkament verwerkt of verder bewerkt), ook indien onthaard of gesplit

4101 20 10 t/m 4101 20 90

gehele huiden en vellen, wegende per stuk, indien enkel gedroogd niet meer dan 8 kg, indien droog gezouten niet meer dan 10 kg of indien vers, nat gezouten of op andere wijze geconserveerd niet meer dan 16 kg

De huiden en vellen van deze onderverdelingen worden ook nog als gehele huiden en vellen beschouwd indien ze zijn ontdaan van de kop en de poten; ze mogen daarentegen niet zijn gesplit, dat wil zeggen de huid of het vel mag niet in twee of meer lagen zijn verdeeld.

4101 20 10

vers

Tot deze onderverdeling behoren huiden en vellen in de toestand waarin zij zich bevinden onmiddellijk nadat de dieren zijn gestroopt. Tot deze onderverdeling behoren ook gekoelde huiden en vellen.

4101 20 30

nat gezouten

Tot deze onderverdeling behoren huiden en vellen die door eenvoudig zouten zijn geconserveerd.

4101 20 50

gedroogd of droog gezouten

Tot deze onderverdeling behoren gedroogde huiden en vellen (geconserveerd door enkel drogen, met of zonder toevoeging van antiseptica) en droog gezouten huiden en vellen.

4101 20 90

andere

Tot deze onderverdeling behoren gekalkte huiden en vellen (door ze onder te dompelen in kalkmelk of door ze in te wrijven met een kalkpasta), gepekelde huiden en vellen (door ze onder te dompelen in sterk verdunde oplossingen van zoutzuur, zwavelzuur of andere chemicaliën, samen met zout) en anderszins geconserveerde huiden en vellen.

4101 50 10 t/m 4101 50 90

gehele huiden en vellen, wegende per stuk meer dan 16 kg

Zie de toelichtingen op de onderverdelingen 4101 20 10 t/m 4101 20 90.

4101 50 10

vers

Zie de toelichting op onderverdeling 4101 20 10.

4101 50 30

nat gezouten

Zie de toelichting op onderverdeling 4101 20 30.

4101 50 50

gedroogd of droog gezouten

Zie de toelichting op onderverdeling 4101 20 50.

4101 50 90

andere

Zie de toelichting op onderverdeling 4101 20 90.

4101 90 00

andere, croupons, halve croupons en flanken daaronder begrepen

De croupon bedekt de rug en de achterhand; het is het dikste en sterkste deel van de huid of het vel en dus ook het kostbaarst.

Een halve croupon wordt verkregen door de croupon overlangs in helften te delen.

4102

Huiden en vellen van schapen, ongelooid (vers, gezouten, gedroogd, gekalkt, gepekeld („pickled”) of anderszins geconserveerd, doch niet gelooid, niet tot perkament verwerkt of verder bewerkt), ook indien onthaard of gesplit, andere dan die bij aantekening 1, onder c), op dit hoofdstuk zijn uitgezonderd

4102 10 10

van lammeren

Deze onderverdeling omvat huiden en vellen met een oppervlakte van niet meer dan 0,75 m2.

4102 10 90

andere

Deze onderverdeling omvat huiden en vellen met een oppervlakte van meer dan 0,75 m2.

4102 21 00

gepekeld („pickled”)

Zie voor gepekelde huiden en vellen de toelichting op onderverdeling 4101 20 90.

4103

Andere huiden en vellen, ongelooid (vers, gezouten, gedroogd, gekalkt, gepekeld („pickled”) of anderszins geconserveerd, doch niet gelooid, niet tot perkament verwerkt of verder bewerkt), ook indien onthaard of gesplit, andere dan die bij aantekening 1, onder b) en c), op dit hoofdstuk zijn uitgezonderd

4103 20 00

van reptielen

Deze onderverdeling omvat onder meer huiden en vellen van pythons, boa's, alligators, kaaimannen, leguanen, gavialen en hagedissen.

4103 90 10

van geiten

Huiden en vellen van geiten zijn langgerekt met een lange nek, terwijl huiden en vellen van schapen breder zijn en een kortere nek hebben.

Zie voorts aantekening 1, onder c), op dit hoofdstuk.

4104

Gelooide onthaarde huiden en vellen en niet-afgewerkt leder („crust”) van runderen (buffels daaronder begrepen), van paarden of van paardachtigen, ook indien gesplit, maar niet verder bewerkt

Zie aantekening 2, letters A en B, op dit hoofdstuk.

4104 11 10 t/m 4104 19 90

in vochtige staat („wet-blue” daaronder begrepen)

Voorgelooide en enkel gelooide huiden en vellen zijn vooral herkenbaar aan hun vleeskant, waarop in meerdere of mindere mate en vooral langs de randen onderhuidse vezeltjes te zien zijn. Daardoor vertoont deze zijde een vezelig en oneffen oppervlak. Voorgelooide huiden en vellen worden met enkel gelooide huiden en vellen gelijkgesteld.

Bewerkingen die ten doel hebben de eigenlijke looiing te voltooien en waarbij de huiden en vellen van de nog aanwezige looimiddelen en water worden ontdaan, zoals wassen, wringen, uitpersen, drogen en uitrekken, hebben geen wijziging in de indeling van die huiden en vellen tot gevolg. Dit geldt eveneens voor het enkel splitten van de voorgelooide of enkel gelooide huiden en vellen.

4104 11 10 t/m 4104 11 90

met natuurlijke nerf, niet gesplit; gesplit, met de nerfkant

Deze onderverdelingen omvatten leder met de oorspronkelijke nerfstructuur zoals deze zichtbar wordt na het verwijderen van de epidermis (opperhuid) zonder dat een deel van het oppervlak is verwijdert, bijvoorbeeld door polijsten of glad strijken.

Tot deze onderverdelingen behoren uitsluitend leder, huiden en vellen die de buitenzijde (de haarzijde) van het leer laten zien.

4104 41 11 t/m 4104 49 90

in droge staat („crust”)

Zie aantekening 2, letter B, op dit hoofdstuk, alsmede de derde alinea, onder II, van de algemene opmerkingen van de GS-toelichting op dit hoofdstuk.

4104 41 11 t/m 4104 41 90

met natuurlijke nerf, niet gesplit; gesplit, met de nerfkant

Zie de toelichting op de onderverdelingen 4104 11 10 t/m 4104 11 90.

4104 41 11

kips van Indische runderen, in gehele staat (ook indien zonder kop en zonder poten), wegende per stuk niet meer dan 4,5 kg, enkel met plantaardige stoffen voorgelooid of gelooid, ook indien verder bewerkt, maar niet als zodanig bruikbaar voor het vervaardigen van werken van leder

De in deze onderverdeling bedoelde huiden en vellen zijn met plantaardige stoffen voorgelooid of gelooid. Zij mogen, om ze geschikt te maken voor vervoer over lange afstanden, nog verdere bewerkingen hebben ondergaan, zoals een behandeling met een plantaardige olie.

Kenmerkend voor deze huiden en vellen is hun stevige en weinig poreuze structuur en hun door de plantaardige looiing verkregen lichte kleur. Aan de nerfzijde vertonen zij een effen, zelfs glanzend oppervlak, terwijl de vleeszijde meestal goed is ontvleesd. Alvorens voor het vervaardigen van werken van leder te kunnen worden gebruikt, moeten deze huiden en vellen een geheel nieuwe bewerking ondergaan (als het ware ontlooid worden), zodat zij eigenlijk als half gelooide huiden en vellen kunnen worden aangemerkt.

Deze huiden en vellen, de zogenaamde Madras-vellen, worden voornamelijk uit India en Pakistan ingevoerd. Zij worden per zes stuks verpakt, in geperste balen die zijn omgeven door stromatten en grof juteweefsel.

4104 49 11

kips van Indische runderen, in gehele staat (ook indien zonder kop en zonder poten), wegende per stuk niet meer dan 4,5 kg, enkel met plantaardige stoffen voorgelooid of gelooid, ook indien verder bewerkt, maar niet als zodanig bruikbaar voor het vervaardigen van werken van leder

Zie de toelichting op onderverdeling 4104 41 11.

4105

Gelooide onthaarde huiden en vellen en niet-afgewerkt leder („crust”) van schapen, ook indien gesplit, maar niet verder bewerkt

Zie aantekening 2, letters A en B, op dit hoofdstuk.

4105 10 10 en 4105 10 90

in vochtige staat („wet-blue” daaronder begrepen)

Zie de toelichting op de onderverdelingen 4104 11 10 t/m 4104 19 90.

4105 10 10

niet gesplit

Dit betreft leder, huiden en vellen die niet in twee of meer lagen zijn verdeeld, ook al zijn ze effen en glad gemaakt door het verwijderen van ruwe plekken en uitwassen aan de vleeszijde.

4105 30 10 t/m 4105 30 99

in droge staat („crust”)

Zie aantekening 2, letter B, op dit hoofdstuk, alsmede de derde alinea, onder II, van de algemene opmerkingen van de GS-toelichting op dit hoofdstuk.

4105 30 10

van Indische bastaards, voorgelooid met plantaardige stoffen, ook indien verder bewerkt, maar niet als zodanig bruikbaar voor het vervaardigen van werken van leder

Tot deze onderverdeling behoren met plantaardige stoffen voorgelooide huiden en vellen, die voor het touwen nog een looiproces moeten ondergaan.

Huiden en vellen zijn met plantaardige stoffen voorgelooid of gelooid. Zij mogen, om ze geschikt te maken voor vervoer over lange afstanden, nog verdere bewerkingen hebben ondergaan, zoals een behandeling met een plantaardige olie.

Kenmerkend voor deze huiden en vellen is hun stevige en weinig poreuze structuur en hun door de plantaardige looiing verkregen lichte kleur.

Deze huiden en vellen, de zogenaamde Madras-vellen, worden voornamelijk uit India en Pakistan ingevoerd. Zij worden per zes stuks verpakt, in geperste balen die zijn omgeven door stromatten en grof juteweefsel.

4105 30 91

niet gesplit

De toelichting op onderverdeling 4105 10 10 is van overeenkomstige toepassing.

Deze onderverdelingen omvatten onder meer glacégelooid leder, van schapen; dit is leder dat is gelooid met behulp van een mengsel van zout, aluin, eigeel en meel. Glacégelooid leder wordt vooral gebruikt voor de vervaardiging van handschoenen en fijne schoenen.

4105 30 99

gesplit

Zie de tweede alinea van de toelichting op onderverdeling 4105 30 91.

4106

Gelooide onthaarde huiden en vellen en niet-afgewerkt leder („crust”) van andere dieren, alsmede gelooide huiden en vellen en niet-afgewerkt leder („crust”) van niet-behaarde dieren, ook indien gesplit, maar niet verder bewerkt

Zie aantekening 2, letters A en B, op dit hoofdstuk.

4106 21 10 en 4106 21 90

in vochtige staat („wet-blue” daaronder begrepen)

Zie de toelichting op de onderverdelingen 4104 11 10 t/m 4104 19 90.

4106 21 10

niet gesplit

De toelichting op onderverdeling 4105 10 10 is van overeenkomstige toepassing.

4106 22 10 en 4106 22 90

in droge staat („crust”)

Zie aantekening 2, letter B, op dit hoofdstuk, alsmede de derde alinea, onder II, van de algemene opmerkingen van de GS-toelichting op dit hoofdstuk.

4106 22 10

van Indische geiten, voorgelooid met plantaardige stoffen, ook indien verder bewerkt, maar niet als zodanig bruikbaar voor het vervaardigen van werken van leder

De toelichting op onderverdeling 4105 30 10 is van overeenkomstige toepassing.

4106 31 10 en 4106 31 90

in vochtige staat („wet-blue” daaronder begrepen)

Zie de toelichting op de onderverdelingen 4104 11 10 t/m 4104 19 90.

4106 31 10

niet gesplit

De toelichting op onderverdeling 4105 10 10 is van overeenkomstige toepassing.

4106 32 10 en 4106 32 90

in droge staat („crust”)

Zie aantekening 2, letter B, op dit hoofdstuk, alsmede de derde alinea, onder II, van de algemene opmerkingen van de GS-toelichting op dit hoofdstuk.

4106 32 10

niet gesplit

De toelichting op onderverdeling 4105 10 10 is van overeenkomstige toepassing.

4106 40 10

met plantaardige stoffen voorgelooid

Tot deze onderverdeling behoren met plantaardige stoffen voorgelooide huiden en vellen, die voor het touwen nog een looiproces moeten ondergaan.

Kenmerkend voor deze huiden en vellen is hun stevige en weinig poreuze structuur en hun door de plantaardige looiing verkregen lichte kleur.

4106 91 00

in vochtige staat („wet-blue” daaronder begrepen)

Zie de toelichting op de onderverdelingen 4104 11 10 t/m 4104 19 90.

4106 92 00

in droge staat („crust”)

Zie aantekening 2, letter B, op dit hoofdstuk, alsmede de derde alinea, onder II, van de algemene opmerkingen van de GS-toelichting op dit hoofdstuk.

4107

Leder dat na het looien of het drogen verder is bewerkt, alsmede tot perkament verwerkte huiden en vellen, van runderen (buffels daaronder begrepen), van paarden of van paardachtigen, onthaard, ook indien gesplit, andere dan de producten bedoeld bij post 4114

Leder en huiden en vellen van deze post kunnen hetzij na het looien bewerkt zijn (getouwd, geverfd, gegreineerd, gegaufreerd, bewerkt om het leder een fluweelachtig oppervlak te geven, bedrukt, uitgezet of geglansd, enz.), hetzij tot perkament verwerkt zijn (zie punt III, van de algemene opmerkingen van de GS-toelichting op dit hoofdstuk).

4107 11 11 t/m 4107 11 90

met natuurlijke nerf, niet gesplit

Leder en huiden en vellen van deze onderverdelingen zijn niet in twee of meer lagen verdeeld, ook al zijn ze effen en glad gemaakt door het verwijderen van ruwe plekken en uitwassen aan de vleeszijde.

4107 11 11

boxcalf

„Boxcalf”, waarmee chroomgelooid of soms gemengd gelooid, geverfd en geglansd kalfsleder wordt bedoeld dat wordt gebruikt als bovenleder voor schoeisel of voor marokijnwerk (dameshandtassen, aktentassen, enz.). Boxcalf is zeer soepel.

4107 12 11

boxcalf

Zie de toelichting op onderverdeling 4107 11 11.

4107 91 10 en 4107 91 90

met natuurlijke nerf, niet gesplit

Zie de toelichting op de onderverdelingen 4107 11 11 t/m 4107 11 90.

4107 91 10

zoolleder

Omdat zoolleder zeer stevig en slijtvast moet zijn, wordt het niet ingevet. Het touwen van dit leder wordt „watertouwen” genoemd in tegenstelling tot het „vettouwen” dat bij ingevet leder wordt toegepast. De bewerking van zoolleder beperkt zich voornamelijk tot het reinigen van het leder, blootstellen aan de lucht, kloppen en walsen onder druk.

Zie voorts de derde alinea van de GS-toelichting op post 4107.

4112 00 00

Leder dat na het looien of het drogen verder is bewerkt, alsmede tot perkament verwerkte huiden en vellen, van schapen, onthaard, ook indien gesplit, andere dan de producten bedoeld bij post 4114

De toelichting op post 4107 is van overeenkomstige toepassing.

4113

Leder dat na het looien of het drogen verder is bewerkt, alsmede tot perkament verwerkte huiden en vellen, van andere dieren, en leder dat na het looien of het drogen verder is bewerkt, alsmede tot perkament verwerkte huiden en vellen, van niet-behaarde dieren, ook indien gesplit, andere dan de producten bedoeld bij post 4114

De toelichting op post 4107 is van overeenkomstige toepassing.

4115

Kunstleder op basis van leder of van ledervezels, in platen, bladen, vellen of strippen, ook indien op rollen; snippers en ander afval van leder of van kunstleder, niet bruikbaar voor de vervaardiging van lederwaren; stof en poeder van leder, alsmede ledermeel

Kunstleder kent als bestanddelen leder en ledervezels. Voor het bereiken van bepaalde eigenschappen wordt voor een gedeelte ook gebruik gemaakt van verviltbare stoffen zoals cellulose-, synthese- of katoenvezels. Het percentage van dergelijke vezels dient echter ruim onder de 50 % te liggen om de goederen als platen, bladen, vellen of strippen, ook indien op rollen, van post 4115 te kunnen indelen. De ledervezels bestaan uit felsrandschilfers van chroom, plantaardige blancheerschilfers of snijafval van leder. Als bindmiddel wordt vooral natuurlijke latex gebruikt.

Het belangrijkste afzetgebied voor kunstleder is de schoenenindustrie, ten behoeve van contreforts en stijve toppen, binnenzolen, middenzolen en buitenzolen voor huisschoeisel. Voorts wordt het gebruikt in de lederwarenindustrie (bijvoorbeeld voor de versteviging van koffers en boekentassen, als tussenschotten voor aktetassen of portefeuilles) en op technisch gebied voor manchetten, afdichtingsmaterialen, enz.

HOOFDSTUK 42

LEDERWAREN; ZADEL- EN TUIGMAKERSWERK; REISARTIKELEN, HANDTASSEN EN DERGELIJKE BERGINGSMIDDELEN; WERKEN VAN DARMEN

4202

Reiskoffers en valiezen, koffers voor toiletbenodigdheden, documentenkoffertjes, aktetassen, school- en boekentassen, etuis, foedralen en kokers voor kijkers, voor camera's, voor wapens, voor muziekinstrumenten of voor brillen, alsmede dergelijke bergingsmiddelen; reiszakken, isothermische zakken voor voedsel of voor dranken, toiletzakken, rugzakken, handtassen, boodschappentassen, portefeuilles, portemonnees, kaartentassen, sigarettenkokers, tabakszakken, gereedschapstassen en -zakken, tassen, etuis, foedralen en kokers voor sportartikelen, etuis, foedralen en kokers voor flacons, juwelendoosjes, poederdozen, etuis, foedralen en kokers voor messenmakerswerk, alsmede dergelijke bergingsmiddelen, van leder, van kunstleder, van kunststof in vellen, van textiel, van vulkanfiber of van karton, of geheel of voor het grootste deel bekleed met deze stoffen of met papier

Zie voor de interpretatie van het begrip „buitenkant” de aanvullende aantekening (GN) 1 op dit hoofdstuk, alsmede de aanvullende GS-toelichting op de onderverdelingen 4202 11, 4202 21, 4202 31 en 4202 91.

Deze post omvat onder meer foedralen voor rackets, die het volledige racket omhullen, al dan niet voorzien van een handvat of een schouderriem.

Hoezen voor de koppen van tennisrackets, badmintonrackets, golfstokken, enz., vervaardigd van weefsel van textiel (gewoonlijk met een deklaag van kunststof), al dan niet voorzien van een bergvak voor ballen, zijn daarentegen uitgezonderd (post 6307).

4202 11 10 en 4202 11 90

met een buitenkant van leder, van kunstleder of van lakleder

Zie voor de interpretatie van de begrippen „lakleder” en „kunstleder” de GS-toelichting op respectievelijk post 4114, punt II, eerste alinea, punt 1, en post 4115, punt I.

4202 12 11 en 4202 12 19

van kunststof in vellen

Bestaat het buitenmateriaal van een product uit een samengestelde stof, waarvan de met het blote oog zichtbare buitenzijde uit een vel kunststof bestaat (bijvoorbeeld van een vel kunststof verbonden met weefsel), dan is het voor de indeling onder deze onderverdelingen niet van belang of het vel kunststof reeds voor de productie van de samengestelde stof werd vervaardigd of dat de kunststoflaag is verkregen door de stof (bijvoorbeeld van vezels vervaardigd weefsel) met kunststof te bestrijken of te overtrekken. Dit op voorwaarde dat de met het blote oog zichtbare buitenzijde er uit ziet als een vooraf vervaardigd vel van kunststof.

4202 22 10

van kunststof in vellen

Zie de toelichting op de onderverdelingen 4202 12 11 en 4202 12 19.

4202 31 00 t/m 4202 39 00

artikelen van de soort die in de zak of in de handtas worden meegedragen

Zie de aanvullende GS-toelichting op de onderverdelingen 4202 31, 4202 32 en 4202 39.

4202 32 10

van kunststof in vellen

Zie de toelichting op de onderverdelingen 4202 12 11 en 4202 12 19.

4202 92 11 t/m 4202 92 19

van kunststof in vellen

Zie de toelichting op de onderverdelingen 4202 12 11 en 4202 12 19.

4203

Kleding en kledingtoebehoren, van leder of van kunstleder

4203 10 00

kleding

Deze onderverdeling omvat kleding, met inbegrip van werkkleding, van leder of van kunstleder, zoals mantels, jassen, vesten, broeken, voorschoten en schorten. Zij omvat voorts leder en samengevoegde stukken leder die, hoewel niet-complete of niet-afgewerkte artikelen zijnde, niettemin als kleding zijn te onderkennen.

4203 21 00 t/m 4203 29 99

handschoenen (met of zonder vingers) en wanten

Tot deze onderverdelingen behoren eveneens de enkel in vorm gesneden delen van handschoenen (met of zonder vingers) en wanten.

In een bepaalde vorm gesneden stroken van leder of van kunstleder, bestemd voor de vervaardiging van handschoenen, waarin echter nog duimen en vingers moeten worden geknipt, vallen onder post 4205 00 00.

4203 21 00

speciaal ontworpen voor sportbeoefening

Zie de aanvullende GS-toelichting op onderverdeling 4203 21.

Deze onderverdeling omvat ook schermhandschoenen, crickethandschoenen, honkbalhandschoenen en handschoenen met open rugzijde voor wielrenners.

4203 29 10

voor bescherming, ongeacht voor welk ambacht of voor welk bedrijf

De in deze onderverdeling bedoelde handschoenen en –wanten voor bescherming zijn in het algemeen bestemd om de handen tijdens het werk te beschermen. In vele gevallen zijn zij daarom, anders dan gewone handschoenen, vervaardigd van vrij zwaar en stug leder, dat gewoonlijk na het looien geen verdere bewerking heeft ondergaan. Handschoenen voor bescherming hebben vaak aan één zijde een ruw oppervlak en zijn dikwijls voorzien van kappen of manchetten ter bescherming van pols en onderarm.

Onder deze onderverdeling blijven ingedeeld de handschoenen en –wanten voor bescherming, waarvan enkel de onderzijde (palm) uit leder bestaat.

4203 29 91 en 4203 29 99

andere

Deze onderverdelingen omvatten ook handschoenen (met of zonder vingers) en wanten die, hoewel ze bij de uitoefening van een sport worden gebruikt, niet de functionele kenmerken vertonen van speciaal voor sportbeoefening ontworpen handschoenen zoals genoemd in de aanvullende GS-toelichting op onderverdeling 4203 21.

Tot deze onderverdelingen behoren eveneens handschoenen, waarvan de onderzijde (palm) en het gedeelte tussen de vingers uit leder bestaan, terwijl de bovenzijde (rug) van andere stof is vervaardigd.

4203 29 99

andere

Tot deze onderverdeling behoren de handschoenen (met of zonder vingers) en wanten die wegens hun snit en opmaak klaarblijkelijk zijn bestemd voor dames of voor meisjes.

4203 30 00

gordels, koppelriemen en draagriemen

Tot deze onderverdeling behoren ook geldriemen en soortgelijke gordels, bestaande uit artikelen van leder, voorzien van verscheidene zakjes met ritssluiting.

4203 40 00

ander kledingtoebehoren

Deze onderverdeling omvat onder meer bretels, polsgewrichtbanden, stropdassen, tuigjes voor zogenaamde Tirolerbroeken, enz.

Lederen schoenveters worden daarentegen niet als kledingtoebehoren aangemerkt en worden onder post 4205 00 00 ingedeeld. Evenmin behoren tot deze onderverdeling armbanden die tot de fancybijouterieën behoren (post 7117) en horlogebandjes (post 9113).

4205 00

Andere werken van leder of van kunstleder

4205 00 11

drijfriemen, drijfsnaren en transportbanden

Tot deze onderverdeling behoren onder meer de producten bedoeld in de tweede alinea, punt 1 van de GS-toelichting op post 4205, met uitzondering van emmers voor transporteurs.

4205 00 19

andere

Tot deze onderverdeling behoren onder meer emmers voor transporteurs en de producten bedoeld in de tweede alinea, punt 2 van de GS-toelichting op post 4205.

4205 00 90

andere

Zie de derde alinea van de GS-toelichting op post 4205.

HOOFDSTUK 43

PELTERIJEN EN BONTWERK; NAMAAKBONT

4301

Pelterijen (koppen, staarten, poten en andere delen, geschikt voor bontwerk, daaronder begrepen), niet gelooid noch anderszins bereid, andere dan de ongelooide huiden en vellen bedoeld bij de posten 4101, 4102 en 4103

Zie voor de interpretatie van het begrip „niet gelooid noch anderszins bereid” de voorlaatste alinea van de GS-toelichting op post 4301.

4301 80 50

van wilde katachtigen

Hier zijn voornamelijk het jachtluipaard, de jaguar, de lynx, de panter (of luipaard) en de poema bedoeld.

4301 80 70

andere

Tot deze onderverdeling behoren pelterijen van zeehonden of van oorrobben (bijvoorbeeld van zadelrobjongen („whitecoats”) of van klapmutsjongen („bluebacks”)), van zeeotters en van nutria's.

Huiden en vellen van zadelrobjongen („whitecoats”) zijn volkomen wit.

Huiden en vellen van klapmutsjongen („blue-backs”) zijn wit met een blauwgrijze band op de rug, lopend van de kop tot de staart.

Pelterijen van oorrobben worden aangeduid onder de oneigenlijke naam „zeeotter”. Oorrobben hebben een mooie, zijdeachtige en dichte pels, effen glanzend zwart, die goudkleurig, op de borst en het onderlijf naar roodbruin of oranje neigend wolhaar bedekt.

De pels van de zeeotter is bruinzwart met vage witte vlekken; het wolhaar is uiterst fijn, maar tevens zeer duurzaam.

Daar de tepels van de nutria zich op de rug bevinden, wordt praktisch alleen het vel van de buik voor bontwerk gebruikt; daarom wordt voor de bereiding van de pels en voor het stropen van het dier een insnijding over de rug van het dier gemaakt. De pels, die aan de buikzijde zwartachtig bruin en op de rug en aan de flanken lichter is, heeft veel dun stekelhaar en fijn en dicht wolhaar.

4301 90 00

koppen, staarten, poten en andere voor bontwerk geschikte delen

Deze onderverdeling omvat niet alleen delen die tot de afvallen behoren (koppen, staarten, poten), maar ook snippers en resten van alle soorten. Deze artikelen worden samengevoegd tot banen en stroken die voor de vervaardiging van bont van mindere kwaliteit worden gebruikt.

4302

Pelterijen (koppen, staarten, poten en andere delen daaronder begrepen, alsmede afvallen), gelooid of anderszins bereid, ook indien samengevoegd (zonder toevoeging van andere materialen), andere dan die bedoeld bij post 4303

4302 11 00 t/m 4302 19 95

in gehele vellen, ook indien zonder kop, staart of poten, niet samengevoegd

Tot deze onderverdelingen behoren onder meer dierenvellen (bijvoorbeeld schapenvellen), enkel ontdaan van kop, poten of staart, ook indien aan de randen ruw bijgewerkt, die niet zijn bijgesneden en ook niet op een andere wijze in een bepaalde vorm zijn gebracht, enkel gelooid en geverfd, en die voornamelijk worden gebruikt als vloerkleedjes.

4302 19 41

van zadelrobjongen („whitecoats”) of van klapmutsjongen („bluebacks”)

Zie de toelichting op onderverdeling 4301 80 70.

4302 20 00

koppen, staarten, poten en andere delen, alsmede afvallen, niet samengevoegd

De „afvallen” van deze onderverdeling bestaan uit snippers en andere afvallen die ontstaan bij de vervaardiging van bontwerk of bij het samenstellen van bontwerk of delen daarvan in de vorm van vierkanten, rechthoeken, trapeziums of kruisen.

4302 30 10

uitgelaten vellen

Zie de tweede alinea van de GS-toelichting op post 4302.

Uitgelaten vellen kunnen ook:

diagonaal in smallere reepjes zijn gesneden en vervolgens in hun oorspronkelijke volgorde aaneengenaaid;

trapvormig zijn gesneden en weer samengenaaid.

4302 30 21 t/m 4302 30 95

andere

Deze onderverdelingen omvatten bijvoorbeeld mits geen andere materialen zijn toegevoegd:

1.

samenvoegingen in de vorm van banen, zakken, vierkanten, kruisen en dergelijke vormen, van delen en afvallen bedoeld bij onderverdeling 4302 20 00 of van gehele vellen;

2.

zogenaamde „bodies” voor de vervaardiging van bontmantels of bontjassen, gewoonlijk bestaande uit drie afzonderlijke samenvoegingen van bontvellen: een in de vorm van een gelijkbenig trapezium met een lange gebogen basis waaruit de rug wordt gesneden, en de beide andere in de vorm van een rechthoek, waaruit de voorzijde en de mouwen worden gesneden.

4302 30 51

van zadelrobjongen („whitecoats”) of van klapmutsjongen („bluebacks”)

Zie de toelichting op onderverdeling 4301 80 70.

4303

Kleding, kledingtoebehoren en andere artikelen, van bont

4303 10 10 en 4303 10 90

kleding en kledingtoebehoren

Zie aantekening 4 op dit hoofdstuk.

4303 10 10

van pelterijen van zadelrobjongen („whitecoats”) of van klapmutsjongen („bluebacks”)

Tot deze onderverdeling behoren kleding en kledingtoebehoren van huiden en vellen bedoeld bij onderverdeling 4302 19 41 of 4302 30 51.

4303 90 00

andere

Zie de derde en de vierde alinea van de GS-toelichting op post 4303.

AFDELING IX

HOUT, HOUTSKOOL EN HOUTWAREN; KURK EN KURKWAREN; VLECHTWERK EN MANDENMAKERSWERK

HOOFDSTUK 44

HOUT, HOUTSKOOL EN HOUTWAREN

4401

Brandhout, in de vorm van ronde of andere blokken, rijshout, takkenbossen en dergelijke; hout in plakjes, spanen of kleine stukjes; zaagsel, resten en afval, van hout, ook indien geperst tot blokken, briketten, pellets of dergelijke vormen

4401 10 00

brandhout, in de vorm van ronde en andere blokken, rijshout, takkenbossen en dergelijke

Aan de afmetingen van ronde blokken die als brandhout moeten worden beschouwd, zijn geen grenzen gesteld. Alleen de toestand waarin het hout zich bevindt en zijn presentatie onderscheidt het van hout van post 4403 (zie uitzondering b) van de GS-toelichting op post 4401).

Deze onderverdeling omvat geen zaagsel, resten en afval van hout, ook indien dit duidelijk bestemd is voor verwarmingsdoeleinden (onderverdeling 4401 30 10 of 4401 30 90).

4401 21 00 en 4401 22 00

hout in plakjes, spanen of kleine stukjes

Zie aantekening 1, onder a) en c), op dit hoofdstuk, alsmede de eerste alinea, letter B, van de GS-toelichting op post 4401.

4401 30 10 en 4401 30 90

zaagsel, resten en afval, van hout, ook indien geperst tot blokken, briketten, pellets of dergelijke vormen

Zie aantekening 1, onder a) en c), op dit hoofdstuk.

Deze onderverdelingen omvatten geen houtmeel, als omschreven in de aanvullende aantekening (GN) 1 op dit hoofdstuk (post 4405 00 00).

4403

Hout, onbewerkt, ook indien ontschorst, ontdaan van het spint of enkel vierkant behakt of vierkant bezaagd

4403 10 00

behandeld met verf, met creosoot of met andere conserveringsmiddelen

Zie de aanvullende GS-toelichting op onderverdeling 4403 10.

Het injecteren en het impregneren van hout zijn in feite varianten van eenzelfde behandeling die hoofdzakelijk bedoeld is te zorgen voor een betere conservering van het hout (duurzaamheid) of het hout bepaalde speciale eigenschappen te geven (bijvoorbeeld vuurvast maken of beschermen tegen de gevolgen van krimpen). De injectie of de impregnering heeft hoofdzakelijk de langdurige conservering tot doel van bijvoorbeeld palen van naaldhout.

De behandeling kan worden uitgevoerd door langdurige onderdompeling van de palen in een open kuip met hete vloeistof, waarbij de palen in de vloeistof blijven totdat de vloeistof is afgekoeld, of onder druk in een autoclaaf.

Tot de belangrijkste gebruikte producten behoren organische producten als creosootolie, dinitrofenolen en dinitrocresolen.

Dergelijke palen blijven tevens onder deze onderverdeling indien zij zijn geverfd of gelakt.

4403 20 11

zaaghout en hout bestemd om te worden gesneden of geschild

Zaaghout en hout bestemd om te worden gesneden of geschild, hebben onder meer de volgende fysieke eigenschappen:

cylindrisch en rechtdradig zonder sterke kromming,

een diameter van niet minder dan 15 cm.

Het wordt meestal overlangs gezaagd of afgestoken voor de productie van gezaagd hout, dwarsliggers en wisselhouten of (voornamelijk gesneden of gesschild) gebruikt voor de productie van fineerplaten.

4403 20 31

zaaghout en hout bestemd om te worden gesneden of geschild

Zie de toelichting op onderverdeling 4403 20 11.

4403 20 91

zaaghout en hout bestemd om te worden gesneden of geschild

Zie de toelichting op onderverdeling 4403 20 11.

4403 41 00 t/m 4403 49 95

ander, van tropisch hout bedoeld bij aanvullende aantekening 1 op dit hoofdstuk

Zie eveneens de aanvullende GS-toelichting op dit hoofdstuk betreffende de benamingen van bepaalde tropische houtsoorten. Zie ook het aanhangsel bij de GS-toelichting op dit hoofdstuk.

4403 49 20

okoumé

Bijna alle okoumé komt uit de wouden van Gabon. Het hout is zacht en zalmkleurig, heeft een vezelige textuur en is tegen de draad in onregelmatig. Het doet wat denken aan acajou, maar is veel bleker. De boom levert goed gevormde cilindrische blokken die zich uitstekend lenen voor snijden en schillen, zodat het voornamelijk wordt gebruikt voor de vervaardiging van fineer.

4403 91 10

zaaghout en hout bestemd om te worden gesneden of geschild

Zie de toelichting op onderverdeling 4403 20 11.

4403 92 10

zaaghout en hout bestemd om te worden gesneden of geschild

Zie de toelichting op onderverdeling 4403 20 11.

4403 99 10

populier

Deze onderverdeling omvat alle soorten van het geslacht Populus.

Populierenhout is bleek, licht en zeer zacht. Het wordt gebruikt voor timmerwerk (binnenkant van meubelen, verpakkingskisten) en voor de vervaardiging van triplex- en multiplexhout. Na naaldhout is het de belangrijkste leverancier van cellulose voor houtpulp.

4403 99 51

zaaghout en hout bestemd om te worden gesneden of geschild

Zie de toelichting op onderverdeling 4403 20 11.

4404

Hoephout; gekloofde staken; palen en stokken van hout, aangepunt doch niet overlangs gezaagd; hout, ruw bewerkt of afgerond, doch niet gedraaid, noch gebogen, noch op andere wijze bewerkt, voor wandelstokken, voor paraplu's, voor gereedschapsstelen en dergelijke; spaanhout en hout in repen, linten en dergelijke

Spaanhout en hout in repen, linten en dergelijke verschillen vooral van het fineer van post 4408 door de geringe afmetingen en de aard van het gebruikte hout (in de regel gewoon zacht hout).

4404 20 00

ander

Tot deze onderverdeling behoren houtspaanders (gewoonlijk beuken- of hazelaarspaanders) die worden gebruikt bij de azijnbereiding of bij het klaren van vloeistoffen. Zij zien eruit als opgerolde linten en repen.

4405 00 00

Houtwol; houtmeel

Zie voor de definitie van houtmeel aanvullende aantekening (GN) 1 op dit hoofdstuk.

4406

Houten dwarsliggers en wisselhouten

4406 10 00

niet geïmpregneerd

Zie de aanvullende GS-toelichting op de onderverdelingen 4406 10 en 4406 90.

4406 90 00

andere

Zie de aanvullende GS-toelichting op de onderverdelingen 4406 10 en 4406 90.

4407

Hout, overlangs gezaagd of afgestoken, dan wel gesneden of geschild, ook indien geschaafd, geschuurd of in de lengte verbonden, met een dikte van meer dan 6 mm

Zie voor de interpretatie van de begrippen „gesneden of geschild” de tweede en de derde alinea van de GS-toelichting op post 4408.

4407 10 31 t/m 4407 10 38

geschaafd

Van deze onderverdelingen zijn uitgezonderd:

a)

gezaagd hout waarbij bepaalde oneffenheden door oppervlakkig schaven zijn weggenomen, maar waarbij de zaagsporen zijn gebleven (onderverdelingen 4407 10 91 t/m 4407 10 98);

b)

overlangs gezaagd hout dat in verband met de bijzondere aard van het betrokken hout en de ontwikkeling van de technieken om dat hout te bewerken, geen zaagsporen vertoont. Het ontbreken ervan is het gevolg van een ten opzichte van het zagen louter bijkomstige en technisch noodzakelijke bewerking, die niet tot doel heeft de verdere verwerking van het hout te vergemakkelijken door die sporen te doen verdwijnen (onderverdelingen 4407 10 91 t/m 4407 10 98).

4407 10 91 t/m 4407 10 98

ander

Deze onderverdelingen hebben geen betrekking op complete stellen losse — niet-gemonteerde — plankjes van gezaagd, gesneden of geschild hout, met een dikte van meer dan 6 mm, die bestemd zijn voor het daaruit samenstellen van pakkisten of kratten. Dergelijke stellen plankjes — bekend als kistenhout op maat — worden, zelfs indien enkele bijkomstige elementen, zoals hoeksteunen of pootjes, ontbreken, ingedeeld onder post 4415. Tevens wordt verwezen naar de GS-toelichting op post 4415.

4407 21 10 t/m 4407 29 95

van tropisch hout bedoeld bij aanvullende aantekening 1 op dit hoofdstuk

Zie eveneens de aanvullende GS-toelichting op dit hoofdstuk betreffende de benamingen van bepaalde tropische houtsoorten. Zie ook het aanhangsel bij de GS-toelichting op dit hoofdstuk.

4407 99 96

van tropisch hout

Voor de toepassing van deze onderverdeling wordt onder „tropisch hout” uitsluitend verstaan, andere tropische houtsoorten dan de soorten hout die vermeld staan in de aanvullende aantekening 1 op dit hoofdstuk.

Tot deze onderverdeling behoren onder meer de volgende tropische houtsoorten: aiélé, alone, andoung, bilinga, bomanga, bubinga, ebène, ebiara, faro, kapok, limbali, longhi, movingui, mutenye, naga, niové, tali, tchitola, wengé en zingana.

4408

Fineerplaten (die verkregen door het snijden van gelaagd hout daaronder begrepen), platen voor de vervaardiging van triplex- en multiplexhout of voor op dergelijke wijze gelaagd hout, alsmede ander hout, overlangs gezaagd, dan wel gesneden of geschild, ook indien geschaafd, geschuurd, met verbinding aan de randen of in de lengte verbonden, met een dikte van niet meer dan 6 mm

4408 31 11 t/m 4408 39 95

van tropisch hout bedoeld bij aanvullende aantekening 1 op dit hoofdstuk

Zie eveneens de aanvullende GS-toelichting op dit hoofdstuk betreffende de benamingen van bepaalde tropische houtsoorten. Zie ook het aanhangsel bij de GS-toelichting op dit hoofdstuk.

4409

Hout (niet-ineengezette plankjes voor parketvloeren daaronder begrepen), waarvan ten minste een zijde of uiteinde over de gehele lengte is geprofileerd (geploegd, van sponningen voorzien, afgerond met V-verbinding of dergelijke), ook indien geschaafd, geschuurd of in de lengte verbonden

4409 10 11

staaflijst van hout, voor lijsten voor schilderijen, voor foto's, voor spiegels en dergelijke

Zie de vijfde alinea, punt 4, van de GS-toelichting op post 4409.

Van deze onderverdeling is staaflijst die is verkregen door een lijst op een stuk hout of op een andere lijst te plaatsen, uitgezonderd (post 4418 of 4421).

4409 10 18

ander

Tot deze onderverdeling behoren onder andere:

1.

houtdraad en deuvelhout als beschreven in de vijfde alinea, punt 5, van de GS-toelichting op post 4409;

2.

geprofileerde plankjes voor parketvloeren (bijvoorbeeld voorzien van messing en groef).

Plankjes die enkel zijn geschaafd, geschuurd of in de lengte verbonden (bijvoorbeeld door middel van een vingerglasverbinding), behoren tot post 4407 of 4408. Plankjes van triplex- of multiplexhout of met fineer beklede plankjes vallen onder post 4412.

4409 29 10

staaflijst van hout, voor lijsten voor schilderijen, voor foto's, voor spiegels en dergelijke

Zie de toelichting op onderverdeling 4409 10 11.

4409 29 91 en 4409 29 99

ander

Zie de toelichting op onderverdeling 4409 10 18.

4410

Spaanplaat, zogenoemde oriented strand board (OSB) en dergelijke plaat (bijvoorbeeld zogenoemde waferboard), van hout of van andere houtachtige stoffen, ook indien samengeperst met harsen of met andere organische bindmiddelen

4410 11 50

aan de oppervlakte bedekt met decoratieve platen of vellen van kunststof

Deze onderverdeling omvat bijvoorbeeld spaanplaat van hout, bekleed met stoffen onder hoge druk als bedoeld bij onderverdeling 3921 90 41.

4410 11 90

andere

Tot deze onderverdeling behoren bijvoorbeeld spaanplaten die bekleed zijn met kunststof, verf, papier, textielvezels en -weefsels of met metaal, met uitzondering van de platen bedoeld bij de onderverdelingen 4410 11 30 en 4410 11 50.

4410 90 00

andere

Van de hier bedoelde andere houtachtige stoffen dan hout kunnen worden genoemd ampas, bamboe, graanstro, alsmede afvallen van vlas of hennep.

4411

Vezelplaat van houtvezels of van andere houtachtige vezels, ook indien gebonden met harsen of met andere organische bindmiddelen

4411 12 10 t/m 4411 14 90

vezelplaat met gemiddelde dichtheid (MDF)

Zie de tweede alinea, letter A, eerste streepje, van de GS-toelichting op post 4411.

4411 12 10

niet mechanisch bewerkt, noch voorzien van een deklaag

Voor de toepassing van deze onderverdeling, wordt zandstralen niet als een mechanische bewerking beschouwd.

4411 13 10

niet mechanisch bewerkt, noch voorzien van een deklaag

Zie de toelichting op onderverdeling 4411 12 10.

4411 14 10

niet mechanisch bewerkt, noch voorzien van een deklaag

Zie de toelichting op onderverdeling 4411 12 10.

4411 92 10 en 4411 92 90

met een dichtheid van meer dan 0,8 g/cm3

Zie de tweede alinea, letter B, punt 1, van de GS-toelichting op post 4411.

4411 92 10

niet mechanisch bewerkt, noch voorzien van een deklaag

Zie de toelichting op onderverdeling 4411 12 10.

4411 93 10 en 4411 93 90

met een dichtheid van meer dan 0,5 g/cm3 doch niet meer dan 0,8 g/cm3

Zie de tweede alinea, letter B, punt 2, van de GS-toelichting op post 4411.

4411 93 10

niet mechanisch bewerkt, noch voorzien van een deklaag

Zie de toelichting op onderverdeling 4411 12 10.

4411 94 10 en 4411 94 90

met een dichtheid van niet meer dan 0,5 g/cm3

Zie de tweede alinea, letter B, de punten 2 en 3, van de GS-toelichting op post 4411.

4411 94 10

niet mechanisch bewerkt, noch voorzien van een deklaag

Zie de toelichting op onderverdeling 4411 12 10.

4412

Triplex- en multiplexhout, met fineer bekleed hout en op dergelijke wijze gelaagd hout

Triplex- en multiplexhout van naaldhout heeft vaak gebreken (bijvoorbeeld gaten) in de buitenlaag die bij het fabricageproces worden opgevuld met materialen zoals stukjes hout, vulstoffen van kunststof, enz.

Het gebruik van dit opvulmateriaal wordt niet aangemerkt als het toevoegen van andere stoffen en leidt er dus niet toe dat het triplex- en multiplexhout onder een andere post moet worden ingedeeld.

Triplex- en multiplexhout van deze post kan ongeschuurd zijn of door middel van schuren verder bewerkt. Onder „ongeschuurd” hout wordt ook „oppervlakkig geschuurd” hout verstaan, wanneer dit oppervlakkige schuren slechts ten doel had de onregelmatigheden weg te werken die bij het opvullen van het hout zijn ontstaan.

Zie ook de aanvullende GS-toelichting op de onderverdelingen 4412 10, 4412 31, 4412 32 en 4412 39.

Platen van triplex- en multiplexhout, met fineer bekleed hout en op dergelijke wijze gelaagd hout, die als vloerpanelen worden gebruikt (zie in het bijzonder de vierde alinea van de GS-toelichting op post 4412) omvatten uitsluitend panelen met een bovenlaag van hout met een dikte van minder dan 2,5 mm (fineer van geringe dikte).

Voorbeeld van een typisch product met drie lagen:

Image

Producten met een bovenlaag van hout met een dikte van 2,5 mm of meer zijn van deze post uitgezonderd (onderverdeling 4418 71 00 of 4418 72 00).

4412 94 10 en 4412 94 90

met een vulling van plankjes, latten of staafjes

Zie voor de interpretatie van de begrippen „vulling van plankjes”, „vulling van latten” of „vulling van staafjes” de eerste alinea, punt 3, eerste streepje, van de GS-toelichting op post 4412.

4413 00 00

Verdicht hout, in blokken, in planken, in stroken of in profielen

De houtsoorten die het meest verdicht behandeld worden, zijn beuk, haagbeuk, valse acacia (Robinia) en populier.

4415

Pakkisten, kratten, trommels en dergelijke verpakkingsmiddelen van hout; kabelhaspels van hout; laadborden, laadkisten en andere laadplateaus van hout; opzetranden voor laadborden, van hout

4415 10 10

pakkisten, kratten, trommels en dergelijke verpakkingsmiddelen

Deze onderverdeling omvat de complete stellen losse — niet-gemonteerde — plankjes van gezaagd, gesneden of geschild hout, bestemd voor de vervaardiging van pakkisten, kratten, enz., voor zover zij in één zending worden aangeboden, ook indien de bodems, zijkanten, deksels en sluitingen elk afzonderlijk gegroepeerd zijn.

Daarentegen worden incomplete stellen als volgt ingedeeld:

1.

gemonteerde delen van verpakkingsmiddelen, zoals bodems, deksels, enz., bestaande uit aan elkaar gespijkerde of anderszins aan elkaar bevestigde plankjes van gezaagd, gesneden of geschild hout: onderverdeling 4421 90 98;

2.

losse plankjes: indeling naar hun aard (bijvoorbeeld onder post 4407 of 4408).

Zie ook punt I van de GS-toelichting op post 4415.

4415 10 90

kabelhaspels

Zie punt II van de GS-toelichting op post 4415.

4415 20 20 en 4415 20 90

laadborden, laadkisten en andere laadplateaus; opzetranden voor laadborden

Zie de punten III en IV van de GS-toelichting op post 4415.

4416 00 00

Vaten, kuipen, tobben en ander kuiperswerk, alsmede delen daarvan, van hout, duighout daaronder begrepen

Vaten zijn in het midden min of meer buikig en hebben in beginsel twee bodems. Kuipen en tobben hebben in de regel slechts één bodem, maar kunnen zijn voorzien van een afneembaar deksel.

Duighout wordt voornamelijk van kastanje- of beukenhout vervaardigd.

Delen zijn bijvoorbeeld duigen of staven en bodemstukken.

Duigen of staven zijn geschaafde planken met een min of meer gebogen profiel, ten minste aan één zijde dunner of afgeschuind en voorzien van een inkeping, „gergel” of „kroos” genaamd, ten behoeve van de assemblage.

De bodemstukken zijn rondom afgekant en tweezijdig schuin afgesneden zodat ze in de inkeping van de duigen passen.

4417 00 00

Gereedschap, alsmede monturen en stelen voor gereedschap, borstelhouten, borstel- en bezemstelen, van hout; schoenleesten en schoenspanners, van hout

Zie aantekening 5 op dit hoofdstuk.

Deze onderverdeling omvat bijvoorbeeld stelen voor kwasten of scheerkwasten.

4418

Schrijn- en timmerwerk voor bouwwerken, daaronder begrepen panelen met cellenstructuur, ineengezette panelen voor vloerbedekking en dakspanen („shingles” en „shakes”), van hout

4418 20 10 t/m 4418 20 80

deuren en kozijnen daarvoor, alsmede drempels

Deze onderverdelingen omvatten ook massieve panelen van gelaagd hout met een dikke kern (meubelplaten), kennelijk bestemd om zonder verdere bewerking als deur te worden gebruikt (bijvoorbeeld voorzien van inkepingen en gaten voor hengsels, sloten en scharnieren).

Van deze onderverdelingen zijn uitgezonderd onbewerkte panelen, zogenaamde deuren in voorwerpsvorm, ook indien zij aan de randen zijn gefineerd (post 4412).

4418 40 00

bekistingen voor betonwerken

De bij deze onderverdeling bedoelde bekistingen zijn constructies die worden gebruikt voor betonwerken van alle soorten (bijvoorbeeld funderingen, muren, vloeren, kolommen, pijlers, betonpalen, tunnelelementen, enz.).

In het algemeen zijn de bekistingen vervaardigd van harshoudende houtsoorten (planken, balken en dergelijke). Van deze onderverdeling zijn echter uitgezonderd platen die zijn vervaardigd van triplex- of multiplexhout (voor het verkrijgen van gladde vlakken), ook indien ze aan een of aan beide zijden zijn bekleed en hun gebruik als bekistingen voor betonwerken niet wordt betwijfeld (post 4412).

4418 50 00

dakspanen („shingles” en „shakes”)

Zie de zevende en de achtste alinea van de GS-toelichting op post 4418.

4418 71 00 t/m 4418 79 00

ineengezette panelen voor vloerbedekking

Zie de zesde alinea van de GS-toelichting op post 4418.

4418 71 00

mozaïekpanelen

Tot deze onderverdeling behoren bijvoorbeeld panelen voor vloerbedekking bestaande uit een zogenaamde slijtlaag van balkjes, randelementen, stroken, enz., op een onderlaag van hout, samengeperst hout, papier, kunststof, kurk, enz.

Zie de toelichting op post 4412.

Zie ook de aanvullende GS-toelichting op onderverdeling 4418 71.

4418 72 00

andere, bestaande uit meerdere lagen

Zie de toelichting op onderverdeling 4418 71 00.

4418 90 10

van gelamineerd hout

Zie de derde alinea van de GS-toelichting op post 4418.

4418 90 80

andere

Tot deze onderverdeling behoren bijvoorbeeld panelen met cellenstructuur, van hout, beschreven in de vierde alinea van de GS-toelichting op post 4418.

4420

Inlegwerk van hout; koffertjes, kistjes en etuis, voor juwelen of voor goudsmidswerk, alsmede dergelijke artikelen, van hout; beeldjes en andere siervoorwerpen, van hout; meubelmakerswerk van hout, ander dan dat bedoeld bij hoofdstuk 94

4420 90 10

inlegwerk van hout

Hiertoe behoren panelen met inlegwerk van hout.

Het echte inlegwerk bestaat gewoonlijk uit dunne stukjes hout of ander materiaal (onedel metaal, schildpad, ivoor, enz.), die voor decoratieve doeleinden op een drager van hout zijn gelijmd.

4421

Andere houtwaren

4421 90 98

andere

Tot deze onderverdeling behoren onder meer:

1.

gemonteerde, uit planken samengestelde delen van houten pakkisten (deksels, enz.);

2.

rekken van hout, ook indien in niet-gemonteerde staat, voor zover zij niet het karakter van meubelen hebben;

3.

omheiningen voor tuinen, enz., bestaande uit kruiselings gespijkerd en daarna ineengeschoven latwerk (harmonicasysteem);

4.

aangepunte rolladepinnen, vleesstokjes (saté-stokjes), rolmopsprikkers en dergelijke.

HOOFDSTUK 45

KURK EN KURKWAREN

4501

Natuurkurk, ruw of eenvoudig bewerkt; kurkafval; gebroken of gemalen kurk

4501 10 00

natuurkurk, ruw of eenvoudig bewerkt

Zie punt 1 van de GS-toelichting op post 4501.

4501 90 00

andere

Zie de punten 2 en 3 van de GS-toelichting op post 4501.

4502 00 00

Natuurkurk, ontdaan van de buitenste laag of enkel kantrecht gemaakt, dan wel in vierkante of rechthoekige blokken, platen, bladen, vellen en strippen (blokjes met scherpe kanten voor het vervaardigen van kurken (stoppen) daaronder begrepen)

Tot deze post behoort onder meer wandbekledingsmaterieel op rollen, bestaande uit natuurkurk van geringe dikte op een drager van papier.

4503

Werken van natuurkurk

4503 10 10 en 4503 10 90

kurken (stoppen)

Zie de aanvullende GS-toelichting op onderverdeling 4503 10.

4504

Geagglomereerde kurk (met of zonder bindmiddel) en werken daarvan

4504 10 11

voor mousserende wijn, die met een ring van natuurlijke kurk daaronder begrepen

Tot deze onderverdeling behoren cilindrische kurken (stoppen) voor flessen mousserende wijn. De diameter van deze kurken is duidelijk groter dan die van de flessenhals, zodat de kurken sterk gecomprimeerd worden wanneer ze in de fles worden gedaan. Na gebruik (dat wil zeggen wanneer de fles ontkurkt is) hebben de kurken de in de toelichting op onderverdeling 2204 21 10 weergegeven vorm.

Vaak bestaat de bovenkant van kurken voor flessen mousserende wijn uit geagglomereerde kurk, en de onderkant (het deel dat met de mousserende wijn in aanraking komt) uit natuurkurk.

Image

4504 10 19

andere

Tot deze onderverdeling behoren cilindrische kurken (stoppen) van geagglomereerde kurk voor andere flessen dan die voor mousserende wijn.

Van deze onderverdeling zijn uitgezonderd schijven van kurk van geringe dikte die de waterdichtheid van de kroonkurken verzekeren (onderverdelingen 4504 10 91 en 4504 10 99).

4504 10 91 en 4504 10 99

andere

Tot deze onderverdelingen behoren schijven van geagglomereerde kurk voor kroonkurken.

4504 90 20

kurken (stoppen)

Tot deze onderverdeling behoren niet-cilindrische kurken (stoppen) van geagglomereerde kurk. Zij kunnen bijvoorbeeld een konische vorm of in het midden een gat hebben.

 

Image

HOOFDSTUK 46

VLECHTWERK EN MANDENMAKERSWERK

4601

Vlechten en dergelijke artikelen van vlechtstoffen, ook indien tot banden samengevoegd; vlechtstoffen, vlechten en dergelijke artikelen van vlechtstoffen, samengebonden of plat geweven, ook indien het afgewerkte artikelen betreft (bijvoorbeeld matten, horden)

4601 21 10 t/m 4601 29 90

matten en horden van plantaardig materiaal

Deze onderverdelingen omvatten:

1.

grove matten van samengebonden of vlak geweven stro zoals die welke bijvoorbeeld in de tuinbouw worden gebruikt voor het afdekken van platglas;

2.

chinamatten, alsmede matten die op dezelfde wijze zijn vervaardigd en voor dezelfde doeleinden worden gebruikt.

Chinamatten zijn matten die rechtstreeks uit halmen of repen van een cypergrassoort (Lepironia mucronata) worden vervaardigd; zij kunnen ongebleekt of geverfd zijn (meestal rood). Deze matten worden geweven; de ketting die de halmen of repen samenhoudt, wordt gevormd door ver uiteenliggende touwen of draden. De matten worden gewoonlijk vervaardigd in stukken, van bepaalde afmetingen, die al dan niet omboord zijn met een lint van textiel; zij worden vaak uit het land van oorsprong verzonden in rollen bestaande uit een aantal aaneengenaaide matten;

3.

grove matten zoals die welke in de tuinbouw worden gebruikt;

4.

horden (bijvoorbeeld van stro of van riet), die voor dezelfde doeleinden als bovengenoemde grove matten worden gebruikt, doch eveneens kunnen worden gebezigd voor het vervaardigen van beschuttingen of bij wegenaanleg.

4602

Mandenmakerswerk vervaardigd van vlechtstoffen of van artikelen bedoeld bij post 4601; werken van luffa (loofah)

4602 11 00

van bamboe

Tot deze onderverdeling behoren bijvoorbeeld werken van plantaardig materiaal als bedoeld in de eerste alinea, de punten 1 en 2, van de GS-toelichting op post 4602, bijvoorbeeld tapijten die bestaan uit kleine matten van onderverdeling 4601 21 die onderling door middel van banden zijn samengevoegd.

4602 19 10

strohulzen voor flessen

Zie de tweede alinea, punt 8, van de GS-toelichting op post 4602.

4602 19 99

andere

Tot deze onderverdeling behoren bijvoorbeeld:

1.

werken van plantaardig materiaal als bedoeld in de eerste alinea, punt 2, van de GS-toelichting op post 4602, bijvoorbeeld tapijten die bestaan uit kleine matten van onderverdeling 4601 29 die onderling door middel van banden zijn samengevoegd;

2.

werken van luffa. Luffa, zouffa of loofah, ook plantaardige spons genoemd, wordt ingedeeld onder onderverdeling 1404 90 00 en bestaat uit het celweefsel van de sponskomkommer (Luffa cylindrica).

AFDELING X

HOUTPULP EN PULP VAN ANDERE CELLULOSEHOUDENDE VEZELSTOFFEN; PAPIER EN KARTON VOOR HET TERUGWINNEN (RESTEN EN AFVAL); PAPIER EN KARTON, ALSMEDE ARTIKELEN DAARVAN

HOOFDSTUK 47

HOUTPULP EN PULP VAN ANDERE CELLULOSEHOUDENDE VEZELSTOFFEN; PAPIER EN KARTON VOOR HET TERUGWINNEN (RESTEN EN AFVAL)

Algemene opmerkingen

Zie voor de interpretatie van de begrippen „half gebleekt” of „gebleekt” de vierde alinea van de algemene opmerkingen van de GS-toelichting op dit hoofdstuk.

Pulp moet als half gebleekt of gebleekt worden beschouwd indien zij na de vervaardiging een min of meer vergaande behandeling heeft ondergaan met het doel de witheid (de reflectie) te vergroten, met name door het verwijderen of het min of meer sterk wijzigen van de stoffen die de pulp kleuren of gewoon door witmakers toe te voegen.

4701 00

Houtslijp

4701 00 10

thermomechanische houtslijp

Zie de vierde alinea, laatste streepje, van de GS-toelichting op post 4701.

4701 00 90

ander

Zie de vierde alinea, eerste drie streepjes, van de GS-toelichting op post 4701.

4703

Natron- en sulfaat-houtcellulose, andere dan die bedoeld bij post 4702

Zie aantekening 1 op dit hoofdstuk.

4703 11 00

van naaldhout

Tot deze onderverdeling behoort hoofdzakelijk pulp die afkomstig is van de den, de fijnspar en de zilverspar.

4703 19 00

andere dan van naaldhout

De pulp van deze onderverdeling is afkomstig van de populier en de esp, alsmede van hardere houtsoorten zoals de beuk, de kastanje, de eucalyptus en bepaalde tropische houtsoorten. De vezels zijn in de regel korter dan die van pulp van naaldhout.

4703 21 00

van naaldhout

Zie de toelichting op onderverdeling 4703 11 00.

4703 29 00

andere dan van naaldhout

Zie de toelichting op onderverdeling 4703 19 00.

4704

Sulfiet-houtcellulose, andere dan die bedoeld bij post 4702

De toelichting op post 4703 en op de onderverdelingen hiervan is van overeenkomstige toepassing.

4706

Pulp van vezels verkregen uit teruggewonnen papier of karton (resten en afval) of van vezels van andere cellulosehoudende vezelstoffen

Zie de derde alinea van de algemene opmerkingen van de GS-toelichting op dit hoofdstuk.

4706 10 00

pulp van katoenlinters

Pulp uit katoenlinters die gewoonlijk een hoog alfacellulosegehalte (98 tot 99 gewichtspercenten) en een zeer laag asgehalte (ongeveer 0,05 gewichtspercent) heeft, onderscheidt zich van de enkel tot vellen of platen geperste katoenlinters van onderverdeling 1404 20 00 doordat de vezels, door het gedurende enkele uren onder druk koken in natronloog, min of meer beschadigd zijn, terwijl de vezels van de katoenlinters van onderverdeling 1404 20 00, die een dergelijke behandeling niet hebben ondergaan, hun oorspronkelijke vorm en lengte hebben behouden.

4707

Papier en karton voor het terugwinnen (resten en afval)

Onder deze post vallen niet rollen papier waarvan de buitenste lagen door water gedeeltelijk zijn aangetast of op andere wijze zijn beschadigd (hoofdstuk 48).

4707 10 00

ongebleekt kraftpapier of -karton of gegolfd papier of karton

Zie de aanvullende GS-toelichting op de onderverdelingen 4707 10, 4707 20 en 4707 30.

4707 20 00

ander papier of karton, hoofdzakelijk vervaardigd van gebleekte houtcellulose, niet in de massa gekleurd

Zie de aanvullende GS-toelichting op de onderverdelingen 4707 10, 4707 20 en 4707 30.

Deze onderverdeling omvat enerzijds afvallen (bijvoorbeeld snippers) van de vervaardiging of verwerking van papier of uit drukkerijen en anderzijds gebruikte ponskaarten en -banden. Deze groep voor hergebruik bestemd papier omvat bijna uitsluitend schoon papier.

4707 30 10en 4707 30 90

papier of karton, hoofdzakelijk vervaardigd van houtslijp (bijvoorbeeld kranten, periodieken en dergelijk drukwerk)

Zie de aanvullende GS-toelichting op de onderverdelingen 4707 10, 4707 20 en 4707 30.

HOOFDSTUK 48

PAPIER EN KARTON; CELLULOSE-, PAPIER- EN KARTONWAREN

Algemene opmerkingen

Rollen papier waarvan de buitenste lagen door water gedeeltelijk zijn aangetast of op andere wijze zijn beschadigd, blijven ingedeeld onder de betreffende onderverdelingen van de posten 4801 t/m 4811.

4801 00 00

Courantenpapier, op rollen of in bladen

Zie aantekening 4 op dit hoofdstuk, alsmede de GS-toelichting op post 4801.

4802

Papier en karton, niet gestreken en niet voorzien van een deklaag, van de soort gebruikt om te worden beschreven of bedrukt of voor andere grafische doeleinden, papier en karton, niet-geperforeerd, voor ponskaarten of ponsband, op rollen of in vierkante of rechthoekige bladen, ongeacht het formaat, ander dan papier bedoeld bij de posten 4801 of 4803; handgeschept papier en handgeschept karton

Zie aantekening 5 op dit hoofdstuk.

4802 10 00

handgeschept papier en handgeschept karton

Zie letter B van de algemene opmerkingen van de GS-toelichting op dit hoofdstuk, alsmede de tweede en de derde alinea van de GS-toelichting op post 4802.

4802 40 10 en 4802 40 90

basispapier voor behangselpapier

Dit is wit of gekleurd papier, gelijmd, machineglad, dik maar soepel en met een ruwe oppervlakte. Dit papier kan aan één zijde gestreken of bedrukt worden, of beide, terwijl de andere zijde geschikt is voor het aanbrengen van lijm of een ander kleefmiddel. Dit basispapier moet geschikt zijn voor de verwerking tot behangselpapier en voor het behangen zelf.

4803 00

Papier van de soort gebruikt voor toiletpapier, voor handdoeken, voor servetten en dergelijk papier voor huishoudelijk, hygiënisch of toiletgebruik, cellulosewatten en vliezen van cellulosevezels, ook indien gecrept, geplisseerd, gegaufreerd, gegreineerd, geperforeerd of met gekleurd, versierd of bedrukt oppervlak, op rollen of in bladen

4803 00 10

cellulosewatten

Zie de eerste alinea, punt 2, tweede subalinea, van de GS-toelichting op post 4803.

De open structuur van de vliezen van cellulosevezels is herkenbaar aan de aanwezigheid van gaatjes die bij doorvallend licht zichtbaar zijn.

4803 00 31 en 4803 00 39

gecrept papier en vliezen van cellulosevezels, zogenaamd „tissue”, met een gewicht, per laag, van

Zie voor de definitie van de term „crêpepapier”de eerste alinea, punt 2, van de GS-toelichting op post 4808.

De gesloten structuur van de vliezen van cellulosevezels impliceert een compactere en homogenere structuur dan die van cellulosewatten.

4804

Kraftpapier en kraftkarton, niet gestreken en niet voorzien van een deklaag, op rollen of in bladen, ander dan dat bedoeld bij post 4802 of 4803

Zie voor de begrippen „kraftpapier en kraftkarton” aantekening 6 op dit hoofdstuk.

Kraftpapier en kraftkarton bezitten een grote mechanische weerstand. Gewoonlijk bevatten zij geen vulstoffen en zijn betrekkelijk sterk gelijmd, vrijwel altijd ondoorschijnend, zeer vaak aan één zijde glad gemaakt en in de regel van duidelijk zichtbare waterlijnen voorzien.

Kraftpapier en kraftkarton zijn uitstekend geschikt voor verpakkingsdoeleinden. Zij worden ook gebruikt als kabelwikkelpapier, voor het beplakken van gegolfd karton, voor de vervaardiging van papiergarens en van geteerd, gebitumineerd of geasfalteerd papier en karton.

4804 11 11 t/m 4804 19 90

kraftliner

Zie aanvullende aantekening 1 op dit hoofdstuk en de desbetreffende GS-toelichting.

4804 21 10 t/m 4804 29 90

kraftpapier voor de vervaardiging van grote zakken

Zie aanvullende aantekening 2 op dit hoofdstuk en de desbetreffende GS-toelichting.

4804 31 51

isolatiekraftpapier voor elektrotechnisch gebruik

Tot deze onderverdeling behoren met name condensatorpapier en kabelpapier.

Condensatorpapier is dun papier dat wordt gebruikt voor de samenstelling van het diëlektricum van elektrische condensatoren. De voor de vervaardiging van dit papier gebruikte vezels worden vergaand geraffineerd om ervoor te zorgen dat de poreusheid van het blad zo klein mogelijk is, terwijl iedere vreemde substantie (vooral metaalhoudende) zorgvuldig wordt verwijderd.

Kabelpapier is bestemd voor de isolatie van elektrische kabels die worden gebruikt voor de samenstelling van transformatorspoelen of als isolatiemateriaal voor ander elektrotechnisch gebruik. Kabelpapier moet zeer goede isolerende eigenschappen hebben en mag derhalve geen metalen deeltjes, zuren of andere stroomgeleidende onzuiverheden bevatten.

4804 41 91

zogenaamd „saturating kraft”

Zogenaamd „saturating kraft” bestaat voornamelijk uit houtvezels. Het gewicht per m2 bedraagt meer dan 185 doch minder dan 225 g. Het wordt in het algemeen op rollen met een breedte van meer dan 125 doch minder dan 165 cm geleverd. Het poreusheidsindexcijfer, gemeten volgens de TAPPI-norm (Technical Association of the Pulp and Paper Industry) met de Gurley-poreusheidsmeter, bedraagt bij een passage van 100 cm3 lucht minder dan 13 seconden en bij een passage van 300 cm3 lucht 40 seconden.

Zogenaamd „saturating kraft” gedraagt zich als vloeipapier. Wanneer met inkt een streep op het papier wordt getrokken, kan men onmiddellijk hierna met een vinger over het papier wrijven zonder dat de inkt vlekt.

Zogenaamd „saturating kraft” wordt hoofdzakelijk gebruikt voor de vervaardiging onder hoge druk van gelaagde platen en wordt daartoe met kunsthars geïmpregneerd.

4805

Ander papier en karton, niet gestreken en niet voorzien van een deklaag, op rollen of in bladen, niet verder bewerkt dan bedoeld bij aantekening 3 op dit hoofdstuk

4805 11 00

halfchemisch papier voor riffels

Zie aanvullende aantekening 3 op dit hoofdstuk.

4805 12 00

stropapier voor riffels

Zie aanvullende aantekening 4 op dit hoofdstuk.

4805 19 10

zogenaamde „wellenstoff”

Zie de aanvullende GS-toelichting op onderverdeling 4805 19.

4805 24 00 en 4805 25 00

zogenaamde „testliner” (herwonnen vezels)

Zie aanvullende aantekening 5 op dit hoofdstuk.

4805 30 10 en 4805 30 90

sulfietpakpapier

Zie aanvullende aantekening 6 op dit hoofdstuk.

4805 40 00

filtreerpapier en -karton

Zie de aanvullende GS-toelichting op onderverdeling 4805 40.

4805 50 00

viltpapier en -karton

Zie de aanvullende GS-toelichting op onderverdeling 4805 50.

4805 91 00

met een gewicht van niet meer dan 150 g/m2

Tot deze onderverdeling behoren papier en karton die uitsluitend van teruggewonnen papier (resten en afval), zonder toevoegsels, zijn vervaardigd en waarvan de berstdruk 0,8 kPa of meer doch niet meer dan 1,9 kPa bedraagt.

4805 92 00

met een gewicht van meer dan 150 g/m2 doch minder dan 225 g/m2

De toelichting op onderverdeling 4805 91 00 is van overeenkomstige toepassing.

4805 93 20

vervaardigd van teruggewonnen papier

De toelichting op onderverdeling 4805 91 00 is van overeenkomstige toepassing.

4806

Perkamentpapier en perkamentkarton, vetvrij papier („greaseproof”), calqueerpapier, alsmede kristalpapier en ander door kalanderen verkregen doorschijnend of doorzichtig papier, op rollen of in bladen

4806 10 00

perkamentpapier en perkamentkarton

Zie de eerste vier alinea's van de GS-toelichting op post 4806.

4806 20 00

vetvrij papier („greaseproof”)

Zie de vijfde t/m de achtste alinea van de GS-toelichting op post 4806.

4806 30 00

calqueerpapier

Zie de negende alinea van de GS-toelichting op post 4806.

4806 40 10 en 4806 40 90

kristalpapier en ander door kalanderen verkregen doorschijnend of doorzichtig papier

Zie de tiende en de elfde alinea van de GS-toelichting op post 4806.

4808

Papier en karton, gegolfd (ook indien daarop papier of karton in vlakke bladen is gelijmd), gecrept, geplisseerd, gegaufreerd (voorzien van inpersingen), gegreineerd of geperforeerd, op rollen of in bladen, ander dan papier van de soort beschreven in post 4803

4808 10 00

gegolfd papier en gegolfd karton, ook indien geperforeerd

Zie punt 1 van de GS-toelichting op post 4808.

4808 20 00

kraftpapier voor de vervaardiging van grote zakken, gecrept of geplisseerd, ook indien gegaufreerd, gegreineerd of geperforeerd

Zie de punten 2, 3 en 4 van de GS-toelichting op post 4808.

4808 30 00

ander kraftpapier, gecrept of geplisseerd, ook indien gegaufreerd, gegreineerd of geperforeerd

Zie de punten 2, 3 en 4 van de GS-toelichting op post 4808.

4808 90 00

ander

Zie de punten 2, 3 en 4 van de GS-toelichting op post 4808.

4809

Carbonpapier, zelfkopiërend papier en ander papier voor het maken van doorslagen en overdrukken (gestreken, van een deklaag voorzien of geïmpregneerd papier, voor stencils of offsetplaten daaronder begrepen), ook indien bedrukt, op rollen of in bladen

4809 20 10 en 4809 20 90

zelfkopiërend papier

Zie letter A, punt 2, van de GS-toelichting op post 4816. De producten van deze onderverdelingen moeten echter voldoen aan de voorwaarden die in aantekening 8, op dit hoofdstuk aan de afmetingen zijn gesteld.

4809 90 10

carbonpapier en dergelijk papier

Zie letter A, punt 1, van de GS-toelichting op post 4816. De producten van deze onderverdeling moeten echter voldoen aan de voorwaarden die in aantekening 8, op dit hoofdstuk aan de afmetingen zijn gesteld.

4809 90 90

ander

Deze onderverdeling omvat ander papier voor het maken van doorslagen en overdrukken, bijvoorbeeld thermisch transferpapier, alsmede gestreken, van een deklaag voorzien of geïmpregneerd papier, voor stencils of offsetplaten. De producten van deze onderverdeling moeten echter voldoen aan de voorwaarden die in aantekening 8, op dit hoofdstuk aan de afmetingen zijn gesteld.

4810

Papier en karton, aan een of aan beide zijden gestreken met kaolien of met andere anorganische stoffen, ook indien met bindmiddel, doch met uitzondering van elke andere deklaag, ook indien aan het oppervlak gekleurd of versierd, dan wel bedrukt, op rollen of in vierkante of rechthoekige bladen, ongeacht het formaat

4810 13 20 t/m 4810 19 90

papier en karton, van de soort gebruikt om te worden beschreven of bedrukt of voor andere grafische doeleinden, bevattende geen of niet meer dan 10 gewichtspercenten langs mechanische of chemisch-mechanische weg verkregen vezels (berekend over de totale vezelmassa)

Zie de aanvullende GS-toelichting op de onderverdelingen 4810 13, 4810 14, 4810 19, 4810 22 en 4810 29.

4810 22 10 t/m 4810 29 80

papier en karton, van de soort gebruikt om te worden beschreven, bedrukt of voor andere grafische doeleinden, dat voor meer dan 10 gewichtspercenten van de totale vezelmassa uit langs mechanische of chemisch-mechanische weg verkregen vezels bestaat

Zie de aanvullende GS-toelichting op de onderverdelingen 4810 13, 4810 14, 4810 19, 4810 22 en 4810 29.

4810 22 10 en 4810 22 90

licht gestreken papier (zogenaamd L.W.C.-papier)

Zie aanvullende aantekening 7 op dit hoofdstuk.

4810 92 10 t/m 4810 92 90

multiplexpapier en -karton

Zie de tweede alinea, punt 2, van de GS-toelichting op post 4805.

4811

Papier, karton, cellulosewatten en vliezen van cellulosevezels, gestreken, van een deklaag voorzien, geïmpregneerd, bekleed, aan het oppervlak gekleurd of versierd, dan wel bedrukt, op rollen of in vierkante of rechthoekige bladen, ongeacht het formaat, andere dan de producten omschreven in post 4803, 4809 of 4810

Deze post omvat bijvoorbeeld bepaalde vloerbedekking op een drager van papier of karton, die niet geschikt is voor wandbekleding.

Hiertoe behoren daarentegen niet producten, die zowel geschikt zijn voor vloerbedekking als voor wandbekleding (post 4823).

4811 10 00

papier en karton, geteerd, gebitumineerd of geasfalteerd

Deze onderverdeling omvat bijvoorbeeld als vochtwerend materiaal te gebruiken bladen, bestaande uit twee vellen gecrept, met asfalt geïmpregneerd papier, met een tussenlaag van aluminiumfolie.

Hiertoe behoren daarentegen niet platen voor dakbedekking, bestaande uit viltkarton dat in asfalt (of een dergelijk product) is ondergedompeld of dat aan beide zijden met een laag van een dergelijke stof is bekleed (post 6807).

4811 51 00 en 4811 59 00

papier en karton, voorzien van een deklaag van, dan wel geïmpregneerd of bekleed met kunststof (andere dan kleefmiddelen)

Papier en karton dat voorzien is van een deklaag van of bekleed is met kunststof behoort alleen tot deze onderverdelingen indien de dikte van de kunststof de helft van de totale dikte niet overschrijdt (zie aantekening 2, onder g), op dit hoofdstuk).

4811 60 00

papier en karton, voorzien van een deklaag van, dan wel geïmpregneerd of bekleed met was, paraffine, stearine, olie of glycerol

Deze onderverdeling omvat bijvoorbeeld geparaffineerd papier en geparaffineerd karton, bestemd voor de vervaardiging van verpakkingen voor melk, vruchtensappen, enz., of van hoezen voor grammofoonplaten, aan één zijde bedrukt met teksten of illustraties die betrekking hebben op de goederen die zij zullen bevatten.

4811 90 00

ander papier, karton, cellulosewatten en vliezen van cellulosevezels

Deze onderverdeling omvat bijvoorbeeld kettingformulieren. Deze formulieren bestaan uit een blad papier, in het algemeen gevouwen, of op rollen, dat op geregelde afstanden overdwars is geperforeerd waardoor een reeks op de perforatie te scheiden formulieren wordt verkregen. Op ieder formulier is een tekst gedrukt die moet worden ingevuld. Bovendien kunnen deze formulieren aan de zijkant(en) zijn voorzien van een perforatie met het oog op hun gebruik in bijvoorbeeld snelwerkende drukmachines of boekhoudmachines.

Van deze onderverdeling zijn uitgezonderd sets kettingformulieren (onderverdeling 4820 40 10).

4814

Behangselpapier en dergelijke wandbekleding; vitrofanies

4814 10 00

zogenaamd ingrain-papier

Zie punt 2 van aantekening 9, onder a), op dit hoofdstuk en letter A, onder a), punt 2, van de GS-toelichting op post 4814.

4816

Carbonpapier, zelfkopiërend papier en ander papier voor het maken van doorslagen en overdrukken (ander dan dat van post 4809), complete stencils en offsetplaten, van papier, ook indien verpakt in dozen

4816 20 00

zelfkopiërend papier

Zie letter A, punt 2, van de GS-toelichting op post 4816. De producten van deze onderverdeling behoeven niet te beantwoorden aan de voorwaarden die in aantekening 8, op dit hoofdstuk (post 4809) worden genoemd.

4816 90 00

ander

Zie de letters A, de punten 1 en 3, en B, punt 1, van de GS-toelichting op post 4816. De producten van deze onderverdeling behoeven niet te beantwoorden aan de voorwaarden die in aantekening 8, op dit hoofdstuk (post 4809) worden genoemd.

Onder deze onderverdeling vallen eveneens offsetplaten (zie letter B, punt 2, tweede alinea, van de GS-toelichting op post 4816). Deze producten behoeven niet te beantwoorden aan de voorwaarden inzake afmetingen.

4818

Papier van de soort gebruikt voor toiletpapier en voor dergelijk papier, cellulosewatten of vliezen van cellulosevezels, van de soort gebruikt voor huishoudelijke of sanitaire doeleinden, op rollen met een breedte van niet meer dan 36 cm of in op maat gesneden bladen; zakdoeken, toiletdoekjes, handdoeken, tafellakens, servetten, luiers, maandverbanden en tampons, beddenlakens en dergelijke artikelen voor toiletgebruik of voor huishoudelijk, hygiënisch of klinisch gebruik, kleding en kledingtoebehoren, van papierstof, van papier, van cellulosewatten of van cellulosevezels

4818 40 19

andere

Tot deze onderverdeling behoren bijvoorbeeld inlegkruisjes.

4818 40 90

luiers, inlegluiers en dergelijke artikelen voor hygiënisch gebruik

Tot deze onderverdeling behoren ook artikelen voor incontinentiepatiënten en onderleggers voor zieken.

4819

Dozen, zakken, hoezen en andere verpakkingsmiddelen van papier, van karton, van cellulosewatten of van vliezen van cellulosevezels; kartonnagewerk voor kantoorgebruik, voor winkelgebruik en voor dergelijk gebruik

4819 20 00

vouwdozen, andere dan van gegolfd papier of van gegolfd karton

Zie letter A, tweede alinea, van de GS-toelichting op post 4819.

4819 60 00

kartonnagewerk voor kantoorgebruik, voor winkelgebruik en voor dergelijk gebruik

Zie letter B van de GS-toelichting op post 4819.

4820

Registers, comptabiliteitsboeken, zakboekjes, orderboekjes, kwitantieboekjes, agenda's, blocnotes en dergelijke artikelen, schriften, onderleggers, opbergmappen, mappen en banden (met losse bladen of andere), omslagen voor dossiers en andere schoolartikelen, kantoorartikelen en dergelijke artikelen (sets kettingformulieren en andere sets formulieren, ook indien voorzien van carbonpapier, daaronder begrepen), van papier of van karton; albums voor monstercollecties of voor verzamelingen, alsmede boekomslagen, van papier of van karton

4820 40 10 en 4820 40 90

sets kettingformulieren en andere sets formulieren, ook indien voorzien van carbonpapier

Zie de eerste alinea, de punten 4 en 5, van de GS-toelichting op post 4820.

4820 40 10

kettingformulieren

Deze onderverdeling omvat sets kettingformulieren die bestaan uit op elkaar gelegde stroken papier, aaneengehecht door samenpersen, eenvoudig nieten of lijmen, van zelfkopiërend papier of waartussen carbonpapier is aangebracht.

Zie ook de toelichting op onderverdeling 4811 90 00.

4823

Ander papier en karton, alsmede andere cellulosewatten en vliezen van cellulosevezels, op maat gesneden; andere werken van papierstof, van papier, van karton, van cellulosewatten of van vliezen van cellulosevezels

4823 20 00

filtreerpapier en -karton

Zie de tweede alinea, punt 1, van de GS-toelichting op post 4823.

4823 90 85

andere

Zie de tweede alinea, de punten 3 en 6 tot en met 17, van de GS-toelichting op post 4823.

Deze onderverdeling omvat bijvoorbeeld producten, die zowel geschikt zijn voor vloerbedekking als voor wandbekleding.

Deze onderverdeling omvat eveneens condensatorpapier. Condensatorpapier is isolatiepapier dat als diëlektricum in condensatoren wordt gebruikt. Het is zeer dun (in de regel 0,006 tot 0,02 mm), overal even dik en absoluut niet poreus. Het wordt in de regel van natron of sulfaathoutcellulose vervaardigd en soms van pulp van lompen. Condensatorpapier is chemisch neutraal, bevat zelfs geen spoortje metaal en heeft een grote mechanische en diëlektrische sterkte (geen diëlektrische verliezen).

HOOFDSTUK 49

ARTIKELEN VAN DE UITGEVERIJ, VAN DE PERS OF VAN EEN ANDERE GRAFISCHE INDUSTRIE; GESCHREVEN OF GETYPTE TEKSTEN EN PLANNEN

4901

Boeken, brochures en dergelijk drukwerk, ook indien in losse vellen

4901 99 00

andere

Zie aantekening 3 op dit hoofdstuk.

4905

Gedrukte cartografische werken van alle soorten (atlassen, wandkaarten, plattegronden en globes daaronder begrepen)

4905 10 00

globes

Zie de laatste alinea vóór de uitzonderingen, alsmede uitzondering f), van de GS-toelichting op post 4905.

4905 91 00 en 4905 99 00

andere

Van de tot deze onderverdelingen behorende artikelen kunnen worden genoemd: topografisch nauwkeurige cartografische werken die voor reclamedoeleinden worden uitgegeven, ook indien op die werken reclameteksten voorkomen (bijvoorbeeld wegenkaarten uitgegeven door bandenfabrikanten, autofabrikanten, aardoliemaatschappijen, enz.).

4907 00

Postzegels, fiscale zegels en dergelijke, ongestempeld, die geldig zijn of zullen worden in het land waar ze een erkende nominale waarde hebben of zullen hebben; gezegeld papier; bankbiljetten; cheques; aandelen, obligaties en dergelijke effecten

4907 00 10

postzegels, fiscale zegels en dergelijke

Zie letter A van de GS-toelichting op post 4907.

4908

Decalcomanieën van alle soorten

4908 10 00

verglaasbare decalcomanieën

Zie de derde alinea van de GS-toelichting op post 4908.

4911

Ander drukwerk, prenten, gravures en foto's daaronder begrepen

4911 10 10 en 4911 10 90

reclamedrukwerk, handelscatalogi en dergelijke

Zie de vijfde alinea, punt 1, van de GS-toelichting op post 4911.

4911 10 10

handelscatalogi

Tot deze onderverdeling behoren publicaties waarin goederen, met hun prijs en bestelnummer, beschreven of afgebeeld zijn.

4911 91 00

prenten, gravures, foto's en andere afbeeldingen

Tot deze onderverdeling behoren bijvoorbeeld producten van post 3703 die zijn belicht en ontwikkeld.

Deze onderverdeling omvat eveneens kunstzeefdrukken, ook indien zij door de kunstenaar zijn gesigneerd en genummerd.

4911 99 00

ander

Van deze onderverdeling is uitgezonderd drukwerk, zoals reisbiljetten en instapkaarten, dat is voorzien van een of meer magneetstrippen (onderverdeling 8523 21 00).

AFDELING XI

TEXTIELSTOFFEN EN TEXTIELWAREN

Algemene opmerkingen

1.

Zoals uit de GS-toelichting (laatste alinea van de inleiding van de algemene opmerkingen op afdeling XI) blijkt, bestaat deze afdeling in feite uit twee delen:

a)

het eerste deel (hoofdstukken 50 t/m 55), waarin de indeling geschiedt naar de textielstoffen waaruit de producten zijn samengesteld; de indeling van samengestelde artikelen is in aantekening 2 op afdeling XI geregeld;

b)

het tweede deel (hoofdstukken 56 t/m 63), waarin bij de indeling onder de hoofdstukken en de posten, behalve bij de posten 5809 00 00 en 5902, geen onderscheid wordt gemaakt naar de textielstoffen waaruit de producten zijn samengesteld. Verscheidene posten van de hoofdstukken 56 t/m 63 in de gecombineerde nomenclatuur zijn evenwel onderverdeeld naar de samenstellende textielstoffen. In die gevallen moet de indeling binnen deze posten geschieden aan de hand van het bepaalde in aanvullende aantekening 2 op deze afdeling.

2.

In aanvullende aantekening 2 op deze afdeling is bepaald welke regels dienen te worden gevolgd voor de indeling binnen de posten van de hoofdstukken 56 t/m 63 ten aanzien van textielwaren die uit twee of meer textielstoffen bestaan. Deze producten moeten worden ingedeeld onder de onderverdeling die betrekking heeft op de textielstof die in de samenstelling met het hoogste gewicht voorkomt, waarbij in voorkomende gevallen rekening dient te worden gehouden met het bepaalde in aantekening 2, letter B, op deze afdeling.

Bij de toepassing van deze regels moet evenwel het bepaalde onder a) t/m c) van aanvullende aantekening 2, letter B, op deze afdeling in aanmerking worden genomen.

3.

Zie voor de toepassing van aantekening 2 op deze afdeling de GS-toelichting (met name punt I, letter A, van de algemene opmerkingen op deze afdeling).

Voor de toepassing van aantekening 2 wordt geen rekening gehouden met:

a)

draden waaruit zelfkanten zijn samengesteld, voorzover die zelfkanten geen wezenlijk deel van het afgewerkte product uitmaken, zoals het geval is met de zelfkanten van weefsels voor paraplu's of van weefsels voor sjaals;

b)

scheidingsdraden die in de weefsels zijn verwerkt om de plaatsen aan te duiden waar de weefsels kunnen worden doorgesneden;

c)

draden waaruit de eindstukken zijn samengesteld, voorzover deze draden bestaan uit een andere textielstof dan die waaruit het eigenlijke weefsel is samengesteld.

4.

Zie voor de uitleg van de begrippen „ongebleekt”, „gebleekt”, „gekleurd (geverfd of bedrukt)” voor garens en de begrippen „ongebleekt”, „gebleekt”, „geverfd”, „van verschillend gekleurd garen” of „bedrukt” voor weefsels aanvullende aantekening 1, onder a t/m h, op deze afdeling.

5.

Zie voor de uitleg van het begrip „binding” de aanvullende GS-toelichting in punt I, letter C, van de algemene opmerkingen van de GS-toelichting op deze afdeling.

HOOFDSTUK 50

ZIJDE

5004 00

Garens van zijde (andere dan de garens van afval van zijde), niet opgemaakt voor de verkoop in het klein

5004 00 10

ongebleekt, ontgomd of gebleekt

Garens van ongebleekte zijde bestaan uit een of meer gemoulineerde grègedraden. Zij zijn nog niet volledig ontbast of ontgomd en kunnen maximaal nog 30 % sericine (zijdelijm) bevatten. Zij hebben nog hun natuurlijke, doorgaans enigszins geelachtige kleur. Garens van ongebleekte zijde worden meestal verder behandeld, maar kunnen ook onmiddellijk tot weefsels worden verwerkt.

De ongebleekte zijdegarens worden ontgomd om het laagje sericine van de afzonderlijke draden te verwijderen. In de regel gebeurt dit met warm zeepwater of verdunde kaliloog.

Door het bleken worden de nog aanwezige natuurlijke kleurstoffen afgebroken.

5005 00

Garens van afval van zijde, niet opgemaakt voor de verkoop in het klein

5005 00 10

ongebleekt, ontgomd of gebleekt

De toelichting op onderverdeling 5004 00 10 is van overeenkomstige toepassing.

5007

Weefsels van zijde of van afval van zijde

5007 20 11 t/m 5007 20 71

andere weefsels, bevattende 85 of meer gewichtspercenten zijde of afval van zijde, andere dan bourrette

Zie de aanvullende GS-toelichting op onderverdeling 5007 20.

5007 20 11 en 5007 20 19

crêpe

Onder crêpe wordt in het algemeen verstaan een licht weefsel met een eigenaardig krinkelend oppervlak, dat wordt verkregen door gebruik te maken van crêpegarens — garens met hoge twist (meestal 2 000 à 3 600 toeren per meter) — die van nature de neiging hebben te krinkelen.

Deze garens kunnen voor de ketting of voor de inslag, ofwel voor beide worden gebruikt, alleen of tezamen met minder sterk getwiste garens. Vaak worden afwisselend draden met een „S”-twist en draden met een „Z”-twist gebruikt, zodat de krinkels van de naast elkaar liggende draden tegengesteld gericht zijn waardoor een regelmatig crêpe-effect wordt verkregen.

Tot deze onderverdelingen behoort de echte crêpe, dat wil zeggen een weefsel waarbij ten minste hetzij de ketting hetzij de inslag voor het grootste gedeelte uit crêpegarens bestaat. De meest bekende daarvan zijn: de zogenaamde crêpe de Chine, crêpe marocain, crêpe georgette, crêpe satin, crêpe charmeuse en crêpe chiffon.

Ook wordt als crêpe aangemerkt weefsel waarvan slechts één zijde of een gedeelte van het oppervlak (banden, strepen, dessins) gecrêpt is.

Niet tot deze onderverdelingen behoren weefsels met crêpe-effect dat anders is verkregen dan door het gebruik van crêpegarens, bijvoorbeeld door een gelijktijdig gebruik van speciale bindingen (granietbinding, enz.), en van garens van verschillende dikte en met een verschillende torsie.

5007 20 21 t/m 5007 20 39

pongée, habutai, honan, shantoeng, corah en dergelijke weefsels uit het Verre Oosten, van zuivere zijde (niet vermengd met vlokzijde, met bourrette of met andere textielstoffen)

De weefsels vertonen verschillende eigen kenmerken met betrekking tot hun aard, de wijze van weven en de opmaak.

Over het algemeen zijn zij vervaardigd uit zuivere zijde, soms uit een mengsel van zijde en vlokzijde. Deze weefsels worden meestal geweven op inheemse weefgetouwen (voornamelijk handweefgetouwen) volgens eenvoudige bindingen (platbinding, keperbinding, kruiskeperbinding, satijnbinding) van garens van ruwe zijde die niet zijn gemoulineerd en enkel zonder torsie zijn samengevoegd. De zelfkanten van deze weefsels zijn over het algemeen gebrekkig afgewerkt. Het weefsel wordt in vouwen gelegd waarbij de twee uiteinden naar binnen worden geslagen en het resterende stuk er overheen wordt gevouwen. Voor sommige weefsels (met name die uit China) wordt ook wel een andere wijze van vouwen gebruikt waarbij het stuk tussen de boven en beneden liggende uiteinden in vier vouwen per yard (0,91 m) is gevouwen.

Zij kunnen evenwel ook op andere wijze worden opgemaakt, bijvoorbeeld opgerold.

Hiervan kunnen worden genoemd:

1.

habutai. Dit zijn Japanse weefsels met linnen- of keperbinding, die zijn geweven van enkel, zonder twist, samengevoegde eendraadsgarens. De benaming „habutai” wordt gewoonlijk alleen gegeven aan weefsels met linnenbinding, terwijl weefsels met keperbinding „twill habutai” worden genoemd.

In ongebleekte toestand voelen zij ruw aan en hebben zij een grijsachtig witte of vuilwitte tint. Wanneer zij ontgomd zijn, dat wil zeggen ontdaan van de sericine, vertonen deze weefsels een witte of bijna witte kleur en zijn zij direct geschikt voor verdere verwerking.

Na het bleken (ontgommen) worden deze weefsels meestal behandeld met appreteermiddelen of met vulstoffen, waardoor zij een meer gevuld en glanzender voorkomen hebben en zwaarder worden;

2.

pongée. Dit zijn Chinese weefsels die, naar hun provincie van herkomst, shantoeng, honan, assan, antoeng of ninghai worden genoemd. Deze weefsels zijn betrekkelijk dik en zwaarder dan de hiervoor genoemde Japanse weefsels; ongebleekt hebben zij een geelachtige of rossige tinten ontgomd vertonen zij een kleur die gelijkt op die van ongebleekt of enkel gewassen linnen of batist. Deze weefsels kunnen ook een ribbelig uiterlijk hebben, dat wordt verkregen door het weven (linnenbinding) met garens van verschillende dikte;

3.

tussah (of tussor). Oorspronkelijk werden hiermee slechts bedoeld de weefsels herkomstig uit een gebied in het noordoosten van India en vervaardigd van zijde afkomstig van een wilde zijderups. De uitdrukking tussah (of tussor) wordt nu ook gebezigd voor weefsels die op overeenkomstige wijze in verscheidene landen in het Verre Oosten worden vervaardigd van zijde, afkomstig van een wilde rups die zich voedt met eikenbladeren;

4.

corah, zijnde in de omgeving van Calcutta vervaardigde weefsels, die veel lijken op Japanse habutai, doch waarvan zij zich onderscheiden door hun geringere gelijkmatigheid en het gebruik van grovere garens. Kenmerkend voor deze weefsels is de aanwezigheid van een koordje in de zelfkant.

5007 20 41

doorzichtige weefsels

Doorzichtige weefsels zijn weefsels waarbij de afstand tussen zowel de afzonderlijke kettingdraden als de afzonderlijke inslagdraden ten minste zo groot is als de diameter van de verwerkte garens.

5007 20 61

met een breedte van meer dan 57 doch niet meer dan 75 cm

Deze onderverdeling omvat vooral weefsels die, gezien de breedte, bestemd zijn voor de vervaardiging van dassen.

HOOFDSTUK 51

WOL, FIJN HAAR EN GROF HAAR; GARENS EN WEEFSELS VAN PAARDENHAAR (CRIN)

5102

Fijn haar en grof haar, niet gekaard en niet gekamd

5102 11 00

van kasjmiergeiten

Zie de aanvullende GS-toelichting op onderverdeling 5102 11.

5103

Afval van wol, van fijn haar of van grof haar, afval van garen daaronder begrepen doch met uitzondering van rafelwol en van rafelingen van haar

5103 10 10

niet gecarboniseerd

Zie voor het begrip „niet gecarboniseerd” de derde alinea, letter B, van de GS-toelichting op post 5101.

5103 10 90

gecarboniseerd

Zie voor het begrip „gecarboniseerd” de derde alinea, letter C, van de GS-toelichting op post 5101.

5103 20 91

niet gecarboniseerd

Zie voor het begrip „niet gecarboniseerd” de derde alinea, letter B, van de GS-toelichting op post 5101.

5103 20 99

gecarboniseerd

Zie voor het begrip „gecarboniseerd” de derde alinea, letter C, van de GS-toelichting op post 5101.

5105

Wol, fijn haar en grof haar, gekaard of gekamd (gekamd vlies daaronder begrepen)

5105 21 00

gekamd vlies

Zie voor het begrip „gekamd vlies” de zevende alinea van de GS-toelichting op post 5105.

5105 31 00

van kasjmiergeiten

Zie de aanvullende GS-toelichting op onderverdeling 5102 11.

5106

Kaardgaren van wol, niet opgemaakt voor de verkoop in het klein

5106 10 10

ongebleekt

Garens van ongebleekte wol zijn garens die worden vervaardigd van wol die door middel van diverse procédés grondig is gereinigd. Deze garens zijn gebleekt, geverfd noch bedrukt, zodat zij nog de natuurlijke kleur van de wol hebben.

Zie ook aanvullende aantekening 1, onder b), op deze afdeling.

5106 20 10

bevattende 85 of meer gewichtspercenten wol en fijn haar

Deze onderverdeling heeft alleen betrekking op garens bevattende ten minste 85 gewichtspercenten wol vermengd met fijn haar, op voorwaarde dat in deze samenstelling de wol het fijn haar in gewicht overtreft; is dat niet het geval, dan worden de garens ingedeeld onder post 5108.

5106 20 91

ongebleekt

De toelichting op onderverdeling 5106 10 10 is van overeenkomstige toepassing.

5107

Kamgaren van wol, niet opgemaakt voor de verkoop in het klein

5107 10 10

ongebleekt

Zie de toelichting op onderverdeling 5106 10 10.

5107 20 10 en 5107 20 30

bevattende ten minste 85 gewichtspercenten wol en fijn haar

Deze onderverdelingen hebben alleen betrekking op garens bevattende ten minste 85 gewichtspercenten wol vermengd met fijn haar, op voorwaarde dat in deze samenstelling de wol het fijn haar in gewicht overtreft. Indien dat niet het geval is, dan worden de garens ingedeeld onder post 5108.

5107 20 10

ongebleekt

De toelichting op onderverdeling 5106 10 10 is van overeenkomstige toepassing.

5107 20 51

ongebleekt

De toelichting op onderverdeling 5106 10 10 is van overeenkomstige toepassing.

5107 20 91

ongebleekt

De toelichting op onderverdeling 5106 10 10 is van overeenkomstige toepassing.

5108

Garens van fijn haar, gekaard of gekamd, niet opgemaakt voor de verkoop in het klein

5108 10 10

ongebleekt

De toelichting op onderverdeling 5106 10 10 is van overeenkomstige toepassing.

5108 20 10

ongebleekt

De toelichting op onderverdeling 5106 10 10 is van overeenkomstige toepassing.

HOOFDSTUK 52

KATOEN

5201 00

Katoen, niet gekaard en niet gekamd

5201 00 10

hydrofiel of gebleekt

Hydrofiel gemaakte katoen kan relatief veel vocht opnemen.

Gebleekte katoen is katoen waarbij gekleurde vreemde substanties, die niet op andere wijze kunnen worden verwijderd, door oxidatie of reductie met behulp van diverse chemicaliën worden verwijderd.

5208

Weefsels van katoen, bevattende 85 of meer gewichtspercenten katoen, met een gewicht van niet meer dan 200 g/m2

5208 11 10

verbandgaas

Onder verbandgaas wordt verstaan een licht en open weefsel met een platbinding die in de regel niet rafelvast is. Het bestaat uit minder dan 28 eendraadsgarens per cm2.

5208 21 10

verbandgaas

Zie de toelichting op onderverdeling 5208 11 10.

5209

Weefsels van katoen, bevattende 85 of meer gewichtspercenten katoen, met een gewicht van meer dan 200 g/m2

5209 42 00

denim

Zie aanvullende aantekening 1 op dit hoofdstuk, alsmede de aanvullende GS-toelichting opgenomen onder punt I, letter C, van de algemene opmerkingen op deze afdeling.

5211

Weefsels van katoen, bevattende minder dan 85 gewichtspercenten katoen, enkel of hoofdzakelijk met synthetische of kunstmatige vezels gemengd, met een gewicht van meer dan 200 g/m2

5211 42 00

denim

Zie aanvullende aantekening 1 op dit hoofdstuk, alsmede de aanvullende GS-toelichting opgenomen onder punt I, letter C, van de algemene opmerkingen op deze afdeling.

5211 49 10

jacquardweefsels

Jacquardweefsels zijn weefsels met een patroonbinding, die door het heffen van bepaalde kettingdraden worden verkregen. Op deze wijze worden fijn getekende en gevarieerde grote figuren vervaardigd. Jacquardweefsels worden hoofdzakelijk als meubelstof, matrastijk en gordijnstof gebruikt.

HOOFDSTUK 53

ANDERE PLANTAARDIGE TEXTIELVEZELS; PAPIERGARENS EN WEEFSELS DAARVAN

5308

Garens van andere plantaardige textielvezels; papiergarens

5308 10 00

kokosgarens

Deze onderverdeling omvat slechts kokosgarens samengesteld uit een of twee draden. Kokosgarens die zijn samengesteld uit drie of meer draden, behoren, overeenkomstig aantekening 3, letter A, onder d), op deze afdeling, tot post 5607.

HOOFDSTUK 54

SYNTHETISCHE OF KUNSTMATIGE FILAMENTEN; STRIPPEN EN ARTIKELEN VAN DERGELIJKE VORM, VAN SYNTHETISCHE OF VAN KUNSTMATIGE TEXTIELSTOFFEN

Algemene opmerkingen

Zie voor de toepassing van het begrip „garens met een hoge sterktegraad” aantekening 6 op deze afdeling.

Elastomeergarens worden omschreven in aantekening 13 op deze afdeling.

5401

Naaigarens van synthetische of van kunstmatige filamenten, ook indien opgemaakt voor de verkoop in het klein

5401 10 12 en 5401 10 14

kerngesponnen garen (zogenaamde „core yarn”)

Kerngesponnen garen (zogenaamde „core yarn”) bedoeld bij deze onderverdelingen is een naaigaren samengesteld uit verschillende bij elkaar getwiste draden; elke draad bestaat uit een kern van een synthetisch filament omsponnen met natuurlijke vezels of met synthetische of kunstmatige stapelvezels.

Gezien het gebruik ervan gaat het om harde kerngesponnen garens, dat wil zeggen garens met een niet-elastische kern.

Daar het hier om gemengde garens gaat, behoren deze slechts dan tot deze onderverdelingen indien het bestanddeel „filament” met het hoogste gewicht voorkomt (zie aantekening 2 op deze afdeling). Dit is in het algemeen het geval voor harde kerngesponnen garens.

Tot deze onderverdelingen behoren daarentegen niet soepele kerngesponnen garens, waarvan de kern bestaat uit elastomeergaren dat in de regel niet meer dan 20 % van het totale gewicht uitmaakt (indeling overeenkomstig aantekening 2 op deze afdeling).

Tot deze onderverdelingen behoren evenmin producten die bestaan uit een kern van elastomeergaren waaromheen in spiraalvorm vooraf gesponnen garen is gewikkeld (onderverdeling 5606 00 91).

5401 10 16

getextureerde garens

Zie de aanvullende GS-toelichting op de onderverdelingen 5402 31 t/m 5402 39.

5402

Synthetische filamentgarens (andere dan naaigarens), niet opgemaakt voor de verkoop in het klein, synthetische monofilamenten van minder dan 67 decitex daaronder begrepen

5402 31 00 t/m 5402 39 00

getextureerde garens

Zie de aanvullende GS-toelichting op de onderverdelingen 5402 31 t/m 5402 39.

5402 46 00

andere, van polyesters, gedeeltelijk verstrekt

Zie de aanvullende GS-toelichting op onderverdeling 5402 46.

5404

Synthetische monofilamenten van 67 decitex of meer en waarvan de grootste afmeting van de dwarsdoorsnede niet meer bedraagt dan 1 mm; strippen en artikelen van dergelijke vorm (bijvoorbeeld kunststro), van synthetische textielstoffen, waarvan de schijnbare breedte niet meer bedraagt dan 5 mm

Zie voor de omschrijving van de monofilamenten en de overige producten van deze post de GS-toelichting op post 5404.

5404 11 00 t/m 5404 19 00

monofilamenten

Onder deze onderverdelingen blijven ingedeeld de op bepaalde lengte gesneden monofilamenten, waarvan de uiteinden (in de lengterichting) zijn gespleten (gepluimd) en die zijn bestemd voor de vervaardiging van borstelwerk.

Getwijnde of gekabelde garens, verkregen door het samenvoegen en ineendraaien van monofilamenten bedoeld bij deze onderverdelingen, worden niet hier ingedeeld doch onder post 5401, 5402, 5406 of 5607, naargelang van het geval. Monofilamenten van deze onderverdelingen, dat wil zeggen enkelvoudige massieve draden, worden echter, ongeacht hun dikte, nimmer beschouwd als „bindgaren, touw en kabel” van post 5607.

Hierna volgt een synoptische tabel betreffende de indeling van monofilamenten, strippen en artikelen van dergelijke vorm, op basis van de grootste afmeting van hun dwarsdoorsnede (of op basis van hun breedte):

Image

5404 90 11

sierstrippen van de soort gebruikt voor verpakkingsdoeleinden

De toelichting op onderverdeling 3920 20 71 is van overeenkomstige toepassing. Sierstrippen van deze onderverdeling hebben een schijnbare breedte van 5 mm of minder.

5405 00 00

Kunstmatige monofilamenten van 67 decitex of meer en waarvan de grootste diameter van de dwarsdoorsnede niet meer bedraagt dan 1 mm; strippen en artikelen van dergelijke vorm (bijvoorbeeld kunststro), van kunstmatige textielstoffen, waarvan de schijnbare breedte niet meer bedraagt dan 5 mm

De toelichting op post 5404 is van overeenkomstige toepassing.

5408

Weefsels van kunstmatige filamentgarens, weefsels vervaardigd van producten bedoeld bij post 5405 daaronder begrepen

5408 22 10

met een breedte van meer dan 135 doch niet meer dan 155 cm, met plat-, keper- of satijnbinding

Zie voor de toepassing van de begrippen „platbinding” en „keperbinding” de aanvullende GS-toelichting na punt I, letter C, van de algemene opmerkingen op deze afdeling.

Bij de satijnbinding (atlasbinding) liggen de bindingspunten zodanig verdeeld dat zij elkaar niet raken. Hierdoor wordt een glad, glanzend oppervlak verkregen. Satijn moet met ten minste vijf schachten geweven zijn.

Het weefpatroon van deze binding wordt hierna gegeven:

 

Image

5408 23 10

jacquardweefsels met een breedte van meer dan 115 doch minder dan 140 cm, wegende meer dan 250 g/m2

De toelichting op onderverdeling 5211 49 10 is van overeenkomstige toepassing.

HOOFDSTUK 55

SYNTHETISCHE OF KUNSTMATIGE STAPELVEZELS

5516

Weefsels van kunstmatige stapelvezels

5516 23 10

jacquardweefsels met een breedte van 140 cm of meer (matrastijk)

De toelichting op onderverdeling 5211 49 10 is van overeenkomstige toepassing.

HOOFDSTUK 56

WATTEN, VILT EN GEBONDEN TEXTIELVLIES; SPECIALE GARENS; BINDGAREN, TOUW EN KABEL, ALSMEDE WERKEN DAARVAN

Algemene opmerkingen

Zie voor de indeling onder de onderverdelingen van de posten van artikelen die uit twee of meer textielstoffen bestaan, de algemene opmerkingen op afdeling XI.

5601

Watten van textielstof en artikelen daarvan; textielvezels met een lengte van niet meer dan 5 mm (scheerhaar), noppen van textielstof

5601 10 10 en 5601 10 90

maandverbanden en tampons, luiers en inlegluiers en dergelijke hygiënische artikelen, van watten

Tot deze onderverdelingen behoren de artikelen genoemd onder letter A, punt 2, van de GS-toelichting op post 5601.

5601 21 10 t/m 5601 29 00

watten; andere artikelen van watten

Tot deze onderverdelingen behoren voorts artikelen bestaande uit staafjes van houtdraad, van kunststof of van opgerold papier, met aan de uiteinden propjes al dan niet gesteriliseerde watten, die dienen voor het reinigen van oren, neusgaten, nagels, enz., voor het aanbrengen van antiseptische producten of huidlotions of voor schoonheidsverzorging.

5601 21 10

hydrofiel

De toelichting op het begrip „hydrofiel” bij onderverdeling 5201 00 10 is van overeenkomstige toepassing.

5601 30 00

scheerhaar en noppen van textielstof

Tot deze onderverdeling behoren de artikelen bedoeld onder de letters B en C van de GS-toelichting op post 5601.

5602

Vilt, ook indien geïmpregneerd, bekleed, bedekt of met inlagen

5602 10 11 en 5602 10 19

naaldgetouwvilt

Zie de vierde alinea van de GS-toelichting op post 5602.

5602 10 31 t/m 5602 10 39

producten doorstikt met een naai-breisteek (stitch-bonding)

Zie de zevende alinea van de GS-toelichting op post 5602.

5606 00

Omwoeld garen, alsmede strippen en artikelen van dergelijke vorm bedoeld bij post 5404 of 5405, omwoeld, andere dan die bedoeld bij post 5605 en andere dan omwoeld paardenhaar (crin); chenillegaren; kettingsteekgaren (zogenaamd chainettegaren)

5606 00 91

omwoeld garen

De kern van omwoeld garen kan ook bestaan uit elastomeergaren (zie aanvullende aantekening 1, onder a), op deze afdeling).

HOOFDSTUK 57

TAPIJTEN

Algemene opmerkingen

Zie voor de indeling onder de onderverdelingen van de posten van artikelen die uit twee of meer textielstoffen bestaan, de algemene opmerkingen op afdeling XI.

5701

Tapijten, geknoopt of met opgerolde polen, ook indien geconfectioneerd

De vervaardiging van geknoopte tapijten of tapijten met opgerolde polen, zoals deze zijn beschreven in de GS-toelichting op post 5701, begint en eindigt met het eenvoudig weven van enkele inslagdraden met de kettingdraden ter versteviging van de uiteinden of „eindstukken” van de tapijten. Die geweven eindstukken mogen ook bestaan uit aangezette randen.

Wanneer een tapijt voltooid is, wordt de ketting op enige afstand van de eindstukken doorgesneden. Zo ontstaat de franje, die wordt gevormd door de vrije uiteinden van de kettingdraden. Bij kwaliteitsproducten wordt de franje soms in een aantal bundels verdeeld; deze worden geknoopt, waarbij de knopen zo dicht mogelijk tegen het geweven gedeelte worden aangedrukt om te voorkomen dat de inslagdraden op den duur uit de franje gaan glijden. Het komt ook voor dat tapijten voorzien zijn van aangezette franje, die dus niet wordt gevormd door de ketting van het tapijt zelf.

Met betrekking tot het patroon onderscheidt men bij de meeste tapijten het middenveld en de rand. De rand vormt in wezen de omlijsting van het middenveld en verbindt dit met de zelfkanten en de eindstukken van het tapijt.

Met de hand vervaardigde, rechthoekige tapijten hebben zelden precies evenwijdig lopende zelfkanten. Voor de toepassing van het samengestelde recht moet voor het bepalen van de afmetingen van die tapijten worden uitgegaan van de zogenaamde lijn der middens, dat wil zeggen dat als lengte en breedte moeten worden genomen de afstanden tussen de middens van de tegenover elkaar liggende zijden.

Bij de berekening van de oppervlakte van de tapijten worden gedeelten van een vierkante decimeter verwaarloosd.

5702

Tapijten, geweven, niet getuft of gevlokt, ook indien geconfectioneerd, „Kelim”, „Sumak”, „Karamanie” en dergelijke handgeweven tapijten daaronder begrepen

5702 10 00

„Kelim”, „Sumak”, „Karamanie” en dergelijke handgeweven tapijten

Het gaat hier om zware handgeweven producten. Ze zijn gewoonlijk veelkleurig en hebben een gladde oppervlakte zonder pool of lussen. Sommige hebben korte spleten in de richting van de ketting op de plaatsen waar twee naast elkaar liggende kettingdraden als begrenzing voor twee groepen inslagdraden van verschillende kleur dienen.

Deze weefsels worden in de binnenhuisinrichting als wandkleed of deurgordijn gebruikt of ze dienen als divan- of zelfs als vloerkleed.

Het zijn exotische weefsels (voornamelijk van oorsprong uit het Midden-Oosten). Zij behoren tot deze onderverdeling indien zij voorkomen als stoffen aan het stuk, of, wat meestal het geval is, indien zij op maat zijn en zijn gezoomd, afgezet met franje of genaaide randen, of op andere wijze zijn geconfectioneerd.

HOOFDSTUK 58

SPECIALE WEEFSELS; GETUFTE TEXTIELSTOFFEN; KANT; TAPISSERIEËN; PASSEMENTWERK; BORDUURWERK

Algemene opmerkingen

Zie voor de indeling onder de onderverdelingen van de posten van artikelen die uit twee of meer textielstoffen bestaan, de algemene opmerkingen op deze afdeling.

5801

Fluweel, pluche en chenilleweefsel, ander dan bedoeld bij de posten 5802 en 5806

Onverminderd het bepaalde in de aantekeningen op afdeling XI betreffende de indeling van textielwaren die uit twee of meer textielstoffen bestaan, dient bij chenilleweefsel alleen rekening te worden gehouden met de textielstoffen die het fluweelachtige gedeelte van de chenillegarens uitmaken.

Imitaties van fluweel en pluche, vervaardigd op breimachines, vallen al naargelang van het geval onder post 5907 00 of hoofdstuk 60.

5801 21 00 t/m 5801 26 00

van katoen

Zie de aanvullende GS-toelichting op de onderverdelingen 5801 22 en 5801 32.

5804

Tule, bobinettule en filetweefsel; kant, aan het stuk, in banden of in de vorm van motieven, andere dan de producten bedoeld bij de posten 6002 tot en met 6006

5804 10 11 t/m 5804 10 90

tule, bobinettule en filetweefsel

Tot deze onderverdelingen behoren de artikelen genoemd onder punt I, in de GS-toelichting op post 5804.

Imitaties van tule, vervaardigd op breimachines (bijvoorbeeld de raschelmachine), vallen onder hoofdstuk 60.

5804 10 11 en 5804 10 19

niet opgemaakt

In de zin van deze onderverdelingen worden als niet opgemaakt beschouwd producten met over de gehele oppervlakte een enkele reeks regelmatige mazen van dezelfde vorm en grootte, zonder patroon en zonder dat de mazen zijn opgevuld. Er wordt geen rekening gehouden met gaatjes die bij het maken van de maas bij de knooppunten ontstaan.

5804 21 10 t/m 5804 29 90

mechanisch vervaardigde kant

Tot deze onderverdelingen behoren de artikelen genoemd onder punt II, in de GS-toelichting op post 5804.

Zie voor het onderscheid tussen met de hand vervaardigde kant en mechanisch vervaardigde kant de aanvullende GS-toelichting op de onderverdelingen 5804 21, 5804 29 en 5804 30.

Er wordt op gewezen dat bepaald brei- of haakwerk, dat een goede imitatie van kant kan vormen en overigens ook als kant in de handel wordt gebracht, niet onder post 5804 wordt ingedeeld. Het gaat hier om artikelen die zijn verkregen op de raschelmachine; deze zijn te herkennen aan het grondweefsel dat wordt gevormd door ineengestrengelde mazen zoals bij kettingtricot, en niet door kettingdraden (rechte draden) en inslagdraden (schuine draden).

Voor het opvullen van de ondoorzichtige gedeelten van het dessin wordt de gebruikte draad ingevoegd in de kleine zeshoekige mazen van het grondweefsel en door middel van een soort kettingsteek bevestigd. Het grondweefsel houdt dus niet op waar het dessin begint; het fungeert daarentegen juist als drager voor het dessin (wat niet altijd het geval is bij mechanisch vervaardigde kant).

De in de aanvullende GS-toelichting op de onderverdelingen 5804 21, 5804 29 en 5804 30 gegeven aanwijzingen voor het herkennen van mechanisch vervaardigde kant gelden ook voor „raschelkant”: overblijvende mazen of gedeelten van mazen na het versnijden tot banden, verloop van de contourdraden en de dessindraden, werktuiglijke regelmaat bij eventuele fouten, enz.

Voor de toepassing van de gecombineerde nomenclatuur worden weefsels met kantdessins, die op de raschelmachine zijn verkregen, aangemerkt als artikelen van brei- of haakwerk en vallen derhalve onder hoofdstuk 60.

Imitatie-guipure, die op dezelfde wijze als etskant wordt verkregen, wordt niet als mechanisch vervaardigde kant ingedeeld, maar behoort tot post 5810.

5806

Lint, ander dan de artikelen bedoeld bij post 5807; bolduclint, zijnde lint zonder inslag van aaneengelijmde evenwijdig lopende draden of textielvezels

5806 20 00

ander lint, bevattende 5 of meer gewichtspercenten elastomeergarens of rubberdraden

Zie voor de uitleg van het begrip „elastomeergarens” aanvullende aantekening 1, onder a), op deze afdeling.

5806 32 10

met echte zelfkanten

Lint met echte zelfkanten is lint met schering en inslag, waarvan de zijkanten in de lengterichting door het keren van de inslagdraad zijn gevormd. Omdat deze draad zonder onderbreking heen en weer loopt, wordt vermeden dat het lint gaat rafelen.

5806 40 00

bolduclint

Tot deze onderverdeling behoren de bij letter B van de GS-toelichting op post 5806 genoemde artikelen.

5810

Borduurwerk, aan het stuk, in banden of in de vorm van motieven

5810 10 10 en 5810 10 90

etskant en borduurwerk zonder zichtbaar grondweefsel

Zie de aanvullende GS-toelichting op onderverdeling 5810 10.

HOOFDSTUK 59

WEEFSELS, GEÏMPREGNEERD, BEKLEED, BEDEKT OF MET INLAGEN; TECHNISCHE ARTIKELEN VAN TEXTIELSTOFFEN

Algemene opmerkingen

Zie voor de indeling onder de onderverdelingen van de posten van artikelen die uit twee of meer textielstoffen bestaan, de algemene opmerkingen op afdeling XI.

5911

Producten en artikelen van textiel, voor technisch gebruik, bedoeld bij aantekening 7 op dit hoofdstuk

Deze post omvat, volgens de GS-toelichting op post 5911, de textielproducten, aan het stuk of op lengte gesneden, die limitatief worden opgesomd in aantekening 7, onder a), op dit hoofdstuk, alsmede artikelen van textielstoffen (andere dan de producten bedoeld bij de posten 5908 00 00 t/m 5910 00 00), in andere dan vierkante of rechthoekige vorm gesneden, aaneengezet of op een andere wijze geconfectioneerd, met het oog op een bepaald technisch gebruik, verkregen uit de vorenbedoelde producten aan het stuk of uit andere textielproducten.

Voor de betekenis van de term „weefsel” wordt verwezen naar aantekening 1 op dit hoofdstuk.

5911 10 00

weefsels, vilt of met vilt gevoerd weefsel, bekleed of bedekt met, dan wel met inlagen van rubber, leder of andere stoffen, van de soort gebruikt voor de vervaardiging van kaardbeslag, alsmede dergelijke producten voor ander technisch gebruik, lint van fluweel, geïmpregneerd met rubber voor het bekleden van kettingbomen daaronder begrepen

Deze producten moeten worden aangeboden, aan het stuk, enkel op lengte gesneden, dan wel in vierkante of rechthoekige vorm gesneden; indien zij in andere vorm voorkomen, behoren zij tot onderverdeling 5911 90 10 of 5911 90 90.

Onder „dergelijke producten voor ander technisch gebruik” dienen uitsluitend te worden verstaan weefsels, vilt of met vilt gevoerde weefsels, samengesteld met andere stoffen (rubber, leder, enz.) zoals de tekst aangeeft. Tot die producten behoort drukdoek, samengesteld met rubber en bestemd voor het bekleden van de cilinders van rotatiedrukpersen, met een gewicht van niet meer dan 1 500 g/m2 (ongeacht de onderlinge verhouding van textielstoffen en rubber), of met een gewicht van meer dan 1 500 g/m2 indien het meer dan 50 gewichtspercenten textielstoffen bevat. Drukdoek met een gewicht van meer dan 1 500 g/m2 dat 50 gewichtspercenten of meer rubber bevat, behoort tot post 4008.

Tot deze onderverdeling behoren eveneens drijf- of transportriemen, aan het stuk of op lengte gesneden, met een dikte van minder dan 3 mm, samengesteld uit twee stroken polyamideweefsel met inlage van een of meer stroken vlakgeweven vlechtstof (wapening), waarbij de verschillende lagen onderling zijn verbonden door warm persen met behulp van een kleefstof. Dergelijke riemen, eindloos of voorzien van verbindingsstukken, dan wel met een dikte van 3 mm of meer, behoren tot post 5910 00 00.

Deze onderverdeling heeft geen betrekking op weefsels met enkelvoudige ketting en inslag, die voorzien zijn van een deklaag van kunststof (post 5903) of van een deklaag van rubber (post 4008 of 5906).

5911 20 00

builgaas, ook indien geconfectioneerd

Zie de GS-toelichting op post 5911, letter A, punt 2.

Het builgaas kan voorkomen aan het stuk, dan wel geconfectioneerd met het oog op het gebruik waarvoor het is bestemd (op maat gesneden, omgeboord met lint, voorzien van metalen ogen, enz.).

Aan het stuk aangeboden builgaas moet op zodanige wijze van niet-uitwisbare merktekens zijn voorzien dat duidelijk blijkt dat het voor het builen of voor soortgelijke industriële doeleinden is bestemd:

De merktekens, bestaande uit een rechthoek met twee diagonalen, worden op regelmatige afstanden op beide randen van het weefsel aangebracht, waarbij echter de zelfkanten worden vrijgelaten. De afstand tussen twee op elkaar volgende tekens, gemeten tussen de buitenzijden, bedraagt ten hoogste 1 m en de tekens in de ene rand verspringen telkens met een halve afstand ten opzichte van de tekens in de andere rand. Het midden van elk teken is even ver verwijderd van het midden van de dichtstbijzijnde twee tekens in de andere rand.

 

De lijnen van de rechthoeken die de merktekens vormen zijn 5 mm breed, terwijl de diagonalen 7 mm breed zijn. De rechthoek is, aan de buitenzijde gemeten, ten minste 8 cm lang en 5 cm breed.

De tekens worden in één kleur gedrukt die contrasteert met de kleur van het weefsel, en zijn niet-uitwisbaar.

De tekens moeten zo worden aangebracht dat de langste zijde van de rechthoeken parallel lopen met de ketting van het weefsel. (Zie onderstaande schets.).

Image

De douaneautoriteiten mogen andere merktekens aanvaarden indien duidelijk blijkt dat de goederen voor industriële doeleinden zoals builen, filteren, enz. zijn bestemd en niet voor het vervaardigen van kleding of soortgelijke doeleinden.

Van deze onderverdeling zijn uitgezonderd: ramen voor zeefdruk, bestaande uit een op een geraamte bevestigd stuk gaas of doek (onderverdeling 5911 90 90), handzeven en handteemsen (post 9604 00 00).

5911 90 10 en 5911 90 90

andere

Tot deze onderverdelingen behoren de textielproducten, genoemd onder letter A van de GS-toelichting op post 5911 (met uitzondering van de speciale weefsels bedoeld bij de onderverdelingen 5911 10 00, 5911 20 00 en 5911 40 00), alsmede de onder letter B van genoemde toelichting bedoelde artikelen (met uitzondering van geconfectioneerd builgaas dat tot onderverdeling 5911 20 00 behoort en van de artikelen van de onderverdelingen 5911 31 11 t/m 5911 32 90).

Zie voor de indeling van artikelen bestaande uit aan elkaar bevestigde monofilamentspiralen die op soortgelijke wijze als weefsels en vilt op papiermachines of dergelijke machines worden gebruikt, de aanvullende GS-toelichting op onderverdeling 5911 90.

HOOFDSTUK 60

BREI- EN HAAKWERK AAN HET STUK

Algemene opmerkingen

Zie voor de indeling onder de onderverdelingen van de posten van artikelen die uit twee of meer textielstoffen bestaan, de algemene opmerkingen bij de toelichtingen op afdeling XI.

6002

Brei- en haakwerk aan het stuk, met een breedte van niet meer dan 30 cm, bevattende 5 of meer gewichtspercenten elastomeergarens of rubberdraden, ander dan bedoeld bij post 6001

Zie voor de definitie van „elastomeergarens” aantekening 13 op deze afdeling.

6003

Brei- en haakwerk aan het stuk, met een breedte van niet meer dan 30 cm, ander dan bedoeld bij de posten 6001 en 6002

6003 30 10

raschelkant

Raschelkant is op de wijze van kant van een patroon voorzien brei- en haakwerk van de Jacquard-raschelmachine. De patronen en de ondergrond kunnen uiteenlopende variaties in dichtheid vertonen. Door het geleidelijk laten verlopen van de fijnmazigheid wordt een zekere schaduwwerking en een plastische structuur van het patroon bereikt.

6004

Brei- en haakwerk aan het stuk, met een breedte van meer dan 30 cm, bevatten 5 of meer gewichtspercenten elastomeergarens of rubberdraden, ander dan bedoeld bij post 6001

Zie voor de definitie van „elastomeergarens” aantekening 13 op deze afdeling.

6005

Kettingbreiwerk aan het stuk (dat verkregen op de galonneermachine daaronder begrepen), ander dan bedoeld bij de posten 6001 tot en met 6004

Kettingbreiwerk aan het stuk betreft op kettingbrei-automaten, op raschelmachines of op galonneermachines vervaardigde artikelen die in tegenstelling tot breiwerk en inslagtricot daardoor ontstaan dat scheringdraden door mazen met elkaar worden verbonden. Kettingbreiwerk aan het stuk bestaat uit een of meer in de lengterichting verlopende draadstelsels, waarbij de evenwijdig lopende draden naar opzij ineengeknoopt zijn en meteen ook tot mazen worden gevormd (meerdradentechniek) (zie ook onder A, bij II, van de algemene opmerkingen van de GS-toelichting op dit hoofdstuk.

De galonneermachine (crochet galloon machine) is een tot de groep der kettingbreiwerkmachines behorende soort machine die met een in de lengterichtingverlopend kettingdraadsysteem en horizontale inslagdraad werkt. Galonneermachines worden veelvuldig gebruikt voor de vervaardiging van gebreide linten voor bekledingen (elastische banden voor taillezomen en pantalonafwerkingslinten, naametiketjes, schouderbanden, afwerkbanden, zweetbanden en ritssluitingbanden, alsmede voor de vervaardiging van gordijnen en stoffeerband.

6005 31 50

raschelkant, andere dan voor gordijnen en vitrages

Zie de toelichting op onderverdeling 6003 30 10.

6005 32 50

raschelkant, andere dan voor gordijnen en vitrages

Zie de toelichting op onderverdeling 6003 30 10.

6005 33 50

raschelkant, andere dan voor gordijnen en vitrages

Zie de toelichting op onderverdeling 6003 30 10.

6005 34 50

raschelkant, andere dan voor gordijnen en vitrages

Zie de toelichting op onderverdeling 6003 30 10.

HOOFDSTUK 61

KLEDING EN KLEDINGTOEBEHOREN, VAN BREI- OF HAAKWERK

Algemene opmerkingen

1.

Zie voor de indeling onder de onderverdelingen van de posten van artikelen die uit twee of meer textielstoffen bestaan, de algemene opmerkingen op deze afdeling.

2.

Zie voor de indeling van kledingstukken, die zijn opgemaakt in stellen of assortimenten voor de verkoop in het klein, aantekening 14 op deze afdeling.

3.

Indien een van de samenstellende delen van een kostuum, van een mantelpak, van een broekpak of van een ensemble van de posten 6103 en 6104 voorzien is van aangebrachte versieringen of garneringen die zich niet op het andere of de andere kledingstukken bevinden, blijven deze kledingstukken ingedeeld als kostuum, mantelpak, broekpak of ensemble, op voorwaarde dat deze versieringen of garneringen van gering belang zijn en zich slechts op een of twee plaatsen van het kledingstuk bevinden (bijvoorbeeld aan de kraag en aan de mouwuiteinden of aan de revers en aan de zakken).

Indien de versieringen ingebreid zijn, is indeling als kostuum, mantelpak, broekpak of ensemble uitgesloten. Ingebreide emblemen en dergelijke symbolen zijn daarentegen wel toegestaan.

4.

Kledingstukken die het bovenlichaam bedekken in tegenstelling tot kledingstukken die het onderlichaam bedekken en kledingstukken die het gehele lichaam bedekken (bijvoorbeeld overjassen, japonnen) zijn kledingstukken die:

op grond van hun objectieve kenmerken (stijl, snit enzovoort) duidelijk zijn bedoeld om te worden gedragen als bijvoorbeeld anoraks, colbertjassen en jasjes van ensembles, overhemden en blouses, pyjamajassen, pull-overs, vesten en slip-overs, delen van skipakken voor het bovenlichaam enzovoort. (Tenzij anders bepaald, hoeven deze kledingstukken het bovenlichaam niet volledig te bedekken.), en

niet verder reiken dan halverwege de dij. Echter, afhankelijk van het modebeeld kunnen bepaalde delen van deze kledingstukken verder reiken dan halverwege de dij (bijvoorbeeld modieuze franjes, maar ook de traditionele rokkostuums met lang achterpand) waarbij de lengte van het kledingstuk te verwaarlozen is omdat zij de functie van deze kledingstukken, namelijk het bedekken van het bovenlichaam, niet verandert.

6101

Overjassen, jekkers, capes, anoraks, blousons en dergelijke artikelen, van brei- of haakwerk, voor heren of voor jongens, andere dan de artikelen bedoeld bij post 6103

De toelichting op de onderverdelingen 6201 91 00 t/m 6201 99 00 is van overeenkomstige toepassing.

6101 20 10

overjassen, jekkers, capes en dergelijke artikelen

De tot deze onderverdeling behorende „overjassen en dergelijke artikelen” worden onder meer gekenmerkt door het feit dat zij bij het dragen op het lichaam ten minste tot halverwege de dij reiken.

 

Over het algemeen kan ervan worden uitgegaan dat bij herenkleding (met uitzondering van jongenskelding) in de standaardmaten (confectiematen) de minimale lengte is bereikt als het kledingstuk, plat uitgelegd, gemeten op de rug vanaf het hoogste punt van de aanzet van de kraag in de nek (dit punt stemt overeen met de plaats van de zevende ruggenwerfel) tot onderaan het kledingstuk (zie tekening), de in de hiernavolgende tabel vermelde lengte in centimeters oplevert.

Image

De lengteaanduidingen in deze tabel geven een gemiddelde waarde weer, die blijkt uit de verschillende standaardmaten (confectiematen) van de kledingstukken voor heren (met uitzondering van jongenskleding) voor maat S (small, kleine maten), maat M (medium, middelgrote maten) en maat L (large, grote maten).

Lengteaanduiding in centimeters voor de ruglengte vanaf de aanzet van de kraag tot onderaan het kledingstuk voor kledingstukken in de standaardmaten voor heren (met uitzondering van jongenskleding)

Image

Kledingstukken die de voor „overjassen en dergelijke artikelen” vereiste minimale lengte (tot halverwege de dij) niet bezitten, moeten, met uitzondering van de eveneens tot deze onderverdelingen behorende „jekkers en dergelijke artikelen” (zie de beschrijving hierna), worden ingedeeld onder onderverdeling 6101 20 90, 6101 30 90 of 6101 90 80.

Jekkers

Jekkers zijn ruimvallende kledingstukken die het bovenlichaam bedekken. Zij zijn voorzien van lage mouwen. Jekker zijn ontworpen om over andere kleding gedragen te worden om bescherming te bieden tegen de weersomstandigheden. Jekkers worden gewoonlijk vervaardigd uit niet-lichtgewicht textiel, ander dan dat van de posten 5903, 5906 of 5907 00. De lengte van jekkers loopt uiteen van onder het kruis tot halverwege de dij. Zij kunnen zijn voorzien van een of twee rijen knopen.

Jekkers vertonen gewoonlijk de volgende kenmerken:

een volledige opening aan de voorzijde die gesloten wordt door middel van knopen, maar soms door middel van een treksluiting of drukknopen;

een voering (ook gewatteerd en/of doorgestikt), eventueel uitneembaar;

een split midden op de rug of zijsplitten.

Bovendien kunnen jekkers zijn voorzien van:

zakken;

kraag.

Jekkers bezitten niet de volgende kenmerken:

een capuchon;

een koordje of een andere nauwsluitende voorziening aan de taille en/of aan de onderzijde van het kledingstuk. Een riem of ceintuur is evenwel toegestaan.

Met betrekking tot jekkers worden onder „en dergelijke artikelen” begrepen kledingstukken die dezelfde eigenschappen vertonen als jekkers, maar die zijn voorzien van een capuchon.

6101 30 10

overjassen, jekkers, capes en dergelijke artikelen

Zie de toelichting op onderverdeling 6101 20 10.

6101 90 20

overjassen, jekkers, capes en dergelijke artikelen

Zie de toelichting op onderverdeling 6101 20 10.

6102

Mantels, capes, anoraks, blousons en dergelijke artikelen, van brei- of haakwerk, voor dames of voor meisjes, andere dan de artikelen bedoeld bij post 6104

De toelichting op de onderverdelingen 6201 91 00 t/m 6201 99 00 is van overeenkomstige toepassing.

6102 10 10

mantels, capes en dergelijke artikelen

De toelichting op de onderverdeling 6101 20 10 is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat voor de dameskleding (met uitzondering van meisjeskleding) de volgende tabel bepalend is:

Lengteaanduiding in centimeters voor de ruglengte vanaf de aanzet van de kraag tot onderaan het kledingstuk voor kledingstukken in de standaardmaten voor dames (met uitzondering van meisjeskleding)

 

Image

6102 20 10

mantels, capes en dergelijke artikelen

Zie de toelichting op onderverdeling 6102 10 10.

6102 30 10

mantels, capes en dergelijke artikelen

Zie de toelichting op onderverdeling 6102 10 10.

6102 90 10

mantels, capes en dergelijke artikelen

Zie de toelichting op onderverdeling 6102 10 10.

6104

Mantelpakken, broekpakken, ensembles, blazers en andere jasjes, japonnen, rokken, broekrokken, lange en korte broeken (andere dan zwembroeken) en zogenaamde Amerikaanse overalls, van brei- of haakwerk, voor dames of voor meisjes

6104 41 00 t/m 6104 49 00

japonnen

Als japonnen worden aangemerkt de kledingstukken bestemd om, in het algemeen vanaf de schouders, het lichaam te bedekken en eventueel reikend tot aan de enkels of daarover, met of zonder mouwen. Zij moeten kunnen worden gedragen zonder dat het noodzakelijk is gelijktijdig een ander kledingstuk te dragen. Deze term omvat ook doorzichtige japonnen. Het dragen van onderkleding verhindert de indeling als japon niet. Indien de bovenzijde is samengesteld uit schouderbanden met een borststuk of uit schouderbanden met een borst- en een rugstuk, worden deze kledingstukken slechts als japonnen aangemerkt indien de afmetingen, de snit en de plaats van voormeld borst- of schouderstuk het mogelijk maken het kledingstuk te dragen zoals hiervoor vermeld. Indien dit niet het geval is, dienen deze kledingstukken als rokken te worden ingedeeld onder de onderverdelingen 6104 51 00 t/m 6104 59 00.

6104 51 00 t/m 6104 59 00

rokken en broekrokken

Als rokken worden aangemerkt de kledingstukken bestemd om, in het algemeen vanaf het middel, het onderlichaam te bedekken en eventueel reikend tot aan de enkels of daarover. Rokken zijn kledingstukken die moeten worden gedragen met ten minste een ander kledingstuk zoals een T-shirt, blouse, hemdblouse, pull-over of een ander dergelijk kledingstuk bestemd om het bovenlichaam te bedekken. Indien deze kledingstukken zijn voorzien van schouderbanden verliezen zij daardoor niet het karakter van rokken.

Indien zij, naast schouderbanden, zijn voorzien van een borst- en/of een rugstuk, blijven dergelijke kledingstukken onder deze post ingedeeld als rokken, indien de afmetingen, de snit en de plaats van voormeld borst- en/of rugstuk het niet mogelijk maken de kledingstukken te dragen zonder een kledingstuk van de hiervoor omschreven types. Broekrokken zijn kledingstukken met de vorenomschreven kenmerken maar waarbij de benen afzonderlijk worden omhuld. Zij hebben een snit en een wijdte die hen onderscheidt van lange en korte broeken.

6106

Blouses en hemdblouses, van brei- of haakwerk, voor dames of voor meisjes

Blouses

Als blouses voor dames of meisjes worden aangemerkt de lichtgewicht kledingstukken bestemd om het bovenlichaam te bedekken, fantasievol, meestal ruim van model, met of zonder kraag, met een halsgat, ongeacht het model of ten minste voorzien van schouderbandjes, met een knoopsluiting of een andere sluiting, die kan ontbreken in het geval dat de kledingstukken zeer diep uitgesneden zijn, met of zonder versieringen, zoals een das, jabot, kant, sierkoord of borduurwerk.

Hemdblouses

Als hemdblouses voor dames of meisjes worden aangemerkt de kledingstukken bestemd om het bovenlichaam te bedekken, voorzien van een geheel of gedeeltelijk doorlopende opening in de halsboord, met mouwen, meestal met een kraag, met of zonder zakken, met uitzondering van zakken onder de taille. De snit van deze kledingstukken is afgeleid van het heren- of jongensoverhemd waardoor de opening zich in het algemeen aan de voorzijde bevindt. De twee randen van deze opening overlappen elkaar rechts over links.

De hemdblouses van deze post kunnen ook een opening hebben waarvan de randen elkaar niet overlappen (toepassing van aantekening 9 op dit hoofdstuk).

De kledingstukken van deze post reiken tot onder het middel. De blouses zijn in het algemeen korter dan de hier bedoelde hemdblouses.

Deze post omvat geen kledingstukken die vanwege de lengte worden gedragen als japon.

6107

Slips, onderbroeken, nachthemden, pyjama’s, badjassen, kamerjassen en dergelijke artikelen, van brei- of haakwerk, voor heren of voor jongens

6107 21 00 t/m 6107 29 00

nachthemden en pyjama’s

Deze onderverdelingen omvatten onder andere pyjama’s voor heren of voor jongens, van brei- of haakwerk, waarvan, gezien de algemene kenmerken en de aard van de stof, kan worden verondersteld dat zij bestemd zijn om uitsluitend of hoofdzakelijk als nachtkleding te worden gedragen.

Pyjama’s bestaan uit twee kledingstukken, te weten:

een kledingstuk bedoeld om het bovenlichaam te bedekken, in het algemeen van het type jasje, of van het type pull-over of een dergelijk artikel;

een kledingstuk in de vorm van een lange of een korte broek, van eenvoudige snit, zonder opening of voorzien van een opening aan de voorzijde.

De delen van een pyjama moeten van gelijke of verenigbare maat zijn en bij elkaar passen wat betreft de snit, de gebruikte materialen, de kleuren, de versieringen en de afwerking, zodat het duidelijk is dat zij zijn ontworpen om samen door één en dezelfde persoon te worden gedragen.

Pyjama’s moeten voor hun gebruik als nachtkleding een zeker comfort verschaffen door:

de aard van de stof,

hun in het algemeen ruime snit, en

de afwezigheid van tot ongemak leidende elementen, zoals grote of omvangrijke knopen, een overdaad aan garneringen of opgenaaide versieringen.

Nachtkleding uit één stuk van het type „overall”, die zowel het bovenlichaam als het onderlichaam bedekt en waarbij ieder been afzonderlijk wordt omhuld, valt onder de onderverdelingen 6107 91 00 of 6107 99 00.

6108

Onderjurken, onderrokken, slips, nachthemden, pyjama’s, negligés, badjassen, kamerjassen en dergelijke artikelen, van brei- of haakwerk, voor dames of voor meisjes

6108 31 00 t/m 6108 39 00

nachthemden en pyjama’s

Deze onderverdelingen omvatten onder andere pyjama’s voor dames of voor meisjes, van brei- of haakwerk, waarvan, gezien de algemene kenmerken en de aard van de stof, kan worden verondersteld dat zij bestemd zijn om uitsluitend of hoofdzakelijk als nachtkleding te worden gedragen.

Pyjama’s bestaan uit twee kledingstukken, te weten:

een kledingstuk bedoeld om het bovenlichaam te bedekken, in het algemeen van het type jasje, of van het type pull-over of een dergelijk artikel;

een kledingstuk in de vorm van een lange of een korte broek, van eenvoudige snit, al of niet voorzien van een opening.

De delen van een pyjama moeten van gelijke of verenigbare maat zijn en bij elkaar passen wat betreft de snit, de gebruikte materialen, de kleuren, de versieringen en de afwerking, zodat het duidelijk is dat zij zijn ontworpen om samen door één en dezelfde persoon te worden gedragen.

Pyjama’s moeten voor hun gebruik als nachtkleding een zeker comfort verschaffen door:

de aard van de stof,

hun in het algemeen ruime snit, en

de afwezigheid van tot ongemak leidende elementen, zoals grote of omvangrijke knopen, een overdaad aan garneringen of opgenaaide versieringen.

Zogenaamde babydolls, die bestaan uit een zeer kort nachthemd en een bijbehorend broekje, worden eveneens als pyjama aangemerkt.

Nachtkleding uit één stuk van het type „overall”, die zowel het bovenlichaam als het onderlichaam bedekt en waarbij ieder been afzonderlijk wordt omhuld, valt onder de onderverdelingen 6108 91 00 t/m 6108 99 00.

6109

T-shirts, borstrokken en onderhemden, van brei- of haakwerk

Kledingstukken van de soort bedoeld in de aanvullende aantekening op dit hoofdstuk, met aan de voorzijde een gedeeltelijke opening in de halsboord met een sluiting, slechts overlappend of in het geheel niet overlappend, zijn uitgesloten van deze post. Zij worden in het algemeen ingedeeld onder post 6105 of 6106 naargelang van het geval, overeenkomstig de bepalingen van de aantekeningen 4 en 9 op dit hoofdstuk of voor wat betreft de kledingstukken zonder mouwen voor heren of jongens onder post 6114 overeenkomstig de bepalingen van de laatste zin van aantekening 4 op dit hoofdstuk.

6110

Truien, jumpers, pull-overs, slip-overs, vesten en dergelijke artikelen, van brei- of haakwerk

Tot deze post behoort kleding, bestemd om het bovenlichaam te bedekken, met of zonder mouwen, met ongeacht welke soort halsopening, met of zonder kraag en met of zonder zakken.

Deze kledingstukken zijn meestal voorzien van een geribde boord aan de onderzijde, aan de opening en aan de mouwen of aan de armsgaten.

Deze kleding kan vervaardigd zijn van ongeacht welke textielstof en van alle soorten brei- en haakwerk, ook lichtgewicht of fijngeribd.

Zij kunnen zijn voorzien van versieringen van ongeacht welke soort, waaronder kant en borduurwerk.

Van deze kledingstukken kunnen worden genoemd:

1.

truien en pull-overs, die over het hoofd worden aangetrokken en in het algemeen noch een split in de halsopening, noch een sluiting hebben, met een V-vormige, een aansluitende, een ronde of een bootvormige halsopening of met een rolkraag of staande kraag zonder opening;

2.

dergelijke kledingstukken als omschreven bij punt 1, met of zonder kraag, die echter zijn voorzien van een split in de halsboord, bijvoorbeeld aan de voorzijde of op de schouder, gesloten met een knoopsluiting of een andere sluiting;

3.

vesten en jasjes die geheel open zijn aan de voorzijde en die al dan niet zijn voorzien van een knoopsluiting of een andere sluiting, met of zonder kraag;

4.

kledingstukken, „twinsets” genaamd, bestaande uit een truitje met of zonder mouwen en een vest met lange of korte mouwen. Deze kledingstukken moeten van een overeenkomende handelsmaat zijn, van hetzelfde materiaal zijn vervaardigd en van dezelfde kleur zijn. Dessin en — zo deze aanwezig zijn — versieringen moeten bij beide kledingstukken eveneens gelijk zijn;

5.

de bij de voorgaande punten omschreven kledingstukken met een aantrekkoordje, een geribde boord of een andere nauwsluitende voorziening aan de onderzijde, die zijn vervaardigd uit lichte stoffen van de soort zoals wordt gebruikt voor de vervaardiging van T-shirts en soortgelijke artikelen.

Van deze post zijn uitgezonderd:

a)

blouses en hemdblouses, voor vrouwen of voor meisjes (post 6106);

b)

anoraks, jekkers, blousons en dergelijke artikelen (naargelang van het geval post 6101 of 6102);

c)

T-shirts, borstrokken en onderhemden (post 6109).

6110 12 10 en 6110 12 90

van kasjmiergeiten

Zie de aanvullende GS-toelichting op onderverdeling 5102 11.

6110 20 10

hemdtruien (sous-pulls)

Als hemdtruien (sous-pulls) worden aangemerkt de nauwsluitende, op het bovenlichaam gedragen, fijngeribde, lichtgewicht kledingstukken, in een of meer kleuren, met of zonder mouwen en voorzien van een rolkraag of een hoge kraag, zonder split.

Onder „fijngeribd” wordt verstaan een fijn breisel dat horizontaal zowel als verticaal ten minste 12 steken per cm heeft, geteld aan een zijde op een staal van 10 × 10 cm.

Het breisel van de hemdtruien bestaat meestal uit eenvoudig jersey (plat tricot), ribtricot 1 × 1 of interlock.

Eenvoudig jersey (plat tricot of rechts-links tricot) is de eenvoudigste vorm van een inslagtricot (afbeelding 1), waarbij men de steken aan de rechterkant als staafjes of stokjes ziet (afbeelding 2) en aan de linkerkant als lussen of boogjes (afbeelding 3).

Image

Image

 

Ribtricot 1 × 1 (rechts-rechts tricot) (afbeelding 4) vertoont in elke rij afwisselend een rechtse en een linkse steek (afbeelding 5), zodat er in de lengterichting van het breisel ribben ontstaan die corresponderen met de gleuven aan de andere zijde. De beide zijden van het breisel hebben hetzelfde aanzien (afbeeldingen 6 en 7).

Image

Image

Image

Interlock is een dubbel ribtricot dat aan beide zijden hetzelfde aanzien heeft. Het wordt verkregen door twee ribtricots 1 × 1 (afbeelding 8) door elkaar te breien op zodanige wijze dat een steek van een rib aan de ene zijde van het breisel correspondeert met een steek van de tegenoverliggende rib aan de andere zijde daarvan (afbeelding 9). De ribben aan de ene zijde van het breisel komen dus overeen met de ribben aan de andere zijde (afbeeldingen 10 en 11).

 

Image

 

Image

 

Image

6110 30 10

hemdtruien (sous-pulls)

Zie de toelichting op onderverdeling 6110 20 10.

6111

Kleding en kledingtoebehoren, voor baby's, van brei- of haakwerk

Zie aantekening 6, onder a), op dit hoofdstuk.

Deze post omvat kleding die gedragen wordt door kinderen met een lichaamslengte van niet meer dan 86 cm (in het algemeen van ongeveer 18 maanden oud). Hiertoe behoren bijvoorbeeld al dan niet gewatteerde manteltjes, boernoesen, reiszakken, kamerjasjes, babypakjes, eskimopakjes, lange en korte babybroeken, slobbroeken, kruippakjes, vestjes, jurkjes, rokjes, bolero’s, anoraks, capes, tunieken, blouses, overgooiers, shorts enzovoort.

Sommige van deze artikelen, waarvan de maat niet kan worden vastgesteld, behoren naar hun aard tot de babyuitzet en vallen onder deze post, indien het duidelijk is dat zij voor baby’s zijn bestemd.

Dit is bijvoorbeeld het geval voor:

1.

doopjurkjes en -manteltjes;

2.

boernoesen: manteltjes zonder mouwen, met capuchon;

3.

reiszakken: kledingstukken met capuchon en mouwen, tegelijkertijd slaapzak en mantel vormend (aan de onderzijde geheel gesloten);

4.

al dan niet gewatteerde trappelzakken met mouwen of armsgaten. Zie de hiernavolgende afbeelding.

Image

6112

Trainingspakken, skipakken, badpakken en zwembroeken, van brei- of haakwerk

6112 11 00 t/m 6112 19 00

trainingspakken

Zie letter A van de GS-toelichting op post 6112.

6112 31 10 t/m 6112 39 90

badpakken en zwembroeken, voor heren of voor jongens

Zie letter C van de GS-toelichting op post 6112, waarin staat vermeld dat post 6112 onder meer badpakken (ook tweedelige) en zwembroeken omvat, ook indien elastisch.

Zwembroeken zijn kledingstukken die naar het uiterlijk aanzien, de snit en de aard van de stof kennelijk bestemd zijn om uitsluitend of hoofdzakelijk als zwemkleding te worden gedragen en niet als „korte broeken” van post 6103 of 6104. In het algemeen zijn zwembroeken geheel of voor het grootste gedeelte vervaardigd van synthetische of kunstmatige vezels.

Zwembroeken moeten alle hierna vermelde kenmerken vertonen:

ze moeten zijn voorzien van een binnenbroek die aan het kledingstuk is genaaid of in ieder geval een voering aan de voorzijde of in het kruis;

ze moeten nauwsluitend zijn in de taille (bijvoorbeeld met een koordje of een volledig elastische tailleband).

Zwembroeken kunnen voorzien zijn van zakken op voorwaarde dat:

de buitenzakken voorzien zijn van een stevige sluiting (zij moeten bijvoorbeeld voorzien zijn van een ritssluiting of een klittenbandsluiting zodat de zak volledig kan worden afgesloten, dat wil zeggen zonder open tussenruimten);

de binnenzakken voorzien zijn van eenzelfde stevige sluiting als de hierboven genoemde buitenzakken. De binnenzakken kunnen, wanneer zij aan de tailleband bevestigd zijn, eventueel alleen voorzien zijn van een overlappende sluiting mits deze de opening volledig afsluit.

Zwembroeken mogen geen van de volgende kenmerken vertonen:

een opening aan de voorzijde zelfs indien deze kan worden gesloten;

een opening in de tailleband zelfs indien deze kan worden gesloten.

6112 41 10 t/m 6112 49 90

badpakken en zwembroeken, voor dames of voor meisjes

De toelichting op de onderverdelingen 6112 31 10 tot en met 6112 39 90 is van overeenkomstige toepassing.

6115

Kousenbroeken, kousen, kniekousen, sokken en dergelijke artikelen, die met degressieve compressie (bijvoorbeeld aderspatkousen) daaronder begrepen, van brei- of haakwerk

6115 10 10 en 6115 10 90

kousenbroeken, kousen en kniekousen met degressieve compressie (bijvoorbeeld aderspatkousen)

Zie de aanvullende GS-toelichting op onderverdeling 6115 10.

6117

Ander geconfectioneerd kledingtoebehoren van brei- of haakwerk; delen van kleding of van kledingtoebehoren, van brei- of haakwerk

6117 80 10 en 6117 80 80

ander toebehoren

Zie de tweede alinea, punt 12 van de GS-toelichting op post 6117.

Tot deze onderverdelingen behoren bijvoorbeeld hoofdbanden en polsbanden, van brei- of haakwerk, zoals gebruikt door sportlieden om de transpiratie te absorberen, alsmede al of niet bijeen gehouden oorwarmers van brei- of haakwerk.

HOOFDSTUK 62

KLEDING EN KLEDINGTOEBEHOREN, ANDERE DAN VAN BREI- OF HAAKWERK

Algemene opmerkingen

1.

Zie voor de indeling onder de onderverdelingen van de posten van artikelen die uit twee of meer textielstoffen bestaan, de algemene opmerkingen op deze afdeling.

2.

Zie voor de indeling van kledingstukken, die zijn opgemaakt in stellen of assortimenten voor de verkoop in het klein, aantekening 14 op deze afdeling.

3.

Indien een van de samenstellende delen van een kostuum, van een mantelpak, van een broekpak of van een ensemble van de posten 6203 en 6204 voorzien is van aangebrachte versieringen of garneringen die zich niet op het andere of de andere kledingstukken bevinden, blijven deze kledingstukken ingedeeld als kostuum, mantelpak, broekpak of ensemble, op voorwaarde dat deze versieringen of garneringen van gering belang zijn en zich slechts op een of twee plaatsen van het kledingstuk bevinden (bijvoorbeeld aan de kraag en aan de mouwuiteinden of aan de revers en aan de zakken).

Indien de versieringen ingeweven zijn, is indeling als kostuum, mantelpak, broekpak of ensemble uitgesloten. Ingeweven emblemen en dergelijke symbolen zijn daarentegen wel toegestaan.

4.

Dit hoofdstuk omvat werk- en bedrijfskleding, zoals met name vermeld in onderverdelingen van de gecombineerde nomenclatuur, en die door het algemeen aanzien (eenvoudige of speciale snit of ontwerp, afhankelijk van de functie van de kleding) en de aard van het over het algemeen stevige en krimpvrije weefsel, ontworpen is om uitsluitend of hoofdzakelijk te worden gedragen ter bescherming (fysiek of hygiënisch) van andere kleding of van personen bij de uitoefening van een industriële, beroepsmatige of huishoudelijke activiteit.

Op deze kleding zijn in het algemeen geen versieringen aangebracht. Opschriften en symbolen, die verwijzen naar de uitgeoefende activiteit, worden niet als versieringen aangemerkt.

Deze kleding is van katoen, van synthetische of kunstmatige vezels of van een mengsel van deze textielvezels.

Voor een grotere sterkte worden bij de fabricage van de kleding gewoonlijk twee soorten stiksels gebruikt, namelijk de „veiligheidsnaad” en de opgestikte naad.

Deze kleding wordt gewoonlijk gesloten door middel van een ritssluiting, drukknopen, klittenband of een gekruiste of geknoopte sluiting door middel van koordjes en dergelijke.

Deze kleding kan zijn voorzien van zakken die gewoonlijk zijn opgestikt. Steekzakken zijn in het algemeen vervaardigd van hetzelfde weefsel als het kledingstuk en zijn niet voorzien van de bij andere kleding gebruikte voering.

Werk- en bedrijfskleding wordt onder andere gebruikt door werktuigkundigen, fabrieksarbeiders, metselaars, boeren, enz. en bestaat in het algemeen uit tweedelige ensembles, Amerikaanse overalls en lange broeken. Voor andere activiteiten worden werkkielen, schorten, stofjassen, enz. gebruikt (voor artsen, verpleegsters, huisvrouwen, kappers, bakkers, slagers, enz.).

Alleen kleding met handelsmaat 158 (lichaamslengte 158 cm) of groter kan als werk- of bedrijfskleding worden aangemerkt.

Uniformen en soortgelijke officiële kleding (bijvoorbeeld toga's voor rechters, priesterkleding) worden niet als werk- en bedrijfskleding aangemerkt.

5.

De algemene opmerkingen, punt 4 van de toelichting op hoofdstuk 61 zijn van overeenkomstige toepassing.

6201

Overjassen, jekkers, capes, anoraks, blousons en dergelijke artikelen, voor heren of voor jongens, andere dan de artikelen bedoeld bij post 6203

6201 11 00 t/m 6201 19 00

overjassen, regenjassen, jekkers, capes en dergelijke artikelen

De tot deze onderverdelingen behorende „overjassen en dergelijke artikelen” worden onder meer gekenmerkt door het feit dat zij bij het dragen op het lichaam ten minste tot halverwege de dij reiken.

Over het algemeen kan ervan worden uitgegaan dat bij herenkleding (met uitzondering van jongenskelding) in de standaardmaten (confectiematen) de minimale lengte is bereikt als het kledingstuk, plat uitgelegd, gemeten op de rug vanaf het hoogste punt van de aanzet van de kraag in de nek (dit punt stemt overeen met de plaats van de zevende ruggenwerfel) tot onderaan het kledingstuk (zie tekening), de in de hiernavolgende tabel vermelde lengte in centimeters oplevert.

Image

De lengteaanduidingen in deze tabel geven een gemiddelde waarde weer, die blijkt uit de verschillende standaardmaten (confectiematen) van de kledingstukken voor heren (met uitzondering van jongenskleding) voor maat S (small, kleine maten), maat M (medium, middelgrote maten) en maat L (large, grote maten).

Lengteaanduiding in centimeters voor de ruglengte vanaf de aanzet van de kraag tot onderaan het kledingstuk voor kledingstukken in de standaardmaten voor heren (met uitzondering van jongenskleding)

Image

Kledingstukken die de voor „overjassen en dergelijke artikelen” vereiste minimale lengte (tot halverwege de dij) niet bezitten, moeten, met uitzondering van de eveneens tot deze onderverdelingen behorende „jekkers en dergelijke artikelen” (zie de beschrijving hierna), worden ingedeeld bij de onderverdelingen 6201 91 00 t/m 6201 99 00.

Jekkers

Jekkers zijn ruimvallende kledingstukken die het bovenlichaam bedekken. Zij zijn voorzien van lange mouwen. Jekkers zijn ontworpen om over andere kleding gedragen te worden om bescherming te bieden tegen de weersomstandigheden. Jekkers zien er eleganter uit dan parka's en worden gewoonlijk vervaardigd uit niet-lichtgewicht weefsels (bijvoorbeeld tweed, loden), andere dan die van de posten 5602, 5603, 5903, 5906 of 5907 00. De lengte van jekkers loopt uiteen van onder het kruis tot halverwege de dij. Zij kunnen zijn voorzien van een of twee rijen knopen.

Jekkers vertonen gewoonlijk de volgende kenmerken:

een volledige opening aan de voorzijde die gesloten wordt door middel van knopen, maar soms door middel van een treksluiting of drukknopen;

een voering (ook gewatteerd en/of doorgestikt), eventueel uitneembaar;

een split midden op de rug of zijsplitten.

Bovendien kunnen jekkers zijn voorzien van:

zakken;

kraag.

Jekkers bezitten niet de volgende kenmerken:

een capuchon;

een koordje of een andere nauwsluitende voorziening aan de taille en/of aan de onderzijde van het kledingstuk. Een riem of ceintuur is evenwel toegestaan.

Met betrekking tot jekkers worden onder „en dergelijke artikelen” begrepen kledingstukken die dezelfde eigenschappen vertonen als jekkers, maar die zijn voorzien van een capuchon.

Tot deze onderverdelingen behoren voorts parka's, kledingstukken met een eigen stijl, ontworpen om bescherming te bieden tegen koude, wind en regen. Zij zijn ruimvallende bovenkleding en voorzien van lange mouwen. Parka's van deze onderverdelingen zijn vervaardigd van niet-lichtgewicht, dichtgeweven textielstoffen, andere dan die van de posten 5903, 5906 of 5907 00. Parka's variëren in lengte van halverwege de dij tot aan de knie.

Parka's vertonen bovendien de volgende kenmerken:

een capuchon;

een volledige opening aan de voorzijde voorzien van een rits-, drukknoop- of klittenbandsluiting en meestal voorzien van een beschermende overslag;

een voering die gewoonlijk gewatteerd is of van namaakbont;

een koordje of een ander middel, ander dan een ceintuur, dat de taille vernauwt;

zakken aan de buitenzijde.

6201 91 00 t/m 6201 99 00

andere

Deze onderverdelingen omvatten:

1.

Anoraks en dergelijke artikelen

Anoraks zijn kledingstukken die ontworpen zijn om bescherming te bieden tegen koude, wind en regen. Zij vertonen veel overeenkomst met parka's maar onderscheiden zich van deze door onder andere hun lengte. Zij reiken tot ruim beneden het middel doch niet verder dan halverwege de dij.

De anoraks van deze onderverdeling zijn vervaardigd van dichtgeweven textielstoffen (andere dan die bedoeld bij post 5903, 5906 of 5907 00).

Anoraks vertonen de volgende kenmerken:

een capuchon (die soms in de kraag van het kledingstuk opgeborgen kan worden);

een volledige opening aan de voorzijde, voorzien van een rits-, drukknoop- of klittenbandsluiting en meestal voorzien van een beschermende overslag;

met een voering of een wattering;

lange mouwen.

Daarnaast vertonen anoraks gewoonlijk ten minste een van de volgende kenmerken:

een aantrekkoordje of een andere voorziening om het kledingstuk nauwer te doen aansluiten in het middel en/of aan de onderzijde;

een voorziening om het uiteinde van de mouwen nauwer te doen aansluiten;

een kraag;

zakken.

Met betrekking tot anoraks worden onder „en dergelijke artikelen” begrepen:

a)

kledingstukken die de kenmerken hebben van een anorak, maar niet zijn voorzien van:

een capuchon, of

een voering of wattering.

Hieronder worden tevens begrepen de hiervoor als anoraks omschreven kledingstukken die slechts zijn voorzien van een gedeeltelijke opening met sluiting aan de voorzijde. Hiertoe behoren niet kledingstukken die noch een capuchon, noch een wattering of een voering hebben;

b)

kledingstukken met lange mouwen, die niet zijn voorzien van een voering of wattering, reikend tot ruim onder de heup, doch niet verder dan halverwege de dij, vervaardigd van dichtgeweven textielstof (andere dan die bedoeld bij post 5903, 5906 of 5907 00) en waterafstotend gemaakt of behandeld om met name tegen regen een goede bescherming te bieden.

Zij zijn voorzien van een capuchon en hebben in het algemeen geen volledige opening aan de voorzijde. In geval van een gedeeltelijke opening is het kledingstuk al dan niet voorzien van een sluiting. Indien het kledingstuk niet is voorzien van een sluiting is er wel een beschermend inzetstuk aangebracht in het grootste deel van de „opening”. Zij zijn gewoonlijk voorzien van een nauwsluitend element aan het uiteinde van de mouwen en aan de onderzijde van het kledingstuk.

Kledingstukken die weliswaar beantwoorden aan de term „anoraks en dergelijke artikelen”, doch niet zijn voorzien van een capuchon en evenmin van een voering of wattering, kunnen worden aangemerkt als „en dergelijke artikelen” als windjakken.

2.

Windjakken, blousons en dergelijke artikelen

a)

Windjakken zijn kledingstukken die ontworpen zijn om een zekere bescherming te bieden tegen slechte weersomstandigheden. Zij reiken tot aan de heup of iets daaronder. Zij zijn vervaardigd van dichtgeweven textielstof. Zij zijn in het algemeen bestand tegen regen doch zijn, in tegenstelling tot anoraks, niet voorzien, van een capuchon.

Windjakken vertonen de volgende kenmerken:

lange mouwen;

een volledige opening aan de voorzijde, voorzien van een ritssluiting;

een voering, geen wattering;

een kraag;

een nauwsluitend element in het onderste gedeelte van het kledingstuk (meestal aan de onderzijde).

Daarnaast kunnen windjakken zijn voorzien van een nauwsluitend element aan het uiteinde van de mouwen.

b)

Blousons zijn kledingstukken die het bovenlichaam bedekken. De snit van deze kledingstukken is meestal ruim een geeft en blousend effect. Blousons reiken tot aan het middel of iets daaronder. Zij zijn voorzien van lange mouwen die verder reiken dan de onderzijde van het kledingstuk. De textielstof waaruit zij zijn vervaardigd, behoeft niet noodzakelijk bescherming te bieden tegen slechte weersomstandigheden.

Blousons vertonen de volgende kenmerken:

een nauwsluitende halsopening met of zonder kraag;

een volledige of gedeeltelijke opening aan de voorzijde met sluiting;

in het algemeen nauwsluitend aan het uiteinde van de mouwen door middel van een elastische band of anderszins;

een elastische band of ander middel om het kledingstuk aan de onderzijde nauwer te doen aansluiten.

Daarnaast kunnen blousons zijn voorzien van:

zakken aan de buitenzijde, en/of

een voering of wattering, en/of

een capuchon.

Met betrekking tot blousons worden onder „en dergelijke artikelen” begrepen de kledingstukken die alle kenmerken van blousons vertonen, doch daarvan afwijken doordat zij zijn voorzien van:

een niet-nauwsluitende halsopening; of

een al dan niet nauwsluitende halsopening, doch niet van een opening aan de voorzijde; of

een opening aan de voorzijde zonder sluiting.

Van deze onderverdelingen zijn uitgezonderd:

a)

overjassen, regenjassen, jekkers, capes en dergelijke artikelen als bedoeld bij de onderverdelingen 6201 11 00 t/m 6201 19 00;

b)

overjassen, mantels, regenjassen, capes en dergelijke artikelen als bedoeld bij de onderverdelingen 6202 11 00 t/m 6202 19 00;

c)

colbertjassen, blazers en dergelijke als bedoeld bij de onderverdelingen 6203 31 00 t/m 6203 39 90 of 6204 31 00 t/m 6204 39 90;

d)

anoraks, windjakken, blousons en dergelijke artikelen vervaardigd van weefsels als bedoeld bij post 5903, 5906 of 5907 00 of van gebonden textielvlies als bedoeld bij post 5603 (post 6210).

6202

Mantels, capes, anoraks, blousons en dergelijke artikelen, voor dames of voor meisjes, andere dan de artikelen bedoeld bij post 6204

6202 11 00 t/m 6202 19 00

mantels, regenjassen, capes en dergelijke artikelen

De toelichting op de onderverdelingen 6201 11 00 t/m 6201 19 00 is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat voor de dameskleding (met uitzondering van meisjeskleding) de volgende tabel bepalend is:

Lengteaanduiding in centimeters voor de ruglengte vanaf de aanzet van de kraag tot onderaan het kledingstuk voor kledingstukken in de standaardmaten voor dames (met uitzondering van meisjeskleding)

 

Image

6202 91 00 t/m 6202 99 00

andere

De toelichting op de onderverdelingen 6201 91 00 t/m 6201 99 00 is van overeenkomstige toepassing.

6204

Mantelpakken, broekpakken, ensembles, blazers en andere jasjes, japonnen, rokken, broekrokken, lange en korte broeken (andere dan zwembroeken) en zogenaamde Amerikaanse overalls, voor dames of voor meisjes

6204 41 00 t/m 6204 49 90

japonnen

De toelichting op de onderverdelingen 6104 41 00 t/m 6104 49 00 is van overeenkomstige toepassing.

6204 51 00 t/m 6204 59 90

rokken en broekrokken

De toelichting op de onderverdelingen 6104 51 00 t/m 6104 59 00 is van overeenkomstige toepassing.

6206

Blouses en hemdblouses, voor dames of voor meisjes

Blouses

Als blouses voor dames of meisjes worden aangemerkt de lichtgewicht kledingstukken bestemd om het bovenlichaam te bedekken, fantasievol, meestal ruim van model, met of zonder kraag, met of zonder mouwen, met een halsgat, ongeacht het model doch ten minste voorzien van schouderbandjes, al dan niet voorzien van een opening in de halsboord. Zij kunnen zijn voorzien van versieringen zoals een das, jabot, kant, sierkoord of borduurwerk.

Hemdblouses

De bepalingen van de toelichting op post 6106 betreffende de hemdblouses van brei- of haakwerk voor dames of meisjes zijn hier van overeenkomstige toepassing.

De kledingstukken van deze post reiken tot onder het middel. De blouses zijn in het algemeen korter dan de hier bedoelde hemdblouses.

Deze post omvat geen kledingstukken die vanwege de lengte worden gedragen als japon.

6207

Onderhemden, slips, onderbroeken, nachthemden, pyjama’s, badjassen, kamerjassen en dergelijke artikelen, voor heren of voor jongens

6207 21 00 t/m 6207 29 00

nachthemden en pyjama’s

Deze onderverdelingen omvatten onder andere pyjama’s voor heren of voor jongens, andere dan van brei- of haakwerk, waarvan, gezien de algemene kenmerken en de aard van de stof, kan worden verondersteld dat zij bestemd zijn om uitsluitend of hoofdzakelijk als nachtkleding te worden gedragen.

Pyjama’s bestaan uit twee kledingstukken, te weten:

een kledingstuk bedoeld om het bovenlichaam te bedekken, in het algemeen van het type jasje, of van het type pull-over of een dergelijk artikel;

een kledingstuk in de vorm van een lange of een korte broek, van eenvoudige snit, zonder opening of voorzien van een opening aan de voorzijde.

De delen van een pyjama moeten van gelijke of verenigbare maat zijn en bij elkaar passen wat betreft de snit, de gebruikte materialen, de kleuren, de versieringen en de afwerking, zodat het duidelijk is dat zij zijn ontworpen om samen door één en dezelfde persoon te worden gedragen.

Pyjama’s moeten voor hun gebruik als nachtkleding een zeker comfort verschaffen door:

de aard van de stof,

hun in het algemeen ruime snit, en

de afwezigheid van tot ongemak leidende elementen, zoals grote of omvangrijke knopen, een overdaad aan garneringen of opgenaaide versieringen.

Nachtkleding uit één stuk van het type „overall”, die zowel het bovenlichaam als het onderlichaam bedekt en waarbij ieder been afzonderlijk wordt omhuld, valt onder de onderverdelingen 6207 91 00 t/m 6207 99 90.

6208

Onderhemden, onderjurken, onderrokken, slips, nachthemden, pyjama’s, negligés, badjassen, kamerjassen en dergelijke artikelen, voor dames of voor meisjes

6208 21 00 t/m 6208 29 00

nachthemden en pyjama’s

Deze onderverdelingen omvatten onder andere pyjama’s voor dames of voor meisjes, andere dan van brei- of haakwerk, waarvan, gezien de algemene kenmerken en de aard van de stof, kan worden verondersteld dat zij bestemd zijn om uitsluitend of hoofdzakelijk als nachtkleding te worden gedragen.

Pyjama’s bestaan uit twee kledingstukken, te weten:

een kledingstuk bedoeld om het bovenlichaam te bedekken, in het algemeen van het type jasje, of van het type pull-over of een dergelijk artikel;

een kledingstuk in de vorm van een lange of een korte broek, van eenvoudige snit, al of niet voorzien van een opening.

De delen van een pyjama moeten van gelijke of verenigbare maat zijn en bij elkaar passen wat betreft de snit, de gebruikte materialen, de kleuren, de versieringen en de afwerking, zodat het duidelijk is dat zij zijn ontworpen om samen door één en dezelfde persoon te worden gedragen.

Pyjama’s moeten voor hun gebruik als nachtkleding een zeker comfort verschaffen door:

de aard van de stof,

hun in het algemeen ruime snit, en

de afwezigheid van tot ongemak leidende elementen, zoals grote of omvangrijke knopen, een overdaad aan garneringen of opgenaaide versieringen.

Zogenaamde babydolls, die bestaan uit een zeer kort nachthemd en een bijbehorend broekje, worden eveneens als pyjama aangemerkt.

Nachtkleding uit één stuk van het type „overall”, die zowel het bovenlichaam als het onderlichaam bedekt en waarbij ieder been afzonderlijk wordt omhuld, valt onder de onderverdelingen 6208 91 00 t/m 6208 99 00.

6209

Kleding en kledingtoebehoren, voor baby's

De toelichting op post 6111 is van overeenkomstige toepassing.

6210

Kleding vervaardigd van de producten bedoeld bij post 5602, 5603, 5903, 5906 of 5907

De toelichtingen op de onderverdelingen 6201 11 00 t/m 6201 19 00 en 6202 11 00 t/m 6202 19 00 zijn van overeenkomstige toepassing.

6210 10 90

van producten bedoeld bij post 5603

Tot deze onderverdeling behoort met name steriel verpakt kleding van gebonden textielvlies voor gebruik in ziekenhuizen. Deze kleding wordt na eenmalig gebruik weggegooid.

6211

Trainingspakken, skipakken, badpakken en zwembroeken; andere kleding

6211 11 00 en 6211 12 00

badpakken en zwembroeken

Zie de eerste alinea van de GS-toelichting op post 6211.

De toelichting op de onderverdelingen 6112 31 10 tot en met 6112 39 90 is van overeenkomstige toepassing.

6211 32 31

waarvan de buitenzijde is vervaardigd van een en dezelfde stof

Voor de toepassing van deze onderverdelingen dienen de samenstellende delen van een trainingspak van dezelfde structuur, stijl, kleur en samenstelling te zijn. Zij dienen eveneens van gelijke of verenigbare maat te zijn.

Indien een van de samenstellende delen van een dergelijk trainingspak voorzien is van aangebrachte versieringen of garneringen die zich niet op het andere kledingstuk bevinden, blijven deze kledingstukken ingedeeld als trainingspak, op voorwaarde dat deze versieringen of garneringen van gering belang zijn en zich slechts op een of twee plaatsen van het kledingstuk bevinden (bijvoorbeeld aan de kraag en aan de mouwuiteinden).

Indien de versieringen of garneringen zijn ingeweven, is indeling onder deze onderverdeling uitgesloten. Ingeweven emblemen en dergelijke symbolen zijn daarentegen wel toegestaan.

6211 32 41 en 6211 32 42

andere

Voor de toepassing van deze onderverdelingen dienen het deel voor het bovenlichaam en het deel voor het onderlichaam van een trainingspak samen te worden aangeboden.

6211 33 31

waarvan de buitenzijde is vervaardigd van een en dezelfde stof

Zie de toelichting op onderverdeling 6211 32 31.

6211 33 41 en 6211 33 42

andere

Zie de toelichting op de onderverdelingen 6211 32 41 en 6211 32 42.

6211 42 31

waarvan de buitenzijde is vervaardigd van een en dezelfde stof

Zie de toelichting op onderverdeling 6211 32 31.

6211 42 41 en 6211 42 42

andere

Zie de toelichting op de onderverdelingen 6211 32 41 en 6211 32 42.

6211 43 31

waarvan de buitenzijde is vervaardigd van een en dezelfde stof

Zie de toelichting op onderverdeling 6211 32 31.

6211 43 41 en 6211 43 42

andere

Zie de toelichting op de onderverdelingen 6211 32 41 en 6211 32 42.

6212

Bustehouders, gaines (step-ins), korsetten, bretels, jarretelles, kousenbanden en dergelijke artikelen, alsmede delen daarvan, ook indien van brei- of haakwerk

6212 20 00

gaines (step-ins) en gainebroeken (panty's)

Tot deze onderverdeling behoren in het bijzonder de gainebroeken (panty's), ook indien van brei- of haakwerk, met de snit van een onderbroek met of zonder korte pijpen of van een onderbroek met of zonder korte pijpen met hoge taille.

Zij dienen de volgende kenmerken te vertonen:

a)

zij omsluiten nauw de taille en de heupen; de zijgedeelten zijn langer dan 8 cm (gemeten vanaf de beenopening tot aan de bovenrand),

b)

zij zijn in de hoogte rekbaar, maar in de breedte (dwarsrichting) is de elasticiteit beperkt. Een versteviging of een voering bij de buik, evenals kantwerk, linten, passementwerk en dergelijke zijn toegestaan, voorzover dit geen afbreuk doet aan de rekbaarheid in de hoogte,

c)

zij zijn vervaardigd van de volgende textielmaterialen:

mengsel van katoen en ten minste 15 % elastomeergaren, of

mengsel van synthetische of kunstmatige vezels en ten minste 10 % elastomeergaren, of

mengsel van katoen (niet meer dan 50 %) met een hoog gehalte aan synthetische of kunstmatige vezels en ten minste 10 % elastomeergaren.

6217

Ander geconfectioneerd kledingtoebehoren; delen (andere dan die bedoeld bij post 6212) van kleding of van kledingtoebehoren

6217 10 00

kledingtoebehoren

De toelichting op de onderverdelingen 6117 80 10 en 6117 80 90 is van overeenkomstige toepassing.

HOOFDSTUK 63

ANDERE GECONFECTIONEERDE ARTIKELEN VAN TEXTIEL; STELLEN OF ASSORTIMENTEN; OUDE KLEREN EN DERGELIJKE; LOMPEN EN VODDEN

Algemene opmerkingen

Zie voor de indeling onder de onderverdelingen van de posten van artikelen die uit twee of meer textielstoffen bestaan, de algemene opmerkingen op deze afdeling.

I. ANDERE GECONFECTIONEERDE ARTIKELEN VAN TEXTIEL

6305

Zakken voor verpakkingsdoeleinden

Een groot aantal zakken van textielstoffen wordt elders ingedeeld, met name onder de posten 4202 en 6307. Zakken voor verpakkingsdoeleinden van papier behoren tot post 4819, maar diezelfde artikelen worden onder deze post ingedeeld indien zij van weefsels van papiergaren zijn vervaardigd.

Zakken van textielstoffen die gevoerd zijn met papier, worden in het algemeen onder deze post ingedeeld, terwijl zakken van papier met een voering van textielstoffen tot onderverdeling 4819 40 00 behoren.

6305 10 10

gebruikte

Onder deze onderverdeling worden alleen artikelen ingedeeld, die ten minste eenmaal hebben gediend voor het vervoer van goederen en daarvan nog duidelijk sporen dragen: resten van het vervoerde product, vlekken, gaten, scheuren, herstellingen, uitgerekte naden, sporen van het dichtbinden of dichtnaaien van de opening, enz.

6307

Andere geconfectioneerde artikelen, patronen voor kleding daaronder begrepen

6307 90 99

andere

Tot deze onderverdeling behoren onder meer:

1.

hoezen voor de koppen van tennisrackets, badmintonrackets, golfstokken, enz., vervaardigd van weefsel van textiel (gewoonlijk met een deklaag van kunststof), al dan niet voorzien van een bergvak voor ballen. Foedralen voor rackets, die het volledige racket omhullen, al dan niet voorzien van een handvat of een schouderriem, zijn daarentegen uitgezonderd (post 4202);

2.

tulbanden, bestaande uit een strook weefsel met versierende motieven (gewoonlijk van katoen of van een mengsel van katoen en zijde), met een lengte van 4 tot 5 m en ongeveer 0,5 m breed. Zij zijn aan alle zijden gezoomd en soms voorzien van franje aan de uiteinden. Zij zijn gewoonlijk per stuk gevouwen en verpakt.

AFDELING XII

SCHOEISEL, HOOFDDEKSELS, PARAPLU'S, PARASOLS, WANDELSTOKKEN, ZITSTOKKEN, ZWEPEN, RIJZWEPEN, ALSMEDE DELEN DAARVAN; GEPREPAREERDE VEREN EN ARTIKELEN VAN VEREN; KUNSTBLOEMEN; WERKEN VAN MENSENHAAR

HOOFDSTUK 64

SCHOEISEL, BEENKAPPEN EN DERGELIJKE ARTIKELEN; DELEN DAARVAN

Algemene opmerkingen

1.

Zie voor de toepassing van de begrippen „buitenzool” en „bovendeel” de letters C en D van de algemene opmerkingen van de GS-toelichting op dit hoofdstuk.

Verder geldt voor „bovendelen” die uit twee of meer materialen zijn samengesteld (aantekening 4, onder a, en aanvullende aantekening (GN) 1 op hoofdstuk 64), het volgende:

a)

Het „bovendeel” is het deel van het schoeisel dat de zijkanten en de bovenkant van de voet en soms het been bedekt. Het reikt tot en is bevestigd aan de zool. Het kan ook tot in de zool reiken.

De samenstellende materialen van het bovendeel zijn de materialen waarvan het oppervlak gedeeltelijk of volledig zichtbaar is aan de buitenzijde van het schoeisel. Een voering is daarom geen bovendeel. De materialen van het bovendeel zijn aan elkaar bevestigd.

Na het verwijderen van de toebehoren en de versterkingen mag bij de berekening van het totale oppervlak van de materialen die het bovendeel vormen geen rekening worden gehouden met de oppervlakken onder de elkaar overlappende gedeelten waar de materialen aan elkaar bevestigd zijn.

Image

Zo is bijvoorbeeld bij leder (A) en textiel (B) het oppervlak (C) het gedeelte van het textiel (B) dat onder het overlappende leder (A) ligt. Er mag geen rekening worden gehouden met het oppervlak van het textiel (C) bij de berekening van het totale oppervlak van de materialen die het bovendeel vormen.

Er mag geen rekening worden gehouden met bevestigingssystemen, zoals bijvoorbeeld veters, klittenbandsluitingen, enzovoort (zie letter D, laatste alinea, van de algemene opmerkingen van de GS-toelichting op dit hoofdstuk).

b)

De „voering” kan van elk materiaal zijn vervaardigd. Zij kan uit een of meer materialen bestaan. De voering komt in aanraking met de voet en dient als schokdemper, als bescherming, of slechts als versiering. De voering is niet zichtbaar aan de buitenzijde van het schoeisel, met uitzondering van bijvoorbeeld de vulling langs de schachtrand.

c)

„Toebehoren” en „versterkingen” worden gedefinieerd in aantekening 4, onder a, op hoofdstuk 64, in aanvullende aantekening (GN) 1 op hoofdstuk 64 en in letter D, laatste alinea, van de algemene opmerkingen van de GS-toelichting op dit hoofdstuk.

Toebehoren hebben een decoratieve functie en versterkingen hebben een beschermende of versterkende functie. Zij worden bevestigd aan de buitenzijde van het bovendeel en niet slechts aan de voering. Zij kunnen ook tot in de zool reiken. Omdat versterkingen bevestigd zijn aan het bovendeel, ter extra versterking, mag er, wanneer zij worden verwijderd, onder de versterking geen voering of vulling zichtbaar zijn. Indien dit wel het geval is, moeten zij worden beschouwd als materiaal van het bovendeel. Materiaal wordt niet aangemerkt als een toebehoren of als een versterking, maar wordt aangemerkt als een deel van het bovendeel als de onderliggende materialen niet op een duurzame wijze aan elkaar bevestigd zijn (genaaide naden zijn een voorbeeld van een duurzame bevestigingswijze).

In de zin van aantekening 4, onder a, op hoofdstuk 64, kunnen als „soortgelijke voorzieningen” bijvoorbeeld worden aangemerkt logo’s of neuskappen.

Bij het bepalen van de aard van het „bovendeel” wordt een lip die geheel of gedeeltelijk wordt bedekt (binnentong) buiten beschouwing gelaten.

Zie de hiernavolgende afbeelding, waarbij de stippellijn de binnentong voorstelt.

Image

Onderstaande afbeeldingen en tekst dienen als voorbeeld bij het bepalen van het materiaal waarvan het „bovendeel” is vervaardigd:

Image Image

De schoen in bovenstaande afbeeldingen is vervaardigd uit leder en textiel. Voor het bepalen van het materiaal van het „bovendeel”, in de zin van hoofdstuk 64 en voor het uitsluiten van „toebehoren” en „versterkingen”, dienen de volgende overwegingen te worden gemaakt:

1 en 2.

Wanneer de lederen neuskap (1) en het voorblad (2) worden verwijderd, verschijnt het textiel dat zich daaronder bevindt (en dat niet tot de voering behoort). Aangezien de lederen gedeelten (1 en 2) een beschermende functie hebben, worden zij beschouwd als versterkingen. Omdat het textiel dat zich onder de lederen gedeelten (1 en 2) bevindt gedeeltelijk zichtbaar is aan het oppervlak, dient het te worden beschouwd als een deel van het bovendeel.

3.

Bij verwijdering van het lederen gedeelte (3) wordt een textieloppervlak zichtbaar (in de afbeelding aangeduid met A) en een gedeelte met materiaal van de voering dat daaronder zit. Aangezien het textiel niet volledig tot gedeelte (3) reikt, de voering niet wordt beschouwd als bovendeel en er nooit voering direct onder de versterkingen mag zitten, dient het lederen gedeelte te worden beschouwd als een deel van het bovendeel.

4.

Dit lederen gedeelte (4) is genaaid op een een textielgedeelte en overlapt (A) ook het lederen gedeelte (3). Aangezien er gedeeltelijk zichtbaar textiel zit onder gedeelte (4) en een gedeeltelijk zichtbaar lederen gedeelte (3) onder het overlappende gedeelte (A) en aangezien het lederen gedeelte (4) extra versterking biedt aan de zijde van het bovendeel, wordt dit gedeelte (4) beschouwd als versterking. Het lederen gedeelte (3) en het textielmateriaal onder gedeelte (4), met uitzondering van het textieloppervlak onder gedeelte (3), dienen derhalve te worden beschouwd als delen van het bovendeel.

5.

Wanneer dit lederen gedeelte (5) wordt verwijderd, verschijnt gedeeltelijk het textiel dat zich daaronder bevindt. Aangezien het lederen gedeelte (5) het bovenste deel van de hiel versterkt en aangezien zich daaronder gedeeltelijk zichtbaar textiel bevindt, dient het leder te worden beschouwd als versterking.

6.

Wanneer de lederen hielkap (6) wordt verwijderd, verschijnt een gedeelte van de voering en wordt het textiel gedeeltelijk zichtbaar. Aangezien het textiel niet tot onder het leer reikt, heeft de lederen hielkap (6) geen versterkende functie voor het bovenmateriaal en wordt de kap derhalve beschouwd als deel van het bovendeel (en niet als versterking).

7.

Wanneer dit lederen gedeelte (7) wordt verwijderd, verschijnt gedeeltelijk het textiel dat zich daaronder bevindt. Aangezien het lederen gedeelte (7) extra versterking biedt aan de zijde van het bovendeel, dient het leer te worden beschouwd als versterking.

8.

Wanneer het lederen logo (8) wordt verwijderd, verschijnt gedeeltelijk het textiel dat zich daaronder bevindt. Aangezien een logo een soortgelijke voorziening is in de zin van aantekening 4, onder a, op hoofdstuk 64, is het geen deel van het bovendeel.

Bij het berekenen van de percentages van de lederen gedeelten en de percentages van de textieloppervlakken die zijn geïdentificeerd als gedeelten van het bovendeel, blijkt dat het textiel overheerst (70 % textiel). De schoen wordt daarom ingedeeld als schoeisel met bovendeel van textiel.

2.

Het begrip „rubber”, in de zin van de gecombineerde nomenclatuur, is omschreven in aantekening 1 op hoofdstuk 40; aantekening 3, onder a), op hoofdstuk 64 breidt het begrip ten behoeve van dit hoofdstuk uit.

3.

Het begrip „kunststof”, in de zin van de gecombineerde nomenclatuur, is omschreven in aantekening 1 op hoofdstuk 39; aantekening 3, onder a), op hoofdstuk 64 breidt het begrip ten behoeve van dit hoofdstuk uit.

4.

Het begrip „leder” in de zin van dit hoofdstuk wordt gedefinieerd in aantekening 3, onder b), op hoofdstuk 64.

5.

Het begrip „textiel” wordt gedefinieerd in de letters E en F van de algemene opmerkingen van de GS-toelichting op dit hoofdstuk. Vezels (bijvoorbeeld scheerhaar), garens, weefsels, brei- en haakwerk, vilt, gebonden textielvlies, koord, kabel, touw, enzovoort, bedoeld bij de hoofdstukken 50 t/m 60, worden derhalve aangemerkt als „textiel” in de zin van hoofdstuk 64. Wat de weefsels vallende onder hoofdstuk 59 betreft, zijn de aantekeningen op hoofdstuk 59 alleen van toepassing indien ze niet in strijd zijn met de bepalingen van aantekening 3, onder a), op hoofdstuk 64.

6402

Ander schoeisel met buitenzool en bovendeel van rubber of van kunststof

Deze post omvat het „volgens een speciale techniek vervaardigd schoeisel”, bestemd voor sportieve bezigheden, voorzien van een gegoten zool — niet gespoten — bestaande uit een of meer lagen, vervaardigd van synthetische materialen, speciaal ontworpen om schokken als gevolg van verticale of zijwaartse bewegingen op te vangen en met technische kenmerken zoals luchtdichte kussentjes gevuld met gas of met vloeistoffen, met mechanische bestanddelen die de schokken opvangen of neutraliseren, of met materialen zoals polymeren met een lage dichtheid.

De opsomming van de „technische kenmerken” moet niet als cumulatief worden opgevat; zij is een omschrijving van de hierboven genoemde „synthetische materialen”.

Onder „bestemd voor sportieve bezigheden” wordt verstaan tennisschoenen, basketballschoenen, gymnastiekschoenen, trainingsschoenen en dergelijke, met uitsluiting van bijvoorbeeld schoeisel dat uitsluitend of hoofdzakelijk gedragen wordt bij wildwatervaren, wandelen, wandeltochten en bergsporten (wandel- en bergschoenen).

Het schoeisel dat vanwege zijn geringe afmetingen bestemd is voor kinderen kan ook vallen onder de categorie „bestemd voor sportieve bezigheden”.

De volgende definities zijn van toepassing:

a)

een gegoten zool bestaande uit een of meer lagen: geprefabiceerde zolen, los van het schoeisel verkregen door een methode van vormgieten (zoals spuitgieten of centrifugegieten), door persen (vormgeven door persen) of door smelten. Gewoonlijk zijn de zolen aan het bovendeel bevestigd door lijmen of naaien dan wel door een van beide procedés, maar niet door spuitgieten;

in één laag gegoten zool: schoeisel dat bestaat uit een bovendeel en een buitenzool,

in meer lagen gegoten zool: schoeisel dat bestaat uit een bovendeel, een middenzool (die het geheel dan wel slechts een deel van de lengte van het schoeisel kan uitmaken) en een buitenzool,

gegoten: heeft betrekking op dat deel van de zool waarvan de vorm via het proces van vormgieten is bereikt,

niet gespoten: schoeisel waarvan de middenzool of de enige zool (naargelang van het geval) geprefabriceerd is, los van het bovendeel verkregen en vervolgens aan dit bovendeel vastgemaakt, bijvoorbeeld door lijmen of naaien of een combinatie hiervan. Dit schoeisel onderscheidt zich van het schoeisel waarvan de middenzool of de enige zool (naargelang van het geval) aan het bovendeel is vastgehecht door een methode van injecteren van synthetisch materiaal in een vorm, waarvan een gedeelte het bovendeel omvat.

Als afwijking op het voorafgaande, wordt met de term niet gespoten niet het schoeisel uitgezonderd waarvan het productieproces het gebruik van bepaalde spuittechnieken omvat;

b)

mechanische bestanddelen: verwijst naar die delen van het schoeisel, andere dan de bevestigingsmiddelen, die de voet stevigheid in de schoen bieden;

c)

polymeren met een lage dichtheid: polymeren waarvan de dichtheid geringer is dan 0,6 g/cm3.

6402 12 10 t/m 6402 19 00

sportschoeisel

Zie aanvullende aantekening 1 op dit hoofdstuk.

6402 12 10 en 6402 12 90

skischoenen en zogenaamde snowboardschoenen

Deze onderverdelingen omvatten alle soorten skischoenen.

6402 19 00

ander

De aanvullende aantekening 1, onder a), op dit hoofdstuk betreft alleen schoeisel dat voor beoefening van een specifieke sportactiviteit is ontworpen en waarvan de vaste of verwijderbare voorzieningen zoals genoemd in de aanvullende aantekening het gebruik voor alle andere doeleinden, in het bijzonder het wandelen op een geasfalteerd wegdek, bemoeilijken vanwege de hoogte, stijfheid, gladheid of dergelijke van de aangehechte hulpstukken.

6402 20 00

schoeisel waarvan het bovendeel uit riempjes bestaat die met pluggen aan de zool zijn bevestigd

Voor de toepassing van deze onderverdeling is het niet noodzakelijk dat de pluggen zichtbaar zijn aan de buitenzool, die in aanraking komt met de grond. Zij kunnen ook zijn bevestigd aan de binnenzool of de middenzool. De hoog opstaande zijkanten van de zool worden niet aangemerkt als een deel van de buitenzool.

6402 99 31 en 6402 99 39

schoeisel waarvan het voorblad is uitgesneden of uit riempjes bestaat

Onder het voorblad wordt verstaan het gedeelte van het bovendeel dat het voorste gedeelte van de voet bedekt.

6402 99 31

waarvan de grootste hoogte van de hak, met inbegrip van de zolen, meer dan 3 cm bedraagt

Voor deze onderverdeling is het niet van belang of de hak kan worden onderscheiden van de zool of dat de hak deel uitmaakt van de zool (bijvoorbeeld sleehak, plateauzool).

Onderstaande foto’s laten zien hoe de dikte van de zool moet worden gemeten:

A = bovendeel

B = > 3 cm.

 

Image

Image

 

Image

Image

6403

Schoeisel met buitenzool van rubber, van kunststof, van leder of van kunstleder en met bovendeel van leder

De term „leder” heeft uitsluitend betrekking op huiden, vellen en leder van de posten 4107 en 4112 t/m 4114 (zie aantekening 3, onder b), op dit hoofdstuk). Met name behoort derhalve niet tot deze post schoeisel met bovendeel van bontwerk, of met bovendeel van kunstleder (post 6405).

De GN-toelichting op post 6402 met betrekking tot volgens een speciale techniek vervaardigd schoeisel is van overeenkomstige toepassing.

6403 12 00 en 6403 19 00

sportschoeisel

Zie aanvullende aantekening 1 op dit hoofdstuk.

6403 12 00

skischoenen en zogenaamde snowboardschoenen

Zie de toelichting op de onderverdelingen 6402 12 10 en 6402 12 90.

6403 19 00

ander

Zie de toelichting op onderverdeling 6402 19 00.

6403 59 11 t/m 6403 59 39

schoeisel waarvan het voorblad is uitgesneden of uit riempjes bestaat

Zie de toelichting op de onderverdelingen 6402 99 31 en 6402 99 39.

6403 59 11

waarvan de grootste hoogte van de hak, met inbegrip van de zolen, meer dan 3 cm bedraagt

De toelichting op onderverdeling 6402 99 31 is van overeenkomstige toepassing.

6403 99 11 t/m 6403 99 38

schoeisel waarvan het voorblad is uitgesneden of uit riempjes bestaat

Zie de toelichting op de onderverdelingen 6402 99 31 en 6402 99 39.

6403 99 11

waarvan de grootste hoogte van de hak, met inbegrip van de zolen, meer dan 3 cm bedraagt

De toelichting op onderverdeling 6402 99 31 is van overeenkomstige toepassing.

6404

Schoeisel, met buitenzool van rubber, van kunststof, van leder of van kunstleder en met bovendeel van textiel

Deze post omvat het „volgens een speciale techniek vervaardigd schoeisel”, bestemd voor sportieve bezigheden, voorzien van een gegoten zool — niet gespoten — bestaande uit een of meer lagen, vervaardigd van synthetische materialen, speciaal ontworpen om schokken als gevolg van verticale of zijwaartse bewegingen op te vangen en met technische kenmerken zoals luchtdichte kussentjes gevuld met gas of met vloeistoffen, met mechanische bestanddelen die de schokken opvangen of neutraliseren, of met materialen zoals polymeren met een lage dichtheid.

De opsomming van de „technische kenmerken” moet niet als cumulatief worden opgevat; zij is een omschrijving van de hierboven genoemde „synthetische materialen”.

Onder „bestemd voor sportieve bezigheden” wordt verstaan het schoeisel volgens aanvullende aantekening 1 op hoofdstuk 64 alsmede tennisschoenen, basketballschoenen, gymnastiekschoenen, trainingsschoenen en dergelijke, met uitsluiting van bijvoorbeeld schoeisel dat uitsluitend of hoofdzakelijk gedragen wordt bij wildwatervaren, wandelen, wandeltochten en bergsporten (wandel- en bergschoenen).

Het schoeisel dat vanwege zijn geringe afmetingen bestemd is voor kinderen kan ook vallen onder de categorie „bestemd voor sportieve bezigheden”.

De volgende definities zijn van toepassing:

a)

een gegoten zool bestaande uit een of meer lagen: geprefabiceerde zolen, los van het schoeisel verkregen door een methode van vormgieten (zoals spuitgieten of centrifugegieten), door persen (vormgeven door persen) of door smelten. Gewoonlijk zijn de zolen aan het bovendeel bevestigd door lijmen of naaien dan wel door een van beide procedés, maar niet door spuitgieten;

in één laag gegoten zool: schoeisel dat bestaat uit een bovendeel en een buitenzool,

in meer lagen gegoten zool: schoeisel dat bestaat uit een bovendeel, een middenzool (die het geheel dan wel slechts een deel van de lengte van het schoeisel kan uitmaken) en een buitenzool,

gegoten: heeft betrekking op dat deel van de zool waarvan de vorm via het proces van vormgieten is bereikt,

niet gespoten: schoeisel waarvan de middenzool of de enige zool (naargelang van het geval) geprefabriceerd is, los van het bovendeel verkregen en vervolgens aan dit bovendeel vastgemaakt, bijvoorbeeld door lijmen of naaien of een combinatie hiervan. Dit schoeisel onderscheidt zich van het schoeisel waarvan de middenzool of de enige zool (naargelang van het geval) aan het bovendeel is vastgehecht door een methode van injecteren van synthetisch materiaal in een vorm, waarvan een gedeelte het bovendeel omvat.

Als afwijking op het voorafgaande, wordt met de term niet gespoten niet het schoeisel uitgezonderd waarvan het productieproces het gebruik van bepaalde spuittechnieken omvat;

b)

mechanische bestanddelen: verwijst naar die delen van het schoeisel, andere dan de bevestigingsmiddelen, die de voet stevigheid in de schoen bieden;

c)

polymeren met een lage dichtheid: polymeren waarvan de dichtheid geringer is dan 0,6 g/cm3.

6404 11 00

sportschoeisel; tennisschoenen, basketbalschoenen, gymnastiekschoenen, trainingsschoenen en dergelijk schoeisel

Voor de toepassing van deze onderverdeling wordt onder „sportschoeisel” verstaan het schoeisel dat beantwoordt aan de voorwaarden van aanvullende aantekening 1 op dit hoofdstuk.

De aanvullende aantekening 1, onder a), op dit hoofdstuk betreft alleen schoeisel dat voor beoefening van een specifieke sportactiviteit is ontworpen en waarvan de vaste of verwijderbare voorzieningen zoals genoemd in de aanvullende aantekening het gebruik voor alle andere doeleinden, in het bijzonder het wandelen op een geasfalteerd wegdek, bemoeilijken vanwege de hoogte, stijfheid, gladheid of dergelijke van de aangehechte hulpstukken.

Als „dergelijk schoeisel als tennisschoenen, basketbalschoenen, gymnastiekschoenen en trainingsschoenen” van deze onderverdeling worden uitsluitend aangemerkt schoenen waarvan op grond van hun vorm, hun snit en hun aanzicht kan worden onderkend dat zij zijn ontworpen voor sportieve bezigheden, bijvoorbeeld zeilen, squash, tafeltennis, volleybal.

Al deze schoenen hebben een anti-slip buitenzool en een sluiting (bijvoorbeeld veters, klittenbandsluiting) die de stabiliteit van de voet in de schoen waarborgt.

Eenvoudige, onbelangrijke garneringen, zoals sierstrippen of -stiksels, labels (ook indien opgestikt), borduurwerk, bedrukte of gekleurde veters, sluiten het schoeisel van indeling onder deze onderverdeling niet uit.

6406

Delen van schoeisel (daaronder begrepen bovendelen, al dan niet voorzien van zolen, andere dan buitenzolen); inlegzolen, hielkussens en dergelijke artikelen; slobkousen, beenkappen en dergelijke artikelen, alsmede delen daarvan

De meeste delen van schoeisel, waarop deze post betrekking heeft, worden genoemd in de GS-toelichting op post 6406. Daartoe behoren voorts houten zolen voor sandalen, zonder bovendeel of zonder riempjes, banden of linten.

Zie aantekening 2 op dit hoofdstuk waarin een opsomming wordt gegeven van artikelen die niet als delen van schoeisel in de zin van deze post worden beschouwd.

Delen van schoeisel kunnen, afgezien van asbest, uit ongeacht welk materiaal bestaan, metaal daaronder begrepen.

6406 99 30

samenvoegingen van bovendelen met een binnenzool of met andere binnendelen, niet voorzien van buitenzool

De samenvoegingen van deze onderverdeling vormen nog geen schoeisel. Ze bestaan uit de bovendelen van het schoeisel en een of meer binnendelen (met name de binnenzool), maar de buitenzool (tweede zool) ontbreekt nog.

HOOFDSTUK 65

HOOFDDEKSELS EN DELEN DAARVAN

6504 00 00

Hoeden en andere hoofddeksels, gevlochten uit een stuk of vervaardigd door het aaneenzetten van stroken, ongeacht de stof waarvan die stroken zijn vervaardigd, ook indien gegarneerd

Als gegarneerd worden beschouwd hoeden en andere hoofddeksels die geheel of gedeeltelijk van garnituren zijn voorzien, ook indien die garnituren van dezelfde stof zijn als het hoofddeksel zelf.

Als garnituren (garnering) worden onder andere aangemerkt: voeringen, binnenranden of zweetbanden (van leder of van andere stof), hoedenbanden, hoedenlinten, boordsels, gespen, knopen, sierstenen (cabochons), insignes, veren, sierstiksels, kunstbloemen, kantwerk, weefsels of linten in de vorm van een strik, enz.

6505

Hoeden en andere hoofddeksels, van brei- of haakwerk of vervaardigd van kant, van vilt of van andere textielproducten, aan het stuk (maar niet in stroken), ook indien gegarneerd; haarnetjes, ongeacht van welke stof, ook indien gegarneerd

Zie voor de indeling van tulbanden de toelichting op onderverdeling 6307 90 99.

6505 90 05

van haarvilt of van wolvilt en bont, gemaakt van de hoedvormen, kappen of plateaus van post 6501

Onder „haarvilt” wordt verstaan vilt vervaardigd van haar van konijn, haas, muskusrat, nutria, bever of otter, of uit soortgelijk haar van geringe lengte.

„Vilt uit haar en wol” kan bestaan uit een mengsel van wol en haar, ongeacht in welke verhouding, of uit een andere combinatie van beide stoffen (bijvoorbeeld wolvilt bedekt met een laag haar).

Haarvilt en vilt uit haar en wol kunnen bovendien andere vezels bevatten (bijvoorbeeld kunstmatige of synthetische textielvezels).

6505 90 10 t/m 6505 90 80

andere

Deze onderverdelingen hebben voornamelijk betrekking op producten van wolvilt, ook indien daaraan andere vezels zijn toegevoegd (bijvoorbeeld kunstmatige of synthetische textielvezels), met dien verstande echter dat artikelen van vilt uit haar en wol tot onderverdeling 6505 90 05 behoren.

Onder „wolvilt” wordt verstaan: vilt vervaardigd van wol of van haar dat een zekere overeenkomst met wol vertoont (haar van vigogne, kameel, kalf, koe, enz.).

6506

Andere hoofddeksels, ook indien gegarneerd

6506 99 10

van haarvilt of van wolvilt en bont, gemaakt van de hoedvormen, kappen of plateaus van post 6501

De toelichting op onderverdeling 6505 90 05 is van overeenkomstige toepassing.

6506 99 90

andere

Zie de toelichting op de onderverdelingen 6505 90 10 t/m 6505 90 80.

6507 00 00

Binnenranden (zweetbanden), voeringen, overtrekken, karkassen, kleppen en stormbanden, voor hoofddeksels

Gebreide hoofdbanden en polsbandjes, die bij sportbeoefening als zweetbanden worden gebruikt, zijn van deze post uitgezonderd (onderverdelingen 6117 80 10 en 6117 80 80).

HOOFDSTUK 66

PARAPLU'S, PARASOLS, WANDELSTOKKEN, ZITSTOKKEN, ZWEPEN, RIJZWEPEN, ALSMEDE DELEN DAARVAN

Aantekening 1 c)

Paraplu's en parasols die bestemd zijn om als speelgoed te dienen, zijn in het algemeen te onderscheiden van de paraplu's en parasols van dit hoofdstuk door de aard van de gebruikte grondstoffen, de vaak minder fijne afwerking, de geringe afmetingen, alsmede de omstandigheid dat zij geen afdoende bescherming bieden tegen regen of zon (zie ook letter D, laatste alinea, van de GS-toelichting op post 9503). Afgezien van de hiervoor genoemde criteria bedraagt de lengte van de steunarmen van speelgoedparaplu's en -parasols zelden meer dan 25 cm.


6601

Paraplu's en parasols (wandelstokparaplu's, tuinparasols en dergelijke artikelen daaronder begrepen)

Zie voor de vaststelling van het onderscheid tussen de artikelen van deze post en de als kinderspeelgoed aan te merken artikelen de toelichting op aantekening 1, onder c), op dit hoofdstuk.

Onder post 6601 blijven eveneens ingedeeld:

1.

parasols en paraplu's van geringe afmetingen die daadwerkelijk bestemd zijn om kinderen tegen zon en regen te beschermen;

2.

parasols die op kinderwagens worden bevestigd om kinderen tegen de zon te beschermen.

Paraplu's en parasols die vanwege de aard van de samenstellende stoffen slechts bruikbaar zijn als ontspanningsartikelen zijn van deze post uitgezonderd (post 9505).

6601 10 00

tuinparasols en dergelijke artikelen

Zie de aanvullende GS-toelichting op onderverdeling 6601 10.

6603

Delen, garnituren en toebehoren, voor de artikelen bedoeld bij de posten 6601 en 6602

6603 20 00

gemonteerde geraamten voor paraplu's of voor parasols, ook indien voorzien van stok of naald, al dan niet met knop of handvat

Deze onderverdeling omvat:

1.

gemonteerde geraamten, met stok (of naald), dat wil zeggen geraamten van paraplu's, parasols, enz., al dan niet met garnituren (of toebehoren);

2.

gemonteerde geraamten, zonder stok (of naald), al dan niet met garnituren (of toebehoren), dat wil zeggen het gehele uit baleinen en steunarmen bestaande samenstel dat langs de stok op en neer glijdt en het openen en sluiten van de paraplu, parasol, enz. mogelijk maakt, en dat tevens dient om het overtrek op te spannen en te dragen.

Eenvoudige samenvoegingen van baleinen en steunarmen, die niet het gehele samenstel van baleinen en steunarmen vormen, zijn daarentegen van deze onderverdeling uitgezonderd en moeten worden ingedeeld onder onderverdeling 6603 90 90.

6603 90 10

handvatten en knoppen

Deze onderverdeling heeft betrekking op handvatten (niet afgewerkte, doch als zodanig te onderkennen handvatten daaronder begrepen) en knoppen, die aan het uiteinde van paraplu- en parasolstokken, wandelstokken, zitstokken, zwepen, rijzwepen en dergelijke aan de kant van de greep worden bevestigd.

6603 90 90

andere

Naast de in de laatste alinea van de toelichting op onderverdeling 6603 20 00 genoemde samenvoegingen, omvat deze onderverdeling onder meer de niet-gemonteerde baleinen en steunarmen, alsmede de artikelen die worden bedoeld in de tweede alinea, de punten 3, 4 en 5, van de GS-toelichting op post 6603.

HOOFDSTUK 67

GEPREPAREERDE VEREN EN GEPREPAREERD DONS EN ARTIKELEN VAN VEREN OF VAN DONS; KUNSTBLOEMEN; WERKEN VAN MENSENHAAR

6702

Kunstbloemen, kunstloofwerk en kunstvruchten, alsmede delen daarvan; artikelen van kunstbloemen, van kunstloofwerk of van kunstvruchten

Zie aantekening 3 op dit hoofdstuk. Als „op dergelijke wijze met elkaar verbonden” in de zin van aantekening 3 op dit hoofdstuk wordt onder meer aangemerkt het aaneenzetten door de spontane aaneenhechting bij verwarming van de stof of het aaneenzetten met behulp van klemstukjes die over verdikkingen van de steel worden geschoven.

6703 00 00

Mensenhaar, gericht, verdund, gebleekt of op andere wijze bewerkt; wol en ander haar van dieren, alsmede andere textielstoffen, geprepareerd voor het maken van postiches of van dergelijke artikelen

Natuurlijke vlechten van onbewerkt mensenhaar, ook indien gewassen en ontvet, die direct van het haarknippen afkomstig zijn en geen verdere bewerking hebben ondergaan, zijn van deze post uitgezonderd (post 0501 00 00).

AFDELING XIII

WERKEN VAN STEEN, VAN GIPS, VAN CEMENT, VAN ASBEST, VAN MICA EN VAN DERGELIJKE STOFFEN; KERAMISCHE PRODUCTEN; GLAS EN GLASWERK

HOOFDSTUK 68

WERKEN VAN STEEN, VAN GIPS, VAN CEMENT, VAN ASBEST, VAN MICA EN VAN DERGELIJKE STOFFEN

Algemene opmerkingen

Dit hoofdstuk omvat niet alleen artikelen die gereed zijn voor gebruik, maar, onder een aantal posten, ook halffabrikaten die voor hun uiteindelijke gebruik nog moeten worden bewerkt (bijvoorbeeld de mengsels samengesteld met asbest of met asbest en magnesiumcarbonaat van post 6812).

6802

Werken van steen (andere dan leisteen), bewerkte steen daaronder begrepen, andere dan bedoeld bij post 6801; blokjes en dergelijke artikelen voor mozaïeken, van natuursteen (leisteen daaronder begrepen), ook indien op een drager; korrels, splinters (scherven) en poeder, van natuursteen (leisteen daaronder begrepen), kunstmatig gekleurd

Zie aantekening 2 op dit hoofdstuk, waarin uiteengezet wordt wat onder „steen” moet worden verstaan.

6802 10 00

tegels, blokjes en dergelijke artikelen, ook in andere dan rechthoekige of vierkante vorm, voor zover het grootste vlak kan worden omsloten door een vierkant met een zijde van minder dan 7 cm; korrels, splinters (scherven) en poeder, kunstmatig gekleurd

Tot deze onderverdeling behoren de artikelen bedoeld in de zevende alinea van de GS-toelichting op post 6802.

6802 21 00 t/m 6802 29 00

andere werken van steen, bewerkte steen daaronder begrepen, enkel behakt of bezaagd, met platte of met effen vlakken

Deze onderverdelingen omvatten steen en werken van steen (werken in voorwerpsvorm daaronder begrepen), enkel behakt of bezaagd en waarvan een of meer vlakken plat of effen zijn. Deze vlakken mogen zijn gefrijnd, gespitst of gebouchardeerd.

6802 91 10

gepolijst albast, versierd of op andere wijze bewerkt, doch niet gebeeldhouwd

De toelichting op onderverdeling 6802 93 10 is van overeenkomstige toepassing.

6802 92 10

gepolijst, versierd of op andere wijze bewerkt, doch niet gebeeldhouwd

De toelichting op onderverdeling 6802 93 10 is van overeenkomstige toepassing.

6802 93 10

gepolijst, versierd of op andere wijze bewerkt, doch niet gebeeldhouwd, met een nettogewicht van 10 kg of meer

Naast werken van steen waarvan het oppervlak geheel of gedeeltelijk is gepolijst, omvat deze onderverdeling onder meer:

1.

werken van steen waarvan het oppervlak geheel of gedeeltelijk is geschaafd, geschuurd, geslepen of gezoet;

2.

werken van steen versierd door middel van vlakke motieven of vlakke versieringen, die zijn verkregen door verven, lakken of op een andere wijze, bijvoorbeeld door het aanbrengen van tekeningen met de bouchardhamer op een gepolijst oppervlak;

3.

werken van steen, ingelegd, voorzien van mozaïekwerk, van versieringen van metaal of van eenvoudige gebeitelde inscripties;

4.

werken van steen die voorzien zijn van ribben of groeven, dat wil zeggen van lijnversieringen zoals biezen, plinten, vellingen, aanlopen en rollijsten;

5.

gedraaide werken van steen zoals zuilschachten, balusters en dergelijke.

6802 93 90

andere

Tot deze onderverdeling behoren bijvoorbeeld gebeeldhouwde werken van graniet, dat wil zeggen werken waarop uitspringende of verzonken siermotieven zijn aangebracht, zoals bladeren, eierlijsten, guirlandes en draken, die kunstzinniger zijn uitgevoerd dan de in de vorige onderverdelingen bedoelde versieringen.

Deze onderverdeling omvat mede standbeelden, haut-reliëfs en bas-reliëfs (andere dan originele standbeelden en origineel beeldhouwwerk).

6802 99 10

gepolijst, versierd of op andere wijze bewerkt, doch niet gebeeldhouwd, met een nettogewicht van 10 kg of meer

Zie de toelichting op onderverdeling 6802 93 10.

6802 99 90

andere

De toelichting op onderverdeling 6802 93 90 is van overeenkomstige toepassing.

6803 00

Werken van leisteen of van samengekit leigruis, bewerkte leisteen daaronder begrepen

6803 00 10

leien voor daken of voor muren

De leisteen bedoeld bij deze onderverdeling kan vierkant, rechthoekig, veelhoekig, afgerond, enz., zijn en is gewoonlijk niet dikker dan 6 mm.

6804

Molenstenen, slijpstenen en dergelijke artikelen, zonder onderstel, om te malen, te vervezelen, te breken, te wetten, te polijsten, te slijpen, te zagen of te snijden, handwetstenen en handpolijststenen, alsmede delen daarvan, van natuursteen, van geagglomereerde natuurlijke of kunstmatige schuur-, slijp- of polijstmiddelen, of van keramiek, ook indien met delen van andere stoffen

Resten en afvallen van handwetstenen, handpolijststenen, slijpstenen, polijststenen en dergelijke stenen, van samengekitte natuurlijke of kunstmatige schuur-, slijp- of polijstmiddelen of van aardewerk, behoren niet tot deze post (onderverdeling 2530 90 98).

6804 10 00

stenen om te malen of te vervezelen

Zie de aanvullende GS-toelichting op onderverdeling 6804 10.

6804 21 00 t/m 6804 23 00

andere stenen, met uitzondering van handwetstenen en handpolijststenen

Zie de eerste alinea, de punten 2 en 3, van de GS-toelichting op post 6804.

6804 21 00

van geagglomereerde natuurlijke of synthetische diamant

Deze onderverdeling omvat artikelen van natuurlijke of synthetische diamant, ongeacht de wijze waarop deze zijn samengekit. Het samenkitten kan onder meer geschieden door middel van verhardende minerale bindmiddelen (bijvoorbeeld cement) of van elastische bindmiddelen (bijvoorbeeld rubber, kunststof) of door keramisch bakken.

6804 22 12 t/m 6804 22 90

van andere geagglomereerde schuur-, slijp- of polijstmiddelen of van keramiek

De toelichting op onderverdeling 6804 21 00 is van overeenkomstige toepassing.

6804 22 12 t/m 6804 22 50

van kunstmatige schuur-, slijp- of polijstmiddelen, met bindmiddel

Van de kunstmatige schuur-, slijp- en polijstmiddelen kunnen onder meer worden genoemd kunstmatig korund, siliciumcarbide (carborundum) en boriumcarbide.

6804 30 00

handwetstenen en handpolijststenen

Zie de eerste alinea, punt 4, van de GS-toelichting op post 6804.

6806

Slakkenwol, steenwol en dergelijke minerale wol; geëxpandeerd vermiculiet, geëxpandeerde klei, slakkenschuim en dergelijke geëxpandeerde minerale producten; mengsels en werken van minerale stoffen voor warmte-isolering, geluiddemping of geluidabsorptie, andere dan de goederen bedoeld bij post 6811 of 6812, dan wel bij hoofdstuk 69

6806 10 00

slakkenwol, steenwol en dergelijke minerale wol, ook indien onderling vermengd, in bulk, in bladen of op rollen

Zie de eerste drie alinea's van de GS-toelichting op post 6806.

Met „dergelijke minerale wol” wordt bedoeld bijvoorbeeld minerale wol die afkomstig is van mengsels van stenen en slakken en die bewerkingen ondergaat als bedoeld in de eerste alinea van de GS-toelichting op post 6806.

6806 20 10

geëxpandeerde klei

Zie de zesde alinea van de GS-toelichting op post 6806.

6806 20 90

andere

Deze onderverdeling omvat:

1.

geëxpandeerd vermiculiet en dergelijke geëxpandeerde minerale producten met uitzondering van klei (geëxpandeerd chloriet, perliet en obsidiaan). Zie hierover de vierde en de vijfde alinea van de GS-toelichting op post 6806.

Geëxpandeerd chloriet en geëxpandeerd perliet behoren evenwel alleen tot deze onderverdeling voor zover het expansieproces werd beëindigd op het ogenblik dat holle korrels werden verkregen en voordat deze korrels zijn opengebarsten tot fijne, holronde lamellen. Laatstbedoeld lamelvormig product wordt voornamelijk gebruikt als filtreermiddel en niet meer als middel voor warmte-isolering of voor geluiddemping en behoort derhalve tot onderverdeling 3802 90 00 (zie de GS-toelichting op post 3802);

2.

slakkenschuim en steenschuim die in de vorm van blokken, platen en dergelijke gelijkenis vertonen met het multicellulaire glas van post 7016. Zij kunnen hiervan worden onderscheiden aan de hand van dezelfde criteria die dienen ter onderscheiding van minerale wol van onderverdeling 6806 10 00 en van glaswol van post 7019;

3.

door schuimvorming sterk geëxpandeerde gegranuleerde hoogovenslakken met een schijnbare dichtheid in droge staat van 300 kg/m3 of minder.

6806 90 00

andere

Zie de tekst na de sterretjes van de GS-toelichting op post 6806.

6807

Werken van asfalt of van dergelijke producten (bijvoorbeeld petroleumbitumen, koolteerpek)

6807 10 10

bedekkingsmateriaal

Het bedekkingsmateriaal bedoeld bij deze onderverdeling bestaat uit ten minste drie lagen: een middenlaag van papier of karton of van andere stoffen, bijvoorbeeld weefsel van glasvezels, weefsel van jute, aluminiumfolie, vilt, vlies en twee buitenlagen (deklagen) van asfalt of van dergelijke producten. Deze deklagen kunnen ook nog andere stoffen bevatten of met andere stoffen bedekt zijn (bijvoorbeeld zand).

6809

Werken van gips of van gipspreparaten

6809 11 00 en 6809 19 00

platen, panelen, tegels en dergelijke artikelen, niet versierd

Deze onderverdelingen hebben betrekking op vlakke artikelen, ongeacht in welke vorm, die hoofdzakelijk worden gebruikt voor binnenmuren en plafonds.

Artikelen die enkel zijn geperforeerd, of die aan een zijde of aan beide zijden enkel met een dunne laag papier of karton of ander materiaal zijn bekleed, worden niet als versierd aangemerkt. Dit is eveneens het geval indien die artikelen enkel met een laag verf of vernis zijn bedekt. Platen, panelen, enz., versierd bijvoorbeeld met uitspringende of verzonken motieven of met in de massa of aan de oppervlakte aangebrachte ornamenten, worden ingedeeld onder onderverdeling 6809 90 00.

Onder deze onderverdelingen worden eveneens ingedeeld panelen, bestaande uit vierkante platen van gips, die aan de zijde, die de buitenzijde zal gaan vormen, zijn voorzien van een aantal gaatjes en aan de andere zijde van twee holten opgevuld met repen minerale wol en afgedekt met papier bekleed met aluminiumfolie. De panelen zijn bestemd om te dienen als een warmte-isolerende en geluiddempende bekleding van muren en plafonds.

6810

Werken van cement, van beton of van kunststeen, ook indien gewapend

Beton bestaat uit een mengsel van cement, ballaststoffen (zand, grind) en water, dat bij harding zeer hard wordt.

Gewapend beton bevat voorts, in de massa verwerkt, staven (betonijzer) of matten van staal.

Door lichtere ballaststoffen te gebruiken (bijvoorbeeld geëxpandeerde klei, bimskies, vermiculiet, gegranuleerde slakken) wordt „licht beton” verkregen.

6810 11 10

van licht beton (op basis van bimskies, gegranuleerde slakken, enz.)

Tot deze onderverdeling behoren blokken en stenen van poreus beton met, na verharding, een dichtheid van niet meer dan 1,7 kg/dm3. Licht beton heeft goede warmte-isolerende eigenschappen, maar heeft een geringere druksterkte dan beton met een grotere dichtheid.

6810 91 10 en 6810 91 90

geprefabriceerde bouwelementen

Zie de aanvullende GS-toelichting op onderverdeling 6810 91.

6812

Bewerkte asbestvezels; mengsels samengesteld met asbest of met asbest en magnesiumcarbonaat; werken van deze mengsels of van asbest (bijvoorbeeld garens, weefsels, kleding, hoofddeksels, schoeisel, pakking), ook indien gewapend, andere dan bedoeld bij post 6811 of 6813

6812 80 10 en 6812 80 90

van crocidoliet

Zie de tweede alinea van de GS-toelichting op post 2524.

6812 80 10

bewerkte vezels; mengsels samengesteld met asbest of met asbest en magnesiumcarbonaat

Zie voor het begrip „bewerkte vezels” de GS-toelichting op post 6812, eerste alinea. Afvallen van werken van crocidoliet moeten evenwel onder onderverdeling 2524 10 00 worden ingedeeld.

In de tweede alinea van de GS-toelichting op post 6812 worden de mengsels die tot deze onderverdeling behoren, beschreven.

Afval van werken van een mengsel samengesteld met asbest of met asbest en magnesiumcarbonaat „in stukken of in poedervorm” behoort eveneens tot deze onderverdeling.

6812 80 90

andere

Papier, karton en filterplaten, bestaande uit vezels van crocidoliet, papierstof en eventuele vulstoffen behoren tot deze onderverdeling indien zij 35 of meer gewichtspercenten crocidoliet bevatten. Is dat niet het geval, dan worden zij ingedeeld onder hoofdstuk 48.

Zie eveneens de GS-toelichting op post 6812.

6812 92 00

asbestpapier, -karton en -vilt

Papier, karton en filterplaten, bestaande uit asbestvezels, papierstof en eventueel vulstoffen, behoren tot deze onderverdeling indien zij 35 of meer gewichtspercenten asbest bevatten. Is dat niet het geval, dan worden zij ingedeeld onder hoofdstuk 48.

Zie eveneens de GS-toelichting op post 6812.

6812 99 10

bewerkte asbestvezels; mengsels samengesteld met asbest of met asbest en magnesiumcarbonaat

Zie voor het begrip „bewerkte asbestvezels” de eerste alinea van de GS-toelichting op post 6812. Afvallen van werken van asbest moeten evenwel onder post 2524 90 00 worden ingedeeld.

In de tweede alinea van de GS-toelichting op post 6812 worden de mengsels die tot deze onderverdeling behoren, beschreven.

Afval van werken van een mengsel samengesteld met asbest of met asbest en magnesiumcarbonaat „in stukken of in poedervorm” behoort eveneens tot deze onderverdeling.

6814

Bewerkt mica en werken van mica, geagglomereerd of gereconstitueerd mica daaronder begrepen, ook indien op een drager van papier, van karton of van andere stoffen

6814 10 00

platen, bladen en strippen van geagglomereerd of gereconstitueerd mica, ook indien op een drager

Deze onderverdeling heeft betrekking op platen, bladen of strippen voor zover zij voorkomen op handelslengte (ook indien op rollen) of voor zover zij enkel in vierkante of rechthoekige vorm zijn gesneden. In een andere dan vierkante of rechthoekige vorm gesneden, vallen deze artikelen onder onderverdeling 6814 90 00.

6814 90 00

andere

Deze onderverdeling omvat bijvoorbeeld bladen en plaatjes van mica die met het oog op een bepaald gebruik in een of andere vorm zijn gesneden. Zij onderscheiden zich van de onder post 2525 ingedeelde bladen of plaatjes door de verschillende kenmerken, vermeld in de GS-toelichting op post 2525.

Eveneens worden onder deze onderverdeling ingedeeld bladen en plaatjes van mica die, ook al zijn zij niet op de hiervoren omschreven wijze gesneden, een zodanige bewerking hebben ondergaan dat zij niet onder post 2525 kunnen worden ingedeeld, bijvoorbeeld gepolijste of op een drager bevestigde bladen en plaatjes.

HOOFDSTUK 69

KERAMISCHE PRODUCTEN

I. PRODUCTEN VAN DIATOMEEËNAARDE OF VAN DERGELIJKE KIEZELAARDEN EN VUURVASTE PRODUCTEN

6901 00 00

Stenen, tegels en andere keramische voorwerpen van diatomeeënaarde (bijvoorbeeld kiezelgoer, bergmeel, diatomiet) of van dergelijke kiezelaarden

Zie onderdeel I, onder A, van de algemene opmerkingen van de GS-toelichting op dit hoofdstuk.

Tot deze post behoren bijvoorbeeld warmte-isolerende stenen, die zijn verkregen door het bakken van tevoren in een bepaalde vorm gebrachte moleraarde.

6902

Vuurvaste stenen en tegels en dergelijke vuurvaste keramische vormstukken, voor constructiedoeleinden, andere dan van diatomeeënaarde of van dergelijke kiezelaarden

Voor de bij deze post bedoelde vuurvaste producten gelden als twee essentiële kenmerken dat zij een vuurvastheid bezitten van ten minste 1 500 °C (bepaald volgens de ISO-aanbevelingen R 528-1966 en R 1146-1969) en dat zij daadwerkelijk zijn ontworpen voor doeleinden die een dergelijke vuurvastheid noodzakelijk maken.

Zie ook onderdeel I, onder B, van de algemene opmerkingen van de GS-toelichting op dit hoofdstuk.

6902 10 00

bevattende, afzonderlijk of tezamen, meer dan 50 gewichtspercenten MgO, CaO of Cr2O3

Zie de aanvullende GS-toelichting op onderverdeling 6902 10.

6903

Andere vuurvaste keramische voorwerpen (bijvoorbeeld retorten, smeltkroezen, moffels, mondstukken, stoppen, dragers, schuitjes, pijpen, buizen, hulzen, staafjes), andere dan van diatomeeënaarde of van dergelijke kiezelaarden

De eerste alinea van de toelichting op post 6902 is in haar geheel ook op deze post van toepassing. Deze post omvat dus geen draadgeleiders van gesinterd aluminiumoxide voor weefgetouwen, gereedschappen en gereedschaphouders van dit zelfde materiaal of van ander vuurvast materiaal, kogeltjes van vuurvaste aluminiumsilicaatproducten die dienen als drager van een chemisch product dat als katalysator bij bepaalde fabricageprocedés wordt gebruikt, enz.

II. ANDERE KERAMISCHE PRODUCTEN

 

Algemene opmerkingen

Zie voor de draagwijdte van de in de posten en onderverdelingen van dit onderdeel voorkomende uitdrukkingen „porselein”, „gewoon aardewerk”, „fijn aardewerk”, „faience” en „gres” de algemene opmerkingen bij punt II van de GS-toelichting op dit hoofdstuk.

6904

Baksteen, vloerstroken (hourdis), balkbekleding en dergelijke keramische artikelen

Zie voor de criteria voor het onderscheid tussen baksteen en plavuizen, vloer- en wandtegels de GS-toelichting op post 6907.

6905

Dakpannen, elementen voor schoorstenen, rookkanalen, bouwkundige ornamenten en ander bouwmateriaal, van keramische stoffen

6905 10 00

dakpannen

Zie de tweede alinea, punt 1, van de GS-toelichting op post 6905.

Dakpannen onderscheiden zich van plavuizen, vloer- en wandtegels doordat zij in de regel voorzien zijn van neuzen, haken of andere middelen waarmee zij kunnen worden aaneengevoegd.

6905 90 00

andere

Tot deze onderverdeling behoren de artikelen bedoeld in de tweede alinea, de punten 2 t/m 4, van de GS-toelichting op post 6905.

6907

Plavuizen, vloer- en wandtegels, verglaasd noch geglazuurd, van keramische stoffen; blokjes en dergelijke artikelen voor mozaïeken, verglaasd noch geglazuurd, van keramische stoffen, ook indien op een drager

6907 90 10

splijttegels

Bij de vervaardiging van splijttegels wordt de bereide specie in plastische toestand door middel van strengpersen tot dubbele tegels gevormd, die op een vooraf bepaalde lengte worden afgesneden en vervolgens worden gedroogd en gebakken.

Na het bakken worden de dubbele tegels gespleten tot enkele tegels. De kernen aan de achterzijde zijn kenmerkend voor splijttegels.

Door de wijze van vervaardiging hebben splijttegels doorgaans aan de lange zijde een uitstekende rand. Deze rand beschermt de voorzijde bij de vervaardiging van de tegels tegen beschadigingen. De afstand tussen de binnenrand en de uitstekende beschermingsrand bedraagt maximaal 2 mm.

Splijttegels worden in diverse kleuren, vormen en maten vervaardigd. Het oppervlak kan vlak of gegolfd zijn, het kan profiel vertonen of op andere wijze kan hieraan vorm zijn gegeven.

Splijttegels kunnen er bijvoorbeeld als volgt uitzien:

Image

6907 90 91

van gres

Zie de toelichting op onderverdeling 6912 00 30.

6907 90 93

van faience of van fijn aardewerk

Zie de toelichting op onderverdeling 6912 00 50.

6908

Plavuizen, vloer- en wandtegels, verglaasd of geglazuurd, van keramische stoffen; blokjes en dergelijke artikelen voor mozaïeken, verglaasd of geglazuurd, van keramische stoffen, ook indien op een drager

6908 10 10

van gewoon aardewerk

Zie de toelichting op onderverdeling 6912 00 10.

6908 90 11 t/m 6908 90 29

van gewoon aardewerk

Zie de toelichting op onderverdeling 6912 00 10.

6908 90 11

splijttegels

Zie de toelichting op onderverdeling 6907 90 10.

6908 90 31

splijttegels

Zie de toelichting op onderverdeling 6907 90 10.

6908 90 91

van gres

Zie de toelichting op onderverdeling 6912 00 30.

6908 90 93

van faience of van fijn aardewerk

Zie de toelichting op onderverdeling 6912 00 50.

6909

Apparaten en artikelen, voor chemisch of ander technisch gebruik, van keramische stoffen; troggen, bakken en dergelijke bergingsmiddelen, voor het landbouwbedrijf, van keramische stoffen; kruiken en dergelijke bergingsmiddelen, voor vervoer of voor verpakking, van keramische stoffen

6909 11 00 t/m 6909 19 00

apparaten en artikelen, voor chemisch of ander technisch gebruik

Zie de tweede alinea, de punten 1 en 2, van de GS-toelichting op post 6909.

6909 12 00

artikelen met een hardheid gelijk aan 9 of meer op de schaal van Mohs

Zie de aanvullende GS-toelichting op onderverdeling 6909 12.

6909 90 00

andere

Zie de tweede alinea, de punten 3 en 4, van de GS-toelichting op post 6909.

6912 00

Vaatwerk, andere huishoudelijke artikelen en toiletartikelen, van keramische stoffen, andere dan porselein

Zie voor de indeling onder de verschillende onderverdelingen van deze post ook de GS-toelichting op dit hoofdstuk, in het bijzonder de algemene opmerkingen bij punt II „Andere keramische producten”.

Zie voor de indeling van vaatwerk en huishoudelijke artikelen van decoratieve aard, met name voorzien van versieringsmotieven in reliëf en dergelijke, letter B van de GS-toelichting op post 6913.

1.

Bierpullen worden in het algemeen ingedeeld onder deze post; zij vallen evenwel onder post 6913 indien:

de rand een vorm heeft of zodanig bewerkt is dat het moeilijk is eruit te drinken;

zij door hun vorm moeilijk te hanteren en aan de lippen te brengen zijn;

de reliëfversieringen zodanig of zo talrijk zijn dat de pullen niet gemakkelijk kunnen worden schoongemaakt;

zij in een ongebruikelijke vorm voorkomen (bijvoorbeeld doodshoofd, vrouwenborst);

zij zijn versierd door middel van verf van een kwaliteit die niet of minder duurzaam is.

2.

Artikelen in de vorm van bierpullen waarop versieringsmotieven in reliëf en dergelijke zijn aangebracht en waarvan het inhoudsvermogen lager is dan 0,2 l, worden in het algemeen ingedeeld onder post 6913.

6912 00 10

van gewoon aardewerk

Tot deze onderverdeling behoren producten van ijzer- en kalkhoudende klei (steen- of pannenbakkersklei); de scherf is niet gesinterd en het breukvlak is mat en in de regel bruin, rood of geel van kleur.

De scherf is heterogeen en de diameter van de voor de structuur van de massa kenmerkende niet-homogene elementen (korrels, insluitsels, poriën) bedraagt meer dan 0,15 mm. Deze elementen zijn dus met het blote oog waarneembaar.

Voorts is de poreusheid (waterabsorptiecoëfficiënt) 5 gewichtspercenten of meer. Deze poreusheid dient te worden bepaald volgens onderstaande methode:

Bepaling van de waterabsorptiecoëfficiënt

Doel en definitie

Het doel van de proef is het bepalen van de waterabsorptiecoëfficiënt van de scherf. De coëfficiënt wordt uitgedrukt in een percentage van het gewicht van de scherf in droge toestand.

Voorbereiding van de monsters en uitvoering van de proef

Het aantal monsters voor ieder stuk mag niet minder dan drie bedragen. Zij worden genomen uit de geglazuurde gedeelten van eenzelfde artikel en mogen niet meer dan één geglazuurde kant hebben.

De oppervlakte van een monster moet ongeveer 30 cm2 bedragen en de maximumdikte met inbegrip van het glazuur ongeveer 8 mm.

De monsters worden bij een temperatuur van 105 °C gedurende drie uur in een oven gedroogd en na afkoeling in een droogkast wordt het gewicht (Gd) tot op 0,05 g nauwkeurig bepaald. De monsters worden vervolgens onmiddellijk in gedistilleerd water gedompeld, zodanig dat zij niet op de bodem rusten.

De monsters worden gedurende twee uur gekookt; daarna blijven ze gedurende 20 uur in het water. Vervolgens worden ze er uitgenomen en wordt het water van de oppervlakte gewist met een schone en enigszins vochtige doek. De holten en gaten worden drooggemaakt met dunne, enigszins vochtige penselen. Thans wordt het gewicht (Gv) bepaald. De waterabsorptiecoëfficiënt van de monsters wordt verkregen door de waarde van de gewichtsvermeerdering te vermenigvuldigen met 100 en te delen door het gewicht in droge toestand:

Formula

Waardering van de resultaten

Het gemiddelde van de waterabsorptiecoëfficiënten van de verschillende monsters, uitgedrukt in percenten, geeft de waterabsorptiecoëfficiënt van de scherf.

6912 00 30

van gres

Tot deze onderverdeling behoren producten uit klei die meestal in meerdere of mindere mate in de specie is gekleurd; zij worden gekenmerkt door een scherf die niet doorschijnend is en een compacte structuur heeft en zij zijn tot versintering toe gebakken. De ondoorschijnendheid dient te worden bepaald aan de hand van een scherf met een dikte van ten minste 3 mm en volgens de navolgende methode:

Proef ter bepaling van de doorschijnendheid

Definitie

Het schaduwbeeld van een voorwerp moet zichtbaar zijn door het 2 tot 4 mm dikke monster, dat is geplaatst in een donkere koker op 50 cm afstand van een zich eveneens in de koker bevindende nieuwe lamp met een lichtsterkte van 1 350 tot 1 500 lumen. De lamp moet worden verwisseld na 50 branduren.

Omschrijving van de apparatuur (zie bijgaand schema)

De apparatuur bestaat uit een inwendig mat-wit beschilderde koker. Aan het ene uiteinde bevindt zich de lamp (A). In het andere uiteinde is een gat, waardoor — door het monster (C) heen — het schaduwbeeld van het voorwerp (B) zichtbaar is.

 

De afmetingen van de koker zijn:

lengte: de lengte van de lamp 50 cm,

breedte en hoogte: elk ongeveer 20 cm.

De diameter van het gat is ongeveer 10 cm.

Image

Voorts is de poreusheid (waterabsorptiecoëfficiënt) 3 gewichtspercenten of minder. Deze poreusheid dient te worden bepaald volgens de methode die is omschreven in de toelichting op onderverdeling 6912 00 10.

6912 00 50

van faience of van fijn aardewerk

Tot deze onderverdeling behoren producten die worden verkregen door het bakken van een mengsel van geselecteerde kleisoorten („fijn aardewerk”), soms vermengd met veldspaat en met variabele hoeveelheden kalk (harde faience, zachte faience en tussenvormen daarvan).

De producten van faience worden gekenmerkt door een scherf waarvan het breukvlak wit of lichtgrijsachtig, room- of ivoorkleurig is en de producten van fijn aardewerk door een scherf met een breukvlak in een kleur variërend van geel tot bruin of rood-bruin. De scherf is homogeen en fijnkorrelig en de diameter van de voor de structuur kenmerkende niet-homogene elementen (korrels, insluitsels, poriën) bedraagt 0,15 mm of minder; deze elementen zijn dus niet met het blote oog waarneembaar.

Voorts is de poreusheid (waterabsorptiecoëfficiënt) 5 gewichtspercenten of meer. Deze poreusheid dient te worden bepaald volgens de methode die is omschreven in de toelichting op onderverdeling 6912 00 10.

6912 00 90

andere

Tot deze onderverdeling behoren producten van keramische stoffen die niet voldoen aan de gestelde criteria voor indeling onder de andere onderverdelingen van deze post en die evenmin beantwoorden aan die voor porselein (post 6911).

6913

Beeldjes en andere versieringsvoorwerpen, van keramische stoffen

Tot deze post behoren onder meer sierborden.

Een bord wordt als „sierbord” aangemerkt indien het tegelijkertijd:

1.

aan de voorzijde is voorzien van versierende motieven (bloemen, planten, landschappen, dieren, personen, mythologische figuren, symbolische voorstellingen, reproducties van artistieke of religieuze werken, enz.) die het vanwege de bedekte oppervlakte duidelijk geschikt maken voor decoratie; en

2.

niet tot een tafelservies behoort; en

3.

aan een of meer van de volgende voorwaarden voldoet:

a)

het aan de rand is voorzien van een of meer gaatjes, bestemd voor een koordje voor het ophangen;

b)

het wordt ingevoerd met zijn standaard waarmee het kan worden tentoongesteld en die niet zelfstandig is te gebruiken;

c)

het naar vorm, afmeting of gewicht duidelijk ongeschikt is om als gebruiksvoorwerp te dienen;

d)

het voor de vervaardiging of versiering gebruikte materiaal (in het bijzonder de verf, het metaal) het bord ongeschikt maakt om te dienen als vaatwerk of keukengerei;

e)

het te gebruiken oppervlak niet glad is (zodat het moeilijk is schoon te maken).

6913 90 10

van gewoon aardewerk

Zie de toelichting op onderverdeling 6912 00 10.

6913 90 91

van gres

Zie de toelichting op onderverdeling 6912 00 30.

6913 90 93

van faience of van fijn aardewerk

Zie de toelichting op onderverdeling 6912 00 50.

6913 90 99

andere

Zie de toelichting op onderverdeling 6912 00 90.

HOOFDSTUK 70

GLAS EN GLASWERK

Algemene opmerkingen

In de zin van dit hoofdstuk wordt met „optisch glas” bedoeld het speciale glas dat wordt gebruikt voor de vervaardiging van optische instrumenten zoals fotografietoestellen, astronomische instrumenten, waarnemingstoestellen (miscroscopen, navigatie-instrumenten, enz.), van toestellen en instrumenten voor het leger (vizierkijkers, enz.), voor laboratoria, enz., alsmede glas voor de vervaardiging van brillenglazen bestemd voor de verbetering van de gezichtsscherpte. Dit glas, waarvan tal van soorten bestaan, is meestal zeer doorzichtig en helder, alhoewel het ook in de massa gekleurd kan zijn om het min of meer absorberend te maken voor bepaalde lichtstralen. De glasmassa is volkomen homogeen, zodat zij gewoonlijk vrij is van luchtbelletjes en van slieren; ook bezit zij een brekingsindex en lichtdispersie-eigenschappen die bij gewoon glas normaal niet voorkomen.

Glasplaten met omlijsting van hout, metaal, enz. hebben het wezenlijk karakter van glas verloren en worden ingedeeld in verschillende posten, bijvoorbeeld:

1.

voor het inlijsten van prenten (posten 4414 00, 8306, enz.);

2.

voor machines, toestellen of vervoermiddelen (afdeling XVI of XVII);

3.

voor deuren, ramen voor gebouwen, enz. (posten 4418, 7610, enz.).

7001 00

Glasscherven en ander glasafval; glasmassa

7001 00 10

glasscherven en ander glasafval

Zie de eerste alinea, letter A, van de GS-toelichting op post 7001.

Het begrip „glasscherven” wordt gebruikt voor gebroken glas dat bestemd is voor hergebruik in de glasindustrie.

7001 00 91 en 7001 00 99

glasmassa

Zie de eerste alinea, letter B, en de tweede en de derde alinea van de GS-toelichting op post 7001.

7002

Glas in kogels (andere dan de microbolletjes bedoeld bij post 7018), in staven, in stengels of in buizen, onbewerkt

Deze post omvat uitsluitend halffabrikaten in ruwe staat (niet bewerkt), dat wil zeggen halffabrikaten die na het gieten, het trekken of het blazen geen andere bewerking hebben ondergaan dan eventueel het op lengte snijden van de buizen, staven en stengels of het rondsmelten of het afslijpen van de uiteinden ervan om ze zo min of meer glad te maken, teneinde het hanteren minder gevaarlijk te maken, ook indien de aldus behandelde artikelen zonder meer kunnen worden gebruikt.

7002 10 00

kogels

Zie de eerste alinea, punt 1, en de laatste twee alinea's van de GS-toelichting op post 7002.

7002 32 00

van ander glas met een lineaire uitzettingscoëfficiënt van niet meer dan 5 × 10–6 per Kelvin tussen 0 °C en 300 °C

Dit glas wordt hoofdzakelijk gekenmerkt door het ontbreken van lood, een zeer gering gehalte aan kalium en alkalische aarden en een aanzienlijke hoeveelheid boorzuur. Dit glas heeft zeer goede warmtegeleidende eigenschappen, bezit een opmerkelijke elasticiteit en is ongevoelig voor plotselinge temperatuurverschillen, eigenschappen die dit glas bijzonder geschikt maken voor de vervaardiging van glaswerk voor tafel- of keukengebruik, voor laboratoria, voor verlichtingsartikelen, enz.

7003

Gegoten of gewalst glas in platen of profielen, ook indien voorzien van een absorberende, reflecterende of niet-reflecterende laag, doch niet op andere wijze bewerkt

Van deze post is onder meer vuurgepolijst glas („float glass”) uitgezonderd (post 7005).

Zie voor het begrip „bewerkt” ook aantekening 2, onder a), op dit hoofdstuk.

7003 12 10 t/m 7003 19 90

in platen, niet gewapend

Zie voor de draagwijdte van het begrip „gewapend” de voorlaatste alinea vóór de uitzonderingen van de GS-toelichting op post 7003 betreffende draadglas.

7003 12 10 t/m 7003 12 99

in de massa gekleurd of troebel gemaakt, geplateerd of voorzien van een absorberende, reflecterende of niet-reflecterende laag

Het begrip „absorberende of reflecterende laag” wordt omschreven in aantekening 2, onder c), op dit hoofdstuk. Zie voor de toepassing van het begrip „troebel gemaakt” de tweede alinea, letter B, van de GS-toelichting op post 7003.

Geplateerd glas is doorschijnend glas dat in de regel wordt vervaardigd van wit melkglas en gekleurd glas. Beide glassoorten worden in viskeuze staat op elkaar aangebracht, waardoor ze hecht met elkaar worden verbonden.

7003 20 00

draadglas in platen

Zie de toelichting op de onderverdelingen 7003 12 10 t/m 7003 19 90.

7003 30 00

profielen

Profielglas is een in een continuprocedé vervaardigd product dat onmiddellijk na het verlaten van de oven en tijdens het continu verlopende fabricageproces wordt gevormd. Vervolgens wordt het op de gewenste afmetingen afgesneden, maar na de vervaardiging wordt het niet verder bewerkt.

7004

Getrokken of geblazen glas in platen, ook indien voorzien van een absorberende, reflecterende of niet-reflecterende laag, doch niet op andere wijze bewerkt

Zie voor het begrip „bewerkt” aantekening 2, onder a), op dit hoofdstuk.

7004 20 10 t/m 7004 20 99

in de massa gekleurd of troebel gemaakt, geplateerd of voorzien van een absorberende, reflecterende of niet-reflecterende laag

Zie de toelichting op de onderverdelingen 7003 12 10 t/m 7003 12 99.

7005

Vuurgepolijst glas („float glass”) en op een of beide zijden geslepen of gepolijst glas, in platen, ook indien voorzien van een absorberende, reflecterende of niet-reflecterende laag, doch niet op andere wijze bewerkt

Zie voor het begrip „bewerkt” aantekening 2, onder a), op dit hoofdstuk.

7005 10 05 t/m 7005 10 80

niet gewapend, voorzien van een absorberende, reflecterende of niet-reflecterende laag

Zie de toelichting op de onderverdelingen 7003 12 10 t/m 7003 19 90 en de eerste alinea, eerste zin, van de toelichting op de onderverdelingen 7003 12 10 t/m 7003 12 99.

7005 21 25 t/m 7005 21 80

in de massa gekleurd of troebel gemaakt, geplateerd of enkel geslepen

Zie voor het begrip „troebel gemaakt” de tweede alinea, letter B, van de GS-toelichting op post 7003.

7010

Flessen, flacons, bokalen, potten, buisjes, ampullen en andere bergingsmiddelen, van glas, voor vervoer of voor verpakking; weckglazen; stoppen, deksels en andere sluitingen, van glas

7010 90 21

verkregen uit een buis van glas

Deze bergingsmiddelen hebben een ronde doorsnede en een gelijkmatige wanddikte die gewoonlijk minder dan 2 mm bedraagt. Zij dragen geen tekens, zoals getallen, logo's en lijnen en ze hebben geen ruw gemaakt oppervlak. Bij visueel onderzoek vertoont het glas bijna geen optische vervorming.

De inhoud van deze bergingsmiddelen varieert in het algemeen van 1 tot 100 milliliter.

Ze worden hoofdzakelijk gebruikt voor het verpakken van farmaceutische of diagnostische producten.

7013

Glaswerk voor tafel-, keuken-, toilet- of kantoorgebruik, voor binnenhuisversiering of voor dergelijk gebruik, ander dan bedoeld bij post 7010 of 7018

7013 10 00

van glaskeramiek

Zie voor het begrip „glaskeramiek” de algemene opmerkingen, laatste alinea, punt 2, van de GS-toelichting op dit hoofdstuk.

7013 22 10 en 7013 22 90

van kristal

Zie aanvullende aantekening 1 op dit hoofdstuk.

7013 33 11 t/m 7013 33 99

van kristal

Zie aanvullende aantekening 1 op dit hoofdstuk.

7013 41 10 en 7013 41 90

van kristal

Zie aanvullende aantekening 1 op dit hoofdstuk.

7013 42 00

van glas met een lineaire uitzettingscoëfficiënt van niet meer dan 5 × 10–6 per Kelvin tussen 0 °C en 300 °C

Zie de toelichting op onderverdeling 7002 32 00.

7013 91 10 en 7013 91 90

van kristal

Zie aanvullende aantekening 1 op dit hoofdstuk.

7015

Horlogeglazen, brillenglazen (al dan niet voor de verbetering van de gezichtsscherpte) en dergelijke glazen, gebombeerd, gebogen of op dergelijke wijze bewerkt, doch niet optisch bewerkt; holle glazen, bollen en bolsegmenten voor de vervaardiging van deze glazen

7015 10 00

brillenglazen voor de verbetering van de gezichtsscherpte

Zie letter C van de GS-toelichting op post 7015.

7015 90 00

andere

Zie de letters A en B van de GS-toelichting op post 7015.

7016

Tegels, dakpannen en andere bouwmaterialen van gegoten of geperst glas, ook indien gewapend; glazen blokjes en ander klein glaswerk, ook indien op een drager, voor mozaïeken of voor dergelijke decoratieve doeleinden; glas in lood; multicellulair glas of schuimglas, in blokken, in panelen, in platen, in schalen of in dergelijke vormen

Tegels van gewalst glas (bijvoorbeeld van marbrite- of marmoriteglas) zijn van deze post uitgezonderd (al naargelang van hun aard post 7003 of 7005).

7017

Glaswerk voor laboratoria, voor apotheken of voor hygiënisch gebruik, ook indien voorzien van graad- of maataanwijzingen

7017 10 00

van gesmolten kwarts of van ander gesmolten siliciumdioxide

De tot deze onderverdeling behorende producten hebben een gehalte aan siliciumdioxide van 99 of meer gewichtspercenten. Als grondstoffen voor de vervaardiging van de goederen van deze soort worden zeer zuiver kwartszand, bergkristal of vluchtige siliciumverbindingen gebruikt. Het van kwartszand vervaardigde glaswerk is ondoorzichtig of enkel doorschijnend, terwijl het van bergkristal of van vluchtige siliciumverbindingen verkregen glaswerk daarentegen volkomen helder en doorzichtig is.

7017 20 00

van ander glas met een lineaire uitzettingscoëfficiënt van niet meer dan 5 × 10–6 per Kelvin tussen 0 °C en 300 °C

Zie de toelichting op onderverdeling 7002 32 00.

7018

Glazen kralen, onechte parels, onechte edelstenen en dergelijk klein glaswerk, alsmede werken daarvan, andere dan fancybijouterieën; glazen ogen, andere dan prothesen; beeldjes en andere met de blaaslamp vervaardigde glazen ornamenten, andere dan fancybijouterieën; glazen microbolletjes met een diameter van niet meer dan 1 mm

7018 10 11 en 7018 10 19

glazen kralen

Deze onderverdelingen omvatten:

1.

de in de tweede alinea, letter A, van de GS-toelichting op post 7018 omschreven artikelen;

2.

soortgelijke, eveneens als „glazen kralen” in de handel bekende artikelen, die bestaan uit glazen lichamen van grotere afmetingen (tot ongeveer de grootte van een walnoot). Deze artikelen, die vooral bestemd zijn voor de vervaardiging van halssnoeren en armbanden, komen voor in zeer verschillende vormen (kogels, halve kogels, druppels, kubusjes, spoelen, buisjes, kegels, veelvlakken, enz.) en zijn eveneens geheel doorboord.

De glazen buisjes worden enkel als glazen kralen van deze onderverdelingen aangemerkt indien de uitwendige diameter niet meer dan 4 mm en de lengte niet meer dan 24 mm bedraagt. Zij mogen niet worden verward met de speciale buisjes van genormaliseerd loodglas, van de soort die wordt gebruikt voor de vervaardiging van gloeilampen en dioden; dergelijke buisjes zijn gewoonlijk kleurloos en behoren tot post 7002.

De tot deze onderverdelingen behorende artikelen worden gewoonlijk los, in zakjes, in dozen, enz. aangeboden.

Deze onderverdelingen omvatten eveneens glazen kralen van eenzelfde afmeting en van eenzelfde kleur, die, zonder scheidingsknopen en zonder sluiting, met het oog op het vervoer en het vertoon aan een draad zijn geregen. In deze opmaak worden zij gewoonlijk tot bossen geknoopt door de losse einden van de rijgdraden aaneen te knopen en vormen derhalve geen voor normaal gebruik gereed zijnde samenvoegingen.

Daarentegen zijn van deze onderverdelingen uitgezonderd:

a)

snoeren (al dan niet tot bossen geknoopt) waarvan de kralen zijn gesorteerd naar grootte of kleur (bijvoorbeeld door het regelmatig wisselen van kleur of grootte of het rijgen van de kralen in opklimmende grootte), of waarvan de kralen door knopen in de rijgdraad van elkaar zijn gescheiden (post 7117);

b)

aaneengeregen kralen (ook indien zij slechts kralen van gelijke grootte, kleur of wijze van vervaardiging bevatten), die zijn voorzien van sluitingen of van dergelijke artikelen of van geringe afmeting zijn, geschikt om te worden gedragen als halssnoer (post 7117).

7018 10 11

geslepen en mechanisch gepolijst

De tot deze onderverdeling behorende geslepen en mechanisch gepolijste kralen onderscheiden zich van de zogenaamde „vuurgepolijste” kralen (onderverdeling 7018 10 19) door hun volkomen gladde vlakken en hun scherpe kanten. De rand van de doorboring is bovendien zeer vaak geslepen (soms ook gepolijst) en heeft scherp geslepen hoeken, die overeenkomen met die van de aangrenzende facetten. De doorboring van de zogenaamde „vuurgepolijste” kralen heeft daarentegen dikwijls een afgeronde rand, die geen scherpe hoeken met de facetten vormt.

Vooral de in de eerste alinea, punt 2, van de toelichting op de onderverdelingen 7018 10 11 en 7018 10 19 genoemde artikelen zijn zeer vaak geslepen en mechanisch gepolijst.

7018 10 30

onechte parels

Deze onderverdeling omvat de in de tweede alinea, letter B, van de GS-toelichting op post 7018 omschreven artikelen.

Voor wat betreft de aaneengeregen onechte parels is de toelichting op de onderverdelingen 7018 10 11 en 7018 10 19 van overeenkomstige toepassing.

7018 10 51 en 7018 10 59

onechte edelstenen

Tot deze onderverdelingen behoren de in de tweede alinea, letter C, van de GS-toelichting op post 7018 omschreven artikelen.

7018 10 51

geslepen en mechanisch gepolijst

De tot deze onderverdeling behorende geslepen en mechanisch gepolijste onechte edelstenen onderscheiden zich van dezelfde, zogenaamde „vuurgepolijste” artikelen (onderverdeling 7018 10 59) door hun volkomen gladde vlakken en hun scherpe hoeken.

7018 10 90

andere

Deze onderverdeling omvat onder meer onecht koraal, bolletjes en cabochons (andere dan onechte parels en onechte edelstenen) voor koppen van hoedenspelden, hangers voor oorclips en buisjes en glas voor de vervaardiging van franje.

Zie voor het onderscheid tussen de tot deze onderverdeling behorende buisjes en die welke worden aangemerkt als glazen kralen in de zin van de onderverdelingen 7018 10 11 en 7018 10 19, de tweede alinea van de toelichting op deze twee onderverdelingen.

7018 20 00

glazen microbolletjes met een diameter van niet meer dan 1 mm

Tot deze onderverdeling behoren de in de tweede alinea, letter H, van de GS-toelichting op post 7018 omschreven artikelen.

7018 90 10

glazen ogen; voorwerpen van klein glaswerk

Zie de tweede alinea, de letters E en F, van de GS-toelichting op post 7018.

7018 90 90

andere

Tot deze onderverdeling behoren de in de tweede alinea, letter G, van de GS-toelichting op post 7018 omschreven artikelen.

7019

Glasvezels (glaswol daaronder begrepen) en werken daarvan (bijvoorbeeld garens, weefsels)

De bij deze post bedoelde garens worden vervaardigd van glasdraden. Onder glasdraad wordt verstaan een product dat bestaat uit parallel liggende elementaire draden (filamenten). Er worden twee soorten glasdraad onderscheiden:

filamentgarens, die bestaan uit een groot aantal parallel liggende elementaire draden met in de regel een dwarsdoorsnede tussen 5 en 15 μm (micron). Deze elementaire draden worden door middel van een slichtpap (gewoonlijk een kunststof) tot een spindraad (roving) samengevoegd. De spindraad heeft een zijdeachtig voorkomen;

garens van stapelvezels, die bestaan uit een onbepaald aantal filamenten van uiteenlopende lengte. Het samenvoegen van deze stapelvezels geeft een voorgaren met een harig karakter.

7019 11 00

garens versneden op een lengte van niet meer dan 50 mm

Zie de aanvullende GS-toelichting op onderverdeling 7019 11.

7019 12 00

rovings

Zie de aanvullende GS-toelichting op onderverdeling 7019 12.

7019 19 90

van stapelvezels

Zie de aanvullende GS-toelichting op onderverdeling 7019 19.

Hiertoe behoren bijvoorbeeld garens van stapelvezels.

7019 31 00

matten

Zie de aanvullende GS-toelichting op onderverdeling 7019 31.

7019 32 00

vliezen

Zie de aanvullende GS-toelichting op onderverdeling 7019 32.

7019 90 10

niet-verspinbare vezels, los of in vlokken

De losse vezels bestaan uit een massa kriskras door elkaar liggende enkelvoudige elementaire vezels van verschillende lengte (glaswatten en -wol), die worden gebruikt voor warmte- of geluidsisolatie en die gewoonlijk in balen of in papieren zakken in de handel worden gebracht.

7020

Ander glaswerk

7020 00 07 en 7020 00 08

Binnenflessen voor thermosflessen of voor andere isothermische bergingsmiddelen met vacuümisolatie

Zie de tweede alinea, punt 4, van de GS-toelichting op post 7020.

7020 00 08

afgewerkt

Als „afgewerkt” worden uitsluitend binnenflessen bedoeld die zover gereed zijn dat ze in een huis of in enige andere beschermende omhulling kunnen worden geborgen.

AFDELING XIV

ECHTE EN GEKWEEKTE PARELS, EDELSTENEN EN HALFEDELSTENEN, EDELE METALEN EN METALEN GEPLATEERD MET EDELE METALEN, ALSMEDE WERKEN DAARVAN; FANCYBIJOUTERIEËN; MUNTEN

HOOFDSTUK 71

ECHTE EN GEKWEEKTE PARELS, EDELSTENEN EN HALFEDELSTENEN, EDELE METALEN EN METALEN GEPLATEERD MET EDELE METALEN, ALSMEDE WERKEN DAARVAN; FANCYBIJOUTERIEËN; MUNTEN

I. ECHTE OF GEKWEEKTE PARELS, NATUURLIJKE EN ANDERE EDELSTENEN EN HALFEDELSTENEN

7101

Echte of gekweekte parels, ook indien bewerkt of in stellen, doch niet aaneengeregen, gezet noch gevat; echte of gekweekte parels, tijdelijk aaneengeregen met het oog op het vervoer

7101 10 00

echte parels

Zie de eerste vier alinea's van de GS-toelichting op post 7101.

7101 21 00 en 7101 22 00

gekweekte parels

Zie de vijfde alinea van de GS-toelichting op post 7101.

7101 21 00

onbewerkt

Zie de zesde alinea van de GS-toelichting op post 7101.

7101 22 00

bewerkt

Zie de zesde alinea van de GS-toelichting op post 7101.

7102

Diamant, ook indien bewerkt, doch niet gevat noch gezet

7102 10 00

niet gesorteerd

Zie de aanvullende GS-toelichting op onderverdeling 7102 10.

7102 21 00 en 7102 29 00

industriediamant

Zie de aanvullende GS-toelichting op de onderverdelingen 7102 21 en 7102 29.

7102 21 00

onbewerkt of enkel gezaagd, gekloofd of ruw gesneden

Zie de derde alinea van de aanvullende GS-toelichting op de onderverdelingen 7102 21 en 7102 29.

Het ruw snijden bestaat in het vormen van en het met een andere diamant slijpen van de onbewerkte steen totdat de gewenste afmetingen zijn verkregen.

7102 31 00 en 7102 39 00

andere diamant

Zie de aanvullende GS-toelichting op de onderverdelingen 7102 31 en 7102 39.

7102 31 00

onbewerkt of enkel gezaagd, gekloofd of ruw gesneden

Zie de tweede alinea van de aanvullende GS-toelichting op de onderverdelingen 7102 31 en 7102 39.

Het ruw snijden bestaat in het vormen van en het met een andere diamant slijpen van de onbewerkte steen totdat de gewenste afmetingen zijn verkregen.

7103

Natuurlijke edelstenen (halfedelstenen daaronder begrepen), andere dan diamant, ook indien bewerkt of in stellen, doch niet aaneengeregen, gevat noch gezet; natuurlijke edelstenen (halfedelstenen daaronder begrepen), andere dan diamant, niet in stellen, tijdelijk aaneengeregen met het oog op het vervoer

7103 10 00

onbewerkt of enkel gezaagd of ruw bewerkt

Zie de aanvullende GS-toelichting op onderverdeling 7103 10.

Onder deze onderverdeling vallen bijvoorbeeld niet edelstenen en halfedelstenen in de vorm van doubletten of tripletten (onderverdeling 7103 91 00 of 7103 99 00).

7103 91 00 en 7103 99 00

op andere wijze bewerkt

Zie de aanvullende GS-toelichting op de onderverdelingen 7103 91 en 7103 99.

Doubletten of tripletten zijn twee- of drieledige stenen, verkregen door het op elkaar bevestigen van een edelsteen of halfedelsteen (de bovenkant van het doublet of triplet) op een of twee andere edelstenen of halfedelstenen, die in het algemeen van mindere kwaliteit zijn of bestaan uit andere stoffen (bijvoorbeeld gereconstrueerde stenen, glas, enz.).

Zie voor de edelstenen en halfedelstenen die niet als „op andere wijze bewerkt” in de zin van deze onderverdelingen kunnen worden beschouwd en voor de stenen die, ook wanneer zij „gevat noch gezet” zijn, tot de hoofdstukken 90 of 91 behoren, de derde en de vijfde alinea van de GS-toelichting op post 7103.

Zogenaamde „blanks” behoren tot onderverdeling 7103 10 00.

7103 91 00

robijnen, saffieren en smaragden

De robijn is een variëteit van korund; de rode kleur wordt veroorzaakt door sporen van chroomzouten.

De saffier is ook een variëteit van korund; de donkerblauwe kleur wordt veroorzaakt door sporen van kobaltzouten.

De smaragd is een variëteit van beryl. In het algemeen is de smaragd prismavormig. De groene kleur wordt veroorzaakt door sporen chroomoxide. Smaragd, dat iets harder dan kwarts, maar iets zachter dan korund en diamant is, dankt zijn grote waarde aan zijn kleur en doorzichtigheid. Meestal wordt een smaragd gesneden in de vorm van een rechthoek of een vierkant.

7104

Synthetische of gereconstrueerde edelstenen of halfedelstenen, ook indien bewerkt of in stellen, doch niet aaneengeregen, gevat noch gezet; synthetische of gereconstrueerde edelstenen of halfedelstenen, niet in stellen, tijdelijk aaneengeregen met het oog op vervoer

7104 10 00

piëzo-elektrisch kwarts

Zie de aanvullende GS-toelichting op onderverdeling 7104 10.

Van deze onderverdeling zijn bijvoorbeeld uitgezonderd:

a)

piëzo-elektrische kristallen die vervaardigd zijn uitgaande van chemische verbindingen, bijvoorbeeld seignettezout (kaliumnatriumtartraattetrahydraat), bariumtitanaat, ammonium- en rubidiumorthomonofosfaten (onderverdeling 3824 90 97);

b)

piëzo-elektrische kristallen die van natuurlijke stenen vervaardigd zijn (bijvoorbeeld kwarts of toermalijn) (post 7103);

c)

piëzo-elektrische kristallen die van andere synthetische stenen dan kwarts vervaardigd zijn (onderverdeling 7104 20 00 of 7104 90 00);

d)

gemonteerde piëzo-elektrische kristallen (onderverdeling 8541 60 00).

7104 20 00

andere, onbewerkt of enkel gezaagd of ruw bewerkt

De toelichting op onderverdeling 7103 10 00 is van overeenkomstige toepassing.

7104 90 00

andere

De aanvullende GS-toelichting op de onderverdelingen 7103 91 en 7103 99 is van overeenkomstige toepassing.

7105

Poeder en stof, van natuurlijke of van synthetische edelstenen of halfedelstenen

7105 10 00

van diamant

Zie de tweede, de derde en de vierde alinea van de GS-toelichting op post 7105.

7105 90 00

ander

Hiertoe behoren met name poeder en stof van edelstenen van granaatsoorten.

II. EDELE METALEN EN METALEN GEPLATEERD MET EDELE METALEN

7106

Zilver (verguld zilver en geplatineerd zilver daaronder begrepen), onbewerkt, halfbewerkt of in poedervorm

7106 10 00

poeder

Zie voor het begrip „poeder” aanvullende aantekening 1 op dit hoofdstuk.

Poedervormige producten die, wat de korrelgrootte betreft, niet aan het criterium in aanvullende aantekening 1 op dit hoofdstuk voldoen, worden als korrels onder onderverdeling 7106 91 10 of 7106 91 90 ingedeeld.

Als poeder worden niet aangemerkt afvallen die bij de bewerking van zilver of zilverlegeringen zijn ontstaan en alleen nog kunnen worden gebruikt voor het terugwinnen van het edele metaal of bij de bereiding van chemische producten, bijvoorbeeld vijlsel, veegsel en stof. Deze afvallen behoren tot post 7112.

Vijlsel dat van vreemde stoffen is ontdaan en waarvan de korrelgrootte (bijvoorbeeld door zeven) homogeen gemaakt is, moet, voor zover het de daarvoor vastgestelde kenmerken vertoont, worden aangemerkt als tot deze onderverdeling behorend poeder.

7106 91 10 en 7106 91 90

onbewerkt

Tot deze onderverdelingen behoren de in de vierde alinea, punt II, van de GS-toelichting op post 7106 omschreven producten.

Hiertoe behoren verder ingots die een speciaal voor de handel gladgemaakt oppervlak hebben en van een garantiestempel zijn voorzien.

Korrels van zilver of van zilverlegeringen vallen slechts onder deze onderverdelingen indien zij niet de kenmerken vertonen van poeder zoals omschreven in aanvullende aantekening 1 op dit hoofdstuk.

Door walsen of trekken vervaardigde staven behoren tot onderverdeling 7106 92 20 of 7106 92 80.

7108

Goud (geplatineerd goud daaronder begrepen), onbewerkt, halfbewerkt of in poedervorm

7108 11 00

poeder

De toelichting op onderverdeling 7106 10 00 is van overeenkomstige toepassing.

7108 12 00

in andere onbewerkte vorm

De toelichting op de onderverdelingen 7106 91 10 en 7106 91 90 is van overeenkomstige toepassing.

7108 20 00

monetair goud

Zie de aanvullende GS-toelichting op onderverdeling 7108 20.

7110

Platina, onbewerkt, halfbewerkt of in poedervorm

Zie voor de indeling van de legeringen bij de onderverdelingen van deze post aanvullende aantekening 3 op dit hoofdstuk.

7110 11 00 t/m 7110 19 80

platina

Zie voor het begrip „platina” aanvullende aantekening 2 op dit hoofdstuk.

7110 11 00

onbewerkt of in poedervorm

De toelichting op onderverdeling 7106 10 00 en de onderverdelingen 7106 91 10 en 7106 91 90 is van overeenkomstige toepassing.

7110 21 00

onbewerkt of in poedervorm

De toelichting op onderverdeling 7106 10 00 en de onderverdelingen 7106 91 10 en 7106 91 90 is van overeenkomstige toepassing.

7110 31 00

onbewerkt of in poedervorm

De toelichting op onderverdeling 7106 10 00 en de onderverdelingen 7106 91 10 en 7106 91 90 is van overeenkomstige toepassing.

7110 41 00

onbewerkt of in poedervorm

De toelichting op onderverdeling 7106 10 00 en de onderverdelingen 7106 91 10 en 7106 91 90 is van overeenkomstige toepassing.

7112

Resten en afval, van edele metalen of van metalen geplateerd met edele metalen; andere resten en afval, bevattende edele metalen of verbindingen van edele metalen, van de soort hoofdzakelijk gebruikt voor het terugwinnen van edele metalen

Resten en afval, van edele metalen of van metalen geplateerd met edele metalen, die zijn gesmolten en in ingots, klompen of dergelijke vormen zijn gegoten, worden ingedeeld als het onbewerkte metaal en vallen dus niet onder deze post.

III. BIJOUTERIEËN, JUWELEN, EDELSMIDSWERK EN ANDERE WERKEN

7113

Bijouterieën en juwelen, alsmede delen daarvan, van edele metalen of van metalen geplateerd met edele metalen

Zie de aantekeningen 2, onder A), en 9 op dit hoofdstuk.

7114

Edelsmidswerk en delen daarvan, van edele metalen of van metalen geplateerd met edele metalen

Zie de aantekeningen 2, onder A), en 10 op dit hoofdstuk.

7116

Werken van echte of gekweekte parels, van natuurlijke, synthetische of gereconstrueerde edelstenen of halfedelstenen

Zie aantekening 2, onder B), op dit hoofdstuk.

7117

Fancybijouterieën

Zie aantekening 11 op dit hoofdstuk.

7117 11 00 t/m 7117 19 99

van onedel metaal, ook indien verzilverd, verguld of geplatineerd

Tot deze onderverdelingen behoren eveneens:

1.

kettingen van onedel metaal, die elk zodanig op lengte zijn afgepast dat ze enkel nog kunnen dienen voor het vervaardigen van een enkele fancybijouterie (bijvoorbeeld door het aanbrengen van een sluiting). De onderscheidene lengten dienen in het algemeen niet meer te bedragen dan 2 m;

2.

siermotieven bedoeld in de tweede alinea, onder b), van de GS-toelichting op post 7117. Voorbeelden hiervan zijn:

Image

7118

Munten

7118 10 10 en 7118 10 90

munten, geen wettig betaalmiddel, andere dan gouden munten

Zie de aanvullende GS-toelichting op onderverdeling 7118 10.

AFDELING XV

ONEDELE METALEN EN WERKEN DAARVAN

Algemene opmerkingen

Schroot, resten en afvallen van non-ferrometalen, die zijn gesmolten en gegoten tot ingots, gietelingen, blokken of dergelijke vormen, worden ingedeeld als het ruwe metaal en niet als schroot, resten en afvallen. Zij worden bijvoorbeeld ingedeeld onder post 7601 (aluminium), 7801 (lood), 7901 (zink) of onder onderverdeling 8104 11 00 of 8104 19 00 (magnesium).

De uitdrukking „metaal” omvat eveneens metaal met een amorfe (niet-kristallijne) structuur, zoals metallisch glas en producten van de poedermetallurgie.

HOOFDSTUK 72

GIETIJZER, IJZER EN STAAL

Algemene opmerkingen

A.

Gesmede producten kunnen indien nodig van gewalste producten worden onderscheiden aan de hand van bepaalde criteria (posten 7207, 7214, 7216, 7218, 7224 en 7228).

Indien beschikt wordt over het volledige werkstuk, dan wordt eerst het verloop van de dwarsdoorsnede onderzocht:

indien de dwarsdoorsnede veranderingen vertoont die niet op regelmatige wijze terugkeren, dan is het product gesmeed;

indien daarentegen de dwarsdoorsnede overal gelijk is of regelmatig terugkerende veranderingen vertoont, dan kan het product zowel gesmeed als gewalst zijn. In het laatste geval moeten alle hiernavolgende criteria in beschouwing worden genomen:

1.

Afmetingen van de dwarsdoorsnede

Bij een grote dwarsdoorsnede (oppervlakte van de dwarsdoorsnede groter dan 150 000 mm2) gaat het waarschijnlijk om een gesmeed product. Is de dwarsdoorsnede gering (kleinste afmeting minder dan 15 mm), dan betreft het waarschijnlijk een gewalst product.

2.

Vorm van de dwarsdoorsnede

Is de dwarsdoorsnede eenvoudig van vorm (vierkant, rond, rechthoekig, zeshoekig, enz.), dan kan het product gewalst of gesmeed zijn. Een meer gecompliceerde vorm wijst bijna altijd op producten die gesmeed zijn.

3.

Lengte

Producten met een lengte van meer dan 5 m zijn bijna altijd gewalst; bij een geringere lengte kunnen de producten zowel gesmeed als gewalst zijn.

4.

Toleranties op de afmetingen

De toleranties op de afmetingen van de dwarsdoorsnede zijn bij gewalste producten geringer dan bij gesmede producten.

5.

Metallografische aspecten

Daar bij gewalste producten in de regel de reductieverhouding aanzienlijk groter is dan bij gesmede producten, is het onderscheid met behulp van de microscoop bijna altijd vast te stellen.

Daarbij moet vooral gelet worden op de insluitingen en op de structuur:

a)

insluitingen in gewalste producten zijn dun en zeer lang en liggen bijna geheel evenwijdig aan de walsrichting; bij gesmede producten zijn de insluitingen minder langgerekt (nagenoeg elliptisch van vorm) en liggen niet geheel evenwijdig aan elkaar;

b)

bij gewalste producten, die gehard en ontlaten zijn, vertoont de structuur na het uitgloeien vrijwel rechtlijnige en in de walsrichting lopende uitzijgingslijnen (segregatiebanden). Bij gesmede producten is dit verschijnsel veel minder sterk en soms bijna geheel afwezig.

6.

Aantallen

Gesmede producten worden in het algemeen in betrekkelijk geringe aantallen geleverd.

Het walsen kan warm of koud geschieden. Afhankelijk van de vorm van het te walsen werkstuk en van de vorm en opstelling van de walsrollen worden vlakke producten, zoals plaat of band, ronde of veelhoekige staven, profielen met verschillende doorsneden, buizen, enz., verkregen.

B.

Zie voor de omschrijving van bepaalde wijzen van plastische vervorming (zoals walsen, smeden, stampen) de algemene opmerkingen, punt IV, de letters A en B, van de GS-toelichting op dit hoofdstuk.

C.

Zie voor het onderscheid tussen warm gewalste of warm getrokken producten en producten die zijn verkregen door koud bewerken of koud nabewerken de algemene opmerkingen, punt IV, letter B, laatste alinea, van de GS-toelichting op dit hoofdstuk.

Sommige van de hiervoor genoemde verschillen tussen koud gewalste en warm gewalste producten kunnen ten dele of zelfs geheel verdwijnen indien de koud gewalste producten gegloeid worden; bij warm gewalste producten die een lichte koude nabehandeling hebben ondergaan, beperken de verschillen zich tot het uiterlijk aanzien en de oppervlaktehardheid.

Warm gewalste of warm getrokken staven en profielen kunnen, ter verkrijging van een betere afwerking, koud nagetrokken of op andere wijze koud nabewerkt worden, in het bijzonder door rectificeren of kalibreren. Door deze behandeling worden zij aangemerkt als zijnde door koud bewerken of koud nabewerken verkregen.

Het eenvoudig koud richten en het grof verwijderen van de laag, die tijdens de verhitting van het metaal is ontstaan, worden echter niet aangemerkt als rectificeren of kalibreren en zijn derhalve niet van invloed op de indeling van enkel warm gewalste of warm getrokken staven en profielen. Het torderen van staven heeft evenmin tot gevolg dat zij moeten worden aangemerkt als zijnde door koud nabewerken verkregen.

D.

Zie voor het begrip „plateren” de algemene opmerkingen, punt IV, letter C, punt 2, onder e), van de GS-toelichting op dit hoofdstuk.

Met edele metalen geplateerde onedele metalen vallen, ongeacht de dikte van de platering, onder hoofdstuk 71 (zie de GS-toelichting op hoofdstuk 71).

E.

Zie voor de bewerkingen aan het oppervlak de algemene opmerkingen, punt IV, letter C, punt 2, onder d), van de GS-toelichting op dit hoofdstuk.

F.

Niet-afgewerkte smeedstukken die niet meer de kenmerken vertonen van enkel ruw voorgesmede smeedstukken van post 7207, 7218 of 7224, worden ingedeeld als de gerede artikelen en behoren in het algemeen tot hoofdstuk 82, 84, 85 of 87. Zo worden smeedstukken, van ijzer of staal, voor krukassen ingedeeld onder post 8483.

I. BASISPRODUCTEN; PRODUCTEN IN DE VORM VAN KORRELS OF VAN POEDER

7201

Gietijzer en spiegelijzer, in gietelingen, in blokken of in andere primaire vormen

Gietijzer en spiegelijzer zijn omschreven in aantekening 1, respectievelijk onder a) en onder b), op dit hoofdstuk.

Gietijzer in de zin van aantekening 1, onder a), op dit hoofdstuk, dat meer dan 6 en ten hoogste 30 gewichtspercenten mangaan bevat, moet worden ingedeeld als spiegelijzer (onderverdeling 7201 50 90). Indien een legering met dit mangaangehalte een ander element bevat in een hoger percentage dan vermeld in aantekening 1, onder a), bijvoorbeeld meer dan 8 gewichtspercenten silicium, dan moet zij worden ingedeeld als een ferrolegering, in dit geval als ferrosilicium van de onderverdelingen 7202 21 00 t/m 7202 29 90. (Bevat de legering meer dan 30 gewichtspercenten mangaan en meer dan 8 gewichtspercenten silicium, dan moet zij worden beschouwd als ferrosilicomangaan van onderverdeling 7202 30 00; bevat zij bovendien nog een ander legeringselement in een percentage vastgesteld in aantekening 1, onder c), dan is onderverdeling 7202 99 80 van toepassing.)

Gietijzer in de zin van aantekening 1, onder a), op dit hoofdstuk, geen spiegelijzer zijnde en dientengevolge behorende tot de onderverdelingen 7201 10 11 t/m 7201 50 90, bevat ten hoogste 6 gewichtspercenten mangaan. Hierbij wordt, afhankelijk van het gehalte aan legeringselementen, onderscheid gemaakt tussen niet-gelegeerd gietijzer (onderverdelingen 7201 10 11 t/m 7201 20 00) en gelegeerd gietijzer (onderverdeling 7201 50 10 of 7201 50 90).

Gezien de definitie van gelegeerd gietijzer in aanvullende aantekening 1, onder a), op dit hoofdstuk mag niet-gelegeerd gietijzer, afzonderlijk of gezamenlijk, niet meer bevatten dan:

0,2 gewichtspercenten chroom,

0,3 gewichtspercenten koper,

0,3 gewichtspercenten nikkel,

0,1 gewichtspercent van elk van de volgende elementen: aluminium, molybdeen, titaan, wolfraam, vanadium.

7201 50 10

gelegeerd gietijzer bevattende 0,3 of meer doch niet meer dan 1 gewichtspercent titaan en 0,5 of meer doch niet meer dan 1 gewichtspercent vanadium

De producten van deze onderverdeling worden vooral gebruikt voor de vervaardiging van werkstukken die een grote slijtvastheid moeten bezitten, zoals krukassen, remtrommels, pompplunjers, walsrollen, smeedmatrijzen, ellebogen voor buisleidingen, gietvormen voor ingots.

7201 50 90

ander

Tot deze onderverdeling behoren onder meer:

1.

nikkelhoudend gietijzer (0,5 tot 3,5 gewichtspercenten nikkel), bestemd voor de vervaardiging van werkstukken met een grote mechanische weerstand;

2.

„Ni-Hard”-gietijzer (3,3 tot 5 gewichtspercenten nikkel en 1,4 tot 2,6 gewichtspercenten chroom), bestemd voor de vervaardiging van werkstukken met een grote slijtvastheid;

3.

gietijzer (met een hoog gehalte aan nikkel, chroom, silicium of koper), bestemd voor de vervaardiging van werkstukken die bestand zijn tegen corrosie;

4.

gietijzer (eveneens nikkel of chroom bevattend), bestemd voor de vervaardiging van hittebestendige werkstukken;

5.

koperhoudend gietijzer.

7202

Ferrolegeringen

In aantekening 1, onder c), op dit hoofdstuk is een definitie gegeven van „ferrolegeringen”, waarbij een bepaald gehalte aan non-ferrolegeringselementen en ijzer is vastgelegd.

Zie voor de indeling van de ferrolegeringen onder de onderverdelingen van post 7202 aanvullende aantekening 2 op dit hoofdstuk.

Zo behoort, bijvoorbeeld een ferrolegering met meer dan 30 gewichtspercenten mangaan en 8 gewichtspercenten of minder silicium tot de onderverdelingen 7202 11 20 t/m 7202 19 00. Bevat de legering daarentegen meer dan 30 gewichtspercenten mangaan en meer dan 8 gewichtspercenten silicium, dan valt zij onder onderverdeling 7202 30 00. Zo moet ferrosilicomanganoaluminium meer dan 8 gewichtspercenten silicium, meer dan 30 gewichtspercenten mangaan en meer dan 10 gewichtspercenten aluminium bevatten om onder onderverdeling 7202 99 80 te kunnen worden ingedeeld.

Binaire, ternaire of quaternaire ferrolegeringen die elders niet met name zijn omschreven, vallen onder onderverdeling 7202 99 80.

Hersmolten en tot ingots gegoten afval van de ijzer- en staalbewerking, dat de samenstelling bezit van een ferrolegering en als toeslag wordt gebruikt bij de vervaardiging van speciale staalsoorten, wordt overeenkomstig zijn aard ingedeeld onder een van de onderverdelingen van post 7202.

Tot deze post behoren geen residuen van het smelten van non-ferrometalen, die wegens hun zwavel- of fosforgehalte of wegens andere onzuiverheden niet als ferrolegeringen kunnen worden gebruikt (in het algemeen post 2620).

7202 11 20 t/m 7202 19 00

ferromangaan

Ferromangaan komt voor in de vorm van ruwe stukken; het breukvlak is wit en glinsterend. Het materiaal is bros en zeer hard. Het wordt gebruikt voor het onttrekken van zuurstof en zwavel aan staal, voor het op peil brengen van het koolstofgehalte en door het toevoegen van mangaan, als legeringselement.

7202 11 20 en 7202 11 80

bevattende meer dan 2 gewichtspercenten koolstof

Tot deze onderverdelingen behoren de zogenaamde ferromangaanlegeringen met hoog koolstofgehalte (gecarboneerd ferromangaan). De meest gebruikte kwaliteit bevat 6 tot 7 gewichtspercenten koolstof. Het mangaangehalte moet meer dan 30 gewichtspercenten bedragen, doch ligt doorgaans tussen 70 en 80 gewichtspercenten.

7202 19 00

ander

Tot deze onderverdeling behoren ferromangaanlegeringen met een middelmatig koolstofgehalte (1,25 tot 1,50 gewichtspercent) of met een laag koolstofgehalte (minder dan 0,75 gewichtspercent). Het mangaangehalte kan variëren van 80 tot 90 gewichtspercenten.

Deze legeringen worden gebruikt voor de vervaardiging van verschillende soorten mangaanstaal die een gering koolstofgehalte moeten hebben.

7202 21 00 t/m 7202 29 90

ferrosilicium

Het breukvlak van ferrosilicium is grijs en glinsterend. Het materiaal is bros. Er bestaan in de handel kwaliteiten met een siliciumgehalte dat varieert van 10 tot bijna 96 gewichtspercenten, bij een laag koolstofgehalte (van 0,1 tot 0,2 gewichtspercent).

Het materiaal wordt gebruikt voor het affineren van staal en de vervaardiging van siliciumhoudend staal (speciaal voor transformatorplaat/band of dynamoplaat/band), of (in de plaats van het duurdere silicium) als reductiemiddel (silicothermische procedés) bij andere metallurgische procedés, bijvoorbeeld in de magnesiummetallurgie.

7202 30 00

ferrosilicomangaan

Ferrosilicomangaan komt voor in verschillende kwaliteiten, die alle meer dan 8 en ten hoogste 35 gewichtspercenten silicium, meer dan 30 en ten hoogste 75 gewichtspercenten mangaan en ten hoogste 3 gewichtspercenten koolstof bevatten.

Het wordt voor ongeveer dezelfde doeleinden gebruikt als ferrosilicium, maar door de gecombineerde werking van het silicium en het mangaan worden insluitingen van niet-metalen tot een minimum teruggebracht en vindt bovendien een sterkere desoxidatie plaats.

7202 41 10 t/m 7202 49 90

ferrochroom

Ferrochroom bestaat uit zeer harde, kristallijne stukken met soms sterk ontwikkelde kristallen.

Het materiaal bevat doorgaans 60 tot 75 gewichtspercenten chroom. Het koolstofgehalte bedraagt 4 tot 10 gewichtspercenten bij gewoon ferrochroom, doch dit kan tot 0,01 gewichtspercent dalen, waarbij de brosheid afneemt. Het wordt gebruikt voor de vervaardiging van chroomstaal.

7202 50 00

ferrosilicochroom

Ferrosilicochroom bevat doorgaans 30 gewichtspercenten silicium en 50 gewichtspercenten chroom, terwijl evenals bij ferrochroom het koolstofgehalte hoog of zeer gering kan zijn.

Het materiaal wordt voor dezelfde doeleinden gebruikt als ferrochroom; de aanwezigheid van silicium vergemakkelijkt de desoxidatie van het staal.

7202 60 00

ferronikkel

Ferronikkel van deze onderverdeling bevat minder dan 0,5 gewichtspercent zwavel en wordt in het algemeen gebruikt als legeringselement bij de vervaardiging van nikkelstaal.

Ferronikkel met een zwavelgehalte van 0,5 gewichtspercent of meer kan als zodanig niet worden gebruikt voor de vervaardiging van nikkelhoudende staalsoorten; het wordt beschouwd als een tussenproduct in de nikkelmetallurgie en moet daarom worden ingedeeld onder post 7501.

Bepaalde legeringen daarentegen, die in de techniek als nikkelijzer bekend zijn en gebruikt worden voor de vervaardiging van speciale corrosie- en hittebestendige gietstukken, behoren tot de onderhavige onderverdeling. Dit is onder meer het geval voor bepaalde soorten austenitisch gietijzer, die onder diverse benamingen in de handel worden gebracht en die ten hoogste 36 gewichtspercenten nikkel, 6 gewichtspercenten chroom, 6 gewichtspercenten silicium en voorts meer dan 2 gewichtspercenten koolstof en eventueel kleine hoeveelheden andere elementen (aluminium, mangaan, koper, enz.) bevatten. In de zin van de gecombineerde nomenclatuur kunnen deze producten niet als gietijzer worden ingedeeld omdat het nikkelgehalte hoger is dan 10 gewichtspercenten, en evenmin als staal omdat hun koolstofgehalte hoger is dan 2 gewichtspercenten.

7202 99 80

andere

Tot deze onderverdeling behoren inter alia ferrosilicocalcium, ferromanganotitanium, ferrosiliconikkel, ferrosilicoaluminocalcium, ferroaluminium, ferrosilicoaluminium en ferrosilicomanganoaluminium.

Ferroaluminium bevat doorgaans 12 tot 30 gewichtspercenten aluminium.

Sommige soorten ferroaluminium worden soms rechtstreeks gebruikt voor het gieten van speciale onderdelen, dit wegens hun grote corrosiebestendigheid, ook bij hoge temperaturen, en wegens hun magnetische en thermische eigenschappen.

Ferrosilicoaluminium kan verschillend van samenstelling zijn, bijvoorbeeld met gehalten, uitgedrukt in gewichtspercenten, van:

45 % silicium en 20 tot 25 % aluminium;

65 tot 75 % silicium, meer dan 10 en ten hoogste 15 % aluminium en 3 tot 4 % titaan;

20 tot 25 % silicium, 20 tot 25 % mangaan, meer dan 10 en ten hoogste 12 % aluminium.

Ferrosilicomanganoaluminium bevat doorgaans 20 gewichtspercenten silicium, 35 gewichtspercenten mangaan en meer dan 10 en ten hoogste 12 gewichtspercenten aluminium.

7203

Ferroproducten verkregen door het rechtstreeks reduceren van ijzererts en andere sponsachtige ferroproducten, in blokken, in pellets of in dergelijke vormen; ijzer met een zuiverheid van ten minste 99,94 gewichtspercenten, in blokken, in pellets of in dergelijke vormen

7203 90 00

andere

Naast de in het tweede deel van de omschrijving van deze post genoemde producten, die worden omschreven in de voorlaatste alinea van de GS-toelichting op post 7203, omvat deze onderverdeling sponsachtige ferroproducten die op andere wijze dan door rechtstreekse reductie van ijzererts zijn verkregen, dat wil zeggen ferroproducten die zijn verkregen door atomisering van gietijzer.

7204

Resten en afval, van gietijzer, van ijzer of van staal (schroot); afvalingots van ijzer of van staal

Naast de bij letter A van de GS-toelichting op post 7204 omschreven resten en afval behoren als zodanig ook tot deze post gebruikte spoorstaven (rails) met een lengte van minder dan 1,50 m (zie de toelichting op onderverdeling 7302 10 90).

7204 41 10

draaisel, krullen, spanen, slijpsel, zaagsel en vijlsel

Deze onderverdeling omvat geen slijpsel en vijlsel die (bijvoorbeeld langs magnetische weg) gezuiverd zijn van andere stoffen en die een uniforme korrelgrootte bezitten (bijvoorbeeld door zeven). Deze producten vallen, afhankelijk van de korrelgrootte (zie in dit verband aantekening 8, onder b), op afdeling XV en aantekening 1, onder h), op dit hoofdstuk), onder onderverdeling 7205 10 00, 7205 21 00 of 7205 29 00.

7204 49 10

gefragmenteerd

Onder gefragmenteerde resten en afval worden verstaan producten waarvan 95 gewichtspercenten niet meer meten dan 200 mm.

7204 49 90

andere

Deze onderverdeling omvat losse resten en afval, bijvoorbeeld bestaande uit een mengsel van gietijzer, vertind ijzer en staal van uiteenlopende kwaliteit.

7204 50 00

afvalingots

Afvalingots met de chemische samenstelling van een ferrolegering, die als toeslag bij de fabricage van speciale staalsoorten worden gebruikt, moeten, afhankelijk van hun samenstelling, worden ingedeeld onder een van de onderverdelingen van post 7202.

7205

Korrels en poeder, van gietijzer, van spiegelijzer, van ijzer of van staal

7205 21 00 en 7205 29 00

poeder

Aan het poeder kunnen legeringselementen toegevoegd zijn, hetzij met het oog op bepaalde onder letter B van de GS-toelichting op post 7205 aangehaalde toepassingen, hetzij als beschermend element (bijvoorbeeld zink) om het gevaar van spontane verbranding van het ijzer tegen te gaan.

II. IJZER EN NIET-GELEGEERD STAAL

7208

Gewalste platte producten, van ijzer of van niet-gelegeerd staal, met een breedte van 600 mm of meer, warm gewalst, niet geplateerd noch bekleed

Onder „opnieuw walsen” in de zin van de onderverdelingen van deze post wordt slechts de bewerking verstaan waarbij het metaal tussen twee in tegengestelde richting draaiende rollen wordt gevoerd waardoor de dikte wordt verminderd. Deze bewerking kan een verbetering van het oppervlak van het metaal of van zijn mechanische eigenschappen ten gevolge hebben. Het begrip „opnieuw walsen” omvat echter noch het enkel koud nawalsen („skin pass”) dat de dikte slechts in geringe mate vermindert, noch een andere bewerking die het metaal vervormt maar de dikte niet vermindert.

7208 90 20 en 7208 90 80

enkel aan het oppervlak bewerkt of enkel anders dan haaks gesneden

Deze onderverdelingen omvatten warm gewalste platte producten die een of meer van de bewerkingen aan het oppervlak hebben ondergaan die in de tweede alinea, de punten 3 t/m 5, van de GS-toelichting op post 7208 zijn genoemd en/of die anders dan haaks zijn gesneden.

Tot deze onderverdelingen behoren mede warm gewalste platte producten die na het walsen bijvoorbeeld zijn geperforeerd of afgeschuind of waarvan de hoeken zijn afgerond.

Producten met direct bij het walsen verkregen motieven in reliëf worden evenwel niet geacht te zijn bewerkt in de zin van deze onderverdelingen.

7209

Gewalste platte producten, van ijzer of van niet-gelegeerd staal, met een breedte van 600 mm of meer, koud gewalst, niet geplateerd noch bekleed

7209 90 20 en 7209 90 80

andere

De toelichting op onderverdelingen 7208 90 20 en 7208 90 80 is van overeenkomstige toepassing.

7210

Gewalste platte producten, van ijzer of van niet-gelegeerd staal, met een breedte van 600 mm of meer, geplateerd of bekleed

Als „geplateerd” worden beschouwd producten die aan het oppervlak zijn bewerkt op de wijze als omschreven in de algemene opmerkingen, punt IV, letter C, punt 2, onder e), van de GS-toelichting op dit hoofdstuk en als „bekleed” producten die een van de in bovengenoemd onderdeel van de algemene opmerkingen, onder d), de punten 4 en 5, genoemde behandelingen hebben ondergaan.

7210 12 20

blik

Deze onderverdeling omvat geen gevernist blik (onderverdeling 7210 70 10).

7210 20 00

verlood

Tot deze onderverdeling behoort het zogenaamde „terneblik”. Hieronder verstaat men gewalste platte producten met een dikte van minder dan 0,5 mm, die, door elektrolyse of door onderdompeling in een bad gesmolten metaal, zijn bekleed met een laag bestaande uit een tin-loodlegering. Het loodgehalte op beide zijden mag niet hoger zijn dan 120 g/m2 van het product.

7210 30 00

elektrolytisch verzinkt

Zie de aanvullende GS-toelichting op de onderverdelingen 7210 30, 7210 41 en 7210 49.

7210 41 00

gegolfd

Zie de zesde alinea van de GS-toelichting op post 7208.

7210 61 00

bekleed met aluminium-zinklegeringen

Tot deze onderverdeling behoren gewalste platte producten die zijn bekleed met legeringen waarin het gewichtspercentage aluminium dat van zink overtreft. Andere legeringselementen zijn toegestaan.

7210 90 80

andere

Naast geëmailleerde producten omvat deze onderverdeling onder andere verzilverde, vergulde of geplatineerde producten, dat wil zeggen producten waarbij de bekleding van edelmetaal op andere wijze dan door plateren is aangebracht. In hoofdzaak geschiedt dit door elektrolyse, spuiten (schooperen) en opdampen in vacuüm. Zie in dit verband de GS-toelichting, punt IV, letter C, punt 2, onder d), punt 4, van de algemene opmerkingen op dit hoofdstuk.

7211

Gewalste platte producten, van ijzer of van niet-gelegeerd staal, met een breedte van minder dan 600 mm, niet geplateerd noch bekleed

Deze post omvat geen gewalste platte producten die niet haaks zijn gesneden, ook al bedraagt de breedte minder dan 600 mm (post 7208).

7212

Gewalste platte producten, van ijzer of van niet-gelegeerd staal, met een breedte van minder dan 600 mm, geplateerd of bekleed

De toelichting op post 7210 en zijn onderverdelingen is van overeenkomstige toepassing.

7212 10 10

blik, enkel aan het oppervlak bewerkt

Deze onderverdeling omvat geen blik, enkel gevernist (onderverdeling 7212 40 20).

7212 50 61

bekleed met aluminium-zinklegeringen

De toelichting op onderverdeling 7210 61 00 is van overeenkomstige toepassing.

7214

Staven van ijzer of van niet-gelegeerd staal, enkel gesmeed, warm gewalst, warm getrokken of warm geperst, ook indien na het walsen getordeerd

7214 10 00

gesmeed

Zie voor het onderscheid tussen gesmede en gewalste producten letter A van de algemene opmerkingen van de toelichting op dit hoofdstuk.

7215

Andere staven van ijzer of van niet-gelegeerd staal

7215 50 11 t/m 7215 50 80

andere, enkel door koud bewerken of koud nabewerken verkregen

Warmgewalste staven kunnen koud nabewerkt worden door trekken of andere behandelingen, met name rectificatie en kalibratie, om het product beter af te werken. De betere afwerking bestaat uit het terugbrengen van diameter- en ovaalafwijkingen, en het verwijderen van fouten aan het oppervlak zoals haarscheurtjes en ontkoolde zones. Door deze behandeling kunnen ze worden ingedeeld onder „koud bewerken” of „koud nabewerken”. Zij hebben doorgaans een glad of homogeen oppervlak. Zij zijn vrij van groeven en andere fouten aan het oppervlak, hoewel zij, afhankelijk van de mate van rectificatie, een zeer geringe tot gemiddelde ruwheid kunnen hebben.

Oppervlakbehandelingen naast bovengenoemde, zoals polijsten, zijn uitgesloten (zie de toelichting bij onderverdeling 7215 90 00).

7215 90 00

andere

Deze onderverdeling omvat gesmede, warm gewalste of warm getrokken staven, alsmede staven die door koud bewerken of koud nabewerken zijn verkregen, die:

1.

aan het oppervlak verder zijn bewerkt dan de in de vierde alinea, de punten 1 t/m 3, van de GS-toelichting op post 7214 genoemde staven, bijvoorbeeld staven die zijn gepolijst, kunstmatig geoxideerd, gefosfateerd, geoxalateerd, bekleed of geplateerd, of

2.

mechanisch zijn bewerkt, zoals doorboord of gekalibreerd.

7216

Profielen van ijzer of van niet-gelegeerd staal

Van deze post zijn uitgezonderd de in de toelichting op post 7308 omschreven geperforeerde hoek- en U-profielen en „Halfen”-profielen.

7216 32 11

met flenzen met evenwijdige vlakken

Tot deze onderverdeling behoren uitsluitend profielen waarvan de vlakken van de flenzen zowel aan de binnen- als aan de buitenzijde evenwijdig lopen.

De profielen hebben de volgende vorm:

 

Image

7216 32 91

met flenzen met evenwijdige vlakken

Zie de toelichting op onderverdeling 7216 32 11.

7216 50 91

platbulbstaal

Deze onderverdeling omvat producten met een over de gehele lengte gelijke dwarsdoorsnede overeenkomstig het hieronder opgenomen model en met een breedte van in het algemeen minder dan 430 mm. De hoogte van de bulb „a” bedraagt in het algemeen 1/7 van de breedte „b” van het platbulbstaal.

 

Image

7216 69 00

andere

Tot deze onderverdeling behoren bijvoorbeeld profielen die door trekken, waarbij een vermindering van de dikte ontstaat, koud zijn bewerkt of nabewerkt.

7216 91 10 en 7216 91 80

door koud bewerken of door koud nabewerken verkregen uit gewalste platte producten

De toelichting op de onderverdeling 7215 90 00 is van overeenkomstige toepassing.

7216 91 10

profielplaten

Profielplaten worden voornamelijk als gevelbekleding gebruikt.

Zij kunnen de volgende vorm hebben:

Image

 

Tot deze onderverdeling behoren geen profielplaten met bevestigingsinrichtingen (onderverdeling 7308 90 59).

7216 99 00

andere

De toelichting op onderverdeling 7215 90 00 is van overeenkomstige toepassing.

III. ROESTVRIJ STAAL

7219

Gewalste platte producten van roestvrij staal, met een breedte van 600 mm of meer

7219 90 20 en 7219 90 80

andere

Deze onderverdelingen omvatten warm of koud gewalste platte producten die aan het oppervlak een of meer van de in de algemene opmerkingen onder punt IV, letter C, punt 2, onder d) en e), van de GS-toelichting op dit hoofdstuk genoemde behandelingen hebben ondergaan of die anders dan haaks zijn gesneden.

Tot deze onderverdelingen behoren mede warm of koud gewalste platte producten die na het walsen zijn geperforeerd of afgeschuind of waarvan de hoeken zijn afgerond.

7220

Gewalste platte producten van roestvrij staal, met een breedte van minder dan 600 mm

Deze post omvat geen andere gewalste platte producten dan haaks gesneden producten, ook al bedraagt de breedte minder dan 600 mm (post 7219).

IV. ANDER GELEGEERD STAAL; HOLLE STAVEN VOOR BORINGEN VAN GELEGEERD OF VAN NIET-GELEGEERD STAAL

7225

Gewalste platte producten van ander gelegeerd staal, met een breedte van 600 mm of meer

7225 11 00

met georiënteerde korrel

De magnetische eigenschappen van gewalste platte producten met georiënteerde korrel parallel aan de walsrichting zijn aanzienlijk beter dan die met georiënteerde korrel loodrecht op de walsrichting (zogenaamde „Goss-textuur”). Deze producten zijn doorgaans bekleed met een isolerende laag, die in het algemeen uit een glasachtige film (hoofdzakelijk van magnesiumsilicaten) bestaat.

7226

Gewalste platte producten van ander gelegeerd staal, met een breedte van minder dan 600 mm

7226 11 00

met georiënteerde korrel

Zie de toelichting op onderverdeling 7225 11 00.

7226 99 10

elektrolytisch verzinkt

Zie de aanvullende GS-toelichting op de onderverdelingen 7210 30, 7210 41 en 7210 49.

7226 99 30

op andere wijze verzinkt

Zie de aanvullende GS-toelichting op de onderverdelingen 7210 30, 7210 41 en 7210 49.

7227

Walsdraad van ander gelegeerd staal

7227 90 95

ander

Deze onderverdeling omvat in het bijzonder lasdraad, andere dan bedoeld bij post 8311.

7228

Staven en profielen van ander gelegeerd staal; holle staven voor boringen van gelegeerd of van niet-gelegeerd staal

7228 40 10 en 7228 40 90

andere staven, enkel gesmeed

Zie voor het onderscheid tussen gesmede en gewalste producten letter A van de algemene opmerkingen op dit hoofdstuk.

HOOFDSTUK 73

WERKEN VAN GIETIJZER, VAN IJZER EN VAN STAAL

7301

Damwandprofielen van ijzer of van staal, ook indien van gaten voorzien of bestaande uit aaneengezette delen; gelaste profielen van ijzer of van staal

De twee onderverdelingen van deze post omvatten eveneens de damwandprofielen en de gelaste profielen die bewerkingen hebben ondergaan als perforeren, torderen, enz., voor zover zij door deze bewerkingen niet het karakter hebben gekregen van elders in te delen artikelen.

7301 20 00

gelaste profielen

Deze onderverdeling omvat geen geperforeerde hoek- en U-profielen en „Halfen”-profielen (post 7308).

7302

Bestanddelen van spoorbanen, van gietijzer, van ijzer of van staal: spoorstaven (rails), contrarails en heugels voor tandradbanen, wisseltongen, puntstukken, wisselstangen en andere bestanddelen van kruisingen en wissels, dwarsliggers, lasplaten, spoorstoelen, wiggen, onderlegplaten, klemplaten, dwarsplaten en dwarsstangen en andere bestanddelen, voor het leggen, het verbinden of het bevestigen van rails

7302 10 10

stroomgeleiders, gedeeltelijk van non-ferrometaal

Onder deze onderverdeling vallen uitsluitend contrarails (stroomrails) — dus geen looprails — waarvan het contactoppervlak bestaat uit non-ferrometaal (aluminium, koper) of die voorzien zijn van aansluitstukken van non-ferrometaal.

De onder deze onderverdeling vallende contactrails, ook wel derde (of vierde) rails of stroomrails genoemd, bezitten een doorsnede gelijk aan die van gewone looprails (dubbele kop of dubbele T, rechthoekig, trapeziumvormig, enz.), doch zijn doorgaans uit een zachtere staalsoort vervaardigd, omdat bij contactrails de mechanische eigenschappen minder belangrijk zijn dan de elektrische; zo bedraagt de specifieke elektrische weerstand bij staal voor looprails ongeveer 0,19 × 10–6 ohm·m en bij staal met een laag koolstofgehalte (circa 0,08 gewichtspercent) en een laag mangaangehalte (0,20 gewichtspercent) slechts 0,11 en bij armcoijzer (nagenoeg zuiver ijzer: 99,9 %) zelfs niet meer dan 0,10 ohm·m.

Bij contactrails kan het contactoppervlak zich aan de boven-, zij- of onderkant bevinden. In veel gevallen is een beschermende harslaag aangebracht, die alleen het aanrakingsvlak voor de contactschoen vrijlaat.

7302 10 21 t/m 7302 10 29

vignolerails

De vignolerail, genoemd naar de uitvinder, is het type rail dat in de regel wordt gebruikt voor gewone spoorbanen en hogesnelheidsbanen, alsmede voor bergspoorbanen en voor lokale spoorwegnetten.

Het railprofiel heeft het volgende aanzien:

 

Image

7302 10 40

groefrails

Groefrails zijn speciale rails voor trams en industrieel gebruik, bijvoorbeeld voor kranen en laadbruggen.

Het profiel van de rail is zo ontworpen dat de flens van het wiel in de groef past.

Het railprofiel heeft het volgende aanzien:

 

Image

7302 10 90

gebruikte

Gebruikte spoorstaven (rails) die zijn te beschouwen als schroot in de zin van post 7204, bijvoorbeeld verwrongen rails en railstukken met een lengte van minder dan 1,50 m, behoren niet tot deze onderverdeling.

7303 00

Buizen, pijpen en holle profielen, van gietijzer

7303 00 10

buizen en pijpen, van de soort gebruikt voor drukleidingen

Deze onderverdeling omvat buizen en pijpen van gietijzer, die gewoonlijk voor het transport (vaak onder de grond) van gas en water worden gebruikt en die aan een druk van ten minste 10,13 bar kunnen worden blootgesteld. Deze buizen en pijpen worden bijna uitsluitend vervaardigd van gietijzer met een bijzonder grote rekbaarheid en sterkte (treksterkte ten minste 420 MPa). Ze moeten uitzonderlijk goede mechanische eigenschappen (vooral wat de vervormbaarheid betreft) hebben, om ook bij geleidelijke bodembewegingen niet te breken. De rekgrens bedraagt dan ook ten minste 300 MPa.

7304

Buizen, pijpen en holle profielen, naadloos, van ijzer of van staal

Als buizen en pijpen worden evenwel niet aangemerkt dergelijke artikelen waarvan de lengte niet meer bedraagt dan tweemaal de grootste uitwendige diameter. Naargelang van het geval moeten ze worden behandeld als hulpstukken voor buisleidingen (post 7307) of als sluitringen (post 7318).

7304 31 20

precisiebuizen

Deze buizen worden gekenmerkt door een glad, blank of gepolijst oppervlak aan de binnen- of buitenkant en door toleranties die kleiner zijn dan bij warm afgewerkte buizen.

De buizen beantwoorden aan de voorschriften van ISO-norm 3304 en aan de hieruit voortvloeiende nationale normen. Ze worden gebruikt voor hydraulische of pneumatische systemen, schokbrekers, hydraulische of pneumatische veringen en in het algemeen bij de vervaardiging van onderdelen voor automobielen, motoren of machines.

Buizen daarentegen die beantwoorden aan de ISO-normen 2604 en 6759 en aan de nationale normen ter zake, worden gebruikt als leidingen in drukvaten: ketels, oververhitters, warmtewisselaars en voorwarmers voor elektrische centrales, wanneer de toleranties van precisiebuizen zijn vereist.

7304 39 10

onbewerkt, recht en op alle plaatsen van gelijke wanddikte, uitsluitend bestemd om te worden verwerkt tot buizen en pijpen van ander profiel of van andere wanddikte

Hieronder vallen naadloze stalen buizen, die voornamelijk worden verkregen door doorboren en warm walsen of door doorboren en warm trekken; ze worden gewoonlijk aangeduid als niet-afgewerkte buizen. Ze zijn bestemd om te worden verwerkt tot buizen van ander profiel of van andere wanddikte met geringere toleranties dan het uitgangsmateriaal.

Ze worden aangeboden met afgezaagde en afgebraamde uiteinden zonder verdere afwerking. Het oppervlak aan de buiten- en binnenkant is ruw en niet van de walshuid ontdaan en derhalve niet glanzend. Ze zijn ook niet geolied, verzinkt of gevernist.

7304 39 52 en 7304 39 58

buizen met schroefdraad of van schroefdraad te voorzien, gasbuizen genoemd

Deze buizen worden verkregen door warm walsen en kalibreren. De uitwendige diameter ligt tussen 13,5 en 165,1 mm en ze worden afgeleverd met gladde uiteinden of met schroefdraad en mof. Het oppervlak is hetzij onbewerkt hetzij bekleed met een laag zink of een ander beschermend product, bijvoorbeeld kunststof of bitumen.

Door de warme afwerking hebben deze buizen mechanische eigenschappen waardoor ze op het werk zelf op lengte kunnen worden gezaagd, gebogen en eventueel van schroefdraad kunnen worden voorzien.

Ze worden hoofdzakelijk gebruikt voor de distributie van stoom, gas en water in gebouwen.

Ze voldoen aan de voorschriften van ISO-norm 65 en de nationale normen ter zake.

7304 49 10

onbewerkt, recht en op alle plaatsen van gelijke wanddikte, uitsluitend bestemd om te worden verwerkt tot buizen en pijpen van ander profiel of van andere wanddikte

Zie de toelichting op onderverdeling 7304 39 10.

7304 51 81

precisiebuizen

Zie de toelichting op onderverdeling 7304 31 20.

7304 59 10

onbewerkt, recht en op alle plaatsen van gelijke wanddikte, uitsluitend bestemd om te worden verwerkt tot buizen en pijpen van ander profiel of van andere wanddikte

Zie de toelichting op onderverdeling 7304 39 10.

7305

Andere buizen en pijpen (bijvoorbeeld gelast, geklonken, genageld, gefelst), met een rond profiel en met een uitwendige diameter van meer dan 406,4 mm, van ijzer of van staal

De toelichting op post 7304 is van overeenkomstige toepassing.

7306

Andere buizen, pijpen en holle profielen (bijvoorbeeld gelast, geklonken, genageld, gefelst of met enkel tegen elkaar liggende randen), van ijzer of van staal

De toelichting op post 7304 is van overeenkomstige toepassing.

7306 30 11 en 7306 30 19

precisiebuizen, met een wanddikte

Deze onderverdelingen omvatten zowel enkel gekalibreerde precisiebuizen als door koud trekken nabewerkte precisiebuizen.

1.

Enkel gekalibreerde buizen

Deze buizen worden in de regel verkregen door continulassen zonder toevoeging van metaal, door weerstandlassen of door inductielassen van opgerolde warm of koud gewalste platte producten, nadat deze in de lengterichting koud zijn gevormd.

In de meeste gevallen is het oppervlak ontdaan van de walshuid en zijn er, als gevolg van de smering bij het vormen, lassen en kalibreren, olieresten aanwezig. De buitenkant vertoont geen lasbraam, want deze is onmiddellijk na het lassen verwijderd. In een aantal gevallen is de lasbraam ook aan de binnenkant van het product verwijderd.

Na het koud vormen en het koud kalibreren worden deze buizen koud gehard afgeleverd, tenzij herstel van de structuur door een thermische behandeling wordt verlangd.

Deze buizen worden hoofdzakelijk gebruikt voor de vervaardiging van onderdelen voor automobielen of machines, metalen meubelen, fietsframes, kinderwagens, hekken en balustrades.

Ze voldoen aan de voorschriften van ISO-norm 3306 en aan de nationale normen ter zake.

2.

Gelaste getrokken buizen

Deze buizen onderscheiden zich van enkel gekalibreerde precisiebuizen door het feit dat er geen enkel spoor van een lasbraam aan de binnen- of buitenzijde van de buis te vinden is en door de kleinere toleranties.

Het gebruik ervan is gelijk aan dat van de buizen van de onderverdelingen 7304 31 20 en 7304 51 81.

Ze voldoen aan ISO-norm 3305 en, als ze worden gebruikt voor drukketels, aan de ISO-normen 2604 en 6758.

7306 30 41 en 7306 30 49

buizen met schroefdraad of van schroefdraad te voorzien (zogenaamde gasbuizen)

Deze buizen worden vervaardigd door smeedlassen na warm te zijn gevormd. Zie voor de overige kenmerken en het gebruik van deze buizen de toelichting op de onderverdelingen 7304 39 52 en 7304 39 58.

7306 50 20

precisiebuizen

Zie de toelichting op de onderverdelingen 7306 30 11 en 7306 30 19.

7307

Hulpstukken (fittings) voor buisleidingen (bijvoorbeeld verbindingsstukken, ellebogen, moffen), van gietijzer, van ijzer of van staal

7307 11 10 en 7307 11 90

van niet-smeedbaar gietijzer

Het begrip „niet-smeedbaar gietijzer” omvat ook grijs gietijzer (lamellair-grafietgietijzer).

Deze onderverdelingen omvatten hulpstukken van gietijzer zoals ellebogen, bochten, moffen, flenzen, T-stukken. Ze worden met de buizen of pijpen van gietijzer of van staal verbonden door ze erop te schroeven of door snelfitten.

7307 19 10

van smeedbaar gietijzer

Smeedbaar gietijzer is een tussenproduct tussen grijs gietijzer en gietstaal. Het kan gemakkelijk worden gegoten en het wordt na een passende thermische behandeling hard en smeedbaar. Bij de thermische behandeling verdwijnt het koolstof gedeeltelijk of verandert het van verbinding of toestand; het slaat uiteindelijk neer in de vorm van klontjes die de metaalcohesie in mindere mate schaden dan de grafietkorreltjes in grijs gietijzer.

Wanneer het koolstofgehalte minder dan 2 gewichtspercenten bedraagt, wordt het product beschouwd als gietstaal (zie aantekening 1 op dit hoofdstuk); de hiervan vervaardigde producten behoren tot onderverdeling 7307 19 90.

Het begrip „smeedbaar gietijzer” omvat ook nodulair gietijzer.

Zie ook de tweede alinea van de toelichting op de onderverdelingen 7307 11 10 en 7307 11 90.

7307 23 10

ellebogen en bochten

Deze onderverdeling omvat hoofdzakelijk ellebogen en bochten met een constante dikte over de gehele beschrijvende lijn, als omschreven in ISO-norm 3419-1981 en in de nationale normen ter zake.

De uiteinden zijn rechthoekig afgesneden en bij producten met een grotere wanddikte afgeschuind om ze gemakkelijker aan de buizen te kunnen lassen.

Ellebogen hebben een kromming van 45° of 90° of bochten van 180°.

Tot deze onderverdeling behoren mede gewelfde ellebogen en bochten, waarvan de dikte niet constant is.

7307 23 90

andere

Deze onderverdeling omvat hoofdzakelijk T-stukken en kruisstukken met gelijke of niet-gelijke openingen, moffen, eindstukken, concentrische of excentrische verloopstukken, als omschreven in ISO-norm 3419-1981 en in de nationale normen ter zake.

Zie voor bepalingen omtrent de afwerking van de uiteinden de toelichting op onderverdeling 7307 23 10.

7307 93 11

ellebogen en bochten

Zie de toelichting op onderverdeling 7307 23 10.

7307 93 19

andere

Zie de toelichting op onderverdeling 7307 23 90.

7307 93 91

ellebogen en bochten

Zie de toelichting op onderverdeling 7307 23 10.

7307 93 99

andere

Zie de toelichting op onderverdeling 7307 23 90.

7308

Constructiewerken en delen van constructiewerken (bijvoorbeeld bruggen, brugdelen, sluisdeuren, vakwerkmasten en andere masten, pijlers, kolommen, kapconstructies, deuren en ramen, alsmede kozijnen daarvoor, drempels, luiken, balustrades), van gietijzer, van ijzer of van staal, andere dan de geprefabriceerde bouwwerken bedoeld bij post 9406; platen, staven, profielen, buizen en dergelijke, van gietijzer, van ijzer of van staal, gereedgemaakt voor gebruik in constructiewerken

Tot deze post behoren naast de in de GS-toelichting op post 7308 genoemde producten onder meer:

1.

hoek- en U-profielen („Handy angles” en „Dexion slotted angles”, gedeponeerde handelsmerken), geperforeerd, van staal, gereedgemaakt voor het samenstellen van metaalconstructies zoals kasten, rekken, meubelen, trappen, stellingen en geraamten, afzonderlijk of in stellen aangeboden;

2.

„, Halfen”-profielen (gedeponeerd handelsmerk), met een dwarsdoorsnede die ongeveer de vorm heeft van de letter omega en waarvan de rugzijde op onregelmatige afstanden is ingesneden en naar buiten geduwd zodat spleten ontstaan, waardoor verankeringsstrippen kunnen worden gedreven. Zij zijn bestemd om te worden verwerkt in betonnen vloeren, plafonds of muren voor het vastzetten door middel van speciale bouten van allerlei materieel (machines, spoorbanen, rolvloeren, monorails, rolbruggen, leidingen, enz.).

7308 90 59

andere

Tot deze onderverdeling behoren bijvoorbeeld gelaagde platen met een isolerende laag tussen een profielplaat als bedoeld bij onderverdeling 7216 91 10 en een andere dan profielplaat.

7310

Reservoirs, fusten, trommels, bussen, blikken en dergelijke bergingsmiddelen, voor ongeacht welke goederen (andere dan voor gecomprimeerd of vloeibaar gemaakt gas), van gietijzer, van ijzer of van staal, met een inhoudsruimte van niet meer dan 300 l, niet voorzien van een mechanische inrichting of van een inrichting om te koelen of te warmen, ook indien inwendig bekleed of voorzien van een warmte-isolerende bekleding

7310 21 11

blikken van de soort gebruikt voor voedingsmiddelen

Tot deze onderverdeling behoren blikken met de volgende kenmerken:

het bliklichaam

heeft een opdruk met de naam van het voedingsmiddel, of

wordt onbedrukt geleverd en wordt later van een etiket voorzien;

het deksel wordt steeds volledig verwijderd, en kan voorzien zijn van een ring om het deksel te openen.

Het deksel kan ook apart worden geleverd

7310 21 19

blikken van de soort gebruikt voor dranken

Tot deze onderverdeling behoren blikken met de volgende kenmerken:

het bliklichaam heeft altijd een opdruk met de naam van de drank;

het deksel wordt altijd maar gedeeltelijk geopend en kan voorzien zijn van een ring om een lipje in te drukken of te verwijderen.

Het deksel kan ook apart worden geleverd.

7311 00

Bergingsmiddelen voor gecomprimeerd of vloeibaar gemaakt gas, van gietijzer, van ijzer of van staal

Van deze post zijn uitgezonderd draagbare bandenvulapparaten die niet alleen voorzien zijn van een persluchtreservoir, maar ook van een manometer, een vulslang, een aansluitnippel en van ventielen voor het in- en uitlaten van lucht, waarbij de manometer dient voor het meten van de druk in de banden en niet voor het meten van de druk in het reservoir (onderverdeling 9026 20 40 of 9026 20 80).

7312

Kabels, strengen, lengen en dergelijke artikelen, van ijzer of van staal, niet geïsoleerd voor het geleiden van elektriciteit

7312 10 61 t/m 7312 10 69

strengen

Strengen bestaan uit draden met een ronde dwarsdoorsnede, die in een of meer lagen schroefsgewijs om een kern zijn geslagen. Afhankelijk van de dwarsdoorsnede worden de strengen als rond, vlak (ovaal) of als driehoekig aangeduid.

7312 10 81 t/m 7312 10 98

kabels, gesloten kabels daaronder begrepen

Kabels bestaan in het algemeen uit verscheidene strengen die in een of meer lagen spiraalvormig om een kern zijn geslagen.

Gesloten kabels hebben een of meer buitenlagen die geheel of gedeeltelijk uit niet-ronde draad zijn vervaardigd, zodat een oppervlak wordt verkregen dat ondoordringbaar is voor water of vreemde voorwerpen. De dwarsdoorsnede van gesloten kabels is altijd rond.

7318

Schroeven, bouten, moeren, kraagschroeven, schroefhaken, massieve klinknagels en klinkbouten, splitpennen en splitbouten, stelpennen en stelbouten, spieën, sluitringen (veerringen en andere verende sluitringen daaronder begrepen) en dergelijke artikelen, van gietijzer, van ijzer of van staal

7318 11 00

Kraagschroeven

Kraagschroeven zijn een speciaal soort houtschroeven zonder groef die een zeshoekige of vierkante kop en eventueel een vaste kraag hebben.

Er zijn twee soorten kraagschroeven:

schroeven die worden gebruikt om spoorstaven aan houten dwarsliggers te bevestigen: in principe zijn dit grote houtschroeven (zie foto A);

schroeven die worden gebruikt voor het monteren van daksparren en soortgelijk zwaar houtwerk: vanwege het beoogde gebruik ervan, hebben zij een schachtdiameter van meer dan 5 mm (zie foto B).

Image

foto A

Image

foto B

7318 14 91

plaatschroeven

Tot deze onderverdeling behoren geharde schroeven met kop en schroefdraad (unieschroefdraad), die in plaat worden gedraaid. De schroefdraad is niet metrisch en wordt van het uiteinde van de schacht naar de kop breder. Het schachteinde is gepunt of bestaat uit een draaitap. Zij kunnen de volgende vorm hebben:

 

Image

7318 15 10

schroeven, gedraaid of gedecolleteerd uit massief materiaal en waarvan de dikte van de schacht niet meer bedraagt dan 6 mm

Als „gedraaid of gedecolleteerd uit massief materiaal” worden aangemerkt artikelen die uit massieve staven, massieve profielen of massief draad door draaien zijn verkregen. Het is echter niet noodzakelijk dat de artikelen over hun gehele lengte zijn gedraaid.

Behalve het draaien mogen deze artikelen ook nog andere bewerkingen hebben ondergaan, waarbij metaal is weggenomen, bijvoorbeeld frezen, boren, ruimen en schaven. Zij mogen ook voorzien zijn van gleuven en inkepingen. Het is eveneens toegestaan dat de artikelen na het draaien oppervlaktebewerkingen of -behandelingen hebben ondergaan, voor zover daardoor geen vormveranderingen zijn ontstaan en mits na deze bewerkingen of behandelingen nog kan worden vastgesteld dat deze artikelen door draaien zijn verkregen.

7318 15 20

voor het bevestigen van bestanddelen van spoorbanen

Deze onderverdeling omvat hoofdzakelijk:

1.

klembouten, die in het algemeen een vierkante of trapeziumvormige kop hebben en al dan niet een vierkante hals. Deze bouten worden voor metalen dwarsliggers gebruikt;

2.

lasbouten, die in het algemeen een vierkante of halfronde kop en een ovale hals hebben. De bouten zijn bestemd voor het met elkaar verbinden van spoorstaven;

3.

andere bouten voor het met elkaar verbinden van bestanddelen van spoorstaven, die in het algemeen met een op de bout gedraaide moer worden geleverd. De dikte van de schacht bedraagt 18 mm of meer.

7318 15 30 t/m 7318 15 49

zonder kop

Tot deze onderverdelingen behoren goederen die er als volgt uit kunnen zien:

 

Image

7318 15 90

andere

Deze onderverdeling omvat bijvoorbeeld schroeven en bouten met een kop met een binnen- of buitenvierkant, een buitenachthoek of een buitendriehoek:

Image

bolkopbouten in diverse uitvoeringen, bijvoorbeeld:

 

Image

7318 16 10

gedraaid of gedecolleteerd uit massief materiaal en waarvan de diameter van de opening niet meer bedraagt dan 6 mm

Zie de toelichting op onderverdeling 7318 15 10.

7318 16 91 en 7318 16 99

andere, met een binnendiameter

De binnendiameter moet worden gemeten op het diepste punt van de draad. Bij schroeven moet de diameter daarentegen op het hoogste punt van de draad worden gemeten.

7320

Veren en veerbladen, van ijzer of van staal

7320 10 11

paraboolveren en veerbladen daarvoor

Paraboolveren zijn warm gevormde bladveren, waarvan de doorsnede naar de uiteinden toe smaller wordt.

7320 20 81

drukveren (met uitzondering van voluutveren)

De windingen van het veerlichaam van een drukveer liggen op een bepaalde afstand van elkaar, zodat de veer door druk kan worden belast.

7320 20 85

trekveren

De windingen van het veerlichaam van een trekveer liggen tegen elkaar, zodat de veer door trekken kan worden belast.

7320 20 89

andere

Tot deze onderverdeling behoren bijvoorbeeld draai- en voluutveren. Draaiveren kunnen er als volgt uitzien:

Image

Voluutveren kunnen er als volgt uitzien:

 

Image

7320 90 30

schotelveren

Schotelveren kunnen er als volgt uitzien:

 

Image

7324

Toiletartikelen en sanitaire artikelen, alsmede delen daarvan, van gietijzer, van ijzer of van staal

7324 10 00

gootstenen en wasbakken van roestvrij staal

Roestvrij staal wordt omschreven in aantekening 1, onder e), op dit hoofdstuk. In het algemeen worden deze artikelen vervaardigd uit roestvrij austenitisch staal dat ongeveer 18 gewichtspercenten chroom en 8 gewichtspercenten nikkel bevat.

Zij worden vervaardigd uit één stuk door stampen uit een plaat roestvrij staal, dan wel door het samenvoegen tot een geheel van een of meer bekkens en een of twee afdruipbladen, die glad of gegroefd kunnen zijn.

7326

Andere werken van ijzer of van staal

7326 20 80

andere

Tot deze onderverdeling behoren producten bestaande uit een of meer staaldraadjes die zich tussen twee strippen van kunststof of van papier bevinden, niet op lengte gesneden. Deze producten worden meestal aangeboden op spoelen die worden gebruikt in automatische zakkensluitmachines.

Indien zij in korte stukken zijn geknipt en als zodanig geschikt zijn voor het sluiten van vuilniszakken, zakjes en dergelijke verpakkingsmiddelen, worden deze artikelen onder post 8309 ingedeeld (zie de tweede alinea, punt 9, van de GS-toelichting op post 8309).

HOOFDSTUK 74

KOPER EN WERKEN VAN KOPER

7406

Poeder en schilfers, van koper

7406 20 00

poeder met lamellaire structuur; schilfers

Het poeder met lamellaire structuur kan worden onderkend onder de microscoop: het is zeer fijn en meestal glanzend, voelt enigszins vettig aan en wordt voornamelijk gebruikt als pigment voor verf.

Schilfers kunnen met het blote oog of met behulp van een loep worden onderkend: ze hebben de vorm van dunne onregelmatige schubbetjes en worden gewoonlijk gebruikt voor bestrooiing.

7407

Staven en profielen, van koper

Tot deze post behoren eveneens profielen met een gesloten doorsnede (holle profielen), die niet beantwoorden aan de omschrijving van buizen en pijpen.

7411

Buizen en pijpen, van koper

De toelichting op post 7304 is van overeenkomstige toepassing.

HOOFDSTUK 75

NIKKEL EN WERKEN VAN NIKKEL

7507

Buizen en pijpen, alsmede hulpstukken (fittings) voor buisleidingen (bijvoorbeeld verbindingsstukken, ellebogen, moffen), van nikkel

7507 11 00 en 7507 12 00

buizen en pijpen

De toelichting op post 7304 is van overeenkomstige toepassing.

HOOFDSTUK 76

ALUMINIUM EN WERKEN VAN ALUMINIUM

7601

Ruw aluminium

Deze post omvat aluminium in de vormen, omschreven in de GS-toelichting op post 7601. Stukken afkomstig van het versnijden of van het breken van de hiervoor bedoelde producten behoren eveneens tot deze post.

7601 20 91 en 7601 20 99

secundair

Secundaire aluminiumlegeringen worden verkregen door het smelten van schroot of afval van aluminium.

7602 00

Resten en afval, van aluminium

Deze post omvat geen resten en afval die zijn omgesmolten tot ruw aluminium (post 7601).

7602 00 11

draaisel, krullen, spaanders, slijpsel, zaagsel en vijlsel; resten van bladaluminium, gekleurd, bekleed of beplakt, met een dikte van niet meer dan 0,2 mm (de dikte van de drager niet meegerekend)

Draaisel, krullen, spaanders, slijpsel, zaagsel en vijlsel als bedoeld bij deze onderverdeling zijn resten die ontstaan bij de bewerking van werkstukken, zoals draaien, frezen, schaven, boren, zagen, slijpen en vijlen.

Deze onderverdeling omvat eveneens resten van bladaluminium, voor zover zij gekleurd, bekleed of beplakt zijn en een dikte van niet meer dan 0,2 mm hebben (de dikte van de drager niet meegerekend).

Deze resten moeten, alvorens het metaal gerecupereerd kan worden, een speciale behandeling ondergaan ter verwijdering van de vreemde bestanddelen (vet, olie, verf, papier, enz.).

7602 00 19

andere (onbruikbare of afgekeurde werkstukken daaronder begrepen)

Deze onderverdeling omvat alle resten van aluminium, die niet onder onderverdeling 7602 00 11 vallen.

Met onbruikbare of afgekeurde werkstukken worden bedoeld nieuwe, al dan niet afgewerkte werkstukken, die wegens een fabricagefout (bijvoorbeeld een fout in de structuur van het metaal of een fout bij de bewerking) uitsluitend geschikt zijn voor het recupereren van het metaal.

7602 00 90

afval

Met afval van aluminium worden bedoeld versleten of gebroken werken van aluminium, die onbruikbaar zijn geworden voor hun oorspronkelijke doel, alsmede afval daarvan, verkregen door stuk slaan of stuk snijden.

7603

Poeder en schilfers, van aluminium

7603 20 00

poeder met lamellaire structuur; schilfers

Zie de toelichting op onderverdeling 7406 20 00.

7608

Buizen en pijpen, van aluminium

De toelichting op post 7304 is van overeenkomstige toepassing.

7612

Reservoirs, fusten, trommels, bussen, blikken en dergelijke bergingsmiddelen (buisjes en tubes daaronder begrepen), voor ongeacht welke goederen (andere dan voor gecomprimeerd of vloeibaar gemaakt gas), van aluminium, met een inhoudsruimte van niet meer dan 300 l, niet voorzien van een mechanische inrichting of van een inrichting om te koelen of te warmen, ook indien inwendig bekleed of voorzien van een warmte-isolerende bekleding

7612 90 10

stijve buisjes

Deze onderverdeling omvat stijve buisjes waarvan de grootste buitendiameter in het algemeen 40 mm of minder bedraagt en kleiner is dan de helft van de lengte van het buisje zonder afsluiting. Stijve buisjes worden hoofdzakelijk voor geneesmiddelen (tabletten) gebruikt.

HOOFDSTUK 78

LOOD EN WERKEN VAN LOOD

7801

Ruw lood

7801 91 00

waarin, van de andere elementen, antimoon met het hoogste gewicht voorkomt

Tot deze onderverdeling behoren onder meer lood-antimoonlegeringen die hoofdzakelijk worden gebruikt voor de vervaardiging van accumulatorplaten (Pb: 92 tot 94 %, Sb: 6 tot 8 %) en ternaire legeringen (Pb, Sb, Sn) waarin het gewicht van het antimoon hoger is dan dat van het tin, en die dienen voor de vervaardiging van drukletters (Pb: 55 tot 88 %, Sb: 10 tot 30 %, Sn: 2 tot 25 %).

Antimoon maakt lood hard en breekbaar.

7801 99 91

loodlegeringen

Deze onderverdeling omvat onder meer:

1.

lood-tin-antimoonlegeringen die tot 20 % tin en 10 % antimoon kunnen bevatten en die worden gebruikt als antifrictielegeringen;

2.

lood-tinlegeringen voor het solderen;

3.

lood-arseenlegeringen (arseen maakt lood hard en vergemakkelijkt de vervaardiging van jachthagel).

7806 00

Andere werken van lood

7806 00 10

bergingsmiddelen met loden bekleding ter afscherming van radioactieve straling, voor het vervoer of de opslag van radioactieve stoffen (Euratom)

Met uitzondering van containers bedoeld bij onderverdeling 8609 00 10, omvat deze onderverdeling verschillende soorten bergingsmiddelen, voor het vervoer of de opslag van radioactieve stoffen, die van lood zijn vervaardigd of van een loden bekleding zijn voorzien, zodat de uitgezonden radioactieve straling geen nadelige uitwerking kan hebben op personen of voorwerpen die zich in de onmiddellijke nabijheid daarvan bevinden. Deze bergingsmiddelen variëren van eenvoudige cilindervormige bussen met sluitdop of eenvoudige kistjes met deksel, geheel van lood, tot bergingsmiddelen van grote afmetingen, al dan niet inwendig bekleed met roestvrij staal en aan de buitenzijde bedekt of versterkt met stalen banden, voorzien van haken, van steunen, van dubbele wanden, van ribben, van speciale ventielen, van inrichtingen voor koelwatercirculatie, van al dan niet draaibare laadborden, enz.

Soms bestaan zij uit twee of meer scheidbare concentrische mantels of uit verscheidene uitneembare delen. Zij zijn zodanig gebouwd dat zij bestand zijn tegen hitte, tegen schokken, tegen water en tegen de corroderende werking van de inhoud en moeten bovendien zowel aan de binnenzijde als aan de buitenzijde gemakkelijk kunnen worden ontsmet.

Van deze onderverdeling zijn bijvoorbeeld uitgezonderd kleine cilindervormige bergingsmiddelen van lood, bestemd voor het tellen van de door radioactieve stoffen uitgezonden impulsen (onderverdeling 7806 00 90).

7806 00 50

Buizen en pijpen, alsmede hulpstukken (fittings) voor buisleidingen (bijvoorbeeld verbindingsstukken, ellebogen, moffen)

Zie de derde alinea van de GS-toelichting op post 7806.

Buizen en pijpen van lood worden gewoonlijk vervaardigd door extrusie. Buizen, pijpen en hulpstukken (fittings) voor buisleidingen, van lood (bochten voor stankafsluiters daaronder begrepen), worden vooral gebruikt als leidingen voor water, gas, zuren (bijvoorbeeld zwavelzuur en zoutzuur) en als beschermingsmantel voor elektrische kabels, enzovoort.

7806 00 90

andere

Deze onderverdeling omvat, naast de in de tweede alinea van de GS-toelichting op post 7806 genoemde artikelen, onder meer:

1.

blokken of platen van lood (andere dan de artikelen bedoeld bij post 7804), zodanig bewerkt dat zij ineengevoegd kunnen worden voor de bouw van wanden of bedekkingen ter afscherming van radioactieve straling;

2.

kleine cilindervormige bergingsmiddelen van lood, ook indien samengesteld uit uitneembare delen, gebruikt bij het meten van de door radioactieve stoffen uitgezonden impulsen. Zij bevatten een opening voor het inbrengen van een Geiger-Müller-teller of een scintillatieteller en zijn vaak voorzien van raampjes voor het inbrengen van monsters;

3.

ramen of lijsten van lood, bestemd voor het daarin monteren van speciale dikke ruiten, die als vensters dienst doen voor de zogenaamde „hete cellen”, zijnde ruimten waarin sterk radioactieve stoffen worden behandeld;

4.

inrichtingen voor het richten van radioactieve straling.

HOOFDSTUK 81

ANDERE ONEDELE METALEN; CERMETS; WERKEN VAN DEZE STOFFEN

8101

Wolfraam en werken daarvan, resten en afval daaronder begrepen

8101 10 00

poeder

Deze onderverdeling omvat wolfraampoeder verkregen door de reductie van wolfraamtrioxide (wolfraamzuuranhydride) met waterstof.

8101 94 00

ruw wolfraam, enkel door sinteren verkregen staven daaronder begrepen

Tot deze onderverdeling behoren:

1.

ingots, alsmede door sinteren van poeder verkregen staven, meestal in de vorm van een prisma, die nog niet zijn gehamerd, gewalst of getrokken;

2.

wolfraampoeder, indien met het oog op het doseren of het vervoer in de vorm van tabletten, pastilles, enz. geperst.

8102

Molybdeen en werken daarvan, resten en afval daaronder begrepen

8102 10 00

poeder

Deze onderverdeling omvat molybdeenpoeder, verkregen door de reductie van zuivere molybdeenoxide of van ammoniummolybdaat.

8102 94 00

ruw molybdeen, enkel door sinteren verkregen staven daaronder begrepen

De toelichting op onderverdeling 8101 94 00 is van overeenkomstige toepassing.

8103

Tantaal en werken daarvan, resten en afval daaronder begrepen

8103 20 00

ruw tantaal, enkel door sinteren verkregen staven daaronder begrepen; poeder

Voor ruw tantaal is de toelichting op onderverdeling 8101 94 00 van overeenkomstige toepassing.

Tantaalpoeder wordt verkregen door de reductie van tantaaloxide of door de elektrolyse van gesmolten kaliumfluortantalaat.

HOOFDSTUK 82

GEREEDSCHAP; MESSENMAKERSWERK, LEPELS EN VORKEN, VAN ONEDEL METAAL; DELEN VAN DEZE ARTIKELEN VAN ONEDEL METAAL

8202

Handzagen; zaagbladen van alle soorten (freeszagen en ongetande zaagbladen daaronder begrepen)

8202 20 00

bladen voor lintzagen

Deze onderverdeling omvat gebruiksklare bladen zonder eind, alsmede dergelijke artikelen van onbepaalde lengte (voor zover er over het gebruik als bladen voor lintzagen geen twijfel bestaat).

Bladen voor lintzagen voor metaalbewerking zijn fijn getande zaagbladen zonder zetting.

Bladen voor lintzagen voor bewerking van mindere stoffen dan metaal zijn vrij grof getande zaagbladen met zetting (dat wil zeggen de tanden staan afwisselend enigszins naar rechts en naar links ten opzichte van de lengteas van het zaagblad).

Tot deze onderverdeling behoren geen ongetande bladen waarmee kan worden gezaagd door middel van op het blad aangebrachte slijpmiddelen (bijvoorbeeld diamantpoeder, kunstmatig korund) (post 6804).

8202 31 00

met werkzaam deel van staal

Tot deze onderverdeling behoren niet:

a)

ongetande cirkelvormige zaagbladen (frictieschijven, onderverdeling 8202 99 11);

b)

snijschijven waarmee kan worden gezaagd door middel van op het oppervlak aangebrachte slijpmiddelen (bijvoorbeeld diamantpoeder, kunstmatig korund) (post 6804).

8207

Verwisselbaar gereedschap voor al dan niet mechanisch handgereedschap of voor gereedschapswerktuigen (bijvoorbeeld voor het stampen, stansen, draadtappen, draadsnijden, boren, ruimen, kotteren, frezen, draaien, vastschroeven), daaronder begrepen trekstenen of trekmatrijzen en pers- of extrusiematrijzen voor het bewerken van metalen, alsmede grond- en gesteenteboren

8207 13 00 t/m 8207 19 90

grond- en gesteenteboren

De gereedschappen bedoeld bij deze onderverdelingen hebben in de regel werkzame delen in de vorm van plaatjes, staafjes, beitelpunten, enz., bedoeld bij post 8209 00.

Gereedschappen met als werkzaam deel plaatjes, beitelpunten en artikelen van dergelijke vorm, bestaande uit een laag synthetische diamant op een substraat van cermets, vallen echter onder onderverdeling 8207 19 10.

8207 40 10

gereedschap voor het draadtappen

Gereedschap voor het draadtappen wordt gebruikt voor het vormen van een binnendraad.

Deze onderverdeling omvat ook niet-verspanend gereedschap voor het vormen van draad.

8207 40 30

gereedschap voor het draadsnijden

Gereedschap voor het draadsnijden wordt gebruikt voor het vormen van een buitendraad.

Deze onderverdeling omvat ook niet-verspanend gereedschap voor het vormen van draad.

8207 70 31

schachtfrezen

Schachtfrezen hebben een cilindrische of konische schacht, die dient om de frees in de gereedschaphouder vast te zetten.

Zij kunnen de volgende vormen hebben:

 

Image

8212

Scheermessen, lemmeten en mesjes voor scheermessen (niet-afgewerkte scheermesjes, al dan niet in bandvorm, daaronder begrepen)

8212 20 00

mesjes voor veiligheidsscheermessen, niet-afgewerkte scheermesjes, al dan niet in bandvorm, daaronder begrepen

Afgezien van de niet-afgewerkte scheermesjes in bandvorm behoren tot deze onderverdeling:

1.

niet-afgewerkte mesjes, dat zijn niet-geslepen mesjes, ook indien geperforeerd;

2.

scheermesjes in bandvorm, aan één zijde geslepen, niet-geperforeerd, die in opgerolde toestand in het scheerapparaat worden geplaatst.

8215

Lepels, vorken, pollepels, schuimspanen, taartscheppen, vismessen en botermesjes, suikertangen en dergelijke artikelen

8215 10 20

stellen die enkel verzilverde, vergulde of geplatineerde artikelen bevatten

Deze onderverdeling omvat geen artikelen met slechts kleine versieringen van edel metaal (bijvoorbeeld een bladmotief aangebracht op het heft van een bestekdeel).

8215 10 30

van roestvrij staal

Roestvrij staal wordt omschreven in aantekening 1, onder e), op hoofdstuk 72.

8215 10 80

andere

De toelichting op onderverdeling 8215 10 20 is van overeenkomstige toepassing.

8215 20 10

van roestvrij staal

Roestvrij staal wordt omschreven in aantekening 1, onder e), op hoofdstuk 72.

8215 91 00

verzilverd, verguld of geplatineerd

De toelichting op onderverdeling 8215 10 20 is van overeenkomstige toepassing.

8215 99 10

van roestvrij staal

Roestvrij staal wordt omschreven in aantekening 1, onder e), op hoofdstuk 72.

HOOFDSTUK 83

ALLERLEI WERKEN VAN ONEDELE METALEN

8302

Garnituren, beslag en dergelijke artikelen, van onedel metaal, voor meubelen, voor deuren, voor trappen, voor vensters, voor blinden, voor koetswerk, voor zadelmakerswerk, voor koffers en valiezen en voor dergelijke werken; hoedhaken, jashaken en dergelijke haken, kapstokken, plankdragers en dergelijke artikelen, van onedel metaal; zwenkwielen met montuur van onedel metaal; automatische deursluiters en deurdrangers van onedel metaal

8302 20 00

zwenkwielen

Zwenkwielen worden voor velerlei doeleinden gebruikt: als beslag voor meubelen, piano's, ziekenhuisbedden, roltafels, enz., en als wielen voor transportwagentjes, invalidenwagentjes, enz.

Zwenkwielen die niet aan aantekening 2 op dit hoofdstuk voldoen, worden in de regel ingedeeld onder onderverdeling 8716 90 90.

8311

Draad, staven, buizen, platen, elektroden en dergelijke artikelen, van onedel metaal of van metaalcarbide, bekleed of gevuld met vloeimiddelen, voor het lassen, solderen of afzetten van metaal of van metaalcarbide; draad en staven van samengekit poeder van onedel metaal, voor het metaalspuiten (schooperen)

8311 10 10

laselektroden, met een kern van ijzer of van staal, bekleed met vuurvast materiaal

In de zin van deze onderverdeling betekent het begrip „vuurvast” dat het materiaal waarmee de elektroden zijn bekleed, gelijkt op het vloeimiddel voor een metallurgische oven en zich gedraagt als ware het vuurvast. De bekleding leidt de vlamboog naar de te lassen plaats en vormt slakken, die het lasapparaat beschermen.

AFDELING XVI

MACHINES, TOESTELLEN EN ELEKTROTECHNISCH MATERIEEL, ALSMEDE DELEN DAARVAN; TOESTELLEN VOOR HET OPNEMEN OF HET WEERGEVEN VAN GELUID, VOOR HET OPNEMEN OF HET WEERGEVEN VAN BEELDEN EN GELUID VOOR TELEVISIE, ALSMEDE DELEN EN TOEBEHOREN VAN DEZE TOESTELLEN

Aantekening 4

Voor zover niet anders is bepaald, kan de overbrenging tussen de individuele elementen ook plaatsvinden via toestellen (al dan niet ingebouwd in de afzonderlijke elementen) die gebruik maken van infraroodstralen, radiogolven, laserstralen, enz., over korte afstand.

Aanvullende aantekening (GN) 1

A.

Gereedschappen, benodigd voor het monteren of voor het onderhouden van machines

Om onder dezelfde post als de machines te worden ingedeeld, moeten de gereedschappen voor het monteren of voor het onderhouden aan de volgende drie voorwaarden betreffende hoedanigheid, bestemming en aanbieding voldoen:

1.

het moet gereedschap zijn: gewoonlijk betreft het handgereedschap van de soort, bedoeld bij de posten 4417 00 en 8205 of bij onderverdeling 8203 20 10, 8203 20 90, 8203 30 00, 8203 40 00, 8204 11 00, 8204 12 00, 9603 29 80, 9603 30 90, 9603 40 10, 9603 40 90, 9603 90 91 of 9603 90 99.

Meet-, verificatie- en controleapparaten van hoofdstuk 90 zijn in elk geval uitgezonderd;

2.

ze moeten bestemd zijn voor het monteren of voor het onderhouden van de machine. Indien identieke gereedschappen aangeboden worden, mogen slechts zoveel stuks met de machine worden ingedeeld, als er gelijktijdig worden gebruikt. Van niet-identieke gereedschappen wordt van elk gereedschap slechts een stuk toegelaten;

3.

ze moeten gelijktijdig met de machine worden aangeboden.

B.

Verwisselbare gereedschappen

Om onder dezelfde post als de machines te worden ingedeeld, moeten de verwisselbare gereedschappen aan drie voorwaarden voldoen:

1.

het moet gereedschap zijn: het betreft, naast de gereedschappen bedoeld bij post 8207, die bedoeld bij de posten 4016, 5911 en 6909 of onderverdeling 4205 00 11, 4205 00 19, 6804 10 00, 6804 21 00, 6804 22 12, 6804 22 18, 6804 22 30, 6804 22 50, 6804 22 90, 6804 23 00 of 9603 50 00.

Vormen (post 8480), toebehoren alsmede hulpstukken (bijvoorbeeld van post 8466) worden niet als gereedschap aangemerkt. Derhalve kan deze aanvullende aantekening (GN) daarvoor niet gelden;

2.

ze moeten tot de normale uitrusting van de machine behoren.

Als tot de normale uitrusting van een machine behorend worden aangemerkt:

a)

bij identieke gereedschappen slechts die welke gelijktijdig aan de machine kunnen worden aangebracht;

b)

bij niet-identieke gereedschappen van elk gereedschap slechts een stuk;

3.

ze moeten tezamen met de machine worden aangeboden en daarmee normaal worden verkocht.

Aanvullende aantekening (GN) 3

Machines in gedemonteerde of in niet-gemonteerde staat mogen, rekening houdend met de vereisten van de handel of het vervoer, in verscheidene zendingen worden ingevoerd.

Om de afzonderlijke delen onder de post waartoe de gemonteerde machine behoort, te kunnen aangeven, moet de aangever der goederen, uiterlijk bij de eerste deelzending, een desbetreffend schriftelijk verzoek bij de douane indienen onder toevoeging van:

a)

een of eventueel meer tekeningen of plannen van de machine, waarop de belangrijkste delen onder volgnummer zijn vermeld;

b)

een algemene inventaris waarin de kenmerken en bij benadering het gewicht van de afzonderlijke delen en de volgnummers van de belangrijkste hiervoor genoemde delen zijn vermeld.

Het verzoek mag slechts worden ingewilligd indien het de uitvoering betreft van een overeenkomst inzake de levering van een machine die als compleet in de zin van de gecombineerde nomenclatuur kan worden aangemerkt.

De deelzendingen moeten langs hetzelfde kantoor, binnen de gestelde termijn, worden ingevoerd. In bijzondere gevallen echter kunnen de bevoegde autoriteiten de invoer langs verschillende kantoren toestaan. Deze termijn mag niet worden overschreden, tenzij op een met redenen omkleed verzoek door de bevoegde autoriteiten verlenging wordt toegestaan.

Bij elke binnenkomende deelzending moet een lijst van de ingevoerde delen, onder verwijzing naar de algemene inventaris, worden overgelegd. Voor elke deelzending moet in de douaneaangifte zowel de benaming van het deel of van de delen van de machine die deel uitmaken van de zending, als de benaming van de complete machine worden vermeld.

HOOFDSTUK 84

KERNREACTOREN, STOOMKETELS, MACHINES, TOESTELLEN EN MECHANISCHE WERKTUIGEN, ALSMEDE DELEN DAARVAN

Algemene opmerkingen

Als „bestemd voor de industriële montage” in de zin van de onderverdelingen 8407 33 10, 8407 34 10, 8407 90 50 en 8408 20 10 wordt uitsluitend verstaan het gebruik voor de seriebouw van nieuwe voertuigen in fabrieken waar motorvoertuigen worden vervaardigd of geassembleerd (toeleveringsbedrijven daaronder begrepen).

Deze onderverdelingen zijn alleen van toepassing op motoren die daadwerkelijk worden gebruikt voor de bouw van nieuwe voertuigen, die in de tekst van deze onderverdelingen met name zijn genoemd. Uitgezonderd zijn derhalve motoren van dezelfde soort die zijn bestemd om te worden gebruikt als vervangingsmotor.

8402

Stoomketels (stoomgeneratoren), andere dan ketels voor centrale verwarming die zowel heet water als lagedrukstoom kunnen produceren; ketels voor oververhit water

8402 19 90

andere

Tot deze onderverdeling behoren bijvoorbeeld gecombineerde vlampijp-/waterpijpketels, alsmede speciale constructies van tankketels zoals elektrisch verwarmde stoomketels waarin de vuurhaard is vervangen door elektrische verwarmingselementen.

8405

Generatoren voor watergas of voor luchtgas, ook indien met bijbehorende zuiveringstoestellen; acetyleenontwikkelaars en dergelijke gasgeneratoren werkend met water, ook indien met bijbehorende zuiveringstoestellen

8405 10 00

generatoren voor watergas of voor luchtgas, ook indien met bijbehorende zuiveringstoestellen; acetyleenontwikkelaars en dergelijke gasgeneratoren werkend met water, ook indien met bijbehorende zuiveringstoestellen

Deze onderverdeling omvat geen:

a)

cokesovens, zoals die worden gebruikt in gasfabrieken (post 8417);

b)

elektrolytisch werkende vergassers (voor de productie van stikstofdioxide, zwavelwaterstof of cyaanwaterstof, naargelang van de gebruikte elektrolyt) (post 8543).

8407

Zuigermotoren met vonkontsteking, wankelmotoren daaronder begrepen

8407 21 10 t/m 8407 29 80

motoren voor de voortstuwing van schepen

Tot deze onderverdelingen behoren geen motoren die aan boord van een schip voor andere doeleinden dan voor de voortstuwing worden gebruikt.

8408

Zuigermotoren met zelfontsteking (diesel- en semidieselmotoren)

8408 10 11 t/m 8408 10 99

motoren voor de voortstuwing van schepen

Zie de toelichting op de onderverdelingen 8407 21 10 t/m 8407 29 80.

8409

Delen waarvan kan worden onderkend dat zij uitsluitend of hoofdzakelijk bestemd zijn voor motoren bedoeld bij post 8407 of 8408

Naast de reeds in de GS-toelichting op post 8409 genoemde uitzonderingen zijn bijvoorbeeld eveneens van deze post uitgezonderd:

a)

buizen en slangen, van niet-geharde gevulkaniseerde rubber (post 4009);

b)

buigzame buizen (slangen) van onedel metaal (post 8307);

c)

pakking (in het algemeen indeling volgens de stof waavan zij is vervaardigd of onder post 8484).

8409 99 00

andere

Tot deze onderverdeling behoren geen turbocompressoren voor uitlaatgassen, bestemd om het motorvermogen te verhogen door compressie van de voor de verbranding benodigde verse lucht. Deze apparaten behoren als turbocompressoren voor lucht tot post 8414.

8411

Turbinestraalmotoren; schroefturbines en andere gasturbines

8411 11 00 t/m 8411 12 80

turbinestraalmotoren

Tot deze onderverdelingen behoren geen afzonderlijk aangeboden zogenaamde naverbrandingstoestellen (onderverdeling 8411 91 00).

8411 99 00

andere

Tot deze onderverdeling behoren bijvoorbeeld rotorbladen voor gasturbines, ook indien de gasturbine als primaire aandrijving dient in combinatie met een elektrische generator.

8412

Andere motoren en andere krachtmachines

8412 21 20 t/m 8412 29 89

hydraulische motoren en hydraulische krachtmachines

Tot deze onderverdelingen behoren bijvoorbeeld motoren voor hydraulische overbrenging.

8412 21 20 en 8412 21 80

rechtlijnig werkend (cilinders)

Tot deze onderverdelingen behoren bijvoorbeeld hydraulische inrichtingen voor het instellen en vastzetten van de stoelen van vliegtuigbemanningen.

8413

Pompen voor vloeistoffen, ook indien voorzien van een meettoestel; elevatoren voor vloeistoffen

8413 50 20

hydraulische aggregaten

Zie letter B, punt 6, van de GS-toelichting op post 8412.

8413 60 20

hydraulische aggregaten

Zie letter B, punt 6, van de GS-toelichting op post 8412.

8413 70 51 t/m 8413 70 75

radiale pompen

Bij radiale pompen wordt de vloeistof dwars op de as van het schoepenrad (de waaier) geleid.

8413 70 81 en 8413 70 89

andere centrifugaalpompen

Tot deze onderverdelingen behoren onder andere axiale pompen, waarbij de vloeistof in de lengterichting van de as van het schoepenrad wordt geleid. Deze onderverdelingen omvatten ook combinaties van radiale en axiale pompen (die de vloeistof bijvoorbeeld radiaal aanzuigen en axiaal wegpersen of axiaal aanzuigen en radiaal wegpersen).

8413 81 00 en 8413 82 00

andere pompen; elevatoren voor vloeistoffen

Tot deze onderverdelingen behoren niet:

a)

zogenaamde medische afzuigpompen voor het afzuigen van secreten, die behalve de pomp een afzuiginrichting bevatten. Deze apparaten worden in operatiezalen en in ambulances gebruikt (post 9018);

b)

medische pompen die in de hand worden gehouden of op andere wijze worden gedragen, dan wel worden geïmplanteerd, die een reservoir hebben om van hieruit medicijnen toe te dienen en die met de energiebron voor de aandrijving van de pomp in een gemeenschappelijk huis zijn ondergebracht (post 9021).

8414

Luchtpompen, vacuümpompen, compressoren voor lucht of voor andere gassen, alsmede ventilatoren; damp- of wasemafzuigkappen met ingebouwde ventilator, ook indien met filter

Onder pompen en compressoren, in de zin van deze post, moeten ook worden verstaan motorpompen en turbopompen, motorcompressoren en turbocompressoren.

8414 10 89

andere

Tot deze onderverdeling behoren bijvoorbeeld vloeistofringpompen en membraanpompen.

8414 20 20 en 8414 20 80

hand- en voetpompen, voor lucht

Onder deze onderverdelingen vallen slechts de luchtpompen omschreven onder letter A van de GS-toelichting op post 8414, met de hand of met de voet bediend, dat wil zeggen uitsluitend door mankracht aangedreven pompen. Zij zijn met name bestemd voor het oppompen van bijvoorbeeld luchtbanden (van fietsen, van voertuigen, enz.), luchtmatrassen, luchtkussens en rubberboten.

8414 51 00 t/m 8414 59 80

ventilatoren

Als ventilatoren in de zin van deze onderverdelingen worden alleen aangemerkt de toestellen die zijn omschreven onder letter B van de GS-toelichting op post 8414 en die aan de volgende voorwaarden voldoen:

1.

de lucht- of gasdruk mag niet meer dan 2 bar bedragen;

2.

zij mogen slechts met één waaier (één trap) zijn uitgerust.

Toestellen die niet aan bovengenoemde voorwaarden voldoen, zijn van deze onderverdelingen uitgezonderd en vallen met name onder de onderverdelingen 8414 80 11 t/m 8414 80 80.

8414 59 40

centrifugale

Bij centrifugale ventilatoren worden de lucht of de andere gassen die moeten worden verplaatst, axiaal aangezogen en radiaal weggeblazen.

8414 80 11 en 8414 80 19

turbocompressoren

Bij een turbocompressor wordt de as van het schoepenrad door een externe motor aangedreven en worden de te verplaatsen lucht of andere gassen door het schoepenrad in beweging gezet. Turbocompressoren kunnen een- of meertraps, axiaal of radiaal werken. Eenvoudige tweetrapscompressoren worden bijvoorbeeld voor stofzuigers gebruikt.

8414 80 11

eentraps

Tot deze onderverdeling behoren bijvoorbeeld turbocompressoren voor uitlaatgassen, die ervoor zijn bestemd om het motorvermogen door compressie van de voor de verbranding benodigde verse lucht te verhogen. Het zijn eentrapsturbocompressoren voor lucht (aanblaasinrichtingen) voor het tot stand brengen van een overdruk van meer dan 2 bar, die worden aangedreven door een uitlaatgasturbine die aan het compressorhuis is aangebouwd. De uitlaatgasturbine wordt gevoed door de uitlaatgassen van de verbrandingsmotor waarop deze is gemonteerd.

8414 90 00

delen

Tot deze onderverdeling behoren bijvoorbeeld de delen van uitlaatgasturbocompressoren voor verbrandingsmotoren. Delen van de uitlaatgasturbines die met deze turbocompressoren worden gebruikt, behoren evenwel als delen van gasturbines zonder verbrandingskamer tot post 8411.

8418

Koelkasten, vrieskasten en andere machines, apparaten en toestellen voor de koeltechniek, al dan niet elektrisch werkend; warmtepompen, andere dan klimaatregelingstoestellen bedoeld bij post 8415

8418 69 00

andere

Tot deze onderverdeling behoren bijvoorbeeld de zogenaamde „vriesdrogers” voor de ontvochtiging van de lucht in overdekte zwembaden of andere vochtige ruimten. Deze apparaten bestaan in wezen uit een koelmachine en een door een motor aangedreven ventilator. De ventilator zuigt de vochtige lucht aan, die vervolgens naar de verdamper van de koelmachine wordt gevoerd en op de koude wanden ervan condenseert. Het condenswater dat hierbij ontstaat, wordt in een bak opgevangen. De ontvochtigde lucht wordt ter verwarming over de verwarmde condensoren van de koelmachine en vervolgens weer in de hal geleid.

Bij de ook tot deze onderverdeling behorende vriesdrogers voor de ontvochtiging van perslucht voor persluchtsystemen wordt de ontvochtigde lucht in de regel weer door een ingebouwde warmtewisselaar (lucht/lucht) opgewarmd. Deze warmtewisselaar geeft de warmte van de vochtige perslucht die de vriesdroger binnenkomt, via de wanden af aan de ontvochtigde perslucht.

Deze toestellen bezitten evenwel geen inrichting voor het regelen van de temperatuur.

Deze onderverdeling omvat daarentegen geen apparaten voor de vervaardiging van koolzuurijs (droogijs), die bij onder hoge druk staand koolstofdioxide plotseling de druk wegnemen, zodat onderkoeling optreedt (post 8479).

8419

Toestellen, apparaten en inrichtingen, ook indien elektrisch verhit (met uitzondering van ovens en andere toestellen bedoeld bij post 8514), voor de behandeling van stoffen volgens werkwijzen waarbij temperatuurverandering nodig is, zoals verwarmen, koken, branden, roosten, distilleren, rectificeren, steriliseren, pasteuriseren, stomen, drogen, uitdampen, verdampen, condenseren of afkoelen, andere dan toestellen en apparaten voor huishoudelijk gebruik; geisers (doorstroomtoestellen) en andere heetwatertoestellen (voorraadtoestellen of boilers), niet elektrisch

8419 20 00

sterilisatoren voor medisch, chirurgisch of laboratoriumgebruik

De tot deze onderverdeling behorende toestellen, die bestemd zijn voor de uitrusting van ziekenhuizen, operatiezalen, spreekkamers van artsen, enz., bestaan uit bergingsmiddelen waarin, naast medische en chirurgische instrumenten, ook watten, verbandgaas en andere verbandstoffen worden verhit tot een temperatuur van 100 °C of meer, dit met het oog op het vernietigen van eventueel aanwezige ziektekiemen.

Meestal hebben deze toestellen de vorm van een op een voetstuk rustende parallellepipedum of cilinder, waarin zich uitneembare roosters bevinden. Het omhulsel bestaat in de regel uit staal of aluminium, aan de binnenkant met warmte-isolerende stoffen bekleed. De deur kan van doorzichtige stof zijn, zodat men de in het toestel gelegde instrumenten kan zien. Sommige toestellen hebben de vorm van kasten of van andere meubelen; in dit geval kan in de eigenlijke sterilisator een vak voor het opbergen van instrumenten of andere te steriliseren voorwerpen zijn ingebouwd; dit heeft geen uitsluiting van deze onderverdeling tot gevolg.

De toestellen worden met alcohol, petroleum, gas of elektriciteit verwarmd en, afhankelijk van de constructie van het toestel, geschiedt het steriliseren in kokend water (schalen of kommen), in waterdamp onder druk (autoclaven) of in droge hete lucht (heteluchtsterilisatoren).

8419 50 00

warmtewisselaars

Warmtewisselaars worden gebruikt:

1.

voor het wijzigen van de temperatuur van stoffen zonder de vloeibare of gasvormige toestand daarvan te veranderen, waarbij de temperatuur kan worden opgevoerd tot sterilisatie of pasteurisatie optreedt;

2.

voor het verdampen of condenseren van vloeibare of gasvormige stoffen.

Tot deze onderverdeling behoren bijvoorbeeld:

1.

condensors voor stikstof of voor andere gassen;

2.

koelinrichtingen voor het koken en condenseren van oplosmiddelen, die onder meer worden gebruikt in ververijen en in ondernemingen voor het droog reinigen;

3.

koelapparaten voor vloeistoffen, dampen of gassen, die worden gebruikt in diverse industrieën (zuivelbedrijven, brouwerijen, enz.);

4.

continu werkende pasteuriseertoestellen, onder meer gebruikt in zuivelbedrijven (pasteuriseertoestellen met platen).

Van deze onderverdeling zijn bijvoorbeeld uitgezonderd:

a)

geisers en andere heetwatertoestellen bedoeld bij onderverdeling 8419 11 00 of 8419 19 00;

b)

toestellen waarbij:

de warmte-uitwisseling wordt toegepast om een vloeibare of gasvormige stof in vaste toestand te laten overgaan (bijvoorbeeld drogen door verstuiving);

de warmte-uitwisseling tussen twee stromende stoffen niet door een scheidingswand heen plaatsvindt (bijvoorbeeld koeltorens).

Deze toestellen vallen doorgaans onder onderverdeling 8419 89 10 of 8419 89 98.

8419 89 10

koelapparaten en -inrichtingen met circulatie van eigen water, waarbij de warmte-uitwisseling niet plaatsvindt via een scheidingswand

Tot deze onderverdeling behoren onder meer koeltorens waarin het te koelen water de warmte door verdamping direct aan de lucht afgeeft. Het verhitte water, dat naar boven wordt gepompt, druipt in de koeltoren vrij naar beneden en wordt daarbij door de opstijgende lucht gekoeld (schoorsteeneffect).

8419 89 98

andere

Tot deze onderverdeling behoren bijvoorbeeld apparaten voor het roken van rauwe worst, ook indien de worst tijdens het roken een warmtebehandeling ondergaat waardoor de worst geheel of gedeeltelijk wordt gekookt. Zij bestaan uit een grote door spiraalvormige stoombuizen verwarmde kamer waarin door een aanblaasinrichting koude of warme rook van buiten wordt aangevoerd en die is uitgerust met een bevochtigingsinrichting en spiraalbuizen voor de afkoeling met behulp van koud water. De rauwe worsten worden gehangen aan mobiele stellages in de kamer gebracht.

Tot deze onderverdeling behoren daarentegen niet zogenaamde „dispensers”, zijnde automaten voor het bereid houden en afgeven van borden aan klanten van kantines of zelfbedieningsrestaurants, ook indien de borden hierin elektrisch of door middel van een waterbad worden verwarmd (post 9403).

8421

Centrifuges, centrifugaaldrogers daaronder begrepen; toestellen voor het filtreren of zuiveren van vloeistoffen of van gassen

8421 39 60

katalytisch werkend

Tot deze onderverdeling behoren bijvoorbeeld katalytische zuiveringsinrichtingen voor uitlaatgassen, die in de uitlaat van automobielen of in de afvalgasleidingen van industriële installaties worden aangebracht met het doel door een chemische reactie stikstofdioxide en eventueel andere schadelijke stoffen (zoals koolmonoxide of koolwaterstoffen) te verwijderen en aldus de lucht schoon te houden. De apparaten voor automobielen bestaan uit een kastje met een honingraatconstructie, waarin zich doorstroomkanalen bevinden, die met een actieve katalysator zijn bekleed. In industriële installaties bestaat de zuiveringsinrichting voor de afvalgassen in de regel uit een raamwerk waarin talrijke katalysatorelementen zijn ondergebracht. Afzonderlijk aangeboden worden de honingraatconstructie en de katalysatorelementen, als zijnde katalysatoren, onder post 3815 ingedeeld.

8421 39 90

andere

Behalve elektrostatisch of thermisch werkende toestellen omvat deze onderverdeling bijvoorbeeld gaszuiveringsinstallaties die door het vasthouden (scheiden) van de bestanddelen van een gasmengsel dit mengsel ontleden.

8422

Machines voor het afwassen van vaatwerk; machines en toestellen voor het reinigen of het drogen van flessen en andere bergingsmiddelen; machines en toestellen voor het vullen, sluiten of etiketteren van flessen, van bussen, van zakken of van andere bergingsmiddelen; machines en toestellen voor het capsuleren van flessen, van potten, van tubes en van dergelijke bergingsmiddelen; andere verpakkingsmachines (krimpverpakkingsmachines en -toestellen daaronder begrepen); toestellen voor het persen van koolzuur in dranken

8422 90 10

van machines voor het afwassen van vaatwerk

Afzonderlijk aangeboden tijdschakelaars en dergelijke programmeerinrichtingen voor machines voor het afwassen van vaatwerk worden naar hun aard ingedeeld (bijvoorbeeld post 9107 00 00).

8423

Weegtoestellen en weeginrichtingen, tel- en controletoestellen waarvan de werking op weging berust daaronder begrepen, doch met uitzondering van precisiebalansen met een gevoeligheid van 5 cg of beter; gewichten voor weegtoestellen van alle soorten

8423 20 00

toestellen voor het continuwegen van goederen op transportbanden

Tot deze onderverdeling behoren ook elektromechanische toestellen voor het continu-wegen. De bouwwijze en de werking van deze weegtoestellen komt overeen met die van de elektromechanische weegtoestellen die zijn beschreven in de toelichting op de onderverdelingen 8423 81 10 t/m 8423 89 00.

8423 30 00

toestellen voor het afwegen van constante hoeveelheden en weegtoestellen voor het vullen van zakken of andere bergingsmiddelen

Tot deze onderverdeling behoren ook elektromechanische weegtoestellen van genoemde soort. De bouwwijze en de werking van deze weegtoestellen komt overeen met die van de elektromechanische weegtoestellen die zijn beschreven in de toelichting op de onderverdelingen 8423 81 10 t/m 8423 89 00.

8423 81 10 t/m 8423 89 00

andere weegtoestellen en weeginrichtingen

Tot deze onderverdelingen behoren mede elektromechanische weegtoestellen en weeginrichtingen waarbij het gewicht van de voorwerpen door een meetwaarde-omvormer wordt omgezet in een elektrische grootheid (spanning), die door een in het weegtoestel of de weeginrichting ingebouwd instrument wordt gemeten. Deze weegtoestellen en weeginrichtingen hebben als meetwaarde-omvormer in de regel weegsensoren (cellen, staven) die met variabele meetcomponenten (elektrische weerstanden) in een meetbrug worden opgenomen. De kracht van de te meten massa veroorzaakt een vervorming van de weegsensoren, waardoor de lengte van de variabele meetcomponenten verandert (ze worden langer of korter), en een wijziging van de weerstand die evenredig is aan de te meten massa. Deze verandering wordt als een verandering van de spanning doorgegeven aan het meetinstrument van het weegtoestel.

Behalve het meetinstrument, dat meestal in een afzonderlijk huis is ondergebracht en als „uitleeseenheid of weegdisplay” wordt aangeduid, kunnen elektromechanische weegtoestellen ook andere, hiermee via een kabel verbonden eenheden bevatten (bijvoorbeeld toetsenborden, geheugens, drukinrichtingen, schermen, besturingsapparatuur en aanvoerdetectoren). Bij dergelijke weegsystemen kunnen verscheidene weegtoestellen met een gemeenschappelijk meetinstrument zijn verbonden (het zogenaamde weegstation).

Bovengenoemde weegtoestellen kunnen zijn voorzien van een „interface”, waarmee ze kunnen worden gekoppeld aan een automatische gegevensverwerkende machine.

Elektromechanische weegtoestellen worden als „elektronische weegtoestellen” aangeduid indien het meetinstrument van het weegtoestel microprocessoren bevat, waardoor bijvoorbeeld het te betalen bedrag voor een bepaalde hoeveelheid met behulp van geprogrammeerde informatie over de prijs per eenheid (bijvoorbeeld kg) kan worden berekend.

8424

Mechanische toestellen (ook indien voor handkracht) voor het spuiten, verspreiden of verstuiven van vloeistoffen of van poeder; blusapparaten (ook indien gevuld); spuitpistolen en dergelijke toestellen; zandstraaltoestellen, stoomstraaltoestellen en dergelijke straaltoestellen

8424 30 10

met perslucht

Tot deze onderverdeling behoren bijvoorbeeld zandstraaltoestellen met een ingebouwde luchtcompressor voor het reinigen van bougies of het trimmen (slijpen) van zogenaamde monolytische elektrische condensatoren.

Onder trimmen verstaat men in dit verband het verwijderen met behulp van een zandstraal van het geleidend materiaal van de condensator teneinde de gewenste capaciteit te verkrijgen.

8424 89 00

andere

Tot deze onderverdeling behoren zogenaamde „wasmachines” voor het met behulp van een water-, petroleum- of andere vloeistofstraal reinigen van automobielen, van metalen delen of van andere voorwerpen. Deze machines, die een lichamelijke eenheid vormen, bestaan onder meer uit een pomp, buisleidingen met sproeiers en eventueel een transportinrichting, een verwarmingsinrichting, enz.

Tot deze onderverdeling behoren evenwel niet de toestellen voor het reinigen met water onder hoge druk (onderverdelingen 8424 30 01 t/m 8424 30 09).

8426

Dirkkranen; hijskranen, vervoerkabels daaronder begrepen; hefportalen, portaalwagens en transportwagens met kraan

8426 41 00 en 8426 49 00

andere machines en toestellen, met eigen beweegkracht

Zie onder b), punt 2, van de GS-toelichting op het onderdeel „machines en toestellen met eigen beweegkracht en andere mobiele machines en toestellen” van post 8426.

Voor het onderscheid tussen de machines en toestellen met eigen beweegkracht van deze onderverdelingen en de automobielen voor bijzondere doeleinden bedoeld bij post 8705 zijn in beginsel aan te merken als tot deze onderverdelingen behorende, de toestellen:

1.

die voortbewogen worden door een motor die deel uitmaakt van de hefinrichting;

2.

met een maximumsnelheid van 20 km/uur;

3.

die één kabine hebben, deel uitmakend van de hefinrichting;

4.

die zich gewoonlijk niet verplaatsen met een last, tenzij dit geschiedt over een geringe afstand, en waarbij deze beweging ten opzichte van de heffunctie van ondergeschikt belang is.

8428

Andere hef-, hijs-, laad- en losmachines en -toestellen, alsmede andere machines en toestellen voor het hanteren van goederen (bijvoorbeeld liften, roltrappen, transportbanden, kabelbanen)

Zogenaamde trappenklimmers, die ertoe dienen zieken of gehandicapten in een invalidenwagen via een trap naar boven of naar beneden te verplaatsen, zijn van deze onderverdeling uitgezonderd en vallen als toebehoren voor invalidenwagens onder post 8714.

8428 90 30

voor walserijen, te weten: rollenbanen voor het aanvoeren en het verplaatsen van de goederen, toestellen voor het kantelen of voor het hanteren van ingots, van loepen, van staven of van platen

Tot deze onderverdeling behoren twee groepen machines die worden gebruikt als hulpwerktuigen voor walserijen en voor walsstraten, te weten:

1.

rollenbanen voor het aanvoeren en het verplaatsen van de goederen (ingots, staven, platen, plaatijzer, band, draad, buizen, enz.);

2.

toestellen voor het kantelen of voor het hanteren van ingots, van loepen, van staven of van platen.

Van deze machines en toestellen kunnen worden genoemd:

1.

rollenbanen voorzien van al dan niet aangedreven rollen, waarmee de goederen in of uit de walsstoel of van de ene naar de andere walsstoel worden gevoerd;

2.

banen met klemrollen (pinch rolls) die dezelfde functie hebben als de in punt 1 genoemde toestellen en die twee reeksen rollen bevatten waartussen de goederen worden geleid;

3.

koelbedden. Dit zijn rollenbanen die zich aan het einde van de walsstraat bevinden en waarmee de goederen (bijvoorbeeld staven, draad) langzaam worden verplaatst, zodat zij aan de lucht kunnen afkoelen;

4.

hef- of kanteltafels voor walswerken met boven elkaar geplaatste walsenparen (trio- en dubbel-duo-walsstoelen). Deze toestellen bestaan uit een tafel die kantelt om een as, die zich aan het uiterste einde van de wals bevindt; de tafel heeft aangedreven rollen; na door een walsenpaar te zijn gevoerd, glijdt het metaal op de tafel, die om de as kantelt en op de hoogte komt van het volgende walsenpaar, waartussen het metaal wordt gedreven met behulp van de aangedreven rollen;

5.

dwarstransporteurs (ripeurs) die gebruikt worden bij parallel opgestelde walsstoelen om bijvoorbeeld staven van de rollenbaan van de eerste walsstoel te verplaatsen op die van de tweede walsstoel;

6.

kantelinrichtingen waarmee het walsgoed op zijn kant kan worden gedraaid.

Tot deze onderverdeling behoren bijvoorbeeld niet:

a)

toestellen met eigen beweegkracht voor het hanteren van ingots, alsmede toestellen (bijvoorbeeld hijskranen, loopkranen) die, hoewel gebruikt om het materiaal in de walsen te brengen, niet aan de specifieke werkzaamheden van deze machines deelnemen (onderverdeling 8426 12 00, 8426 41 00, 8426 49 00 of 8426 99 00);

b)

toestellen voor het op afstand hanteren van sterk radioactieve stoffen (onderverdeling 8428 90 95).

8429

Bulldozers, angledozers, egaliseermachines, schrapers, mechanische schoppen, excavateurs (emmergravers), laadschoppen, wegwalsen, schapenpootwalsen en andere bodemverdichtingsmachines, met eigen beweegkracht

8429 30 00

schrapers

Zie de tweede alinea, letter C, van de GS-toelichting op post 8429.

Tot deze onderverdeling behoren niet samengestelde schrapers die bestaan uit een trekker (ook eenassige trekker) en de eigenlijke schraper; beide elementen moeten met toepassing van aantekening 2 op hoofdstuk 87 naar hun eigen aard worden ingedeeld (post 8701 voor de trekker en onderverdeling 8430 69 00 voor de schraper).

8432

Machines, toestellen en werktuigen voor land-, tuin- of bosbouw, voor de voorbereiding, bewerking of bebouwing van de bodem; rollers voor gras- en sportvelden

8432 30 11

precisiezaaimachines met centrale aandrijving

Tot deze onderverdeling behoren machines waarmee zaad of afzonderlijke zaadkorrels in een rij of in meer rijen tegelijk op instelbare gelijke afstanden van elkaar in de grond worden gebracht.

8433

Machines, toestellen en werktuigen voor het oogsten of voor het dorsen van landbouwproducten, stro- en veevoederpersen daaronder begrepen; gazon- en andere grasmaaimachines; machines voor het reinigen of sorteren van eieren, vruchten of andere landbouwproducten, andere dan die bedoeld bij post 8437

8433 11 10 t/m 8433 19 90

gazonmaaimachines, die voor parken en sportvelden daaronder begrepen

Zie voor de zogenaamde trekker-maaiers letter A, voorlaatste alinea, van de GS-toelichting op post 8433.

8438

Machines en toestellen, niet genoemd of niet begrepen onder andere posten van dit hoofdstuk, voor de industriële bereiding of vervaardiging van voedingsmiddelen of dranken, andere dan machines en toestellen voor de extractie of de bereiding van dierlijke of van vaste plantaardige vetten of oliën

8438 80 10

voor de behandeling of bereiding van koffie of thee

Tot deze onderverdeling behoren bijvoorbeeld machines voor het mengen van verschillende theesoorten en voor het malen van koffie.

Tot deze onderverdeling behoren niet machines voor het industrieel bereiden van warme dranken (onderverdeling 8419 81 20), machines voor het branden van koffie (onderverdeling 8419 89 98) en machines voor de vervaardiging van poederkoffie (oploskoffie) (onderverdeling 8419 39 90).

8439

Machines en toestellen voor het vervaardigen van pulp van cellulosehoudende vezelstoffen of voor het vervaardigen of afwerken van papier of van karton

8439 30 00

machines en toestellen voor het afwerken van papier of van karton

Naast de machines en toestellen bedoeld bij punt III van de GS-toelichting op post 8439 kunnen machines voor het verwerken van papier tot perkamentpapier worden genoemd.

Van deze onderverdeling zijn uitgezonderd:

a)

machines en toestellen, die weliswaar soortgelijke bewerkingen verrichten als de hiervoor genoemde, maar die geen papier of karton in bladen, doch papier- of kartonwaren bewerken. Dat is bijvoorbeeld het geval met machines voor het paraffineren van bekers of potten door onderdompeling (onderverdeling 8479 89 97). Machines en toestellen waarmede papier- of kartonwaren, zoals bekers, potten, dozen, enz., worden vervaardigd, behoren tot post 8441;

b)

machines en toestellen die weliswaar papier en karton in bladen verwerken, maar waarmede producten worden vervaardigd die niet meer als papier of karton in de zin van de gecombineerde nomenclatuur zijn aan te merken. Dat is in het bijzonder het geval met machines voor het aanbrengen van slijpmiddelen of van een lichtgevoelige laag op dragers (onderverdeling 8479 89 97).

8441

Andere machines en toestellen voor de bewerking van papierstof, van papier of van karton, snijmachines van alle soorten daaronder begrepen

8441 10 20

overlangs- en overdwarssnijmachines

Tot deze onderverdeling behoren machines waarmee van eindeloze papierbanen, hetzij door uitsluitend overdwars, hetzij door gelijktijdig overlangs en overdwars te snijden, vellen van een bepaald formaat worden vervaardigd.

8441 10 30

snelsnijmachines met één mes

Tot deze onderverdeling behoren machines die met één mes een stapel papier doorsnijden, waarbij het papier met een boven de snijtafel bevestigde balk langs de snijlijn stevig wordt samengedrukt.

Hiertoe behoren ook machines met één mes en een draaibare snijtafel voor het afsnijden van boekblokken, waarbij het boekblok na de eerste en de tweede snede 90° wordt gedraaid.

8441 10 40

driesnijders

Hiertoe behoren machines met drie in een hoek van 90° ten opzichte van elkaar aangebrachte messen, die voor het afsnijden van boekblokken worden gebruikt. Deze machines snijden eerst tegelijkertijd met twee messen de boven- en onderzijde van het boekblok af en vervolgens met het derde mes de voorzijde of omgekeerd.

8441 10 80

andere

Tot deze onderverdeling behoren in het bijzonder de met de hand of voet bediende machines en toestellen.

8442

Machines, toestellen en uitrustingsstukken (andere dan gereedschapswerktuigen bedoeld bij de posten 8456 tot en met 8465) voor het prepareren of het maken van drukplaten, drukcilinders en ander materiaal voor het drukken; drukplaten, drukcilinders en ander materiaal voor het drukken; platen, cilinders en lithografische stenen, geprepareerd voor het drukken (bijvoorbeeld geslepen, gekorreld, gepolijst

8442 30 10

fotografische zetmachines

Deze onderverdeling omvat fotografische zetmachines die fotozetsels vervaardigen met behulp van karakters op draaiende schijven of de voorzijde van speciale vormen, of karakters gemaakt in een kathodestraalbuis door een matrix van zeer kleine overlappende punten. Deze onderverdeling omvat ook zetmachines die gebruikmaken van een laserstraal die wordt geprojecteerd op een fotografische film.

Tot deze onderverdeling behoren daarentegen niet:

a)

universeel bruikbare automatische gegevensverwerkende machines, die bijvoorbeeld behalve voor de boekhouding en voor salarisberekeningen ook voor de vervaardiging van fotozetsels dienen en die hiertoe per kabel (online) zijn verbonden met een fotozetmachine om deze te besturen en te voeden met zetgegevens (post 8471 — zie aantekening 5, letter A, op dit hoofdstuk);

b)

afzonderlijk aangeboden zend- en ontvangtoestellen voor telegrafie (post 8517).

8442 30 91

voor lettergieten en letterzetten (bijvoorbeeld linotypes, monotypes, intertypes), met of zonder gietapparaat

Lettergieten kan een handmatige bewerking zijn dan wel een mechanische bewerking met behulp van min of meer complexe machines. De apparaten en machines die hiertoe behoren:

1.

gietvormen, kleine platen, doorgaans van koper of nikkel, bewerkt met behulp van een stempel. Ze worden gebruikt voor het gieten van afzonderlijke drukletters;

2.

tafels voor het glad maken van het oppervlak van drukletters door handmatig schaven. Deze bestaan in wezen uit een perfect gladde tafel met een spleet in het midden en een klem waarmee de drukletter kan worden vastgehouden;

3.

automatische lettergieters. Hierin wordt de drukletter letter voor letter gemaakt, maar niet gezet. Ze bestaan doorgaans uit een elektrisch verwarmd metaalreservoir met het gesmolten metaal, een apparaat voor het afkoelen van de gietvorm om het uitharden te versnellen, en mechanismen voor het schaven en afvlakken van de drukletter;

4.

letterzetmachines voor wit, spatiemateriaal (formaatwit) enz., die werken met extrusie;

5.

letterhaken (of zethaken) worden gebruikt om het zetsel te starten waarbij een of meer regels met drukletters handmatig worden gezet. Ze bestaan voornamelijk uit een kleine, goed geschaafde houten of metalen plaat met flenzen aan twee aangrenzende zijden en vaak met een beweegbare schuifklem. Deze post omvat ook vergelijkbare maar grotere galeien, die de drukletters voor een hele pagina vasthouden;

6.

vormramen, gietijzeren of stalen frames die verschillende pagina's vasthouden voor het drukken. Een, twee of vier pagina's worden vastgehouden in het vormraam door middel van metalen kooien (speciale metalen pennen) of door middel van mechanische wigmethoden (moeren of schroeven enz.) die ook onder deze onderverdeling vallen.

Naast de bovengenoemde lettergiet- en letterzetmachines en -apparaten is er een hele groep andere machines die de drukletters mechanisch gieten en ook zetten. Dit gebeurt in twee verschillende bewerkingen op twee verschillende, maar elkaar aanvullende machines (de eerste machine produceert een geperforeerde papieren band die de tweede machine aanstuurt die de drukletters afzonderlijk of in lijnclichés moet gieten) of als één bewerking op dezelfde machine. Deze vaak bijzonder complexe machines omvatten:

1.

giet- en zetmachines voor verschillende drukletters (monotype) kiezen vanaf een band die eerder is geperforeerd op een precomposeermachine, met behulp van pneumatische relais speciale gietvormen die in de machine zijn opgenomen, waarna de individuele letterkarakters worden gemaakt en in een galei worden gezet (die zelf in de machine is opgenomen).

Deze machines worden in combinatie met een precomposeermachine gebruikt die een ponstoestel bevat dat het precomposeerzetsel op een papieren tape produceert. Deze precomposeermachines worden ook hier ingedeeld:

2.

ponstoestellen voor het gieten en zetten van afzonderlijke drukletters, waarbij alle bewerkingen worden uitgevoerd op dezelfde machine (rototype enz.);

3.

lettergieters voor linotypes. De gietvormen worden, nadat zij handmatig in regels zijn gezet, opgenomen in de machine die de drukletters zet en in de vorm van een vaste regel levert (linotypezetsel);

4.

machines voor het zetten en gieten van linotypes. Dit zijn complexe zetmachines van verschillende drukletters (Intertype, Linograph enz.) die de drukletters gieten en zetten in de vorm van regels op dezelfde machine. Sommige van deze machines zijn uitgerust met een toestel waardoor ze kunnen werken met papieren banden die van tevoren zijn geperforeerd op een afzonderlijke machine die ook onder deze onderverdeling valt.

8442 30 99

andere

Tot deze onderverdeling behoren de in de GS-toelichting op post 8442, (A), (1) tot (3), bedoelde machines, toestellen en uitrustingsstukken voor het prepareren of vervaardigen van de drukplaten, drukcilinders en dergelijke.

8442 50 21 t/m 8442 50 80

drukplaten, drukcilinders en ander materiaal voor het drukken; platen, cilinders en lithografische stenen, geprepareerd voor het drukken (bijvoorbeeld geslepen, gekorreld, gepolijst)

Lithografische natuursteen bestaat uit een kalkgesteente met zeer gelijkmatige fijne korrel. Lithografische kunststeen bestaat meestal uit een in vormen geperst mengsel van cement en kalksteen.

Deze onderverdelingen omvatten alleen lithografische steen, die:

ofwel is voorzien van druktekens of tekeningen (bijvoorbeeld met de hand of fotografisch overgebracht);

ofwel zodanig is bijgeslepen of gekorreld, dat hij zonder nadere bewerking geschikt is om te worden voorzien van druktekens of tekeningen.

Van deze onderverdelingen is uitgezonderd onbewerkte kalksteen die als lithografische steen wordt verhandeld (onderverdeling 2530 90 98).

8443

Machines en toestellen die gebruikt worden om te drukken met behulp van drukplaten, drukcilinders en ander materiaal voor het drukken bedoeld bij post 8442; andere afdrukkers, kopieertoestellen en telekopieertoestellen, ook indien gecombineerd; delen en toebehoren daarvan

8443 31 10

machines die met kopieer- en telekopieerfunctie, ook indien met afdrukfunctie, met een kopieersnelheid van niet meer dan 12 monochrome pagina's per minuut

Voor de bepaling van de kopieersnelheid moet de maximale snelheid voor pagina's met alleen tekst op de laagste resolutie (dpi) in aanmerking worden genomen.

8443 31 91

machines die kopiëren door het origineel te scannen en de kopieën te printen met behulp van een elektrostatisch drukapparaat

Zie de GS-toelichting op post 8443, deel (II), (A) (1).

Het scanproces kan digitaal of optisch worden uitgevoerd.

Een elektrostatisch drukapparaat werkt op dezelfde manier als een elektrostatische printer.

Naast de kopieerfunctie voeren de apparaten uit deze onderverdeling ook de functie van faxoverdracht of afdrukken uit.

Tot deze onderverdeling behoren geen apparaten die de kopieën afdrukken met behulp van een inktstraal- of thermodrukker (onderverdeling 8443 31 99).

8443 32 30

telekopieertoestellen

Zie de GS-toelichting op post 8443, deel (II), (C).

8443 39 10

machines die kopiëren door het origineel te scannen en de kopieën te printen met behulp van een elektrostatisch drukapparaat

Zie de toelichting op de onderverdeling 8443 31 91.

8443 39 31

met optisch systeem

Apparaten in deze onderverdeling omvatten een optisch systeem (voornamelijk bestaande uit een lichtbron, een condensator, lenzen, spiegels, prisma’s of een rij optische vezels of vergelijkbare voorzieningen) voor het scannen van het origineel.

8443 39 39

andere

Tot deze onderverdeling behoren blauwdruk- en diazokopieerapparaten, die voor de vervaardiging van kopieën van doorschijnende originelen op lichtgevoelig papier dienen. Het doorschijnende origineel wordt doorgelicht. Daarbij worden de in het lichtgevoelige papier aanwezige diazoverbinding of lichtgevoelige ijzerzouten op de belichte plaatsen ontleed. De niet-belichte plaatsen worden door het ontwikkelen zichtbaar gemaakt. Blauwdrukapparaten leveren kopieën met een blauwgekleurde ondergrond, waarbij de afzonderlijke lijnen niet zo scherp zijn als op het origineel.

Deze onderverdeling omvat ook apparaten voor contactdruk en thermokopieerapparaten.

8443 39 90

andere

Deze onderverdeling omvat niet-mechanische drukkers (non-impact printers) mits deze niet in staat zijn om een verbinding te maken met een automatisch gegevensverwerkend toestel of een netwerk, zoals:

1.

thermodrukkers, waarbij een elektrisch verwarmde drukkop door middel van een puntenmatrix op thermogevoelig papier letters vormt;

2.

elektrostatische drukkers. Bij deze apparaten produceren beweeglijke, statisch geladen metalen pennetjes op de schrijfkop onzichtbare, uit kleine elektrostatisch geladen punten bestaande letters op elektrografisch papier. Deze punten worden met een vloeibaar kleurmiddel zwart gemaakt zodat ze zichtbaar worden.

De bovengenoemde drukkers worden bestuurd door gegevensdragers (bijvoorbeeld cd-roms, diskettes, magneetbanden of halfgeleidermedia) of door andere dan automatische gegevensverwerkende toestellen (bijvoorbeeld digitale camera's, videocamera-opnametoestellen of telefoons voor mobiele netwerken).

8443 91 10 t/m 8443 99 90

delen en toebehoren

Naast de onderdelen en toebehoren die worden genoemd in de GS-toelichting op post 8443, omvatten deze onderverdelingen:

1.

automatische toevoerapparaten voor blikdrukmachines;

2.

meestal pneumatisch werkende toestellen voor het op constante spanning houden van het papier, dat door de afrolinrichting van de rotatiedrukpers wordt afgerold;

3.

anti-smetapparaten, andere dan verstuivingsapparaten.

4.

tekenkettingen, naaldkoppen, drukkoppen en schrijfwielen.

8443 99 10

elektronische assemblages

Elektronische assemblages bestaan uit een of meer gedrukte schakelingen met elektronische geïntegreerde schakelingen van post 8542. De assemblages kunnen ook zijn voorzien van discrete actieve elementen, discrete passieve elementen, toestellen bedoeld bij post 8536 of andere elektrische of elektromechanische elementen, voor zover zij het karakter van elektronische assemblage niet verliezen.

Tot deze onderverdeling behoren niet:

a)

mechanismen (zonder elektronische componenten);

b)

modules (samengesteld uit mechanismen en elektronische assemblages), zoals eenheden voor cassettes, compact disks of dvd’s, voor het weergeven van gegevens, geluid of beeld, bestaande uit een mechanisme en een elektronische assemblage voor controle en signaalverwerking.

8445

Machines voor het bereiden van spinvezels; machines voor het spinnen, doubleren of twijnen en andere machines en toestellen voor de vervaardiging van textielgaren; machines voor het spoelen, het opwinden (inslagspoelmachines daaronder begrepen) of het afhaspelen van textielstoffen (garen, draad, bindgaren en dergelijke) en machines voor het voorbereiden van textielgarens om te worden verwerkt op de machines bedoeld bij post 8446 of 8447

8445 90 00

andere

Naast de onder letter E van de GS-toelichting op post 8445 omschreven machines behoren tot deze onderverdeling machines voor het overbomen van de kettingdraden van de scheerbomen op de weversbomen, machines voor het aanbrengen van een draadkruis tijdens het weven en draadinsteekmachines voor het borduren.

„Handknoopapparaten”, zijnde klein gereedschap dat in de hand wordt gehouden en dat dient voor het aaneenknopen van gebroken draden, behoren daarentegen tot post 8205.

8446

Weefgetouwen

Deze post omvat de weefgetouwen, omschreven in de GS-toelichting op post 8446, daaronder begrepen machines voor het weven van Axminster-tapijten, van chenilleweefsel, van fluweel (inslagfluweel, ribfluweel, enz.), van bad- en frotteerstof, van crêpeweefsels, van zeildoek, van drijfriemen en van gordels.

8447

Breimachines, naaibreimachines („stitch-bonding”-machines), guipeermachines, machines voor de vervaardiging van tule, van kant, van borduurwerk, van passementwerk, van vlechtwerk of van filetweefsel, alsmede machines voor het tuften

8447 20 20 en 8447 20 80

vlakbreimachines; naaibreimachines („stitch-bonding”-machines)

Tot deze onderverdelingen behoren haakmachines, die eigenlijk als kettingtricotmachines zijn aan te merken, voor het vervaardigen van passementwerk, van franje, van gordijnen, van filetweefsel, van kant, enz. (bijvoorbeeld galonhaakmachines, kanthaakmachines, gordijnhaakmachines, bandhaakmachines).

8447 90 00

andere

Naast de onder letter C van de GS-toelichting op post 8447 omschreven machines behoren tot deze onderverdeling:

1.

machines voor borduren met de hand (pantograafschuitjesborduurmachines), automatische schuitjesborduurmachines uitgerust met jacquardmechanismen of met andere dergelijke mechanismen, borduurmachines die werken met een groot aantal naalden en automatische borduurmachines met meer dan een kop (bevattende verscheidene borduurmachinekoppen op een gemeenschappelijke tafel en uitgerust met een jacquardinrichting of met een andere dergelijke inrichting);

2.

kloskantmachines, waarmede met behulp van klossen een- of meerdraadskant (kloskant) wordt vervaardigd;

3.

vlechtmachines en klosmachines die draden met elkaar vervlechten met behulp van met garenspoelen uitgeruste dragers (klossen), die kringvormige of kronkelende banen beschrijven waardoor artikelen aan het stuk (platte of ronde vlechten) of afgewerkte artikelen (bijvoorbeeld galons, vlechten, lampenpitten, buisvormige veters, boordsels, enz.) ontstaan, of machines die worden gebruikt voor het met textieldraden overtrekken van knopen, artikelen van hout, buizen, enz. (bijvoorbeeld rondvlechtmachines, buizenvlechtmachines, verpakkingsvlechtmachines, enz.).

Speciale vlechtmachines voor het met textielgaren overtrekken van elektrische kabels of van andere elektrische draden of machines voor het vlechten of het kabelen van soepele elektrische draden behoren echter tot post 8479;

4.

machines voor de vervaardiging van passementwerk (andere dan de onder punt 3 genoemde vlechtmachines), bijvoorbeeld:

a)

machines voor de vervaardiging van pompons en machines voor de vervaardiging van chenille;

b)

machines voor de vervaardiging van rondsels of van figuurtjes van chenille en machines voor de vervaardiging van chenilleguirlandes voor kerstbomen;

c)

machines voor het draaien en snijden van franje.

Weefmachines voor de vervaardiging van lint of passementwerk behoren daarentegen tot post 8446 en haakmachines voor de vervaardiging van passementwerk tot de onderverdelingen 8447 20 20 of 8447 20 80.

8448

Hulpmachines en hulptoestellen voor de machines bedoeld bij de posten 8444, 8445, 8446 en 8447 (bijvoorbeeld dobby's of schaftmechanismen, jacquardmechanismen, ketting- en inslagwachters, wisselmechanismen voor schietspoelen); delen en toebehoren waarvan kan worden onderkend dat zij uitsluitend of hoofdzakelijk bestemd zijn voor de machines bedoeld bij deze post of bij de posten 8444, 8445, 8446 en 8447 (bijvoorbeeld spillen, vleugels, kaardbeslag, kammen, spindoppen, schietspoelen, hevels en schachten, valnaalden en dergelijke naalden, platinen, breimachinenaalden)

8448 11 00 en 8448 19 00

hulpmachines en hulptoestellen voor de machines bedoeld bij de posten 8444, 8445, 8446 en 8447

Tot deze onderverdelingen behoren niet:

a)

machines voor het verwijderen van garenresten uit weefspoelen (zogenaamde „pirns”) en lamelreinigers (onderverdeling 8479 89 97);

b)

apparaten om de gelijkmatigheid van garens te controleren door ze op een trommel of een plaat te wikkelen (onderverdeling 9017 80 90);

c)

elektronische garenreinigers — met foto-elektrische cel bijvoorbeeld (onderverdeling 9031 80 34 of 9031 80 38).

8450

Wasmachines voor wasgoed, ook indien met drooginrichting

8450 11 11 t/m 8450 19 00

machines met een capaciteit van niet meer dan 10 kg droog wasgoed

Tot deze onderverdelingen behoren onder meer: kuipwasmachines, voorzien van een agitator met schoepen of vleugels, van een pulsator (rozet), enz. of van een watercirculatiesysteem, trommelwasmachines, machines waarbij de trommel tevens dient voor het centrifugeren van wasgoed daaronder begrepen, en combinatiewasmachines waarbij de kuip- of de trommelwasmachine en de als zodanig onder post 8421 vallende centrifuge een eenheid vormen.

Deze wasmachines hebben een capaciteit van niet meer dan 10 kg droog wasgoed indien de inhoud (vulcapaciteit) van de binnentrommel of van de kuip niet meer bedraagt dan:

1.

120 l (120 dm3) voor trommelwasmachines;

2.

150 l (150 dm3) voor kuipwasmachines die zijn voorzien van een vleugelwasbeweger (agitator);

3.

200 l (200 dm3) voor kuipwasmachines die zijn voorzien van een rozetwasbeweger (pulsator);

4.

250 l (250 dm3) voor kuipwasmachines met watercirculatie (met pompsysteem).

Voor het berekenen van de vulcapaciteit van:

1.

trommelwasmachines dient geen rekening te worden gehouden met keerribben en eventuele andere bijzondere vervormingen van de binnentrommel;

2.

kuipwasmachines dient niet te worden uitgegaan van de totale hoogte van de kuip (tot aan de bovenrand) maar van de hoogte tot waar de kuip volgens de voorschriften mag worden gevuld (deze hoogte wordt door een teken aangegeven) of van 10 cm beneden de bovenkant van de kuip indien geen teken is aangebracht.

8451

Machines en toestellen (andere dan de machines bedoeld bij post 8450) voor het wassen, het reinigen, het wringen, het drogen, het strijken, het persen (fixeerpersen daaronder begrepen), het bleken, het verven, het appreteren, het afwerken, het bestrijken of het impregneren van garens, van weefsels of van textielwaren, alsmede machines voor het opbrengen van deklagen op weefsels of op andere onderlagen die worden gebruikt bij de vervaardiging van vloerbedekkingen, zoals linoleum; machines voor het oprollen, het afrollen, het vouwen, het snijden of het kartelen van weefsels

8451 90 00

delen

Van deze onderverdeling zijn uitgezonderd:

a)

speciale klossen en spoelen, voor machines en toestellen voor het verven (indeling naar de grondstof waaruit zij zijn vervaardigd — aantekening 1, onder c), op deze afdeling;

b)

snijbladen en mesjes voor scheerapparaten voor weefsels (post 8208);

c)

elektrostatische inrichtingen voor machines voor het bevlokken (post 8543).

8452

Naaimachines, andere dan de naaimachines voor het boekbindersbedrijf bedoeld bij post 8440; meubelen, onderstellen en kappen, speciaal ontworpen voor naaimachines; naalden voor naaimachines

8452 10 11 en 8452 10 19

naaimachines die uitsluitend stiksteken kunnen vormen, waarvan de kop zonder de motor niet meer dan 16 kg of met de motor niet meer dan 17 kg weegt; koppen van naaimachines die uitsluitend stiksteken kunnen vormen, wegende zonder de motor niet meer dan 16 kg of met de motor niet meer dan 17 kg

1.

Deze onderverdelingen omvatten de naaimachines en koppen van naaimachines die de twee volgende kenmerken vertonen:

a)

zij mogen uitsluitend de stiksteek kunnen maken, dat wil zeggen naaisteken (rechte steek, zigzagsteek, siersteek) vormen met behulp van twee afzonderlijke draden, waarvan de ene met de naald door de te naaien stoffen (weefsel, papier, enz.) wordt gestoken, terwijl de andere aan de onderkant aan de eerste wordt verbonden met behulp van een beweegbaar schuitje (spoelhoudertje);

b)

de kop mag zonder de motor niet meer dan 16 kg of met de motor niet meer dan 17 kg wegen (bij een niet-complete kop die als compleet is aan te merken — zie algemene regel 2, onder a), voor de interpretatie van de gecombineerde nomenclatuur — moet het gewicht van de complete kop in aanmerking worden genomen).

2.

Als kop van de naaimachine is aan te merken het mechanisch geheel van de machine (met inbegrip van, indien van toepassing, de ingebouwde of aan de kop bevestigde motor). Een kop van een naaimachine bestaat voornamelijk uit een arm met het aandrijfmechanisme van de naald en uit een bodemplaat waaraan de mechanismen van het schuitje en van de grijper zijn bevestigd en eventueel een inrichting voor het heffen van het voetje van de naaimachine. Daartoe behoren bijvoorbeeld echter niet het onderstel, de tafel of een ander meubel (de trapinrichting daaronder begrepen) en de koffer.

3.

Bij bepaalde draagbare naaimachines doet de bodemplaat tevens dienst als voetstuk. In dat geval betreft het een naaimachine en niet een kop van een naaimachine.

8452 30 10

aan een zijde voorzien van een afgeplatte kolf

Deze naalden worden gebruikt voor naaimachines voor huishoudelijk gebruik. Zij zien er als volgt uit:

 

Image

8456

Gereedschapswerktuigen voor het bewerken van ongeacht welke stof waarbij materiaal wordt weggenomen, met behulp van laser- of andere licht- of fotonenstralen, van ultrasone trillingen, van elektro-erosie (vonkerosie), van elektrochemische procedés, van elektronenstralen, van ionenstralen of van plasmastralen

8456 10 00

werkend met behulp van laser- of andere licht- of fotonenstralen

Behalve de onder letter A van de GS-toelichting op post 8456 omschreven machines behoren tot deze onderverdeling bijvoorbeeld machines voor het slijpen (trimmen) van elektrische weerstanden in gedrukte schakelingen door middel van een laserstraal. Deze machines verwijderen het geleidend materiaal dat de weerstand vormt door middel van een laserstraal van het isolatiesubstraat van de gedrukte schakeling totdat de gewenste waarde van de weerstand wordt bereikt.

8456 30 11

draadvonkerosie

De hier bedoelde machines zijn uitgerust met een elektrode bestaande uit een dunne draad die gewikkeld is tussen twee spoelen die zich aan beide zijden van het werkstuk bevinden.

8457

Bewerkingscentra, enkel-stationsbewerkingsmachines en meervoudige transferbewerkingsmachines, voor de bewerking van metalen

8457 10 10

horizontaal

Tot deze onderverdeling behoren bewerkingscentra waarbij de bewerkingseenheid zich uitsluitend in een horizontale hoofdas bevindt en het werkstuk van opzij wordt bewerkt.

8457 10 90

andere

Tot deze onderverdeling behoren bijvoorbeeld bewerkingscentra waarbij het werkstuk van bovenaf wordt bewerkt (verticale bewerkingscentra) en bewerkingscentra die zowel verticale als horizontale hoofdassen hebben (gecombineerde bewerkingscentra) of die werken met behulp van een draaikop (universele bewerkingscentra).

8458

Draaibanken (draaicentra daaronder begrepen) voor het verspanend bewerken van metaal

Tot deze post behoren draaibanken die speciaal zijn ingericht voor de bewerking van metalen en die werken met behulp van verspanende gereedschappen. Gewoonlijk draait bij deze machines het te bewerken werkstuk om zijn eigen as. Tot deze post behoren echter ook draaibanken waarbij het gereedschap ronddraait of waarbij zowel het werkstuk als het gereedschap ronddraait.

Naast de in de derde alinea van de GS-toelichting op post 8458 genoemde draaibanken kunnen worden genoemd speciale achterdraaibanken, assendraaibanken, draaibanken voor het ruw afdraaien (schillen) van staven, alsmede universeeldraaibanken. Deze universeeldraaibanken lijken uiterlijk op center-draaibanken, maar zij onderscheiden zich daarvan door een speciale voorziening met behulp waarvan zij, naast draaien, ook andere werkzaamheden, zoals frezen, boren en afsteken, kunnen verrichten.

8459

Machines (bewerkingseenheden op slede daaronder begrepen) voor het boren, ruimen, frezen, draadsnijden of draadtappen in metaal, waarbij metaal wordt weggenomen, andere dan de draaibanken (draaicentra daaronder begrepen) bedoeld bij post 8458

8459 10 00

bewerkingseenheden op slede

Zie de derde alinea, punt 1, van de GS-toelichting op post 8459.

8459 31 00 en 8459 39 00

andere ruimfreesmachines

Zie de derde alinea, punt 3, derde subalinea, van de GS-toelichting op post 8459.

8460

Machines voor het afbramen, slijpen, lappen, polijsten, afslijpen, honen of op andere wijze afwerken van metalen of van cermets, met behulp van slijpmiddelen (slijpstenen, slijpschijven, hoonstenen) of polijstschijven, andere dan de machines voor het frezen, steken, schaven, slijpen of afwerken van tandwielen bedoeld bij post 8461

8460 11 00 en 8460 19 00

vlakslijpmachines waarbij de instelling in een der assen tot op ten minste 0,01 mm nauwkeurig kan worden geregeld

Tot deze onderverdelingen behoren de in de derde alinea, punt 3, van de GS-toelichting op post 8460 genoemde slijpmachines.

Deze machines hebben meet- en regelapparatuur, onder andere:

1.

lineaire meetinstrumenten met directe aflezing, zoals schuifmaten met nonius, enz., waarbij de afstand tussen de strepen van de schaalverdeling overeenkomt met een verschuiving van het machineonderdeel van niet meer dan 1/100 mm (0,01 mm);

2.

profielprojectietoestellen voor controle tijdens de bewerking. Deze apparaten bezitten een projectiescherm van matglas met graadverdeling, waarop de afbeeldingen van het werkstuk en het gereedschap sterk vergroot worden geprojecteerd, zodat de voedingsbeweging van het werkstuk of van het gereedschap, alsmede het vorderen van de bewerking van het werkstuk aan de hand van de graadverdeling op het scherm kan worden beoordeeld. De bewerking kan ook worden gecontroleerd door op het scherm een tekening van het te vervaardigen werkstuk te leggen, welke tekening is aangebracht op een blad doorzichtig papier op een schaal overeenkomend met de optische vergroting van het profielprojectietoestel; de taak van de bewerker bestaat in dit geval uit het laten samenvallen van de profielprojectie van het werkstuk met de tekening;

3.

inrichtingen voor het begrenzen van de voedingsbeweging van de gereedschap- of werkstukhouder door instelbare aanslagen, waarvan de positie met behulp van eindmaten wordt ingesteld;

4.

elektronische controle- en stuurinrichtingen voor slijpmachines, die met behulp van schaalverdelingen worden ingesteld op de maat van het gerede werkstuk en waarmede men de voedingsbeweging van het gereedschap kan vertragen of tot stilstand brengen zodra de afmetingen van het werkstuk de vereiste maat hebben benaderd of bereikt.

8460 21 11 t/m 8460 29 90

andere slijpmachines waarbij de instelling in een der assen tot op ten minste 0,01 mm nauwkeurig kan worden geregeld

Zie de toelichting op de onderverdelingen 8460 11 00 en 8460 19 00.

8460 21 11

inwendige rondslijpmachines

Inwendige rondslijpmachines worden gebruikt voor het slijpen van een binnendiameter, bijvoorbeeld een boring. Het in een klauwplaat opgespannen werkstuk wordt bewerkt met slijpschijven waarvan de diameter moet zijn aangepast aan de boring van het werkstuk.

8460 21 15

centerloze uitwendige rondslijpmachines

Centerloze uitwendige rondslijpmachines zijn machines voor het slijpen van de buitendiameter van werkstukken. Het werkstuk wordt bij de centerloze werkwijze niet opgespannen, maar liggend op een steunvlak tussen de draaiende slijpschijf en een (eveneens aangedreven) regelschijf gehouden. De gewenste diameter van het werkstuk wordt door de afstand tussen slijp- en regelschijf bepaald.

8460 21 19

andere

Tot deze onderverdeling behoren bijvoorbeeld universele rondslijpmachines. Dit zijn gecombineerde uitwendige en inwendige rondslijpmachines die zowel voor de uitwendige als de inwendige bewerking van een werkstuk geschikt zijn.

8460 29 11

inwendige rondslijpmachines

De toelichting op onderverdeling 8460 21 11 is van overeenkomstige toepassing.

8460 29 19

andere

De toelichtingen op de onderverdelingen 8460 21 15 en 8460 21 19 zijn van overeenkomstige toepassing.

8461

Schaafbanken, sterke-armschaafbanken, steekbanken, trekfreesbanken, machines voor het frezen, steken, schaven, slijpen of afwerken van tandwielen, zaagmachines, afsteekbanken en andere machines voor het verspanend bewerken van metaal of van cermets, elders genoemd noch elders onder begrepen

8461 30 10 en 8461 30 90

trekfreesbanken

Tot deze onderverdelingen behoren trekfreesbanken (zie de derde alinea, punt 4, van de GS-toelichting op post 8461), zijnde gereedschapswerktuigen voor het bewerken van binnen- of buitenoppervlakken van een werkstuk met behulp van een getand snijgereedschap, broots of trekfrees genoemd. Bij deze machines wordt het werkstuk vastgezet, terwijl de op de slede bevestigde broots of trekfrees een rechtlijnige, gelijkmatige snijbeweging (stoten of trekken) uitvoert.

Het brootsen aan de binnenzijde biedt de mogelijkheid tot het bewerken en op maat brengen van binnenoppervlakken van ruwe of voorbewerkte werkstukken, waarbij de broots door het werkstuk wordt gevoerd. Door het brootsen aan de buitenzijde is het mogelijk vlakke of geprofileerde oppervlakken te vervaardigen.

8461 40 11 en 8461 40 19

van cilindrische tandwielen

In de zin van deze onderverdelingen worden als cilindrische tandwielen alleen aangemerkt tandwielen die zijn verkregen uit cilindrische werkstukken en die de cilindervorm, na het vervaardigen van de tanden, hebben behouden.

Deze onderverdelingen omvatten bijvoorbeeld machines voor het vervaardigen van rechte tandwielen, wormwielen, wormassen, palwielen en kettingwielen.

8461 40 31 en 8461 40 39

van andere tandwielen

Deze onderverdelingen omvatten bijvoorbeeld machines voor het vervaardigen van beugels, van konische tandwielen en van andere dan cilindrische wormassen.

8461 40 71 en 8461 40 79

waarbij de instelling in een der assen tot op ten minste 0,01 mm nauwkeurig kan worden geregeld

Zie voor de meet- en regelapparatuur de toelichting op de onderverdelingen 8460 11 00 en 8460 19 00.

8470

Rekenmachines en machines in zakformaat voor het opslaan, het reproduceren en het tonen van gegevens, met rekenfuncties; boekhoudmachines, frankeermachines, machines voor de afgifte van kaartjes en dergelijke machines, met rekenmechanisme; kasregisters

8470 10 00

elektronische rekenmachines die zonder externe elektrische energiebron kunnen functioneren en machines in zakformaat voor het opslaan, het reproduceren en het tonen van gegevens, met rekenfuncties

Tot deze onderverdeling behoren bijvoorbeeld:

1.

elektronische rekenmachines met daarin aangebrachte klok met datumaanwijzing en een wekker, of bijvoorbeeld bovendien met een stopwatchmechanisme, een tijdinstelmachine of muziektoetsen;

2.

elektronische toestellen van zakformaat met batterijvoeding die, boven het uitvoeren van rekenkundige bewerkingen, een geheugen hebben dat gegevens kan vastleggen voor een telefoongids, planner, geheugensteun (memoblok), kalender, enz. (ook bekend als „digital diaries”);

3.

kleine elektronische apparaten van zakformaat (ook wel minicomputers genoemd), met behulp waarvan, naast eenvoudige rekenkundige bewerkingen, woorden en zinnen worden gevormd, die afhankelijk van de bij deze apparaten te gebruiken geheugenmodules worden omgezet in een vreemde taal naar keuze. Deze toestellen zijn voorzien van een alfanumeriek toetsenbord en van een rechthoekig scherm (display).

Tot deze onderverdeling behoren bijvoorbeeld niet:

a)

pols- en zakhorloges waarin een kleine elektronische rekenmachine is gemonteerd (post 9101 of 9102);

b)

aanstekers waarin een elektronische minirekenmachine en eventueel een elektronisch horloge is aangebracht (post 9613);

c)

toestellen zonder rekenfuncties (post 8543).

8470 30 00

andere rekenmachines

Tot deze onderverdeling behoren de onder letter A van de GS-toelichting op post 8470 genoemde, niet-elektronische rekenmachines die de rekenbewerking met behulp van mechanische (gewoonlijk uit tandwielen en tandbeugels bestaande) inrichtingen verrichten, onverschillig of deze met de hand, door middel van een motor of elektromagnetisch worden aangedreven.

8470 90 00

andere

Naast de onder letters B en D van de GS-toelichting op post 8470 omschreven machines behoren tot deze onderverdeling machines voor de afgifte van prijsetiketten, die de etiketten bedrukken met de verkoopprijs die resulteert uit basisprijs en gewicht, alsmede apparaten voor de afgifte en het totaliseren van kwitantiekaartjes voor het gebruik van autosnelwegen.

Van deze onderverdeling zijn uitgezonderd afzonderlijk aangeboden drukkers (post 8443).

8471

Automatische gegevensverwerkende machines en eenheden daarvoor; magnetische en optische lezers, machines voor het in gecodeerde vorm op dragers overzetten van gegevens en machines voor het verwerken van die gegevens, elders genoemd noch elders onder begrepen

8471 70 30

optische, magneto-optische daaronder begrepen

Zie aanvullende aantekening (GN) 2 op dit hoofdstuk.

8472

Andere kantoormachines en -toestellen (bijvoorbeeld hectografen en stencilmachines, adresseermachines, machines voor het automatisch afleveren van bankbiljetten, machines voor het sorteren, het tellen of het verpakken van geld, potloodslijpmachines, perforeermachines en hechtmachines)

Schrijfmachines die zijn voorzien van een speciale inrichting voor het typen van stencils voor adresplaatjes behoren niet tot deze post (post 8469).

8472 90 70

andere

Naast de in de vijfde alinea, punten 2, 3, 5, 7 t/m 11 en 16 t/m 22 van de GS-toelichting op post 8472 bedoelde machines en toestellen, behoren tot deze onderverdeling bijvoorbeeld:

1.

machines en toestellen om contracten, vellen met gegevens, tekeningen, identiteitsbewijzen of andere documenten aan beide zijden met een doorzichtig folie te bedekken (cacheren) om ze te beschermen tegen verouderen, vervalsen, vervuilen of verkreukelen.

Soortgelijke machines en toestellen die niet in kantoren worden gebruikt (heat-seal-persen) die door warmte en druk thermoplastische doorzichtige folie van kunststof aan de voor- of achterzijde van schilderijen, foto's, kunstreproducties of andere grafische producten aanbrengen, vallen evenwel niet onder deze onderverdeling (post 8477);

2.

elektrische radeerapparaten, bijvoorbeeld voor tekenbureaus.

Tot deze onderverdeling behoren echter niet:

a)

drukkers bedoeld bij de post 8443,

b)

elektronische toestellen van zakformaat met batterijvoeding die, boven het uitvoeren van rekenkundige bewerkingen, een geheugen hebben dat gegevens kan vastleggen voor een telefoongids, planner, geheugensteun (memoblok), kalender, enz. (ook bekend als „digital diaries”) (onderverdeling 8470 10 00).

8473

Delen en toebehoren (andere dan koffers, hoezen en dergelijke) waarvan kan worden onderkend dat zij uitsluitend of hoofdzakelijk bestemd zijn voor machines en toestellen bedoeld bij de posten 8469 tot en met 8472

Naast de in de GS-toelichting op post 8473 beschreven delen en toebehoren behoren ook tot deze post:

1.

leesschrijfkoppen, vervaardigd volgens Winchester- of dunfilmtechniek, voor magneetschijfgeheugens, ook indien gemonteerd op een draagarm of in een behuizing;

2.

in schijfgeheugens vast te monteren massageheugens (HDA = Head/Disk/Assemblies) bestaande uit verscheidene magneetschijven die vast op een centrale as zijn gemonteerd, armen met lees/schrijfkoppen en bedienings-, toegangs- en positioneermechanismen, alles in een hermetisch verzegelde behuizing;

3.

druk- en schrijfcassettes die, aangeboden als verwisselbaar toebehoren, in een speciale behuizing inkt- en correctielinten bevatten.

8473 10 11 en 8473 10 19

elektronische assemblages

Elektronische assemblages bestaan uit een of meer gedrukte schakelingen waarop elektronische geïntegreerde schakelingen of microassemblages zijn aangebracht. De assemblages kunnen ook zijn voorzien van discrete actieve elementen, discrete passieve elementen, toestellen bedoeld bij post 8536 of andere elektrische of elektromechanische elementen, voor zover zij het karakter van elektronische assemblage niet verliezen.

8473 21 10

elektronische assemblages

Zie de toelichting op onderverdeling 8443 99 10.

8473 29 10

elektronische assemblages

Zie de toelichting op de onderverdeling 8443 99 10.

8473 30 20 en 8473 30 80

delen en toebehoren van de machines bedoeld bij post 8471

Deze onderverdelingen omvatten geen toetsenborden voor automatische gegevensverwerkende machines, in een afzonderlijke omhulling (onderverdeling 8471 60 60).

8473 30 20

elektronische assemblages

Zie de toelichting op de onderverdeling 8443 99 10.

8473 40 11 en 8473 40 18

elektronische assemblages

Zie de toelichting op de onderverdeling 8443 99 10.

8473 40 80

andere

Van de bij deze onderverdeling bedoelde artikelen kunnen worden genoemd adresplaten die in adresseermachines worden gebruikt en die door stampen, typen of uitsnijden zijn voorzien van te drukken adressen. Het betreft hier metalen platen, in een rand gevatte stencils van geringe afmetingen, plaatjes van karton of van kunststof, enz.

Onder deze onderverdeling worden eveneens ingedeeld plaatjes waarop of waarin het adres nog niet is aangebracht, voor zover ze als zodanig zijn te onderkennen als adresplaten voor adresseermachines, doch dergelijke artikelen van papier of van karton in de vorm van kleine stencils die zijn gevat in een rand, waardoor zij in de machine kunnen worden opgenomen, vallen onder post 4816.

8473 50 20

elektronische assemblages

Zie de toelichting op de onderverdeling 8443 99 10.

8477

Machines en toestellen voor het bewerken van rubber of van kunststof of voor de vervaardiging van producten van deze stoffen, niet genoemd of niet begrepen onder andere posten van dit hoofdstuk

Naast de in de GS-toelichting op post 8477 bedoelde machines en toestellen kunnen nog worden genoemd:

1.

machines voor het afbramen van zolen en hakken van rubber die, hoewel zij in de schoenindustrie worden gebruikt, niet zijn ingericht voor het bewerken van leder, van huiden of van vellen;

2.

machines voor het met behulp van een lintzaag of een zaagblad snijden van blokken van kunststof met celstructuur, rubber met celstructuur, latexschuim en dergelijke stoffen.

8479

Machines en mechanische toestellen met een eigen functie, niet genoemd of niet begrepen onder andere posten van dit hoofdstuk

8479 40 00

machines voor het vervaardigen van touw en kabel

Deze onderverdeling omvat bijvoorbeeld:

1.

machines en toestellen voor het vervaardigen van touw en kabel van textiel, zoals:

a)

machines (kabelstrengmachines) die door het ineendraaien van meerdere elementaire garens strengen vervaardigen;

b)

machines voor het ineendraaien van meerdere strengen (kabeldraaimachines) om touw en kabels met een grote diameter te vervaardigen;

c)

machines (gecombineerde kabelstreng- en kabeldraaimachines) die in één arbeidsgang het garen tot strengen slaan en deze tot kabel ineendraaien; ze worden vooral gebruikt voor het vervaardigen van grof bindgaren en van touw en kabel met betrekkelijk kleine diameter;

2.

machines en toestellen voor het vervaardigen van kabel van metaaldraad, andere dan voor het geleiden van elektriciteit, en die op dezelfde wijze werken als de in punt 1 genoemde machines en toestellen;

3.

machines en toestellen voor het slaan of het vlechten van kabels voor het geleiden van elektriciteit — ook indien vooraf geïsoleerd — en machines voor het vervaardigen van coaxiale kabels.

Van deze onderverdeling zijn uitgezonderd machines die de aan het vervaardigen van strengen voorafgaande werkzaamheden verrichten, bijvoorbeeld het kammen, aanleggen, doubleren, successievelijk rekken en spinnen, alsmede twijnmachines van het type dat in spinnerijen wordt gebruikt, maar waarvan sommige eveneens kunnen dienen voor het vervaardigen van fijn bindgaren door het twijnen van kabelgaren (post 8445).

8479 89 97

andere

Tot deze onderverdeling behoren bijvoorbeeld:

1.

systemen voor het openen van garagedeuren dit zijn mechanische toestellen voor het automatisch openen en sluiten van kanteldeuren van garages door middel van afstandsbediening. Ze worden aan het plafond van de garage bevestigd en bestaan hoofdzakelijk uit een elektrische servomotor met een aandrijfas, een verbindingsrail met een inrichting voor de krachtoverbrenging en een trekarm die aan de garagedeur wordt bevestigd. De servomotor is met een kabel verbonden met het in de garage geïnstalleerde ontvangtoestel voor de draadloze afstandsbediening die de stroom voor de voeding van de servomotor inschakelt op het moment dat het besturingssignalen ontvangt van het in de auto geplaatste zendtoestel voor de afstandsbediening. De zend- en ontvangtoestellen voor deze afstandsbedieningssystemen behoren evenwel niet tot deze onderverdeling, maar worden naar hun aard ingedeeld onder post 8526.

2.

bepaalde machines en toestellen voor de productie van gedrukte schakelingen of van hybride geïntegreerde schakelingen (door het bewerken en snijden van platen hardpapier, glasweefsel, keramiek of ander isolatiemateriaal) zoals:

a)

borstelmachines en ultrasone wasmachines voor de reiniging van platen isolatiemateriaal;

b)

wals- en gietmachines voor het aanbrengen van fotolak, fotoresist, bindmiddelen of lijm op de platen isolatiemateriaal;

3.

assemblagemachines („pick and place” machines) voor het op gedrukte schakelingen aanbrengen van actieve componenten, passieve componenten of aansluitings-elementen. De componenten worden op tapes (banden) automatisch aangevoerd naar de machine. De machines plaatsen de componenten exact op de daarvoor bestemde plaatsen en brengen ze op de gedrukte schakeling aan. Nadat de componenten zijn aangebracht, worden zij op de gedrukte schakeling bevestigd, bijvoorbeeld door solderen of met verbindingslijm (contact bonding). Naast het aanbrengen halfgeleiderelementen, kunnen deze machines ook andere componenten bevestigen op onderlagen.

Deze onderverdeling omvat geen machines en apparaten die uitsluitend of voornamelijk worden gebruikt voor de vervaardiging van halfgeleiderelementen of wafers, halfgeleidertoestellen, elektronische geïntegreerde schakelingen of platte beeldschermen (post 8486).

8481

Kranen en dergelijke artikelen (reduceerventielen en thermostatisch werkende kleppen daaronder begrepen), voor leidingen, voor ketels, voor reservoirs, voor bakken of voor dergelijke bergingsmiddelen

8481 10 05

gecombineerd met filters of smeerapparaten

Tot deze onderverdeling behoren artikelen die bestaan uit verschillende componenten die zorgen voor een goede werking van persluchtsystemen: luchtfiltering (ter verwijdering van verontreinigingen zoals water, roest, vuil, enz.), instelling van de juiste werkdruk, smering (om een soepele werking van de pneumatische componenten te bevorderen).

Deze componenten worden gekenmerkt door de volgende vormen:

 

Image

8486

Machines en apparaten van de soort die uitsluitend of hoofdzakelijk wordt gebruikt voor de vervaardiging van staven of schijven (wafers) van halfgeleidermateriaal, van elementen of schakelingen van halfgeleidermateriaal, van elektronische geïntegreerde schakelingen of van platte beeldschermen; machines en apparaten bedoeld bij aantekening 9, onder C, op dit hoofdstuk; delen en toebehoren

Van deze post zijn onder meer uitgesloten:

a)

machines en toestellen voor de vervaardiging van gedrukte schakelingen zoals omschreven in aantekening 5 bij hoofdstuk 85;

b)

elektrische machines en toestellen voor het testen van wafers of geïntegreerde schakelingen met behulp van elektrische metingen, en voor het vaststellen en opsporen van fouten, inclusief de machines en toestellen die zijn uitgerust met een apparaat voor foutmarkering of een sorteerapparaat voor de toewijzing van de gecontroleerde producten aan specifieke opslagcontainers (hoofdstuk 90).

8486 20 10

gereedschapswerktuigen werkend met behulp van ultrasone trillingen

Zie de GS-toelichting op post 8456, tweede alinea.

8486 20 90

andere

Naast de machines die worden genoemd in de GS-toelichting op post 8486, deel B, omvat deze onderverdeling:

1.

gereedschapswerktuigen voor het aftekenen en etsen van halfgeleiderwafers;

2.

toestellen voor de snelle verwarming van halfgeleiderwafers;

3.

gereedschapswerktuigen voor het bewerken van ongeacht welke stof waarbij materiaal wordt weggenomen met behulp van laser- of andere licht- of fotonenstralen;

4.

toestellen voor het drogen van de bedrukte of gewassen platen isolatiemateriaal en continuwerkende drogers voor wafers.

8486 40 00

machines en apparaten bedoeld bij aantekening 9, onder C, op dit hoofdstuk

Naast de machines die worden genoemd in de GS-toelichting op post 8486, deel D, omvat deze onderverdeling:

1.

apparaten voor het bevestigen van plaatjes (chips) en apparaten voor het geautomatiseerd aanbrengen van halfgeleiderelementen of elektronische geïntegreerde schakelingen vanaf een band;

2.

fototoestellen zijnde patroongeneratoren van de soort gebruikt voor het vervaardigen van maskers of systeemrasters („reticles”) op substraten voorzien van een lichtgevoelige laag;

3.

aftekeninstrumenten zijnde patroongeneratoren van de soort gebruikt voor het vervaardigen van maskers of systeemrasters („reticles”) op substraten voorzien van een lichtgevoelige laag;

4.

bepaalde machines en toestellen voor de vervaardiging van hybride geïntegreerde schakelingen (door het bewerken en snijden van platen keramiek of ander isolatiemateriaal), zoals:

a)

borstelmachines en ultrasone wasmachines voor de reiniging van platen isolatiemateriaal;

b)

wals- en gietmachines voor het aanbrengen van fotolak, fotoresist, bindmiddelen of lijm op de platen isolatiemateriaal.

HOOFDSTUK 85

ELEKTRISCHE MACHINES, APPARATEN, UITRUSTINGSSTUKKEN, ALSMEDE DELEN DAARVAN; TOESTELLEN VOOR HET OPNEMEN OF HET WEERGEVEN VAN GELUID, TOESTELLEN VOOR HET OPNEMEN OF HET WEERGEVEN VAN BEELDEN EN GELUID VOOR TELEVISIE, ALSMEDE DELEN EN TOEBEHOREN VAN DEZE TOESTELLEN

8501

Elektromotoren en elektrische generatoren, andere dan generatoraggregaten

Tot deze post behoren bijvoorbeeld roterende elektromotoren voor ruitenwissers, zonder wisserarm en wisserblad, maar voorzien van een overbrengingsmechanisme (recht tandwiel en heen en weer bewegende drijfstang), waardoor de roterende beweging in een heen en weer gaande beweging wordt omgezet.

8502

Elektrische generatoraggregaten en roterende omvormers

Naast de bij de punten I en II van de GS-toelichting op post 8502 genoemde elektrische machines omvat deze post cascade-omvormers, Ward-Leonard-aggregaten en roterende apparaten voor faseverschuiving.

8502 39 20

turbogeneratoren

Turbogeneratoren worden rechtstreeks door een gas-, stoom- of een andere dampturbine aangedreven. Ze hebben een massieve cilindervormige rotor, die in de lengterichting is voorzien van groeven waarin de bekrachtigingswikkeling is aangebracht. De rotor kan uit één stuk bestaan of uit verscheidene massieve delen zijn samengesteld.

Turbogeneratoren worden in de regel met lucht gekoeld, doch turbogeneratoren met een groot vermogen worden met waterstof gekoeld.

8503 00

Delen waarvan kan worden onderkend dat zij uitsluitend of hoofdzakelijk bestemd zijn voor de machines bedoeld bij post 8501 of 8502

Van deze post zijn bijvoorbeeld uitgezonderd aansluitplaten voor elektromotoren (post 8536).

8504

Elektrische transformatoren, statische omvormers (bijvoorbeeld gelijkrichters), smoorspoelen en zelfinductiespoelen

Naast de in de toelichting op post 8504 omschreven artikelen kunnen bijvoorbeeld de volgende voor bijzondere doeleinden bestemde apparaten worden genoemd:

1.

instelbare transformatoren (bijvoorbeeld transformatoren met sleepcontact) en draaitransformatoren;

2.

strooiveldtransformatoren voor fluorescentiebuizen;

3.

speciale transformatoren voor de communicatietechniek;

4.

compensatiesmoorspoelen;

5.

aardingssmoorspoelen;

6.

afvlaksmoorspoelen;

7.

smoorspoelen met verstelbare kern waardoor de zelfinductiecoëfficiënt kan worden gewijzigd;

8.

ballasten voor gasontladingslampen en -buizen;

9.

Pupin-spoelen;

10.

Godefroy-spoelen;

11.

gestabiliseerde gelijkstroomvoedingen (bestaande uit een gelijkrichter en een spanningsregelaar).

Tot deze post behoren ook seleniumgelijkrichterelementen, zowel enkelcellige (vooral seleniumplaatjes) als samenstellingen van die elementen.

Tot deze post behoren niet de enkelkristalgelijkrichters van silicium of germanium die discrete elementen vormen (bijvoorbeeld gelijkrichterdioden) dan wel gelijkrichters die geïntegreerde schakelingen vormen, inzonderheid microschakelingen, ook indien voorzien van een inrichting voor het koelen of voor het isoleren, enz. Aantekening 8 op dit hoofdstuk deelt dit soort elementen met voorrang in bij post 8541 of 8542 (zie tevens aantekening 2 op dit hoofdstuk).

Van deze post zijn eveneens uitgezonderd:

a)

schakelaars voor transformatoren met meerdere aftakkingen (aftakschakelaars) (post 8536);

b)

gelijkrichtbuizen zoals fanotrons, thyrathrons, ignitrons en hoogspanningsgelijkrichtbuizen voor röntgentoestellen (onderverdeling 8540 89 00);

c)

spanningsregelaars bedoeld bij post 9032.

8504 40 30

van de soort gebruikt voor telecommunicatietoestellen, automatische gegevensverwerkende machines en eenheden daarvoor

Deze onderverdeling omvat bijvoorbeeld statische omvormers voor telecommunicatieapparatuur of voor automatische gegevensverwerkende machines en eenheden daarvan die:

gewoonlijk over stabiliserende schakelingen beschikken;

een typisch outputvoltage van bijvoorbeeld 3,3, 5, 12, 24, 48 of 60 V hebben.

Statische omvormers voor telecomapparatuur of voor automatische gegevensverwerkende apparatuur en eenheden daarvan dienen om de wisselstroom afkomstig van het lichtnet om te vormen tot de vereiste gelijkstroom.

Gebruikt samen met automatische gegevensverwerkende machines zorgt een zogenoemde niet-onderbreekbare stroomvoorziening (UPS) voor een reserveopslag aan energie (met een „power good”-signaal) bij stroomuitval, ter voorkoming van verlies aan gegevens.

8504 90 05

elektronische assemblages voor producten bedoeld bij onderverdeling 8504 50 20

Zie voor de interpretatie van het begrip „elektronische assemblages” de toelichting op de onderverdeling 8443 99 10.

8504 90 91

elektronische assemblages voor producten bedoeld bij onderverdeling 8504 40 30

Zie voor de interpretatie van het begrip „elektronische assemblages” de toelichting op de onderverdeling 8443 99 10.

8505

Elektromagneten; permanente magneten en artikelen bestemd om na magnetisering als permanente magneten te worden gebruikt; magnetische en elektromagnetische opspanplaten en werkstukhouders; elektromagnetische koppelingen, gangwissels en remmen; lastmagneten

8505 90 10

elektromagneten

Tot deze onderverdeling behoren bijvoorbeeld elektrische bedieningsmagneten die op autoportieren worden aangebracht als integrerende delen van een centraal portiervergrendelingssysteem. Dit systeem is aangesloten op het stroomnet van het voertuig en wordt in werking gesteld door de signalen van een besturingsinrichting die ook deel uitmaakt van dit systeem. Indien een van de portieren met de hand wordt vergrendeld of ontgrendeld, worden de andere portieren tegelijkertijd ook elektromagnetisch vergrendeld of ontgrendeld.

Daarentegen behoren niet tot deze onderverdeling elektromagnetisch werkende injectiekleppen voor vonkontstekings- of compressieontstekingsmotoren waarvan de klep zelf een magneetwikkeling heeft en de klepnaald een magneetanker (onderverdeling 8409 91 00 of 8409 99 00).

8506

Elektrische elementen en elektrische batterijen

8506 10 11

cilindervormige elementen

Cilindervormige elementen hebben een ronde doorsnede. De plus- en de minpool bevinden zich op de tegenoverliggende zijden. De lengte van deze elementen is groter dan de diameter:

 

Image

8506 10 15

knoopelementen

De hoogte van knoopelementen is kleiner dan of gelijk aan de diameter:

 

Image

8506 10 91

cilindervormige elementen

Zie de toelichting op onderverdeling 8506 10 11.

8506 10 95

knoopelementen

Zie de toelichting op onderverdeling 8506 10 15.

8506 30 10

cilindervormige elementen

Zie de toelichting op onderverdeling 8506 10 11.

8506 30 30

knoopelementen

Zie de toelichting op onderverdeling 8506 10 15.

8506 40 10

cilindervormige elementen

Zie de toelichting op onderverdeling 8506 10 11.

8506 40 30

knoopelementen

Zie de toelichting op onderverdeling 8506 10 15.

8506 50 10

cilindervormige elementen

Zie de toelichting op onderverdeling 8506 10 11.

8506 50 30

knoopelementen

Zie de toelichting op onderverdeling 8506 10 15.

8506 60 10

cilindervormige elementen

Zie de toelichting op onderverdeling 8506 10 11.

8506 60 30

knoopelementen

Zie de toelichting op onderverdeling 8506 10 15.

8506 80 11

cilindervormige elementen

Zie de toelichting op onderverdeling 8506 10 11.

8506 80 15

knoopelementen

Zie de toelichting op onderverdeling 8506 10 15.

8507

Elektrische accumulatoren, alsmede scheiplaten daarvoor, ook indien in vierkante of rechthoekige vorm

8507 20 41 t/m 8507 20 98

andere loodaccumulatoren

Met uitzondering van de loodaccumulatoren van de soort gebruikt voor het starten van zuigermotoren, die behoren tot de onderverdelingen 8507 10 41 t/m 8507 10 98, omvatten deze onderverdelingen de in de derde alinea, punt 1, van de GS-toelichting op post 8507 omschreven elektrische loodaccumulatoren.

Deze accumulatoren worden bijvoorbeeld gebruikt voor het aandrijven van elektrovoertuigen en voor de voeding van inrichtingen voor telecommunicatie.

8507 30 20 t/m 8507 30 89

nikkel-cadmiumaccumulatoren

Dergelijke accumulatoren worden bijvoorbeeld gebruikt in veiligheidslampen voor mijnwerkers en, in plaats van droge batterijen, in draagbare radio- en televisietoestellen, elektrische scheerapparaten of andere elektrische apparaten.

8507 80 20 t/m 8507 80 80

andere accumulatoren

Tot deze onderverdeling behoren bijvoorbeeld zilver-zink- en zilver-cadmiumaccumulatoren.

8507 90 20 t/m 8507 90 90

delen

Tot deze onderverdelingen behoort geen contactmateriaal voor de elektrische verbinding van accucellen (onderverdeling 8536 90 85).

8509

Elektromechanische toestellen voor huishoudelijk gebruik, met ingebouwde elektromotor

8509 80 00

andere toestellen

Tot deze onderverdeling behoren bijvoorbeeld elektromechanische toestellen voor het slijpen van nagels. Deze apparaten die voor manicure of pedicure worden gebruikt, zijn met een kabel verbonden met een stroombron (nettransformator) die deel uitmaakt van het slijptoestel.

8510

Scheerapparaten, tondeuses en epileerapparaten, met ingebouwde elektromotor

8510 10 00

scheerapparaten

Tot deze onderverdeling behoren ook scheerapparaten die bijkomstig zijn voorzien van een „tondeuse”.

8511

Elektrische ontstekings- en starttoestellen voor vonkontstekings- en zelfontstekingsmotoren (bijvoorbeeld magneto's, dynamo-magneto's, ontstekingsspoelen, ontstekings- en gloeibougies, startmotoren); generatoren (bijvoorbeeld dynamo's, alternatoren) en automatische schakelaars, die bij deze motoren worden gebruikt

8511 40 00

startmotoren, ook indien werkend als generator

De toestellen van deze onderverdeling werken gewoonlijk met een spanning van 6, 12 of 24 volt en zijn voorzien van een speciale inrichting voor bevestiging aan een motor.

Van de toestellen van deze onderverdeling kunnen worden genoemd:

1.

starters met schuivend anker, starters met schuivend rondsel, starters met schuivend schroefrondsel;

2.

toestellen waarbij starter en generator een geheel vormen (generatorstarters).

8512

Elektrische verlichtingstoestellen en elektrische signaal- en waarschuwingstoestellen (andere dan de artikelen bedoeld bij post 8539), elektrische ruitenwissers en elektrische toestellen om ijsafzetting op of om het beslaan van ruiten tegen te gaan, van de soort gebruikt op rijwielen of op motorvoertuigen

8512 30 10

alarmtoestellen tegen diefstal van de soort gebruikt voor motorvoertuigen

Zie de tweede alinea, punt 11, van de GS-toelichting op post 8512.

8512 90 90

andere

Van de tot deze onderverdeling behorende delen kunnen worden genoemd: ringen en reflectors voor koplampen, alsmede ruitenwisserarmen, al dan niet met wisserblad voor elektrische ruitenwissers.

Van deze onderverdeling zijn daarentegen uitgezonderd lamphouders (onderverdeling 8536 61 10 of 8536 61 90).

8514

Elektrische ovens voor industrieel gebruik of voor laboratoriumgebruik, ovens werkend met inductieve of met diëlektrische verwarming daaronder begrepen; andere toestellen voor industrieel gebruik of voor laboratoriumgebruik voor de behandeling van stoffen door inductieve of door diëlektrische verwarming

8514 20 80

met diëlektrische verwarming

Microgolfovens van een type dat in restaurants, kantines, enz. wordt gebruikt, verschillen van toestellen voor huishoudelijk gebruik van post 8516 qua uitgangsvermogen en oveninhoud. Dergelijke ovens met een uitgangsvermogen van meer dan 1 000 W of een oveninhoud van meer dan 34 liter worden beschouwd als bestemd voor industrieel gebruik. Voor microgolfovens die in een enkele behuizing worden gecombineerd met een gril of een ander type oven, geldt genoemd uitgangsvermogen enkel voor de microgolfoven. De oveninhoud is niet van belang voor de indeling van een dergelijke combi-oven.

Microgolfovens met een uitgangsvermogen van niet meer dan 1 000 W en een oveninhoud van niet meer dan 34 liter worden beschouwd als zijnde bestemd voor huishoudelijk gebruik (post 8516).

8516

Elektrische geisers en andere elektrische heetwatertoestellen en elektrische dompelaars; elektrische toestellen voor verwarming van woonruimten, voor bodemverwarming of voor dergelijk gebruik; elektrothermische toestellen voor haarbehandeling (bijvoorbeeld haardroogtoestellen, haargolftoestellen, verwarmingsapparaten voor friseerijzers) of voor het drogen van de handen; elektrische strijkijzers; andere elektrothermische toestellen voor huishoudelijk gebruik; verwarmingselementen (verwarmingsweerstanden) andere dan die bedoeld bij post 8545

8516 10 11 t/m 8516 10 90

elektrische geisers en andere elektrische heetwatertoestellen en elektrische dompelaars

Tot deze onderverdelingen behoren bijvoorbeeld:

1.

elektrische doorstroomtoestellen (geisers) met een heetwaterreservoir;

2.

elektrische ketels, waarmee uitsluitend heet water of zowel heet water als stoom onder lage druk wordt verkregen.

Van deze onderverdelingen zijn uitgezonderd stoomketels en zogenaamde ketels voor oververhit water met elektrische verwarming (post 8402) en elektrische ketels voor centrale verwarming (post 8403).

8516 21 00 t/m 8516 29 99

elektrische toestellen voor verwarming van woonruimten, voor bodemverwarming of voor dergelijk gebruik

Tot deze onderverdelingen behoren bijvoorbeeld:

1.

elektrische verwarmingstoestellen voor sauna's;

2.

elektrische, op batterijen werkende apparaten voor het verwarmen en ontdooien van bevroren sloten van portieren van automobielen door middel van een uitschuifbare in het slot te steken verwarmde staaf. In deze kleine draagbare apparaten kan een lamp van post 8513 zijn ingebouwd om bij het werk licht op de handen te hebben.

8516 50 00

microgolfovens

Zie de toelichting op onderverdeling 8514 20 80.

8516 60 10

fornuizen

Fornuizen bestaan uit een kookvlak en een oven (ook indien met een microgolfinrichting of een grilleerapparaat).

8516 79 70

andere

Naast de onder letter E, de punten 5 t/m 20, van de GS-toelichting op post 8516 genoemde producten behoren tot deze onderverdeling bijvoorbeeld:

1.

elektrische sauna's met infraroodstralers (eenpersoonscabines voor het nemen van zweetbaden);

2.

elektrisch verwarmde voetenbankjes;

3.

elektrisch verwarmde schoenspanners;

4.

apparaten voor het reinigen van contactlenzen. Deze apparaten bestaan uit twee kleine elektrisch verwarmde vakjes met een schroefdeksel; de contactlenzen worden hierin gelegd waarna het vloeibare reinigingsmiddel wordt verwarmd.

8516 80 20 en 8516 80 80

verwarmingselementen (verwarmingsweerstanden)

Deze onderverdelingen omvatten eveneens geïsoleerd weerstandsdraad, -kabel, -band en dergelijke artikelen voor de verwarming van plafonds, muren, buisleidingen, recipiënten, enz.

Van deze onderverdelingen zijn evenwel uitgezonderd elektrische verwarmingselementen (weerstanden) die verbonden zijn met delen van toestellen, bijvoorbeeld zolen voor strijkijzers en kookplaten voor keukenfornuizen (onderverdeling 8516 90 00).

8517

Telefoontoestellen, daaronder begrepen telefoontoestellen voor cellulaire netwerken of voor andere draadloze netwerken; andere toestellen voor het zenden of ontvangen van spraak, van beelden of van andere gegevens, daaronder begrepen toestellen voor de overdracht in een kabelnetwerk of in een draadloos netwerk (zoals een lokaal netwerk of een uitgestrekt netwerk), andere dan die bedoeld bij de posten 8443, 8525, 8527 en 8528

8517 12 00

telefoontoestellen voor cellulaire netwerken of voor andere draadloze netwerken

Zie punt I, letter B, van de GS-toelichting op post 8517.

8517 18 00

andere

Behalve de bij punt I, letter A, van de GS-toelichting op post 8517 omschreven telefoontoestellen behoren tot deze onderverdeling bijvoorbeeld druktoetstelefoontoestellen waarin zich een magneetkaartlezer, een beeldscherm, een elektronisch circuit met een microprocessor, diverse geheugens, een klok en een modulator-demodulator (modem) bevinden en die niet alleen gebruikt kunnen worden als telefoontoestellen, maar (bijvoorbeeld in supermarkten) ook als eindstation van gegevens voor verschillende doeleinden, zoals verificatie van magnetische kredietkaarten of van cheques of telefonische transmissie van verkoopgegevens aan automatische gegevensverwerkende machines.

8517 62 00

toestellen voor het ontvangen, omzetten en zenden of regenereren van spraak, van beelden of van andere gegevens, schakelapparaten en toestellen voor het routen daaronder begrepen

Deze onderverdeling omvat twee groepen toestellen:

1.

toestellen voor het ontvangen, omzetten en zenden van spraak, beelden of andere gegevens;

2.

toestellen voor het regenereren van spraak, beelden of andere gegevens.

Tot deze onderverdeling behoren:

1.

netwerkinterfacekaarten;

2.

modems;

3.

versterkers;

4.

hubs;

5.

bruggen (inclusief schakelaars);

6.

routers.

Tot deze onderverdeling behoren toestellen waarbij alle voor het zenden en alle voor het ontvangen benodigde elementen in één meubel of in één huis zijn verenigd. Dat is bijvoorbeeld het geval bij „walkie-talkies”, waarin zich ook de voor de werking benodigde batterijen of accu's bevinden, of bij gecombineerde zend- en ontvangtoestellen met een afzonderlijk voedingsblok dat slechts door een kabel met het toestel is verbonden.

Tot deze onderverdeling behoren ook samenstellingen waarbij zender en ontvanger zich in verschillende meubelen of huizen bevinden, voor zover deze samenstellingen een functionele eenheid vormen. Om als functionele eenheid te worden aangemerkt, dienen het zender- en ontvangergedeelte bestemd te zijn om in elkaars nabijheid te worden opgesteld (bijvoorbeeld in één gebouw of in één vaar- of voertuig) en moeten bepaalde elementen (bijvoorbeeld de antenne) gemeenschappelijk zijn.

Tot deze onderverdeling behoren ook zogenoemde „draadloze headsets” die uitsluitend of voornamelijk zijn ontworpen voor gebruik in combinatie met telefoontoestellen voor cellulaire netwerken (mobiele telefoons) en bedoeld zijn om in het oor te worden geplaatst om handsfree te kunnen bellen. Daarmee kan de gebruiker telefoonfuncties bedienen, zoals antwoorden, ophangen en nummers draaien (bijvoorbeeld het opnieuw draaien van het laatst gekozen nummer), binnen een straal van ongeveer 10 m van de mobiele telefoon; ook het geluidsvolume van de oortelefoon kan ermee worden aangepast. Deze headsets bevatten een radiozender/-ontvanger om te communiceren met een mobiele telefoon door middel van draadloze technologie, bijvoorbeeld „Bluetooth”.

8517 69 10

videofoontoestellen

Zie punt II, letter C, van de GS-toelichting op post 8517.

Onder deze onderverdeling vallen eveneens gesloten televisiesystemen, bestaande uit een camera, een bedieningspaneel met meerdere oproeptoetsen, een of meer monitors verbonden met een communicatiepost en coaxiaalkabels die de verschillende eenheden met elkaar verbinden, aangeboden in sets die zijn opgemaakt voor de verkoop in het klein.

De producten van deze onderverdeling kunnen ook zijn gecombineerd met een elektrische deuropener, een signaaltoestel of een toestel voor verlichting.

8517 69 39

andere

Deze onderverdeling omvat:

1.

vaste ontvangtoestellen (inclusief die welke voornamelijk worden gebruikt in grote installaties) en speciale toestellen zoals afluisterapparatuur (bijvoorbeeld spectrumomvormers); bepaalde ontvangers, zogenaamde „diversity receivers”, maken gebruik van multiple receiver techniek om wegvallen te voorkomen;

2.

radiotelefonieontvangers voor motorvoertuigen, schepen, vliegtuigen, treinen enz.;

3.

ontvangers voor radiotelegrafische personenzoekinstallaties;

4.

radio-ontvangers voor simultaanvertaling op meertalige conferenties;

5.

speciale ontvangers voor noodsignalen van schepen, vliegtuigen enz.;

6.

ontvangers van telemetrische signalen;

7.

radiotelegrafische „faxapparaten” voor het ontvangen, op lichtgevoelig papier, van kopieën van documenten, kranten, plannen, berichten enz.

8517 69 90

andere

Deze onderverdeling omvat:

1.

vaste zendtoestellen. Bepaalde soorten, voornamelijk gebruikt in grote installaties, bevatten speciale toestellen zoals afluisterapparatuur (bijvoorbeeld spectrumomvormers) en multiplexapparaten (gebruikt voor het versturen dan meer dan twee berichten tegelijkertijd);

2.

radiotelefoniezenders voor motorvoertuigen, schepen, vliegtuigen, treinen enz.;

3.

zenders voor radiotelegrafische personenzoekinstallaties;

4.

radiozenders voor simultaanvertaling op meertalige conferenties;

5.

automatische zenders voor noodsignalen van schepen, vliegtuigen enz.;

6.

radiotelegrafische „faxapparaten” voor het zenden van kopieën van documenten, kranten, plannen, berichten enz.;

7.

zenders van telemetrische signalen.

8518

Microfoons en statieven daarvoor; luidsprekers, ook indien gemonteerd in een klankkast; hoofdtelefoons en oortelefoons, ook indien gecombineerd met een microfoon, en stellen of assortimenten bestaande uit een microfoon en een of meer luidsprekers; elektrische audiofrequentversterkers; elektrische geluidsversterkers

Deze post omvat afzonderlijk aangeboden draadloze microfoons, hoofdtelefoons, oortelefoons en luidsprekers, gecombineerd of niet.

Deze post omvat niet:

1.

afzonderlijk aangeboden draadloze headsets voor lijntelefoontoestellen (zie de GS-toelichting op onderverdeling 8517 62);

2.

afzonderlijk aangeboden draadloze headsets (combinatie van een hoofdtelefoon en een microfoon) met belfunctie (zie de toelichting op onderverdeling 8517 62 00).

8518 40 81

met niet meer dan een kanaal

De bij deze onderverdeling bedoelde versterkers kunnen slechts één ingangssignaal verwerken en dit signaal versterkt via een of meer uitgangen doorgeven (bijvoorbeeld aan luidsprekers).

8519

Toestellen voor het opnemen of het weergeven van geluid

8519 81 15

zakformaat-cassettespelers

Bij de toepassing van aanvullende aantekening 1 op dit hoofdstuk worden voor het vaststellen van de afmetingen van deze apparaten uitsluitend de afmetingen van het huis in aanmerking genomen. Met uitstekende delen zoals bedieningsknoppen, bevestigingshaken of sluitingen wordt geen rekening gehouden.

8519 81 35

andere

Tot deze onderverdeling behoren geen toestellen voor het weergeven van geluid, zogenaamde mp3-spelers, die werken met optische dragers en een apparaat bevatten dat kan worden geactiveerd voor de ontvangst van radio-omroepsignalen door middel van software (post 8527).

8519 81 45

andere

De toelichting op onderverdeling 8519 81 35 is van overeenkomstige toepassing.

8519 81 65

in zakformaat

De toelichting op onderverdeling 8519 81 15 is van overeenkomstige toepassing.

8519 81 95

andere

De toelichting op onderverdeling 8519 81 35 is van overeenkomstige toepassing.

8522

Delen en toebehoren, waarvan kan worden onderkend dat zij uitsluitend of hoofdzakelijk zijn bestemd voor de toestellen en apparaten bedoeld bij de posten 8519 tot en met 8521

8522 90 41 en 8522 90 49

elektronische assemblages

Zie de toelichting op de onderverdeling 8443 99 10.

8523

Platen, banden, niet-vluchtige geheugens op basis van halfgeleiders, „intelligente kaarten” en andere dragers voor het opnemen van geluid of voor dergelijke doeleinden, waarop al dan niet is opgenomen, galvanische vormen en matrijzen voor het maken van platen daaronder begrepen, andere dan de goederen bedoeld bij hoofdstuk 37

Als dragers van deze post samen met andere artikelen worden aangeboden, gelden de volgende indelingsprincipes:

1.

als de dragers en de andere artikelen een stel of assortiment vormen opgemaakt voor de verkoop in het klein conform algemene regel 3 b), dan moet het stel of assortiment worden ingedeeld door toepassing van die regel, of

2.

als de dragers en de andere artikelen geen stel of assortiment vormen opgemaakt voor de verkoop in het klein conform algemene regel 3 b), dan moeten de dragers worden ingedeeld onder hun eigen passende onderverdeling.

8523 21 00

kaarten voorzien van een magnetische strip

Tot deze onderverdeling behoort ook drukwerk, zoals reisbiljetten en instapkaarten, voorzien van een of meer magnetische strips.

8523 29 15

waarop niet is opgenomen

Tot deze onderverdeling behoren ook banden die nog op de voor het gebruik vereiste breedte moeten worden gesneden.

8523 40 11

platen voor afleessystemen door middel van een laserstraal, met een opnamecapaciteit van niet meer dan 900 megabyte, andere dan wisbare platen

Deze onderverdeling omvat opneembare compact discs (cd-r's).

Cd-r's worden gewoonlijk gemaakt van kleurloos doorzichtig polycarbonaat met een dikte van 1,2 mm. De bovenkant is voorzien van een reflecterende goud- of zilverkleurige laag die kan worden bedrukt. De onderkant is voorzien van een laag verf en van een beschermingslaag. Zij hebben een diameter van 8 of 12 cm en kunnen de vorm hebben van een kaart.

De opnamecapaciteit kan worden gecontroleerd met lees-/opnameapparatuur en de overeenkomstige opnamesoftware.

Hoewel in één of in verschillende keren op dergelijke platen kan worden opgenomen, kan de opgenomen informatie niet worden gewist.

8523 40 13

platen voor afleessystemen door middel van een laserstraal, met een opnamecapaciteit van meer dan 900 megabyte doch niet meer dan 18 gigabyte, andere dan wisbare platen

Deze onderverdeling omvat opneembare digitale videodiscs (dvd-/+r's).

In tegenstelling tot de cd-r's van onderverdeling 8523 40 11 bestaan dvd-/+r's uit twee aan elkaar gekleefde lagen polycarbonaat met een dikte van 0,6 mm. Dat fysieke verschil is zichtbaar aan de buitenrand van de plaat. Deze platen hebben een diameter van 8 of 12 cm.

De opnamecapaciteit kan worden gecontroleerd met lees-/opnameapparatuur en de overeenkomstige opnamesoftware.

Hoewel in één of in verschillende keren op dergelijke platen kan worden opgenomen, kan de opgenomen informatie niet worden gewist.

8523 40 19

andere

Deze onderverdeling omvat:

1.

optische platen waarop de opgenomen informatie kan worden gewist en nieuwe informatie kan worden opgenomen (herbeschrijfbare compact discs (cd-rw's) en herbeschrijfbare digitale videodiscs (dvd-/+rw's)). De opnamesoftware van de automatische gegevensverwerkende machine kan vaststellen of het om een dergelijke plaat gaat;

2.

herbeschrijfbare dvd-ram’s en „minidiscs”, die meestal in een cassette zitten.

8523 52 10 en 8523 52 90

„intelligente kaarten”

Zie de GS-toelichting op post 8523, (C), (2).

Tot deze onderverdeling behoren ook elektronische naderingskaarten/labels (proximity cards/tags) die doorgaans bestaan uit een spoel die wordt geactiveerd door een signaal van een lezer en een spanning produceert om een microschakeling, een codegenerator die gegevens genereert na ontvangst van een signaal van de spoel, en een zendantenne aan te sturen.

8525

Zendtoestellen voor radio-omroep of televisie, ook indien met ingebouwd ontvangtoestel of toestel voor het opnemen of het weergeven van geluid; televisiecamera's, digitale fototoestellen en videocamera-opnametoestellen

Deze post omvat eveneens warmtebeeldcamera's met infraroodbeeldopnemers, die warmtestraling registreren en deze omzetten in beelden die de temperaturen van individuele oppervlakken of objecten in verschillende grijstinten of kleuren weergeven. De camera's kunnen geen temperaturen meten of de meetgegevens in cijfers uitdrukken.

8525 60 00

zendtoestellen met ingebouwd ontvangtoestel

Tot deze onderverdeling behoren ook samenstellingen waarbij zender en ontvanger zich in verschillende meubelen of huizen bevinden, voor zover deze samenstellingen een functionele eenheid vormen. Om als functionele eenheid te worden aangemerkt, dienen het zender- en ontvangergedeelte bestemd te zijn om in elkaars nabijheid te worden opgesteld (bijvoorbeeld in één gebouw of in één vaar- of voertuig) en moeten bepaalde elementen (bijvoorbeeld de antenne) gemeenschappelijk zijn.

8525 80 11 t/m 8525 80 99

televisiecamera's, digitale fototoestellen en videocamera-opnametoestellen

Zie de GS-toelichting op post 8525, (B).

Van deze onderverdelingen zijn uitgezonderd elektronische leestoestellen voor slechtzienden (zie de toelichting op onderverdeling 8543 70 90).

8525 80 30

Digitale fototoestellen

Digitale fototoestellen (camera's) van deze onderverdeling zijn altijd geschikt voor de opname van stilstaand beeld op een intern geheugen of een verwisselbare drager.

De meeste digitale fototoestellen (camera's) van deze onderverdeling hebben het ontwerp van een traditionele en hebben geen inklapbare zoeker.

Deze digitale fototoestellen (camera's) kunnen ook filmbeelden opnemen.

Zij blijven onder deze onderverdeling ingedeeld tenzij zij, gebruikmakend van de maximale opslagcapaciteit, in staat zijn om 30 of meer minuten video in één opname op te nemen met een resolutie van 800 × 600 pixels (of hoger) bij 23 beelden per seconde (of hoger).

Vergeleken met videocamera-opnametoestellen van onderverdelingen 8525 80 91 en 8525 80 99 bieden veel digitale fototoestellen (wanneer ze als videocamera-opnametoestellen gebruikt worden) niet de mogelijkheid om tijdens de video-opname gebruik te maken van een optische zoomfunctie. Sommige digitale fototoestellen stoppen de videoopname na een bepaalde tijd, ongeacht de beschikbare opslagcapaciteit.

8525 80 91 en 8525 80 99

Videocamera-opnametoestellen

Videocamera-opnametoestellenvan deze onderverdelingen kunnen altijd filmbeelden opnemen op een intern geheugen of een verwisselbare drager.

In het algemeen hebben videocamera-opnametoestellen van deze onderverdelingen een andere vormgeving dan digitale fototoestellen van onderverdeling 8525 80 30. Ze hebben vaak een inklapbare zoeker en worden vaak samen met een afstandsbediening aangeboden. Zij beschikken altijd over een optische zoomfunctie die tijdens de video-opname kan worden gebruikt.

Deze videocamera-opnametoestellen de mogelijkheid om stilstaand beeld op te nemen.

Digitale fototoestellen zijn van deze onderverdelingen uitgesloten als zij, gebruikmakend van de maximale opslagcapaciteit, niet in staat zijn om 30 of meer minuten video in één opname op te nemen met een resolutie van 800 × 600 pixels (of hoger) bij 23 beelden per seconde (of hoger).

8525 80 99

andere

Deze onderverdeling omvat videocamera-opnametoestellen (zogenaamde „camcorders”) waarmee niet alleen door de camera geregistreerde beelden en geluid kunnen worden opgenomen, maar ook signalen van externe bronnen, bijvoorbeeld dvd-spelers, automatische gegevensverwerkende apparaten of televisieontvangtoestellen. De aldus opgenomen beelden kunnen met een extern televisieontvangtoestel of beeldscherm worden weergegeven.

Videocamera's (zogenaamde camcorders), waarbij de video-ingang is afgedekt door middel van een plaatje of op andere wijze, of waarin de video-interface achteraf met behulp van programmatuur kan worden geactiveerd als video-ingang, behoren eveneens tot deze onderverdeling. Deze toestellen zijn ontworpen om televisieprogramma’s of andere van buitenaf inkomende signalen op te nemen.

„Camcorders” waarmee alleen de door de camera geregistreerde beelden opgenomen en door een extern televisieontvangtoestel of beeldscherm weergegeven kunnen worden, vallen onder onderverdeling 8525 80 91.

8527

Ontvangtoestellen voor radio-omroep, ook indien in dezelfde kast gecombineerd met een toestel voor het opnemen of het weergeven van geluid of met een uurwerk

Zie voor zendtoestellen waarin een ontvangtoestel is ingebouwd de toelichting op de onderverdeling 8525 60 00.

8527 12 10 en 8527 12 90

zakformaat-radiocassettespelers

Zie de toelichting op onderverdeling 8519 81 15.

8527 13 10

voorzien van een mechanisme voor aflezing door middel van een laserstraal

Tot deze onderverdeling behoren ontvangtoestellen voor radio-omroep, gecombineerd met een toestel voor het opnemen of weergeven van geluid met een mechanisme voor aflezing door middel van een laserstraal, al dan niet in combinatie met andere toestellen voor het opnemen of weergeven van geluid (bijvoorbeeld die met cassettes) of met een uurwerk.

Tot deze onderverdeling behoren geen toestellen voor het weergeven van geluid, zogenaamde mp3-spelers, die werken met optische dragers en een apparaat bevatten dat kan worden geactiveerd voor de ontvangst van radio-omroepsignalen door middel van software.

8527 13 99

andere

De toelichting op onderverdeling 8527 13 10 is van overeenkomstige toepassing.

8527 21 20

voorzien van een mechanisme voor aflezing door middel van een laserstraal

De toelichting op onderverdeling 8527 13 10 is van overeenkomstige toepassing.

8527 21 70

voorzien van een mechanisme voor aflezing door middel van een laserstraal

De toelichting op onderverdeling 8527 13 10 is van overeenkomstige toepassing.

8527 91 11 t/m 8527 91 99

gecombineerd met een toestel voor het opnemen of het weergeven van geluid

Stereotorens (hifi-systemen) met een radio-ontvanger, opgemaakt in sets voor de verkoop in het klein, bestaande uit afzonderlijke elementen met elk een eigen kast, in combinatie met bijvoorbeeld een cd-speler, een cassetterecorder of een versterker met equalizer, behoren steeds tot deze onderverdelingen aangezien de radio-ontvanger hun het essentiële karakter verleent.

8527 91 11 en 8527 91 19

met in dezelfde kast een of meer ingebouwde luidsprekers

Tot deze onderverdelingen behoren toestellen waarbij de luidsprekers onscheidbaar met het toestel zijn verbonden.

Tot deze onderverdelingen behoren daarentegen niet toestellen met afneembare luidsprekers, ook indien de luidsprekers met bevestigingsmiddelen met het toestel kunnen worden verbonden (onderverdeling 8527 91 35, 8527 91 91 of 8527 91 99).

8527 91 35 t/m 8527 91 99

andere

Indien luidsprekers voor stereotorens (hifi-systemen) speciaal worden ontworpen voor en tezamen worden verpakt met andere componenten van de set, dan behoren zij ook tot deze onderverdelingen.

8527 91 35

voorzien van een mechanisme voor aflezing door middel van een laserstraal

De toelichting op onderverdeling 8527 13 10 is van overeenkomstige toepassing.

8528

Monitors en projectietoestellen, niet uitgerust met ontvangtoestel voor televisie; ontvangtoestellen voor televisie, ook indien met ingebouwd ontvangtoestel voor radio-omroep of toestel voor het opnemen of weergeven van geluid of van beelden

Overeenkomstig algemene regel 3, onder c), voor de interpretatie van de gecombineerde nomenclatuur, behoren videobewakingssystemen, bestaande uit een beperkt aantal televisiecamera's en een monitor, tot deze post wanneer zij zijn opgemaakt voor de verkoop in het klein.

De samenstellende elementen van dergelijke videobewakingssystemen moeten afzonderlijk worden ingedeeld wanneer zij niet als set zijn opgemaakt voor de verkoop in het klein (zie de GS-Toelichtingen op afdeling XVI, onder VII.)).

Van deze post zijn uitgezonderd elektronische leestoestellen voor slechtzienden (zie de toelichting op onderverdeling 8543 70 90).

8528 41 00

van de soort die uitsluitend of hoofdzakelijk wordt gebruikt in een automatisch gegevensverwerkend systeem als bedoeld bij post 8471

Beeldschermen in deze onderverdeling werken met de kathodestraalbuistechnologie (CRT).

De eigenschappen van monitors van deze onderverdeling maken het mogelijk gedurende langere periode op korte afstand te kijken.

Monitors van deze onderverdeling hebben de volgende eigenschappen:

1.

zij zijn slechts in staat om een signaal van de centrale verwerkingseenheid van een automatische gegegensverwerkende machine van post 8471 te ontvangen;

2.

zij hebben over het algemeen een beeldverhouding van 4:3 of 5:4;

3.

zij zijn vaak voorzien van kantel en draaimechanismen en ontspiegelde oppervlakken;

4.

zij kunnen zijn voorzien van maximaal twee luidsprekers.

Beeldschermen van het CRT-type hebben de volgende specifieke kenmerken:

1.

zij zijn uitgerust met bijzondere aansluitingen zoals SUB-D-aansluitingen;

2.

de puntgrootte van het schermbeeld begint bij 0,41 mm voor gemiddelde resolutie en wordt kleiner naargelang de resolutie toeneemt.

Monitors van deze onderverdeling kunnen niet:

worden aangesloten op een videobron zoals een DVD-opname of weergavetoestel, een camera of een videocamerarecorder, een satellietontvanger of een toestel voor videospellen;

voorzien zijn van componenten (bijvoorbeeld een kleurendecoder, een Y/C-scheidingsschakeling) waarmee de monitor een beeld kan weergeven van een samengesteld videobasisbandsignaal (CVBS) of een samengesteld videosignaal (waarvan de golfvorm overeenstemt met een televisie-uitzendnorm zoals NTSC, SECAM, PAL of D-MAC) of een S-videosignaal of, wanneer zij een beeld kunnen reproduceren, door signalen zoals composietvideo (bijvoorbeeld YUV, YCBCR of YPBPR), seriële digitale interface (SDI), hogedefinitie-SDI (HD-SDI) en digitale video „DV” (bijvoorbeeld MPEG1, MPEG2 of MPEG4) te ontvangen;

zijn uitgerust met een infraroodontvanger voor de ontvangst van de signalen van een infraroodafstandsbediening;

zijn voorzien van een op/neer-knop voor programmakanalen;

zijn voorzien van koppeleenheden (interfaces) zoals DVI-D, DVI-I en High-Definition Multimedia Interface (HDMI), zelfs als deze koppeleenheden (interfaces) geen encryptie van het type Highband Digital Content Protection (HDCP) ondersteunen;

zijn uitgerust met koppeleenheden (interfaces) voor „slot-in” modules of voor andere apparaten waarmee zij op een videobron kunnen worden aangesloten of televisiesignalen kunnen ontvangen;

worden gebruikt in andere systemen dan automatische gegegensverwerkende systemen (bijvoorbeeld huisbioscoopsystemen, video-editingsystemen, systemen voor medische beeldverwerking of systemen van drukkerijen of de grafische industrie voor pre-press kleurenproeven).

Tot deze onderverdeling behoren niet de signaalborden van post 8531.

8528 49 10

voor monochrome weergave (zwart-wit of ander)

De GS-toelichtingen op onderverdelingen 8528 49 35 tot 8528 49 99 gelden mutatis mutandis.

8528 49 35 t/m 8528 49 99

voor kleurenweergave

Beeldschermen vallen onder deze onderverdelingen tenzij kan worden aangetoond dat zij van de soort zijn die uitsluitend of voornamelijk worden gebruikt in een automatisch gegevensverwerkend systeem.

De eigenschappen van monitors van deze onderverdeling maken het mogelijk gedurende langere periode op afstand te kijken, bijvoorbeeld bij tentoonstellingen en in huisbioscoopsystemen, televisiestudio's en videobewakingssystemen.

Sommige monitors maken het mogelijk op korte afstand te kijken, bijvoorbeeld voor meten, controleren of medische toepassingen, achteruitkijkcamera's voor voertuigen of hulpapparaten voor radionavigatie.

Bepaalde monitors zijn uitgerust met aansluitingen of koppeleenheden (interfaces) zoals Cinch/RCA, BNC, SCART, Mini DIN 4-pinnen/Hosiden, DVI-D, DVI-I en High-Definition Multimedia Interface (HDMI). Deze aansluitingen of koppeleenheden (interfaces) maken de ontvangst mogelijk van een signaal van een een videobron zoals een DVD-opname of weergavetoestel, een camera of een videocamerarecorder, een satellietontvanger of een toestel voor videospellen. Deze monitors kunnen ook worden uitgerust met koppeleenheden(interfaces) voor automatische gegegensverwerkende machines van post 8471.

Sommige monitors kunnen zijn uitgerust met koppeleenheden (interfaces) voor de ontvangst van signalen van bronnen zoals een kasregister, een geldautomaat, een apparaat voor radionavigatie, een numeriek besturingspaneel of een programmeerbaar geheugencontroletoestel, of apparaten voor het meten, het controleren of medische toepassingen van hoofdstuk 90.

Zij kunnen aparte ingangen hebben voor rode (R), groene (G) en blauwe (B) signalen, of zijn voorzien van componenten (bijvoorbeeld een kleurendecoder, een Y/C-scheidingsschakeling) waarmee de monitor een beeld kan weergeven van een samengesteld videobasisbandsignaal (CVBS) of een composiet videosignaal (waarvan de golfvorm overeenstemt met een uitzendnorm zoals NTSC, SECAM, PAL of D-MAC) of een S-videosignaal of wanneer zij een beeld kunnen weergeven door signalen te ontvangen zoals composietvideo (bijvoorbeeld YUV, YCBCR of YPBPR), seriële digitale interface (SDI), hogedefinitie-SDI (HD-SDI) en digitale video „DV” (bijvoorbeeld MPEG1, MPEG2 of MPEG4).

Zij kunnen zijn voorzien van aansluitingen voor de ontvangst van audiosignalen.

Deze onderverdelingen omvatten niet:

a)

videofoontoestellen (onderverdeling 8517 69 10);

b)

signaalborden van post 8531.

8528 51 00 t/m 8528 59 90

andere monitors

Beeldschermen in deze onderverdelingen werken met beeldschermtechnologieën zoals vloeibare kristallen (LCD), organische lichtemitterende dioden (OLED) of plasma.

Deze onderverdelingen omvatten beeldschermen die bestaan uit een projector en een scherm in dezelfde behuizing.

8528 51 00

van de soort die uitsluitend of hoofdzakelijk wordt gebruikt in een automatisch gegevensverwerkend systeem als bedoeld bij post 8471

De toelichting op onderverdeling 8528 41 00 is van overeenkomstige toepassing.

Beeldschermen in deze onderverdeling hebben gewoonlijk een diagonaal van 48,5 cm (19 inch) of minder.

8528 59 10 en 8528 59 90

andere

De GS-toelichtingen op onderverdelingen 8528 49 35 tot 8528 49 99 gelden mutatis mutandis.

Voor de beeldschermen in deze onderverdelingen is de hoogte-breedteverhouding vaak 16:9 of 16:10.

8528 61 00 t/m 8528 69 99

projectietoestellen

Tot deze onderverdelingen behoren geen producten die bestaan uit een projector en een scherm in dezelfde behuizing (onderverdelingen 8528 51 00 tot 8528 59 90 of met een ingebouwd ontvangtoestel voor televisie van onderverdeling 8528 72 10).

8528 69 10

werkend met een plat beeldscherm (bijvoorbeeld een zogenaamde LCD), voor het weergeven van digitale informatie, voortgebracht door de centrale verwerkingseenheid van een automatische gegevensverwerkende machine

Naast de toestellen die werken met een scherm met vloeibare kristallen (LCD), omvat deze onderverdeling eveneens toestellen waarbij de digitale lichtverwerking plaatsvindt met behulp van een door een halfge- leider gestuurde mechanische microspiegel.

8528 71 11 t/m 8528 71 19

videotuners

Deze onderverdelingen omvatten toestellen waarin een videotuner is ingebouwd die hoogfrequente televisiesignalen omzet in signalen die kunnen worden gebruikt door video-opname en videoweergavetoestellen of door monitors.

Deze toestellen bevatten selectiekringen waarmee op een bepaald kanaal of een bepaalde draaggolffrequentie kan worden afgestemd en demodulatieschakelingen. Ze zijn in het algemeen ontworpen om te werken met een antenne of een gemeenschappelijke antenne (distributie met HF-kabel). Het aan de uitgang verkregen signaal kan worden gebruikt als ingangssignaal voor monitors of voor een video-opname- en videoweergaveapparaat. Het gaat in feite om het originele camerasignaal, vóór de modulatie van de zender.

Soms zijn deze toestellen tevens uitgerust met decodeerinrichtingen (kleur) en/of afscheidingsschakelingen voor de synchronisatie

8528 71 11

elektronische assemblages voor inbouw in een automatische gegevensverwerkende machine

Zie voor de interpretatie van het begrip „elektronische assemblages” de toelichting op de onderverdelingen 8443 99 10.

8528 72 10 t/m 8528 72 99

andere, voor kleurenweergave

Deze onderverdelingen omvatten bijvoorbeeld ontvangtoestellen voor televisie met een beeldscherm met vloeibare kristallen (een zogenaamd LCD-scherm).

8528 72 10

televisieprojectietoestellen

Tot deze onderverdeling behoren projectietoestellen met ontvangstapparatuur voor televisie. Deze toestellen projecteren het beeld via een optisch systeem op een scherm. Dit kan op de kathodestraalbuis- of de plattebeeldbuistechnologie (bijvoorbeeld DMD, LCD, plasma) gebaseerd zijn.

Het projectiescherm kan samen met het ontvangtoestel voor televisie in een kast zijn ondergebracht of buiten deze kast zijn geplaatst.

8528 72 31 t/m 8528 72 75

met ingebouwde beeldbuis

Deze onderverdelingen omvatten toestellen die in dezelfde kast de functies van de tuner en van de monitor combineren en waarbij eventueel bepaalde delen van de twee functies gemeenschappelijk worden gebruikt. De ontvangtoestellen voor televisie van het type voor huishoudelijk gebruik behoren in het algemeen tot deze categorie.

Als diagonaal van het beeldscherm dient de in rechte lijn gemeten diagonaal van het beeldweergevende deel van de beeldbuis te worden aangemerkt.

8529

Delen waarvan kan worden onderkend dat zij uitsluitend of hoofdzakelijk bestemd zijn voor de toestellen bedoeld bij de posten 8525 tot en met 8528

Tot deze post behoren niet statieven ten behoeve van camera's van post 8525 of van hoofdstuk 90 (indeling naar aard en samenstelling).

8529 90 20 t/m 8529 90 97

andere

Tot deze onderverdelingen behoren bijvoorbeeld:

1.

afstemschalen;

2.

afstemeenheden (tuners);

3.

diafragma’s voor televisiecamera's;

4.

PAL/Secam-adaptors. Dit zijn schakelingen voor het decoderen (gedrukte schakelingen uitgerust met elektrische elementen), die bestemd zijn om later te worden ingebouwd in ontvangtoestellen voor televisie die zijn ontworpen voor de ontvangst van PAL-signalen, om ze mede geschikt te maken voor de ontvangst van Secam-signalen.

Van deze onderverdelingen zijn uitgezonderd golfpijpen (indeling naar aard en samenstelling).

8529 90 65

elektronische assemblages

Zie de toelichting op de onderverdelingen 8443 99 10.

8531

Elektrische toestellen voor hoorbare of voor zichtbare signalen (bijvoorbeeld bellen, sirenes, signaalborden, alarmtoestellen tegen diefstal of brand), andere dan die bedoeld bij de posten 8512 en 8530

8531 10 30 en 8531 10 95

alarmtoestellen tegen diefstal, brandalarmtoestellen en dergelijke toestellen

Zie de GS-toelichting op post 8531, tweede alinea, (E).

Tot deze onderverdeling behoren bijvoorbeeld etiketten die worden aagebracht ter bescherming tegen diefstal op winkelwaren, en die, wanneer ze in het signaalveld van een aan de uitgang van een winkel geïnstalleerd waarschuwingssysteem (behorende tot onderverdeling 8512 30 10) komen, de ontvangstelektronica van hetsysteem beïnvloeden en het alarm in werking stellen.

8531 20 20 t/m 8531 20 95

signaalborden voorzien van elementen met vloeibare kristallen (LCD) of van luminescentiedioden (LED)

Tot deze onderverdelingen behoren bijvoorbeeld aanwijzers (displays) met lichtgevende dioden, hoofdzakelijk gebruikt voor het weergeven van numerieke en/of alfanumerieke signalen op signaalborden, bestaande uit een of verscheidene tekens. Elk teken bevat een aantal lichtgevende dioden, hetzij als afzonderlijke componenten, hetzij gemonteerd op een enkele chip. Deze aanwijzers zijn aangebracht op een gedrukte schakeling en voorzien van een decodeer/aansturingsschakeling (decoder/driver). Elk teken of elke groep van tekens is bedekt met doorschijnend materiaal waardoor de, door de lichtgevende dioden voortgebrachte, lichtintensiteit wordt vergroot, teneinde getallen of letters uit te beelden, naargelang van de door een ingangssignaal aan de schakeling afgegeven impuls.

8531 90 85

andere

Tot deze onderverdeling behoren bijvoorbeeld de ter bescherming tegen diefstal op winkelwaren aan te brengen etiketten die, wanneer ze in het signaalveld van een aan de uitgang van een winkel geïnstalleerd waarschuwingssysteem (behorende tot onderverdeling 8531 10 30) komen, de ontvangstelektronica van het systeem beïnvloeden en het alarm in werking stellen.

Tot deze onderverdeling behoren daarentegen niet papieren etiketten in de vorm van een gedrukte schakeling (post 8534 00).

8534 00

Gedrukte schakelingen

Tot deze post behoren onder meer papieren etiketten in de vorm van een gedrukte schakeling die om diefstal te voorkomen bijvoorbeeld in bibliotheekboeken worden aangebracht.

8536

Toestellen voor het inschakelen, uitschakelen, omschakelen, aansluiten of verdelen van of voor het beveiligen tegen elektrische stroom (bijvoorbeeld schakelaars, relais, zekeringen, golfafvlakkers, contactdozen en contactstoppen (stekkers), lamp- en buishouders en andere verbindingsstukken, aansluitdozen en -kasten), voor een spanning van niet meer dan 1 000 V; verbindingsstukken voor optische vezels, optischevezelbundels of optischevezelkabels

Naast de onder de GS-toelichting op post 8536 omschreven toestellen omvat deze post bijvoorbeeld:

1.

lijnkiezers voor telefooncentrales;

2.

kruisingen en wissels voor bovenleidingen van tramlijnen;

3.

aansluitplaten voor elektromotoren;

4.

schakelaars voor transformatoren met meerdere aftakkingen (aftakschakelaars);

5.

contactmateriaal voor de elektrische verbinding van accucellen;

6.

zogenaamde „inductieve naderingsschakelaars”: dit zijn elektronische schakelaars met een ingebouwde, vrijstralende inductiespoel voor het zonder fysiek contact bedienen van de schakelaar (sluiten van het circuit) wanneer een metalen voorwerp het strooiveld van de spoel binnenkomt. In gereedschapswerktuigen, transportinrichtingen of weegtoestellen vervangen deze schakelaars mechanisch werkende elektrische eindschakelaars;

7.

schakelaars die in één kast zijn gemonteerd met een toestel voor het regelen van de lichtintensiteit (dimmer). Met deze toestellen kunnen niet alleen op het net aangesloten verlichtingstoestellen worden in- of uitgeschakeld, maar kan ook de lichtintensiteit variabel worden geregeld;

8.

zogenaamd „schakelfolie” voor het verbinden van elektrische stroomkringen. Het bestaat uit twee op elkaar liggende elastische vellen kunststof waarin op regelmatige afstanden van elkaar een groot aantal elektrisch geleidende contactpunten zijn ingebed. Schakelfolie wordt bijvoorbeeld gemonteerd onder de toetsen van telefoontoestellen. Als op een toets wordt gedrukt, brengen de desbetreffende contactpunten van beide vellen het elektrisch contact tot stand;

9.

elektronische schakelaars die zonder fysiek contact met behulp van halfgeleiderelementen (bijvoorbeeld transistors, tyristors, geïntegreerde schakelingen) een stroomkring tot stand brengen of onderbreken.

Van deze post zijn daarentegen uitgezonderd bijvoorbeeld:

a)

bevestigingsmateriaal voor elektrische leidingen (bijvoorbeeld post 7326);

b)

elektrische bedieningstoestellen voor spoor- en tramwegen of voor andere verkeerswegen (post 8530).

8536 50 11

drukknopschakelaars

Tot deze onderverdeling behoren niet aanrakingsgevoelige schakelaars (zogenaamde tiptoetsen) (onderverdeling 8536 50 19).

8536 69 10 t/m 8536 69 90

andere

Tot deze onderverdelingen behoren elektromechanische stekkers en contrastekkers waarmee meerwegverbindingen tussen bijvoorbeeld apparaten, kabels en printkaarten tot stand kunnen worden gebracht door de stekkers in de contrastekkers te steken zonder verdere montage.

De verbindingsstukken mogen aan beide uiteinden van een stekker of contrastekker zijn voorzien, dan wel van een stekker of contrastekker aan het ene uiteinde en van een ander soort contact aan het andere (bijvoorbeeld van een krimp-, klem-, soldeer- of schroefcontact).

Tot deze onderverdelingen behoren ook stekkerverbindingen bestaande uit een combinatie van stekker en contrastekker (twee onderdelen). De stekker en de contrastekker zijn beide behalve van het stekkercontact nog van een ander soort contact voorzien.

Tot deze onderverdelingen behoren niet aansluit- of contactelementen waarmee langs andere weg (bijvoorbeeld met krimp-, klem-, soldeer- of schroefcontacten) een elektrische verbinding tot stand wordt gebracht. Deze vallen onder onderverdeling 8536 90.

8536 69 10

voor coaxiale kabels

Onder deze onderverdeling vallen uitsluitend stekkers en contrastekkers voor coaxiale verbindingen waarbij de coaxiale kabel permanent aan het andere uiteinde van de contacten kan worden bevestigd (zie de voorbeelden in de afbeeldingen 1 t/m 4).

 

Image

8536 69 30

voor gedrukte schakelingen

Tot deze onderverdeling behoren alle stekkers en contrastekkers waarop aan een of beide zijden rechtstreeks een gedrukte schakeling kan worden aangesloten (directe verbindingen; zie de voorbeelden in de afbeeldingen 5 t/m 9).

1. Stekker/contrastekkerverbindingen voor directe verticale montage van gedrukte schakelingen:

 

Image

 

2. Enkel- en dubbelzijdige stekker/contrastekkerverbindingen voor horizontale montage van gedrukte schakelingen:

 

Image

 

Tot deze onderverdeling behoren niet de stekkers en contrastekkers van stekker/contrastekkerverbindingen (bijvoorbeeld contactstrips met pennen of contacten) die permanent met de schakeling worden verbonden en die in of op de verbinding kunnen worden gestoken (onderverdeling 8536 69 90).

8536 69 90

andere

Deze onderverdeling omvat alle hieronder geïllustreerde andere stekker/contrastekkerverbindingen en -aansluitingen:

 

Image

8536 70 00

verbindingsstukken voor optische vezels, optischevezelbundels of optischevezelkabels

Zie aantekening 6 op dit hoofdstuk.

Zie punt IV van de GS-toelichting op post 8536.

8536 90 01

geprefabriceerde elementen voor elektrische stroomleidingen

Deze onderverdeling omvat direct te monteren elementen voor het geleiden van elektrische stroom. Deze stroomleidingen maken het mogelijk verlichtingstoestellen en elektrisch aangedreven machines, apparaten en toestellen verplaatsbaar binnen een ruimte aan te sluiten. De voeding met elektrische stroom vindt plaats met behulp van klem- of sleepcontacten.

Onderstaand zijn enige toepassingsmogelijkheden uitgebeeld:

 

Image

 

Image

8536 90 10

aansluittoestellen en contactverbindingen voor draad en kabels

Tot deze onderverdeling behoren alle eindconnectoren die aan de uiteinden van draad of kabels worden bevestigd om een elektrische verbinding tot stand te brengen langs andere weg dan door insteken (bijvoorbeeld met krimp-, klem-, soldeer- of schroefcontacten).

8537

Borden, panelen, kasten en dergelijke, voorzien van twee of meer toestellen bedoeld bij post 8535 of 8536, voor elektrische bediening of voor het verdelen van elektrische stroom, ook indien voorzien van instrumenten of toestellen bedoeld bij hoofdstuk 90, alsmede toestellen voor numerieke besturing, andere dan de schakelapparaten bedoeld bij post 8517

Tot deze post behoren ook samenstellingen van gelijksoortige toestellen zoals bedoeld bij post 8536 (bijvoorbeeld schakelaars) op een drager (bord, kast, enz.).

8537 10 91

besturingstoestellen met programmeerbaar geheugen

Tot deze onderverdeling behoren bijvoorbeeld schakelkasten die zijn uitgerust met een gebruikersgeheugen voor de elektrische besturing van machines. Ze zijn niet alleen voorzien van de toestellen bedoeld bij post 8535 of 8536 (bijvoorbeeld relais), maar bijvoorbeeld ook met transistors of triacs bedoeld bij post 8541 als schakelelementen en ze beschikken behalve over deze elementen ook over microprocessors (bijvoorbeeld voor de logische bewerking en het beheer van inputs en outputs), interfaces en een voedingseenheid (power pack).

8537 10 99

andere

Tot deze onderverdeling behoren bijvoorbeeld:

1.

toestellen voor draadgebonden afstandsbediening van video-opname- en videoweergaveapparaten. Dit zijn elektrische schakelborden (met druktoetsschakelaars en andere op een bord gemonteerde elektrische componenten) voor de bediening van alle functies van de videorecorder via een verbindingskabel;

2.

elektrische besturingstoestellen voor automatische verkoopautomaten. Deze bestaan uit een schakelbord waarop naast relais en elektrische schakelaars triacs en geïntegreerde schakelingen zijn gemonteerd.

Van deze post zijn uitgezonderd:

a)

elektrische besturingstoestellen, zogenaamde „joysticks” in de zin van aantekening 5, letter C, op hoofdstuk 84 (post 8471);

b)

draadloze infraroodtoestellen voor de bediening op afstand van video-opnameapparaten, televisieontvangtoestellen en andere elektrische apparaten (post 8543).

8538

Delen waarvan kan worden onderkend dat zij uitsluitend of hoofdzakelijk bestemd zijn voor de toestellen bedoeld bij post 8535, 8536 of 8537

8538 90 11

elektronische assemblages

Zie de toelichting op de onderverdeling 8443 99 10.

8538 90 91

elektronische assemblages

Zie de toelichting op de onderverdeling 8443 99 10.

8539

Elektrische gloeilampen en -buizen en elektrische gasontladingslampen en -buizen, „sealed beam”-lampen en lampen en buizen voor ultraviolette of voor infrarode stralen daaronder begrepen; booglampen

Met uitzondering van bepaalde speciaal ingerichte of gemonteerde booglampen (zie de toelichting op de onderverdelingen 8539 41 00 t/m 8539 49 30) behoren tot deze post alleen de eigenlijke lampen en delen daarvan in de zin van aantekening 2, onder b), op deze afdeling.

Toestellen die met bij post 8539 bedoelde lampen of buizen zijn uitgerust (bijvoorbeeld bestaande uit een eenvoudige reflector met een houder of op een voet) worden naar hun eigen aard ingedeeld, als verlichtingstoestellen (post 9405), als verwarmingstoestellen (bijvoorbeeld post 7321), als toestellen voor medisch gebruik (post 9018), enz.

8539 21 30 t/m 8539 29 98

andere gloeilampen en -buizen, met uitzondering van lampen en buizen voor ultraviolette of voor infrarode stralen

Van deze onderverdelingen zijn bijvoorbeeld uitgezonderd:

a)

kooldraadweerstandslampen en zelfregelende weerstandslampen samengesteld uit ijzeren gloeidraden in een waterstofatmosfeer (post 8533);

b)

elektrische guirlandes, op bepaalde lengte, voorzien van een aantal fantasielampjes, hoofdzakelijk bestemd voor de versiering van kerstbomen (post 9405).

8539 31 10 t/m 8539 39 00

gasontladingslampen en -buizen, andere dan lampen en buizen voor ultraviolette stralen

Tot deze onderverdeling behoren bijvoorbeeld:

1.

xenonlampen;

2.

spectraallampen;

3.

glimlampen;

4.

letter- en cijferindicatiebuizen.

8539 41 00 t/m 8539 49 30

lampen en buizen voor ultraviolette of voor infrarode stralen; booglampen

Tot deze onderverdelingen behoren:

1.

lampen en buizen voor ultraviolette stralen. Naast de lampen dienend voor de in letter D, eerste alinea, van de GS-toelichting op post 8539 genoemde doeleinden, kunnen worden genoemd:

a)

lichtdruklampen (lampen voor het fotokopiëren);

b)

lampen voor het verhogen van het vitaminegehalte;

c)

lampen voor het steriliseren;

d)

lampen voor de fotochemie;

e)

ozonlampen;

2.

lampen en buizen voor infrarode stralen. Naast de lampen, dienend voor de in letter D, tweede alinea, van de GS-toelichting op post 8539 genoemde doeleinden, kunnen worden genoemd:

a)

lampen voor het verwarmen van ruimten;

b)

lampen voor het uitrusten van infraroodstraalbronnen (bijvoorbeeld in een installatie tegen diefstal);

c)

lampen voor wetenschappelijke doeleinden (bijvoorbeeld voor spectraalanalyse);

3.

de in letter E van de GS-toelichting op post 8539 omschreven booglampen.

Elektrische koolspitslampen worden bijvoorbeeld gemonteerd in filmprojectietoestellen bedoeld bij post 9007 of gebruikt in installaties voor het kopiëren van documenten.

Onder onderverdeling 8539 41 00 blijven ingedeeld elektrische booglampen uitgerust met een speciaal onderstel, alsmede oriënteerbare verlichtingstoestellen, die uit één of meer booglampen bestaan en zijn gemonteerd op een verrijdbare voet, en die zijn bestemd om bijvoorbeeld in fotografie- of filmstudio's te worden gebruikt.

Van deze onderverdelingen zijn bijvoorbeeld uitgezonderd:

a)

elektroluminescentiedioden (post 8541);

b)

elektroluminescentieapparatuur, die gewoonlijk voorkomt in de vorm van banden, platen of panelen en waarvan de werking berust op de elektroluminescerende eigenschap van een stof (bijvoorbeeld zinksulfide) aangebracht tussen twee lagen van de elektriciteit geleidende stof (post 8543).

8539 90 10 en 8539 90 90

delen

Tot deze onderverdelingen behoren bijvoorbeeld:

1.

lampvoeten voor elektrische gloeilampen en -buizen of voor elektrische gasontladingslampen en -buizen;

2.

op lengte gesneden gloeidraadspiralen van wolfraam, gereed om te worden gemonteerd;

3.

metaalelektroden voor gasontladingslampen en -buizen;

4.

delen van glas (andere dan isolerende werkstukken bedoeld bij onderverdeling 8547 90 00), bestemd om in lampen of buizen te worden gemonteerd;

5.

gloeidraadsteunen.

8540

Elektronenbuizen met verhitte kathode, met koude kathode of met fotokathode (bijvoorbeeld luchtledige of met damp of met gas gevulde buizen, kwikdampgelijkrichtbuizen, kathodestraalbuizen, buizen voor televisiecamera's), andere dan die bedoeld bij post 8539

8540 11 11 t/m 8540 11 99

voor kleurenweergave

Onder deze onderverdelingen vallen de in de vierde alinea, punt 2, van de GS-toelichting op post 8540 beschreven kathodestraalbuizen die tegelijkertijd aan de hierna genoemde voorwaarden voldoen:

1.

een sleufmasker;

2.

een interval tussen twee banden van dezelfde kleur, in het centrum van het scherm, van 0,4 mm of meer.

Zie voor de diagonaal van het beeldscherm de toelichting op de onderverdelingen 8528 72 31 t/m 8528 72 75.

8540 60 00

andere kathodestraalbuizen

Tot deze onderverdeling behoren de in de vierde alinea, punt 2, onder d), van de GS-toelichting op post 8540 omschreven kathodestraalbuizen, andere dan die bedoeld bij de onderverdelingen 8540 11 en 8540 12.

8540 71 00 t/m 8540 79 00

microgolfbuizen (bijvoorbeeld magnetrons, klystrons, lopende-golfbuizen, carcinotrons), andere dan buizen met roostersturing

Tot deze onderverdelingen behoren de in de vierde alinea, punt 4, van de GS-toelichting op post 8540 omschreven golfbuizen.

Van deze onderverdelingen zijn uitgezonderd Geiger-Müller-buizen (onderverdeling 9030 90 85).

8540 81 00 en 8540 89 00

andere buizen

Naast de in de vierde alinea, punt 1, van de GS-toelichting op post 8540 bedoelde gelijkrichtbuizen behoren tot deze onderverdelingen bijvoorbeeld fanotrons, thyratrons, ignitrons en gelijkrichtbuizen voor röntgentoestellen.

8541

Dioden, transistors en dergelijke halfgeleiderelementen; lichtgevoelige halfgeleiderelementen (daaronder begrepen fotovoltaïsche cellen, ook indien samengevoegd tot modules of tot panelen); luminescentiedioden; gemonteerde piëzo-elektrische kristallen

8541 40 90

andere

Tot deze onderverdeling behoren fotovoltaïsche cellen die zijn samengevoegd tot modules of panelen welke eveneens bypass-dioden (doch geen sperdioden) bevatten. De bypass-dioden zijn geen elementen waarmee bijvoorbeeld een motor rechtstreeks van stroom wordt voorzien. (zie de GS-Toelichtingen op de posten 8501 en 8541).

8541 90 00

delen

Naast de in de GS-toelichting op post 8541 bedoelde delen kunnen worden genoemd:

1.

houders en hulzen, voor piëzo-elektrische kristallen;

2.

hulzen van metaal, steatiet, enz., voor gemonteerde halfgeleiders.

Van deze onderverdeling zijn bijvoorbeeld uitgezonderd:

a)

verbindingsstukken voor de stroomtoevoer tussen de contactpennen en de elektroden (post 8536);

b)

delen van grafiet (onderverdeling 8545 90 90).

8542

Elektronische geïntegreerde schakelingen

Deze post omvat bijvoorbeeld verwisselbare geheugenmodules met een vast programma, in de vorm van een monolithische geïntegreerde schakeling, voor elektronische vertaalapparaten van de onderverdelingen 8470 10 00 en 8543 70 10.

Deze post omvat niet schijfjes, soms „wafers” genoemd, die met het oog op hun gebruik voor elektronische doeleinden uit gedoopte chemische elementen bestaan, ook indien gepolijst en ook indien bedekt met een gelijkvormige epitaxiale laag, op voorwaarde dat ze niet selectief zijn gedoopt of selectief van een laag zijn voorzien, teneinde discrete (afzonderlijke) gebieden te verkrijgen (post 3818 00).

8542 31 10 en 8542 31 90

processors en controllers, ook indien gecombineerd met geheugens, omzetters, logische schakelingen, versterkers, klokschakelingen, synchronisatieschakelingen of andere schakelingen

Deze onderverdelingen omvatten:

1.

microprocessors, ook genoemd „Micro Processing Units” of „MPU's”, zijnde geïntegreerde schakelingen die de primaire functies verrichten van opdrachten, uitvoering en systeembesturing. Zij bestaan uit de volgende hoofdonderdelen:

de rekenkundige en logische eenheid („Arithmetic and Logic Unit” of „ALU”);

de opdrachten-decodeereenheid („Instruction decoder”) en het opdrachtenregister;

het besturingsorgaan („Control unit”) en

de in- en uitvoereenheid („I/O unit”) voor de communicatie met andere apparaten.

Een microprocessor kan alleen functioneren indien behalve van het interne geheugen ook gebruik wordt gemaakt van een extern geheugen of een andere eenheid.

Microprocessors kunnen een of meer microprogrammageheugens (RAM of ROM) bevatten die dienen om micro-opdrachten te laden of op te slaan, om zo het aantal primaire opdrachten in het besturingsorgaan te verhogen.

Het microprogrammageheugen ROM dat onderdeel kan zijn van een microprocessor, is specifiek bestemd voor het opslaan van binaire basisinstructies en moet niet worden beschouwd als een echt programmageheugen waarin de uit te voeren opdrachten worden opgeslagen.

Microprocessors kunnen een opdrachten-voorgeheugen of functies van microrandeenheden bevatten.

Onder deze onderverdeling vallen microprocessors die volledig zijn bewerkt voor een specifieke toepassing, gebaseerd op ontwerpen van volledig volgens gebruikersspecificaties vervaardigde schakelingen, reeksen van poortschakelingen of standaardcelschakelingen.

Onder de verwerkingscapaciteit van microprocessors wordt verstaan de woordlengte die de accumulator van de rekenkundige en logische eenheid in een enkele opdrachtcyclus kan verwerken.

2.

microcomputers en microcontrollers zijnde geïntegreerde schakelingen die uit ten minste de volgende hoofdonderdelen bestaan:

een microprocessor, ook genoemd „Micro Processing Unit” of „MPU”;

een programmageheugen (bijvoorbeeld RAM, ROM, PROM, EPROM, E2PROM, flash E2PROM) dat gekoppeld is met de opdrachten-decodeereenheid en een programma bevat waarin een opdrachtenreeks is gedefinieerd;

een gegevensgeheugen (bijvoorbeeld RAM of E2PROM) dat, in tegenstelling tot een gegevensgeheugen van een microprocessor, niet van buiten de chip toegankelijk is;

een externe bus (voor gegevens, adressen of opdrachten).

Microcontrollers zijn geprogrammeerd of kunnen verder worden geprogrammeerd voor het verrichten van specifieke functies en alleen voor bepaalde toepassingen (bijvoorbeeld voor ontvangtoestellen voor televisie, video-opname- of -weergaveapparaten of microgolfovens).

Microcomputers kunnen zelfstandig („stand-alone”) functioneren en zijn geschikt voor algemene toepassingen (bijvoorbeeld in zogenaamde mainframes, minicomputers en personal computers). Microcomputers zijn vrij programmeerbaar overeenkomstig de behoeften van de gebruiker.

Onder deze onderverdeling vallen microcontrollers die volledig zijn bewerkt voor een specifieke toepassing, gebaseerd op ontwerpen van volledig volgens gebruikersspecificaties vervaardigde schakelingen, reeksen van poortschakelingen of standaard celschakelingen.

Onder de verwerkingscapaciteit van microcontrollers of microcomputers wordt verstaan de woordlengte die de accumulator van de rekenkundige en logische eenheid in een enkele opdrachtcyclus kan verwerken.

3.

besturings- en controle-eenheden, zijnde geïntegreerde schakelingen voor het beïnvloeden van een proces of van het functioneren van een machine (bijvoorbeeld een automatische gegevensverwerkende machine). Besturings- en controle-eenheden (bijvoorbeeld voor schijfgeheugeneenheden, geheugens, elektromotoren of kathodestraalbuizen) kunnen in het algemeen signalen interpreteren en op basis daarvan bepalen op welk tijdstip en in welke volgorde bepaalde functies (bijvoorbeeld invoer, verwerking, opslag en uitvoer in een automatisch gegevensverwerkend systeem) moeten worden verricht.

8542 31 10

goederen genoemd in aantekening 8, onder b), punt 3), op dit hoofdstuk

Zie de punt III van de GS-toelichting op post 8542.

8542 32 10

goederen genoemd in aantekening 8, onder b), punt 3), op dit hoofdstuk

Zie de punt III van de GS-toelichting op post 8542.

8542 32 45

statische willekeurig toegankelijke geheugens (zogenaamde „S-RAM’s”), willekeurig toegankelijke voorgeheugens (zogenaamde „cache RAM’s”) daaronder begrepen

Willekeurig toegankelijke voorgeheugens (zogenaamde „cache-RAM’s”) zijn statische willekeurig toegankelijke geheugens met een toegangstijd die korter is dan die van het hoofdgeheugen. Cache-RAM’s worden gewoonlijk gebruikt als tijdelijk buffergeheugen ter overbrugging van het verschil in snelheid tussen een centrale verwerkingseenheid en het hoofdgeheugen.

8542 32 61 t/m 8542 32 75

programmeerbare geheugens, enkel voor het uitlezen van de daarin opgeslagen gegevens, die elektrisch kunnen worden uitgewist (zogenaamde „E2PROM’s”), zogenaamde „flash E2PROM’s” daaronder begrepen

E2PROM’s zijn geheugens die in het algemeen per byte kunnen worden uitgewist.

Flash E2PROM’s zijn geheugens die ook flashgeheugens, „flash EPROM’s” of „flash EEPROM’s” genoemd worden.

Flashgeheugens kunnen gebaseerd zijn op EPROM- of E2PROM-technologie en zijn elektrisch, totaal (zogenaamde „bulk erasure”) of per sector (zogenaamde „page erasure” of „block erasure”), uit te wissen.

Het programmeren, uitlezen en wissen van deze geheugens kan plaatsvinden bij een tweevoudige voedingsspanning (dual power supply) of een enkelvoudige voedingsspanning (single power supply).

Flashgeheugens gebaseerd op EPROM-technologie hebben een geheugengebied samengesteld uit cellen met één transistor.

Flashgeheugens gebaseerd op E2PROM-technologie hebben een geheugengebied samengesteld uit cellen met twee of meer transistoren of uit cellen met één transistor gecombineerd met één transistor per geheugensector (zogenaamde „page” of „block”). De laatstgenoemde typen onderscheiden zich verder van de op EPROM-technologie gebaseerde geheugens doordat zij een aantal kenmerkende E2PROM-elementen bevatten (onder andere een E2PROM-commandoset).

8542 32 90

andere geheugens

Tot deze onderverdeling behoren bijvoorbeeld inhoud-adresseerbare geheugens (zogenaamde „CAM’s”) en ferro-elektrische geheugens.

Inhoud-adresseerbare geheugens (zogenaamde „CAM’s”) zijn inhoud-associatieve geheugens. De geheugengebieden van deze schakelingen worden geïdentificeerd door hun inhoud of door een deel van hun inhoud, in plaats van door hun naam of positie (adres).

Ferro-elektrische geheugens zijn niet-vluchtige geheugens die worden verkregen door de combinatie van foto-elektrisch en halfgeleidermateriaal. Het foto-elektrische materiaal kan elektrische polarisaties vasthouden zonder een aangelegd elektrisch veld.

Deze geheugens zijn elektrisch programmeerbaar en wisbaar.

8542 39 10 en 8542 39 90

andere

Tot deze onderverdelingen behoren bijvoorbeeld:

1.

logische schakelingen, die volledig vervaardigd volgens gebruikersspecificaties, worden gedefinieerd door en geproduceerd voor een enkele gebruiker. Het productieproces omvat routebepaling en plaatsing van cellen (logische poorten) onder gebruikmaking van volledig volgens gebruikersspecificaties vervaardigde diffusiemaskers. Logische schakelingen, volledig vervaardigd volgens gebruikersspecificaties, zijn bedoeld voor toepassingspecifieke functies en worden ook toepassingspecifieke geïntegreerde schakelingen (zogenaamde „Application Specific Integrated Circuits” of „ASIC's”) genoemd;

2.

reeksen van poortschakelingen, zijnde geïntegreerde logische schakelingen, die bestaan uit een vaste en regelmatige opstelling van niet-gebonden, programmeerbare logische elementen (transistorcellen van bijvoorbeeld EN-, NIET-EN-, OF- of NIET-OF-poorten). Reeksen van poortschakelingen worden geprogrammeerd door het onderling verbinden, overeenkomstig de specificaties van de gebruiker, van deze logische elementen door een of meer patronen van geleidende kanalen („metallisation patterns”);

3.

standaardcelschakelingen, zijnde geïntegreerde logische schakelingen, die bestaan uit een opstelling, overeenkomstig de specificaties van de gebruiker, van vooraf gedefinieerde subschakelingen en bestaande subschakelingen. Deze subschakelingen kunnen elke geïntegreerde functie bevatten (bijvoorbeeld een logische functie of een geheugenfunctie);

4.

programmeerbare logische schakelingen, zijnde geïntegreerde schakelingen, die bestaan uit vaste logische elementen. De uiteindelijke functie van deze schakelingen wordt door de gebruiker bepaald door het doorsmelten van verbindingen („fusible links”) of door het elektrisch programmeren van verbindingen tussen de logische elementen;

5.

standaard logische schakelingen, zijnde geïntegreerde logische schakelingen bestaande uit minder dan 150 logische poorten (bijvoorbeeld EN, NIET-EN, OF, NIET-OF). Deze schakelingen kunnen een geheel vormen van verscheidene functies of reeksen identieke en onafhankelijke functies;

6.

koppeleenheden, zijnde geïntegreerde schakelingen met een verbindingsfunctie (bijvoorbeeld door codeomzetting, door omzetting tussen seriële en parallelle bits of door synchronisatie), waardoor programma’s, geïntegreerde schakelingen, randeenheden of systemen met verschillende karakteristieken aan elkaar kunnen worden gekoppeld;

7.

microrandeenheden zijn geïntegreerde schakelingen die specifieke functies uitvoeren ter aanvulling op microprocessors, microcontrollers of microcomputers en daarvan de externe communicatie-, besturings- en koppeleigenschappen verbeteren.

In de technische specificaties van een microrandeenheid worden de verwantschap met en de specifieke gerichtheid op een microprocessor, microcontroller of microcomputer duidelijk tot uitdrukking gebracht.

Communicatie-, besturings- en koppeleigenschappen kunnen worden gevormd door busbesturingseenheden, geheugenbesturingseenheden (besturingseenheden voor dynamisch willekeurig toegankelijk geheugen (DRAM), beheereenheden voor geheugen („MMU's”), besturingseenheden voor directe toegang tot geheugen (DMA)) of besturingseenheden voor het koppelen van randeenheden (grafische besturingseenheden, besturingseenheden voor een lokaal netwerk (LAN), besturingseenheden voor universele asynchrone zender/ontvangers, besturingseenheden voor massageheugen):

8.

meer intelligente vermogensschakelingen, zijnde geïntegreerde analoge schakelingen waarin digitale en analoge schakelingen (vermogenstransistoren) zijn gecombineerd voor de besturing van logische uitgangssignalen en vermogensuitgangssignalen. Deze schakelingen kunnen voorzien zijn van bijvoorbeeld eigenschappen op het gebied van bescherming tegen interne vermogensdissipatie, van het beheren van fouten of van het stellen van diagnoses.

Van deze onderverdelingen zijn uitgezonderd programmeerbare geheugens, enkel voor het uitlezen van de daarin opgeslagen gegevens (zogenaamde „PROM’s”) (onderverdeling 8542 32 90).

8542 39 10

goederen genoemd in aantekening 8, onder b), punt 3), op dit hoofdstuk

Zie de GS-toelichting op post 8542, (III).

8543

Elektrische machines, apparaten en toestellen, met een eigen functie, niet genoemd of niet begrepen onder andere posten van dit hoofdstuk

8543 70 90

andere

Tot deze onderverdeling behoren bijvoorbeeld:

1.

elektrostatische inrichtingen (bijvoorbeeld voor machines voor het bevlokken van textiel);

2.

elektroluminescentieapparatuur, gewoonlijk in de vorm van banden, platen of panelen;

3.

thermo-elektrische generatoren bestaande uit een thermo-elementenbatterij, die een veranderlijk aantal thermokoppels en een warmtebron (bijvoorbeeld butaangasverwarming) bevat. Deze generatoren wekken gelijkstroom op door het Seebeck-effect;

4.

inrichtingen voor het afleiden van statische elektriciteit;

5.

toestellen voor het ontmagnetiseren;

6.

stroomstootgeneratoren;

7.

digitale recorders, zijnde toestellen voor het registreren van vluchtgegevens in de vorm van een tegen vuur en breuk bestand elektronisch toestel voor de doorlopende registratie van specifieke gegevens met betrekking tot het gedrag van het vliegtuig gedurende de vlucht;

8.

infraroodtoestellen voor het op afstand bedienen van televisieontvangtoestellen, video-opnameapparaten of andere elektrische apparaten en toestellen, door middel van het uitzenden van infraroodstralen;

9.

elektronische toestellen voor het maken van geluidseffecten die als hulptoestellen voor elektrische gitaren worden gebruikt en verschillende geluidseffecten voortbrengen (bijvoorbeeld verdubbeling of vervorming van het geluid, resonantie). Ze worden niet in de gitaar zelf ingebouwd, maar tussen de gitaar en de eindversterker geschakeld;

10.

elektronische leestoestellen voor slechtzienden. Deze toestellen bevatten in één behuizing een camera die de originele tekst (bijvoorbeeld een krant of een boek) aftast en een monitor die deze sterk vergroot weergeeft.

Tot deze onderverdeling behoren ook kleine, niet van een voetstuk voorziene elektronische apparaten (zogenaamde minicomputers daaronder begrepen), met behulp waarvan woorden en zinnen worden gevormd die afhankelijk van de bij deze apparaten te gebruiken geheugenmodules worden omgezet in een vreemde taal naar keuze. Deze toestellen zijn voorzien van een alfanumeriek toetsenbord en van een rechthoekig scherm (display). Tot deze onderverdeling behoren geen toestellen met rekenfuncties (post 8470).

Tot deze onderverdeling behoren bijvoorbeeld niet:

a)

elektrostatische filters en elektromagnetische waterzuiveringstoestellen (post 8421);

b)

bestralingstoestellen met ultraviolette stralen voor het bestralen van melk (post 8434);

c)

toestellen voor het ultrasonisch reinigen van voorwerpen (bijvoorbeeld van metaal) en ultrasonische vibratoren (trilkoppen) (post 8479);

d)

toestellen voor het ultrasonisch lassen (post 8515);

e)

bestralingstoestellen met ultraviolette stralen voor de geneeskunde, ook indien ze gebruikt kunnen worden zonder tussenkomst van een persoon met een medische opleiding (post 9018);

f)

elektrische regelaars voor het regelen van al dan niet elektrische grootheden bedoeld bij post 9032.

8544

Draad, kabels (coaxiale kabels daaronder begrepen) en andere geleiders van elektriciteit, geïsoleerd (ook indien gevernist of gelakt — zogenaamd emaildraad — of anodisch geoxideerd), ook indien voorzien van verbindingsstukken; optischevezelkabel bestaande uit individueel omhulde vezels, ook indien elektrische geleiders bevattend of voorzien van verbindingsstukken

Van deze post zijn uitgezonderd afzonderlijk aangeboden stekkers en connectoren voor kabels. Stekkers en connectoren voor geleiders van elektriciteit behoren tot post 8535 of 8536.

Verbindingsstukken voor optischevezelkabels behoren tot onderverdeling 8536 70 00.

8544 70 00

Optischevezelkabel

Deze onderverdeling omvat eveneens optischevezelkabel, ontworpen voor bijvoorbeeld gebruik voor telecommunicatie, samengesteld uit optische vezels, per vezel voorzien van een dubbele laag acrylaat polymeer, gevat in een beschermende omhulling. De dubbele laag acrylaat polymeer bestaat uit een binnenschil van zacht acrylaat en een buitenschil van hard acrylaat waarbij deze is voorzien van een laag van verschillende kleuren.

De dubbele laag acrylaat polymeer om de enkele optische vezel biedt bescherming en langere duurzaamheid, bijvoorbeeld door de enkele vezel te beschermen tegen breuk.

 

Image

1.

Kern van de optische vezel (glasvezel);

2.

Glazen kernbekleding;

3.

Binnenschil van zacht acrylaat;

4.

Buitenschil voorzien van unieke kleur per vezel;

5.

Buitenschil van hard acrylaat.

8545

Koolelektroden, koolborstels, koolspitsen voor lampen, koolstaven voor elementen of batterijen en andere artikelen van grafiet of andere koolstof, ook indien verbonden met metaal, voor elektrisch gebruik

8545 90 90

andere

Tot deze onderverdeling behoren bijvoorbeeld:

1.

werken van kool voor bliksemafleiders;

2.

contactdelen voor elektrische schakelkasten of voor reostaten.

Tot deze onderverdeling behoren bijvoorbeeld niet pasta’s voor elektroden, op basis van koolstofhoudende stoffen (post 3824).

8547

Isolerende werkstukken, geheel van isolerend materiaal dan wel voorzien van daarin bij het gieten, persen, enz. aangebrachte eenvoudige metalen verbindingsstukken (bijvoorbeeld nippels met schroefdraad), voor elektrische machines, toestellen of installaties, andere dan de isolatoren bedoeld bij post 8546; isolatiebuizen en verbindingsstukken daarvoor, van onedel metaal, inwendig geïsoleerd

8547 20 00

isolerende werkstukken van kunststof

Deze onderverdeling omvat eveneens isolerende werkstukken bestaande uit glasvezels of uit lagen papier of textielstoffen, die vooraf met kunsthars zijn geïmpregneerd, mits het stijve en harde producten betreft (zie algemene opmerkingen, onder „Kunststof verbonden met andere stoffen dan textielstof”, onder d), van de GS-toelichting op hoofdstuk 39).

8547 90 00

andere

Deze onderverdeling omvat bijvoorbeeld isolerende werkstukken van papier, van karton, van asbestcement of van mica, alsmede de onder letter B van de GS-toelichting op post 8547 omschreven isolatiebuizen en verbindingsstukken daarvoor.

8548

Resten en afval, van elektrische elementen, van elektrische batterijen en van elektrische accumulatoren; gebruikte elektrische elementen, gebruikte elektrische batterijen en gebruikte elektrische accumulatoren; elektrische delen van machines, van apparaten of van toestellen, niet genoemd of niet begrepen onder andere posten van dit hoofdstuk

8548 90 90

andere

Tot deze onderverdeling behoren onder meer:

1.

wikkelingen zonder magnetische kern, die kunnen worden gebruikt voor onder verschillende posten vallende machines, apparaten en toestellen, bijvoorbeeld voor transformatoren van post 8504 en voor elektromagneten van post 8505 (toepassing van aantekening 2, onder c), op deze afdeling);

2.

vertragingslijnen die zijn bestemd om bijvoorbeeld in automatische gegevensverwerkende machines of in televisieontvangtoestellen te worden gebruikt;

3.

elektronische filters die worden gebruikt voor de selectieve transmissie van elektro-akoestische, elektromagnetische of elektromechanische trillingen;

4.

elementen vervaardigd van ferriet of andere keramische materialen (bijvoorbeeld die worden gebruikt in circulatoren voor UHF-zendapparatuur of als hoogfrequentfilters voor elektrische kabels), zijnde elektrische delen die gelijkelijk geschikt zijn om te worden gebruikt in machines of toestellen die onder verschillende posten van dit hoofdstuk vallen.

AFDELING XVII

VERVOERMATERIEEL

Aanvullende aantekening (GN) 2

De toelichting op aanvullende aantekening (GN) 3 van afdeling XVI is van overeenkomstige toepassing.

HOOFDSTUK 86

ROLLEND EN ANDER MATERIEEL VOOR SPOOR- EN TRAMWEGEN, ALSMEDE DELEN DAARVAN; MECHANISCHE (ELEKTROMECHANISCHE DAARONDER BEGREPEN) SIGNAAL- EN WAARSCHUWINGSTOESTELLEN VOOR HET VERKEER

8602

Andere locomotieven en andere railtractors; tenders

8602 10 00

dieselelektrische locomotieven

De meeste voor de tractie gebruikte dieselmotoren zijn dieselelektrische motoren.

8603

Motorwagens voor spoor- en tramwegen en railauto's, andere dan die bedoeld bij post 8604

8603 10 00

elektrisch aangedreven, zonder eigen energiebron

Zie de derde alinea, letter A, van de GS-toelichting op post 8603.

8606

Goederenwagens zonder eigen beweegkracht, voor spoor- en tramwegen

8606 91 10

speciaal vervaardigd voor het vervoer van sterk radioactieve stoffen (Euratom)

Om onder deze onderverdeling te worden ingedeeld, moeten deze voertuigen voorzien zijn van een pantsering of van een beschermende inrichting, die een integrerend deel uitmaakt van het voertuig en die een doeltreffende bescherming tegen straling verzekert.

8606 91 80

Andere

Deze post omvat thermisch geïsoleerde wagens en koelwagens, andere dan die bedoeld bij onderverdeling 8606 10.

Koelwagens zijn geïsoleerde wagens die voorzien zijn van hetzij een koudebron (waterijs, koolzuurijs, eutectische platen, vloeibaar gas, enz.),

hetzij een koelmachine (compressor-, absorptie- of andere koelmachine).

8607

Delen van rollend spoor- en tramwegmaterieel

8607 11 00 t/m 8607 19 99

draaistellen (bogies), bisseldraaistellen, assen en wielen, alsmede delen daarvan

Tot deze onderverdelingen behoren onder meer:

1.

draaistellen (bogies) en bisseldraaistellen voor locomotieven;

2.

zogenaamde bissel-bogies, een eveneens voor locomotieven gebruikte combinatie van een draaistel en een bisseldraaistel;

3.

motordraaistellen (draaistellen met ingebouwde elektromotor) voor railauto's, motorwagens of locomotieven;

4.

draaistellen voor personenrijtuigen of voor goederenwagens.

Hieronder vallen ook delen van draaistellen en van bisseldraaistellen, zoals hydraulische schokbrekers voor bogies of voor draaistellen.

Bepaalde delen van bogies en bisseldraaistellen zijn daarentegen van deze onderverdeling uitgezonderd, zoals veren (post 7320).

Deze onderverdelingen omvatten ook de in de tweede alinea, de punten 2 en 3, van de GS-toelichting op post 8607 genoemde assen (al dan niet gemonteerd), wielen en delen van wielen.

Luchtbanden en massieve banden, van rubber, worden niet ingedeeld als delen van wielen (naargelang van het geval post 4011 of 4012).

8607 21 10 t/m 8607 29 90

remmen en delen daarvan

Niet tot deze onderverdelingen behoren de zogenaamde „railremmen” (post 8608 00).

Eveneens zijn uitgezonderd bepaalde delen van remmen, bijvoorbeeld evenwichtsremkranen waarmee de machinist de luchtdrukremmen bedient (onderverdeling 8481 20 90).

8607 91 10 t/m 8607 99 90

andere

Naast de delen die zijn genoemd in de tweede alinea, punt 4 en punten 8 t/m 11, van de GS-toelichting op post 8607, vallen onder deze onderverdelingen bijvoorbeeld ook drijfstangen en koppelstangen van locomotieven.

HOOFDSTUK 87

AUTOMOBIELEN, TRACTORS, RIJWIELEN, MOTORRIJWIELEN EN ANDERE VOERTUIGEN VOOR VERVOER OVER LAND, ALSMEDE DELEN EN TOEBEHOREN DAARVAN

Algemene opmerkingen

1.

Onder „nieuwe voertuigen” worden voor de toepassing van de gecombineerde nomenclatuur verstaan: voertuigen die niet door de bevoegde autoriteiten zijn geregistreerd.

2.

Onder „gebruikte voertuigen” worden voor de toepassing van de gecombineerde nomenclatuur verstaan: voertuigen die ten minste eenmaal door de bevoegde autoriteiten zijn geregistreerd.

8701

Tractors (trekkers), andere dan die bedoeld bij post 8709

8701 10 00

motoculteurs

Tot deze onderverdeling behoren de in de zesde en zevende alinea van de GS-toelichting op post 8701 omschreven voertuigen, met inbegrip van motoculteurs op rupsbanden. Dergelijke voertuigen worden onder meer in de tuinbouw gebruikt.

Verwisselbare werktuigen die bestemd zijn om tezamen met een motoculteur te worden gebruikt (eggen, ploegen, enz.) worden afzonderlijk onder de daarvoor in aanmerking komende posten ingedeeld, ook indien zij op of aan de motoculteur zijn bevestigd.

Indien daarentegen de werktuigen vast zijn verbonden met een gemotoriseerde onderbouw en daarmee een homogeen mechanisch geheel vormen, wordt het geheel onder dezelfde post als het arbeidswerktuig ingedeeld. Dit is bijvoorbeeld het geval met motorploegen en motorcultivators (post 8432).

8701 30 10

sneeuwpisteruimers en -aanstampers

Hiertoe behoren bijvoorbeeld voertuigen van het type tractor, met zeer brede rupsbanden voor het egaliseren en aanstampen van sneeuw op skipistes, enz.

Machines en werktuigen die zijn bestemd om als verwisselbare inrichtingen (bijvoorbeeld bulldozerbladen) van dergelijke voertuigen te worden gebruikt, worden onder de daarvoor in aanmerking komende post (8430, 8479, enz.) ingedeeld, ook al worden zij tegelijk met het voertuig aangeboden en zelfs indien zij op dat voertuig zijn gemonteerd.

8701 90 11 t/m 8701 90 90

Andere

Deze onderverdelingen omvatten zogenaamde „all-terrain voertuigen”, die ontworpen zijn om te worden gebruikt als tractor (trekker), met de volgende eigenschappen:

een enkele zitplaats voor de bestuurder;

een standaard trekoog;

het besturen geschiedt door middel van een stuur met twee handgrepen waarop de bedieningselementen zijn gemonteerd;

het stuurmechanisme van de twee voorwielen is gebaseerd op dat van normale automobielen (het Ackerman-principe);

remmen op alle wielen;

een automatische koppeling en een versnelling om achteruit te rijden;

een motor die speciaal is ontworpen voor gebruik op moeilijke terreinen en levert bij lage versnelling voldoende trekkracht voor aangekoppelde uitrusting;

de wielen worden aangedreven met aandrijfassen en niet met een ketting;

de banden van alle voertuigen hebben een diep profiel voor gebruik op ruw terrein;

een trekvermogen van een niet geremde aanhangwagen van ten minste twee keer het eigen gewicht.

Indien de voertuigen voldoen aan alle voornoemde eigenschappen en in overeenstemming zijn met de toelichtingen op de onderverdelingen 8701 90 11 tot 8701 90 50, moeten zij worden ingedeeld als landbouwtractors of tractors voor de bosbouw. Zo niet worden zij ingedeeld onder onderverdeling 8701 90 90.

Voldoen zij niet aan alle bovengenoemde eigenschappen, dan worden de zogenaamde „allterrain voertuigen” ingedeeld onder post 8703.

Tot deze onderverdelingen behoren niet de zogenaamde „Quads” (post 8703 of onderverdeling 9503 00 10 (zie de toelichtingen op deze onderverdeling)).

8701 90 11 t/m 8701 90 50

landbouwtractors en tractors voor de bosbouw (met uitzondering van motoculteurs), op wielen

Hiertoe behoren tractors met drie of meer wielen, die zodanig gebouwd en uitgerust zijn dat zij kennelijk bestemd zijn om te worden gebruikt in landbouw-, tuinbouw- of bosbouwbedrijven. Deze voertuigen hebben slechts een beperkte maximumsnelheid (op de weg in het algemeen niet meer dan 25 km/uur).

Landbouwtrekkers zijn gewoonlijk voorzien van een hydraulische uitrusting voor het heffen en neerlaten van landbouwwerktuigen (eggen, ploegen, enz.), van een aftakas voor het aandrijven van andere machines of werktuigen en van een koppelingsinrichting voor aanhangers. Zij kunnen ook voorzien zijn van een hydraulische uitrusting voor het doen functioneren van hef- of transportwerktuigen (hooiladers, stalmestladers, enz.), voor zover deze werkzaamheden als bijkomstig zijn aan te merken.

Hiertoe behoren ook landbouwtrekkers van een bijzondere constructie, zoals trekkers met een verhoogd chassis, die gebruikt worden in wijngaarden en boomkwekerijen, alsmede trekkers voor hellend terrein.

Verwisselbare landbouwwerktuigen die met de landbouwtractor worden aangeboden, worden in alle gevallen naar hun aard ingedeeld (posten 8432, 8433, enz.), ook indien zij op of aan de trekker bevestigd zijn.

Tractors voor de bosbouw kenmerken zich bovendien door de aanwezigheid van een vaste lier, waarmee gevelde bomen kunnen worden weggesleept.

Overeenkomstig aantekening 2 op dit hoofdstuk mogen tractors van deze onderverdelingen ook zijn voorzien van een bergplaats of laadplaats van bijkomstige betekenis voor het vervoer van landbouw- of bosbouwmachines, gereedschap, meststoffen, zaad, enz., mits dit vervoer verband houdt met het voornaamste gebruik van de tractor.

Tot deze onderverdelingen behoren geen gazonmaaimachines (trekkermaaiers of tuintrekkers genoemd) met een vast aangebrachte maai-inrichting en een enkele aftakas, die uitsluitend wordt gebruikt voor de aandrijving van deze inrichting (zie de toelichting op post 8433).

8701 90 90

andere

Hieronder vallen bijvoorbeeld:

1.

tractors voor openbare werken;

2.

eenassige trekkers voor gelede voertuigen.

8703

Automobielen en andere motorvoertuigen hoofdzakelijk ontworpen voor personenvervoer (andere dan die bedoeld bij post 8702), motorvoertuigen van het type „station-wagon” of „break” en racewagens daaronder begrepen

Deze post omvat multifunctionele voertuigen, zoals motorvoertuigen die zowel personen als goederen kunnen vervoeren:

1.

Van het „pick-up”-type:

Dit type voertuig heeft meestal meer dan een rij stoelen en bestaat uit twee afzonderlijke gedeelten: een gesloten cabine voor personenvervoer en een open of overdekt gedeelte voor goederenvervoer.

Dergelijke voertuigen moeten evenwel onder post 8704 worden ingedeeld indien de maximum binnenlengte op de vloer van het gedeelte voor goederenvervoer meer dan 50 % van de lengte van de wielbasis van het voertuig bedraagt of als ze meer dan twee assen hebben.

2.

Van het type bestelwagen:

Het voertuig van het type bestelwagen met meer dan een rij stoelen moet voldoen aan de GS-toelichting op post 8703.

Voertuigen van het type bestelwagen met een rij stoelen en geen permanente verankeringspunten en bevestigingspunten voor het monteren van stoelen en veiligheidsuitrusting in het achterdeel van het voertuig, ongeacht het feit of zij al dan niet zijn uitgerust met een permanente scheidingswand of afsluiting tussen het gedeelte voor personen en het vrachtgedeelte of met ramen in de zijwanden, moeten worden ingedeeld onder post 8704.

8703 21 10 t/m 8703 24 90

andere voertuigen met een motor met vonkontsteking en met op- en neergaande zuigers

Zie voor de definitie van de cilinderinhoud de aanvullende GS-toelichting op de onderverdelingen 8407 31, 8407 32, 8407 33 en 8407 34.

Deze onderverdelingen omvatten bijvoorbeeld de in de GS-toelichting op post 8703, vijfde en de zesde alinea, genoemde motorvoertuigen van het type „station-wagon” of „break” en „multipurpose vehicles”.

Tot deze onderverdelingen behoren ook kleine racewagens, zonder carrosserie en met een motor met vonkontsteking en met op- en neergaande zuigers (bijvoorbeeld „skelters” of „karts”), die een betrekkelijk grote snelheid kunnen ontwikkelen.

8703 31 10 t/m 8703 33 90

andere voertuigen met een motor met zelfontsteking (diesel- of semidieselmotor)

Deze onderverdelingen omvatten bijvoorbeeld de in de GS-toelichting op post 8703, vijfde en de zesde alinea, genoemde motorvoertuigen van het type „station-wagon” of „break” en „multipurpose vehicles”.

8704

Automobielen voor goederenvervoer

De toelichting op post 8703 is van overeenkomstige toepassing.

Zie voor de definitie van de cilinderinhoud de aanvullende GS-toelichting op de onderverdelingen 8407 31, 8407 32, 8407 33 en 8407 34.

Onder deze post zijn begrepen gelede terreinvoertuigen met 4-wielaandrijving waarvan het voorste gedeelte is uitgerust met een dieselmotor en een cabine voorzien van bedieningsorganen. Het achterste gedeelte bestaat uit een chassis op twee wielen, ontworpen om te worden uitgerust met diverse werktuigen.

Soortgelijke motorvoertuigen voorzien van landbouwwerktuigen of werktuigen voor andere speciale doeleinden zijn echter van deze post uitgezonderd (post 8705).

8704 10 10 en 8704 10 90

dumpers ontworpen voor gebruik in het terrein

1.

Tot deze onderverdelingen behoren voornamelijk voertuigen met een naar voren of naar achteren kippende bak of met een zelfopenende bodem, die speciaal zijn geconstrueerd voor het vervoer van zand, grind, aarde, gesteente, enz., in steengroeven en mijnen of op bouwplaatsen voor gebouwen, wegen, vliegvelden of havens. Afbeeldingen van de verschillende typen dumpers zijn opgenomen aan het slot van deze toelichting.

2.

Tot deze onderverdelingen behoren eveneens kleinere voertuigen van het type dat wordt gebruikt op bouwplaatsen voor het vervoer van aarde, puin, cement, vloeibaar beton, enz. Deze hebben een vast of geleed chassis en twee of vier aangedreven wielen, terwijl de bak van de dumper boven de ene as is geplaatst en de zitplaats van de bestuurder boven de andere. De zitplaats van de bestuurder wordt gewoonlijk niet door een cabine beschermd.

 

Image

 

Image

 

Image

8704 21 10

speciaal vervaardigd voor het vervoer van sterk radioactieve stoffen (Euratom)

De toelichting op onderverdeling 8606 91 10 is van overeenkomstige toepassing.

8704 21 31 t/m 8704 21 99

andere

Deze onderverdelingen omvatten bijvoorbeeld de in de GS-toelichting op post 8704, tweede alinea, genoemde „multipurpose vehicles”.

8704 22 10

speciaal vervaardigd voor het vervoer van sterk radioactieve stoffen (Euratom)

De toelichting op onderverdeling 8606 91 10 is van overeenkomstige toepassing.

8704 23 10

speciaal vervaardigd voor het vervoer van sterk radioactieve stoffen (Euratom)

De toelichting op onderverdeling 8606 91 10 is van overeenkomstige toepassing.

8704 31 10

speciaal vervaardigd voor het vervoer van sterk radioactieve stoffen (Euratom)

De toelichting op onderverdeling 8606 91 10 is van overeenkomstige toepassing.

8704 31 31 t/m 8704 31 99

andere

Deze onderverdelingen omvatten bijvoorbeeld de in de GS-toelichting op post 8704, tweede alinea, genoemde „multipurpose vehicles”.

8704 32 10

speciaal vervaardigd voor het vervoer van sterk radioactieve stoffen (Euratom)

De toelichting op onderverdeling 8606 91 10 is van overeenkomstige toepassing.

8707

Carrosserieën voor motorvoertuigen bedoeld bij de posten 8701 tot en met 8705, cabines daaronder begrepen

8707 10 10

bestemd voor industriële montage

Onder „bestemd voor industriële montage” in de zin van deze onderverdeling dienen uitsluitend te worden verstaan carrosserieën die gebruikt worden voor het in serie vervaardigen of assembleren van nieuwe voertuigen in automobielfabrieken of assemblagebedrijven (toeleveringsbedrijven daaronder begrepen).

Deze onderverdeling is uitsluitend van toepassing op carrosserieën die daadwerkelijk gebruikt worden voor het vervaardigen of assembleren van nieuwe, in de tekst van deze onderverdeling genoemde, voertuigen. Derhalve zijn uitgezonderd soortgelijke carrosserieën die ter vervanging worden gebruikt.

8707 90 10

bestemd voor industriële montage: van motoculteurs bedoeld bij onderverdeling 8701 10, van motorvoertuigen bedoeld bij post 8704 met een motor met zelfontsteking (diesel- of semidieselmotor) met een cilinderinhoud van niet meer dan 2 500 cm3 dan wel met vonkontsteking met een cilinderinhoud van niet meer dan 2 800 cm3, van motorvoertuigen bedoeld bij post 8705

Zie de toelichting op onderverdeling 8707 10 10.

Zie voor de definitie van de cilinderinhoud de aanvullende GS-toelichting op de onderverdelingen 8407 31, 8407 32, 8407 33 en 8407 34.

8708

Delen en toebehoren van motorvoertuigen bedoeld bij de posten 8701 tot en met 8705

Voor delen en toebehoren die zijn bestemd voor industriële montage is de toelichting op onderverdeling 8707 10 10 van overeenkomstige toepassing.

8708 70 91

stervormige delen van wielen, uit een stuk gegoten, van gietijzer, van ijzer of van staal

De in deze onderverdeling bedoelde delen van wielen worden in het algemeen gebruikt voor autobussen of voor automobielen voor goederenvervoer. Zij hebben de vorm van een ster, meestal met vijf of zes armen waaromheen afneembare velgen gemonteerd kunnen worden.

8708 70 99

andere

Naast de in de GS-toelichting op post 8708, tweede alinea, letter L, genoemde delen en toebehoren, vallen hieronder eveneens tegengewichtjes voor wielen.

8708 80 55

stabilisatorstaven

Stabilisatorstaven zijn veren voor voertuigen die zijn bestemd om de veerkracht van de ene zijde van het voertuig naar de andere over te brengen.

Het zijn doorgaans stalen staven met een ronde doorsnede die in het algemeen min of meer U-vormig gebogen zijn.

Ze kunnen er als volgt uitzien:

 

Image

Torsiestangen bestaan in het algemeen uit ronde stalen staven, maar kunnen ook uit vierkante of uit bundels rechthoekige staven bestaan.

Torsiestangen hebben een lineaire karakteristiek, dat wil zeggen dat het draaimoment dat op een einde van de torsiestang wordt uitgeoefend evenredig is aan de torsiehoek.

Ze kunnen er als volgt uitzien:

Image

8708 99 10 t/m 8708 99 97

Andere

Tot deze onderverdelingen behoren niet:

a)

chassis voor motorvoertuigen bedoeld bij de posten 8702 t/m 8704, zonder motor, doch met cabine (posten 8702 t/m 8704);

b)

hoofdsteunen voor stoelen van automobielen (post 9401 of 9404).

8709

Transportwagens met eigen beweegkracht, niet voorzien van een hefsysteem, van de soort gebruikt in fabrieken, in opslagplaatsen, op haventerreinen of op vliegvelden, voor het vervoer van goederen over korte afstanden; trekkers van de soort gebruikt voor het trekken van perronwagentjes; delen daarvan

8709 11 10

speciaal vervaardigd voor het vervoer van sterk radioactieve stoffen (Euratom)

De toelichting op onderverdeling 8606 91 10 is van overeenkomstige toepassing.

8709 19 10

speciaal vervaardigd voor het vervoer van sterk radioactieve stoffen (Euratom)

De toelichting op onderverdeling 8606 91 10 is van overeenkomstige toepassing.

8712 00

Rijwielen (bakfietsen daaronder begrepen), zonder motor

Deze post omvat eveneens niet-complete rijwielen die de essentiële kenmerken bezitten van complete rijwielen (algemene regel 2, onder a), voor de interpretatie van de gecombineerde nomenclatuur).

Een niet-compleet rijwiel, al dan niet geassembleerd, dient te worden ingedeeld onder post 8712 indien het bestaat uit een frame, een vork en ten minste twee van de volgende onderdelen:

een paar wielen;

een pedaalaandrijving (trapas en crank daaronder begrepen);

een stuureenheid (stuur en voorbouw daaronder begrepen);

een remsysteem.

8712 00 10

zonder kogellagers

Tot deze onderverdeling behoren uitsluitend rijwielen die in het geheel geen kogellagers hebben.

8713

Invalidenwagens, ook indien met motor of ander voortbewegingsmechanisme

8713 90 00

andere

Gemotoriseerde voertuigen, speciaal ontworpen voor invaliden, zijn van de voertuigen van post 8703 hoofdzakelijk te onderscheiden doordat zij:

een maximumsnelheid van 10 km/uur halen; dat wil zeggen een snelle wandelpas;

maximaal 80 cm breed zijn;

twee paar wielen hebben die de grond raken;

speciale kenmerken hebben om de handicaps te verlichten (bijvoorbeeld voetsteunen om de benen te stabiliseren).

Dergelijke voertuigen kunnen:

een extra paar wielen hebben (kantelbeveiliging);

zijn voorzien van besturings- en bedieningssystemen (een stuurknuppel bijvoorbeeld) die makkelijk te hanteren zijn. Dergelijke systemen worden gewoonlijk aan een van de armsteunen bevestigd. Het besturingssysteem is nooit in de vorm van een afzonderlijke, verstelbare stuurkolom.

 

Deze onderverdeling omvat elektrisch aangedreven voertuigen, gelijkend op rolstoelen die uitsluitend voor het vervoer van invaliden zijn. Zij kunnen er als volgt uitzien:

Image

Van deze onderverdeling zijn daarentegen uitgezonderd de door een motor aangedreven scooters (mobiliteitsscooters) die zijn uitgerust met een afzonderlijke, verstelbare stuurkolom. Deze kunnen er als volgt uitzien; zij worden ingedeeld bij post 8703:

 

Image

8714

Delen en toebehoren van de voertuigen bedoeld bij de posten 8711 tot en met 8713

8714 91 10 t/m 8714 99 90

andere

Deze onderverdelingen omvatten delen en toebehoren voor het vervaardigen, het uitrusten of het herstellen van:

1.

zijspanwagens voor motorrijwielen en rijwielen;

2.

rijwielen met hulpmotor (met inbegrip van bromfietsen), dat wil zeggen rijwielen die met pedalen kunnen worden voortbewogen en met een hulpmotor (met een cilinderinhoud van niet meer dan 50 cm3) zijn uitgerust;

3.

andere rijwielen (met inbegrip van bakfietsen en dergelijke), zonder motor.

8714 94 10

remnaven

Remnaven zijn in het algemeen naven met een terugtrapinrichting, waarbij de rem door terugtrappen in werking wordt gesteld.

Bij trommelremnaven wordt de rem via een kabel of stang met de hand bediend.

Remnaven kunnen de volgende vorm hebben:

 

Image

8714 94 90

delen

Tot deze onderverdeling behoren ook remhandels.

Tot deze onderverdeling behoren niet remblokjes van rubber (onderverdeling 4016 99 99) en kabelmantels voor remkabels (in het algemeen onderverdeling 8307 10 00 of 8307 90 00).

8716

Aanhangwagens en opleggers; andere voertuigen zonder eigen beweegkracht; delen daarvan

8716 10 91 t/m 8716 10 99

andere, met een gewicht

Onder „gewicht” moet worden verstaan het gewicht van het voertuig met alle blijvend tot de inrichting of de uitrusting behorende voorwerpen.

8716 39 10

speciaal vervaardigd voor het vervoer van sterk radioactieve stoffen (Euratom)

De toelichting op onderverdeling 8606 91 10 is van overeenkomstige toepassing.

HOOFDSTUK 88

LUCHTVAART EN RUIMTEVAART

Aanvullende aantekening 1

Als losse uitrustingsstukken worden onder andere aangemerkt reddingstoestellen (bijvoorbeeld reddingsboten en -vlotten), valschermen, reddings- of glijgoten voor het ontruimen van vliegtuigen) en verwisselbare uitrustingsstukken voor de bewapening.

Indien een toestel waaraan delen ontbreken of dat niet afgewerkt is, als compleet toestel wordt ingedeeld, op grond van algemene regel 2, onder a), voor de interpretatie van de gecombineerde nomenclatuur, is het gewicht waarvan wordt uitgegaan om de onderverdeling te bepalen, het gewicht van het toestel in normale vliegklare toestand.


8802

Andere luchtvaartuigen (bijvoorbeeld hefschroefvliegtuigen, vliegtuigen); ruimtevaartuigen (satellieten daaronder begrepen), draagraketten voor ruimtevaartuigen en suborbitale voertuigen

8802 11 00 t/m 8802 12 00

hefschroefvliegtuigen

Onder deze onderverdelingen vallen alleen de toestellen waarbij de opwaartse kracht en de voortbeweging ontleend worden aan een of meer door een motor aangedreven rotoren.

HOOFDSTUK 89

SCHEEPVAART

Aanvullende aantekening (GN) 1

Als „schepen ontworpen en gebouwd voor de vaart in volle zee” worden beschouwd de schepen die zodanig zijn gebouwd en uitgerust dat zij bij moeilijke weersomstandigheden (ongeveer windkracht 7 volgens de schaal van Beaufort) op zee kunnen verblijven. Dergelijke schepen hebben gewoonlijk een dek en een opbouw die ook bij zwaar weer waterdicht zijn.

Onder „grootste buitenwerks gemeten lengte van de romp” moet worden verstaan de lengte van de romp gemeten tussen het voorste punt van de boeg en het achterste punt van het achterschip, de al dan niet met de romp tot één vorm verwerkte uitstekende delen (bijvoorbeeld roer, boegspriet, hengelplatform of duikplank) niet inbegrepen.

Als „zeeschepen” worden eveneens aangemerkt de vaartuigen en luchtkussenvaartuigen die aan bovenstaande voorwaarden voldoen, ook indien zij voornamelijk worden gebruikt in kustwateren, in riviermondingen, op meren, enz.

Voorts wordt erop gewezen dat:

1.

schepen met een lengte van minder dan 12 m die ontworpen en gebouwd zijn voor de vaart in volle zee, slechts dan als „visserijvaartuigen” worden aangemerkt indien zij op grond van hun bouw en uitrusting voor de beroepsvisserij geschikt zijn, ook indien zij bijkomstig voor tochtjes op zee worden gebruikt;

2.

als „reddingsboten en -schepen” worden aangemerkt zowel de aan boord van zeeschepen geplaatste vaartuigen waarmee bij schipbreuk de opvarenden het schip kunnen verlaten, als de langs de kusten gestationeerde reddingsvaartuigen, die schepen in nood te hulp komen.


8901

Passagiersschepen, rondvaartboten, veerboten, vrachtschepen, aken en dergelijke schepen voor het vervoer van personen of van goederen

Helften of derde delen van scheepsrompen vallen niet onder deze post, doch worden naar eigen aard en samenstelling ingedeeld (bijvoorbeeld post 7308).

8901 90 10

Zeeschepen

Deze onderverdeling omvat eveneens schepen voor het vervoer van lichters en schuiten. Deze schepen vervoeren, in plaats van de gebruikelijke containers, lichters of schuiten die zelf eerst over water tot het transportschip gevaren zijn en vervolgens in dit schip geladen worden. Deze transportschepen zijn in ruimen verdeeld waarin steeds drie tot vier lichters of schuiten op elkaar kunnen worden gestapeld. Zij zijn hiertoe voorzien van een portaalkraan, een onderwaterhefplatform of andere inrichtingen voor het laden, hanteren en lossen van de lichters of schuiten.

Hieronder vallen alleen de transportschepen zelf. De lichters of schuiten die eerst als binnenvaartschepen, tijdens het vervoer over zee als „containers” en ten slotte opnieuw als binnenvaartschepen gebruikt worden, moeten worden ingedeeld onder onderverdeling 8901 90 91 of 8901 90 99.

8904 00

Sleepboten en duwboten

Zie voor de indeling van helften en derde delen van scheepsrompen de toelichting op post 8901.

8904 00 91 en 8904 00 99

Duwboten

De in de tweede alinea van de GS-toelichting op post 8904 vermelde sleep-duwboten worden in elk geval onder deze onderverdelingen ingedeeld.

8905

Lichtschepen, pompboten, baggermolens en zandzuigers, drijvende kranen en andere schepen, waarbij het varen slechts van bijkomstige betekenis is vergeleken met de hoofdfunctie; drijvende droogdokken; boor- en werkeilanden, die al dan niet op de zeebodem geplaatst kunnen worden

Zie voor de indeling van helften en derde delen van scheepsrompen de toelichting op post 8901.

8906

Andere schepen, daaronder begrepen oorlogsschepen en reddingsboten, andere dan roeiboten

Zie voor de indeling van helften en derde delen van scheepsrompen de toelichting op post 8901.

AFDELING XVIII

OPTISCHE INSTRUMENTEN, APPARATEN EN TOESTELLEN; INSTRUMENTEN, APPARATEN EN TOESTELLEN, VOOR DE FOTOGRAFIE EN DE CINEMATOGRAFIE; MEET-, VERIFICATIE-, CONTROLE- EN PRECISIE-INSTRUMENTEN, -APPARATEN EN -TOESTELLEN; MEDISCHE EN CHIRURGISCHE INSTRUMENTEN, APPARATEN EN TOESTELLEN; UURWERKEN; MUZIEKINSTRUMENTEN; DELEN EN TOEBEHOREN VAN DEZE INSTRUMENTEN, APPARATEN EN TOESTELLEN

HOOFDSTUK 90

OPTISCHE INSTRUMENTEN, APPARATEN EN TOESTELLEN; INSTRUMENTEN, APPARATEN EN TOESTELLEN, VOOR DE FOTOGRAFIE EN DE CINEMATOGRAFIE; MEET-, VERIFICATIE-, CONTROLE- EN PRECISIE-INSTRUMENTEN, -APPARATEN EN -TOESTELLEN; MEDISCHE EN CHIRURGISCHE INSTRUMENTEN, APPARATEN EN TOESTELLEN; DELEN EN TOEBEHOREN VAN DEZE INSTRUMENTEN, APPARATEN EN TOESTELLEN

Algemene opmerkingen

Onder dit hoofdstuk vallen alleen statieven die uitsluitend of hoofdzakelijk bestemd zijn voor gebruik met de toestellen van dit hoofdstuk (zie de GS-algemene toelichtingen op dit hoofdstuk, (III)).

Statieven, bestemd voor gebruik met camera's van dit hoofdstuk en post 8525 moeten worden ingedeeld naar aard en samenstelling.

Delen van statieven van dit hoofdstuk moeten worden ingedeeld op grond van het materiaal waarvan ze zijn vervaardigd.

9001

Optische vezels en optischevezelbundels; optischevezelkabels, andere dan die bedoeld bij post 8544; platen of bladen van polariserende stoffen; lenzen (contactlenzen daaronder begrepen), prisma's, spiegels en andere optische elementen, ongeacht de stof waarvan zij zijn vervaardigd, niet gemonteerd, andere dan die van niet-optisch bewerkt glas

Deze post omvat zowel de artikelen voor het zichtbare licht als die voor het onzichtbare deel van het spectrum (infrarood, ultraviolet).

Van deze post zijn daarentegen elementen van de elektronenoptiek, bijvoorbeeld elektrostatische lenzen, elektromagnetische lenzen en elektrische veldlenzen uitgezonderd (meestal hoofdstuk 85).

9001 10 10 en 9001 10 90

optische vezels, optischevezelbundels en optischevezelkabels

Van deze onderverdelingen zijn uitgezonderd de stekkers en connectoren voor het met elkaar verbinden van optische vezels, optischevezelbundels of optischevezel-kabels.

Zie eveneens de toelichting op onderverdeling 8536 70 00.

9001 20 00

platen of bladen van polariserende stoffen

Tot deze onderverdeling behoort ook folie van polariserende stoffen in rollen, bijvoorbeeld, voor gebruik bij de vervaardiging van LCD-modules.

Image

9001 90 00

andere

Tot deze onderverdelingen behoren bijvoorbeeld:

1.

robijnen en andere optische elementen voor laserapparatuur;

2.

fresnellenzen van kunststof die, na te zijn gevat of na te zijn gemonteerd, bijvoorbeeld als vergrotingsschermen voor televisieontvangtoestellen worden gebruikt.

9005

Binocles, verrekijkers, astronomische kijkers, optische telescopen, alsmede onderstellen daarvoor; andere astronomische instrumenten en onderstellen daarvoor, andere dan radioastronomische apparaten

Tot deze post behoren eveneens apparaten van de soort die wordt gebruikt met beeldversterkers voor het duidelijk waarnemen van objecten bij nacht.

9006

Fototoestellen; flitstoestellen en flitslampen en -buizen, voor de fotografie, andere dan gasontladingslampen en -buizen bedoeld bij post 8539

9006 10 00

fototoestellen van de soort gebruikt voor het vervaardigen van clichés of van drukcilinders

Tot deze onderverdelingen behoren de in punt I, derde alinea, punt 17, van de GS-toelichting op post 9006 beschreven toestellen.

9010

Apparaten en uitrustingsstukken voor fotografische en cinematografische laboratoria, niet genoemd of niet begrepen onder andere posten van dit hoofdstuk; negatoscopen; projectieschermen

9010 50 00

andere apparaten en uitrustingsstukken voor fotografische en cinematografische laboratoria; negatoscopen

Tot deze onderverdeling behoren bijvoorbeeld belichtingsapparaten voor gedrukte schakelingen, die het op een fotonegatief afgebeelde schakelpatroon van een gedrukte schakeling door belichting kopiëren op platen van isolatiemateriaal, die bestemd zijn voor de vervaardiging van gedrukte schakelingen. Deze apparaten bestaan hoofdzakelijk uit een belichtingskamer met ultravioletlampen, waarin het negatief en de plaat van isolatiemateriaal worden geplaatst, waarna in vacuüm een contactafdruk wordt gemaakt.

9013

Elementen met vloeibare kristallen die als zodanig geen artikelen vormen die elders meer specifiek zijn omschreven; lasers, andere dan laserdioden; andere optische instrumenten, apparaten en toestellen, niet genoemd of niet begrepen onder andere posten van dit hoofdstuk

9013 80 90

andere

Tot deze onderverdeling behoren vergrotingsschermen voor televisietoestellen, bestaande uit een optisch element (fresnellens) van kunststof, een omlijsting en een stel metalen stangen waarmee het scherm vóór het televisietoestel wordt bevestigd.

9017

Tekeninstrumenten, aftekeninstrumenten en rekeninstrumenten (bijvoorbeeld tekenmachines, pantografen, gradenbogen, passerdozen, rekenlinialen, rekenschijven); handinstrumenten voor lengtemeting (bijvoorbeeld maatstokken, micrometers, schuifmaten, kalibers), niet genoemd of niet begrepen onder andere posten van dit hoofdstuk

9017 10 90

andere

Tot deze onderverdeling behoren tekentafels die met inrichtingen zoals pantografen zijn uitgerust.

9017 20 05 t/m 9017 20 90

andere tekeninstrumenten, aftekeninstrumenten en rekeninstrumenten

Tot deze onderverdelingen behoren bijvoorbeeld:

1.

coördinatografen die niet voor de fotogrammetrie zijn ontworpen;

2.

lettersjablonen die duidelijk te onderkennen zijn als instrumenten voor speciale tekens of voor het afschrijven van werkstukken.

9018

Instrumenten, apparaten en toestellen voor de geneeskunde, voor de chirurgie, voor de tandheelkunde of voor de veeartsenijkunde, daaronder begrepen scintigrafische en andere elektromedische apparaten en toestellen, alsmede apparaten en toestellen voor onderzoek van het gezichtsvermogen

9018 50 10

niet optische

Naast de ultrasone diagnose-instrumenten voor algemeen gebruik behoren tot deze onderverdeling bijvoorbeeld speciale toestellen voor ultrasoon oogonderzoek (bijvoorbeeld apparaten en toestellen voor het vaststellen van de dikte van het hoornvlies of de ooglens of van de lengte van de oogappel (bulbus)).

9018 90 85

andere

Tot deze onderverdeling behoren bijvoorbeeld:

1.

elektrische defibrillatoren voor het afgeven van elektrische stroomstoten teneinde de natuurlijke hartfunctie te herstellen. Bij deze toestellen, die zijn uitgerust met een impulsgenerator en twee defibrillatorelektroden worden de van de elektroden afkomstige elektrocardiografische signalen op een scherm in beeld gebracht of door een in het toestel geïntegreerde printer gedrukt;

2.

medische toestellen voor het blazen van gassen in de menselijke buikholte teneinde een endoscopisch onderzoek van de organen mogelijk te maken. Aan deze toestellen, die zijn voorzien van meet- en afleesapparatuur, zijn twee slangen gekoppeld die aan het einde met een afsluitkraan en een lange naald zijn verbonden;

3.

medische afzuigpompen voor het afzuigen van secreten, naast de pomp bestaande uit een afzuiginrichting, die gebruikt worden in operatiezalen of in ambulances;

4.

intra-uterien anticonceptiemiddelen (spiraaltjes), uit kunststof, in verbinding met koperdraad, koper in colloïdale vorm of hormonen.

9021

Orthopedische artikelen en toestellen, daaronder begrepen medisch-chirurgische gordels en banden, alsmede krukken; breukspalken en andere artikelen en apparaten voor de behandeling van breuken in het beendergestel; prothesen; hoorapparaten voor hardhorigen en andere voor het verhelpen of verlichten van gebreken of van kwalen dienende apparatuur, die door de patiënt in de hand wordt gehouden of op andere wijze wordt gedragen, dan wel wordt ingeplant

Ten behoeve van deze post wordt met de uitdrukking „voor het verhelpen of verlichten van gebreken of van kwalen dienende apparatuur” alleen die apparatuur bedoeld die daadwerkelijk de functie van het gebrekkig of gehandicapt lichaamsdeel overneemt dan wel vervangt.

Deze post omvat niet de apparatuur die niet meer doet dan de gevolgen van een gebrek of handicap te verlichten.

Deze post omvat niet de hulpmiddelen die herkenbaar zijn voor gebruik in de stomazorg (post 3006 91 00).

9021 39 90

andere

Tot deze onderverdeling behoren bijvoorbeeld:

1.

plaatjes die blijvend in het organisme worden aangebracht (bijvoorbeeld ter vervanging van een bot of een deel van een bot);

2.

van synthetische of kunstmatige vezels geweven banden die bij chronische instabiliteit van de kniebanden in het kniegewricht worden ingeplant ter vervanging van de beschadigde kniebanden.

9021 40 00

hoorapparaten voor hardhorigen, met uitzondering van delen en toebehoren daarvan

Deze onderverdeling omvat de in punt IV van de GS-toelichting op post 9021 bedoelde apparaten, ook indien in de vorm van een bril.

9021 50 00

hartstimulatoren, met uitzondering van delen en toebehoren daarvan

Tot deze onderverdeling behoren uitsluitend hartstimulatoren. Delen en toebehoren van deze stimulatoren (bijvoorbeeld huizen, houders, deksels voor huizen en elektroden) behoren, behoudens toepassing van de aantekeningen 1 en 2 op dit hoofdstuk, tot onderverdeling 9021 90 90.

Afzonderlijk aangeboden elektrische batterijen en accumulatoren moeten onder post 8506 of 8507 worden ingedeeld. Apparaten met een primaire transformatorwikkeling voor het laden van de accumulator in een ingeplante stimulator door inductieve koppeling met de secundaire wikkeling behoren tot post 8504.

9021 90 90

andere

Tot deze onderverdeling behoren bijvoorbeeld de volgende apparaten en toestellen voor het opheffen van een stoornis of een gebrek:

1.

ambulante systemen voor het continu toedienen van geneesmiddelen, die in het menselijk lichaam worden ingeplant en waarbij zich in dezelfde behuizing een zogenaamde medische pomp, de energiebron voor deze pomp en een geneesmiddelenreservoir bevinden;

2.

zogenaamde ringprothesen, dat wil zeggen roestvrij stalen ringen die zijn bedekt met twee lagen kunststof en gebreide of gehaakte stof van synthetische of kunstmatige vezels. Deze prothesen worden chirurgisch bevestigd aan de hartklep om (bijvoorbeeld in geval van een mitraalinsufficiëntie) het sluitvermogen van de klep te herstellen;

3.

zogenaamde venendilatoren met paraplu die in de holader (vena cava inferior) worden ingeplant om te verhinderen dat tromboses en embolieën naar het hart migreren. Ze bestaan uit een zeer klein montuur, dat er als een paraplu uitziet, van roestvrij gelegeerd staal bekleed met een dunne laag siliconenrubber, die in de ader als een paraplu wordt uitgeklapt;

4.

permanente ureterdilatoren. Deze apparaten van kunststof zijn staafvormig en voorzien van weerhaakjes. Ze worden in de urinebuis of de urineleider ingebracht om de urinelozing mogelijk te maken.

9022

Röntgentoestellen en toestellen waarbij gebruik wordt gemaakt van alfa-, bèta- of gammastralen, ook indien voor medisch, chirurgisch, tandheelkundig of veeartsenijkundig gebruik, daaronder begrepen toestellen voor radiografie of voor radiotherapie, voor het gebruik in of met vorengenoemde toestellen bestemde röntgenbuizen en andere röntgenstraalgeneratoren, spanningsgeneratoren, bedieningslessenaars, schermen, tafels, stoelen en dergelijke artikelen voor onderzoek of behandeling

9022 12 00

tomografen die werken met behulp van een machine voor het automatisch verwerken van gegevens

Zie de aanvullende GS-toelichting op onderverdeling 9022 12.

Van deze onderverdeling zijn echter uitgezonderd niet in het röntgenapparaat geïntegreerde systemen voor het opslaan van de beelden, die de van een externe televisiecamera afkomstige analoge videosignalen in digitale gegevens omzetten, ze verwerken en opslaan. Ze bestaan hoofdzakelijk uit een analoog-digitaal-omzetter, een procescomputer, monitors en een band- of schijfgeheugen. Deze systemen vallen onder post 8543.

9022 90 90

andere

Tot deze onderverdeling behoren vensters van beryllium voor röntgenbuizen.

9025

Densimeters, areometers, vochtwegers en dergelijke drijvende instrumenten, thermometers, pyrometers, barometers, hygrometers en psychrometers, ook indien zelfregistrerend; combinaties van deze instrumenten

9025 11 20 en 9025 11 80

gevuld met vloeistof, met rechtstreekse aflezing

Thermometers met rechtstreekse aflezing zijn thermometers waarbij de temperatuur door de stand van de vloeistof op een schaal wordt aangegeven.

9026

Instrumenten, apparaten en toestellen voor het meten of het verifiëren van de doorstroming, het peil, de druk of andere variabele karakteristieken van vloeistoffen of van gassen (bijvoorbeeld doorstromingsmeters, peiltoestellen, manometers, warmteverbruiksmeters), andere dan instrumenten, apparaten en toestellen, bedoeld bij de posten 9014, 9015, 9028 en 9032

9026 20 20 t/m 9026 20 80

voor het meten of het verifiëren van de druk

Tot deze onderverdelingen behoren bijvoorbeeld bandenvulapparaten met manometer, ook indien deze apparaten niet bestemd zijn om te worden aangesloten op een extern luchtreservoir, maar van een eigen persluchtreservoir zijn voorzien.

9027

Instrumenten, apparaten en toestellen voor natuurkundige of scheikundige analyse (bijvoorbeeld polarimeters, refractometers, spectrometers, analysetoestellen voor gassen of voor rook); instrumenten, apparaten en toestellen voor het meten of het verifiëren van de viscositeit, de poreusheid, de uitzetting, de oppervlaktespanning en dergelijke; instrumenten, apparaten en toestellen voor het meten of het verifiëren van hoeveelheden warmte, geluid of licht (belichtingsmeters daaronder begrepen); microtomen

9027 10 10

elektronische

Tot deze onderverdeling behoren bijvoorbeeld laserluchtdeeltjestellers. Dit zijn elektronische apparaten waarmee in industriële installaties of in de medische sector bijvoorbeeld het stofgehalte in reeds gefilterde lucht wordt vastgesteld. De stofdeeltjes in een luchtmonster geven onder invloed van een laserstraal in de meetkamer een diffuus licht dat, na te zijn gefocusseerd door een lenzenstelsel, door een fotodiode wordt opgevangen en in een elektrisch signaal wordt omgezet. Het gehalte aan stofdeeltjes wordt bepaald aan de hand van voorgeprogrammeerde referentiegegevens en het meetresultaat wordt door het apparaat digitaal weergegeven of door een externe printer op band gedrukt. Dit resultaat kan in de vorm van een elektrisch signaal via een interface doorgegeven worden aan een automatische gegevensverwerkende machine.

9027 30 00

spectrometers, spectrofotometers en spectrografen, die gebruikmaken van optische stralen (UV, zichtbare, IR)

Tot deze onderverdeling behoren bijvoorbeeld door een microprocessor bestuurde elektronische apparaten (zogenaamde optische meerkanaalanalysatoren) voor het meten en analyseren van de golflengte van optische signalen voor spectraalanalyse. De met behulp van detectoren gemeten golflengtes worden in digitale elektrische signalen omgezet en vergeleken (geanalyseerd) aan de hand van referentiewaarden. Het resultaat van de vergelijking wordt rekenkundig geëvalueerd en door aansluitbare externe monitoren weergegeven.

9027 50 00

andere instrumenten, apparaten en toestellen, die gebruikmaken van optische stralen (UV, zichtbare, IR)

Tot deze onderverdeling behoren bijvoorbeeld de apparaten die in chemische laboratoria of in ziekenhuizen worden gebruikt voor de volledig automatische analyse van bloedsera. Ze bestaan hoofdzakelijk uit een analyseapparaat (met een inrichting voor de voorbereiding van monsters, een inrichting voor het doseren van de reagentia en een fotometrisch meetsysteem bestaande uit een halogeenlamp als lichtbron en fotodioden als detectoren), een apparaat voor de besturing en evaluatie (met microprocessors en een beeldscherm voor de weergave van de meetresultaten) en een drukker voor de registratie van de meetresultaten. Deze drie toestellen zijn door kabels met elkaar verbonden.

9027 80 97

andere

Tot deze onderverdeling behoren bijvoorbeeld conditioneerkasten, voorzien van een drukkamer, elektrische verwarming, een luchtbevochtiger en een elektrische besturing, waarin elektronische componenten ter controle van hun functionele vermogen, hun isolatie, enz., worden blootgesteld aan uiteenlopende omstandigheden wat de druk, de temperatuur en de vochtigheid betreft, waardoor de omgevingsinvloeden die zich tijdens het latere gebruik ervan kunnen voordoen, worden gesimuleerd.

9030

Oscilloscopen, spectrumanalysetoestellen en andere instrumenten, apparaten en toestellen voor het meten of het verifiëren van elektrische grootheden; meet- en detectietoestellen en -instrumenten voor alfa-, bèta- en gammastralen, röntgenstralen, kosmische stralen en andere ioniserende stralen

Instrumenten, apparaten en toestellen voor het meten of het verifiëren van zowel elektrische als niet-elektrische grootheden blijven, indien kan worden onderkend dat ze hoofdzakelijk dienen voor het meten of verifiëren van elektrische grootheden, overeenkomstig algemene regel 3, onder b), voor de interpretatie van de gecombineerde nomenclatuur bij deze post ingedeeld. Dit is bijvoorbeeld het geval bij kathodestraaloscilloscopen en kathodestraaloscillografen en bij lichtstraaloscillografen en UV-straaloscillografen (onderverdelingen 9030 20 10 t/m 9030 20 99).

Van deze post zijn evenwel uitgezonderd instrumenten, apparaten en toestellen waarbij het wezenlijke karakter niet kan worden bepaald als gevolg van het feit dat ze in gelijke mate voor het meten of verifiëren van elektrische en niet-elektrische grootheden zijn ontworpen. Dit is het geval bij toestellen voor het testen van de motor en het ontstekingsmechanisme van motorvoertuigen, waarbij elektrische grootheden (bijvoorbeeld spanning en weerstand) en niet-elektrische grootheden (bijvoorbeeld toerental, contacthoek, toestand van de onderbrekerpunten) worden gemeten. Deze behoren overeenkomstig algemene regel 3, onder c), voor de interpretatie van de gecombineerde nomenclatuur tot post 9031.

9030 20 30

andere, met registreerinrichting

Tot deze onderverdeling behoren lichtstraaloscillografen en UV-straaloscillografen voor het meten en het registreren van snel veranderende elektrische grootheden. Deze toestellen, die ook bekend zijn als lichtstraalrecorder, UV-straalrecorder of tweedraadsoscillograaf, registreren de gemeten signalen van het te bestuderen periodieke verschijnsel met behulp van lichtstralen of UV-stralen op lichtgevoelig papier;

9030 39 00

andere, met registreerinrichting

Tot deze onderverdeling elektrische testtoestellen of -systemen waarmee door het meten of verifiëren van elektrische grootheden (bijvoorbeeld capaciteit, inductie, impedantie, weerstand, spanning) het functionele vermogen van gedrukte schakelingen of andere elektronische componenten kan worden vastgesteld en eventuele fouten (bijvoorbeeld kortsluitingen of onderbrekingen) kunnen worden aangegeven.

Deze toestellen of systemen bestaan in het algemeen uit een meet- of verificatiegedeelte (met een invoertoetsenbord, een programmageheugen en een beeldstation), dat de meting uitvoert, het resultaat vergelijkt met de referentiewaarden en het resultaat aangeeft, een besturingsgedeelte (bestaande uit een automatische gegevensverwerkende machine of uit microprocessors), een drukker die het resultaat van de test drukt en een apparaat dat de onderzochte delen sorteert naar hun feitelijke waarde en defecte delen uitsorteert.

Tot deze onderverdeling behoren daarentegen geen toestellen die verifiëren of de omhullingen voor de elektronische componenten wel hermetisch zijn gesloten (post 9031).

9030 82 00

voor het meten of het verifiëren van halfgeleiderschijven of van halfgeleiderschakelingen

Tot deze onderverdeling behoren elektrische testtoestellen of -systemen waarmee door het meten of verfiëren van elektrische grootheden (bijvoorbeeld spanning, frequentie) het functionele vermogen van wafers, chips of andere halfgeleiderschakelingen kan worden vastgesteld en eventuele fouten (bijvoorbeeld kortsluitingen of onderbrekingen) kunnen worden aangegeven.

Deze toestellen of systemen bestaan in het algemeen uit een meet- of verificatiegedeelte (met een invoertoetsenbord, een programmageheugen en een beeldstation), dat de meting uitvoert, het resultaat vergelijkt met de referentiewaarden en het resultaat aangeeft, een besturingsgedeelte (bestaande uit een automatische gegevensverwerkende machine of uit microprocessors), een drukker die het resultaat van de test drukt en een apparaat dat de onderzochte delen sorteert naar hun feitelijke waarde en defecte delen uitsorteert.

Tot deze onderverdeling behoren daarentegen geen toestellen die verfiëren of de omhullingen voor de geïntegreerde schakelingen of andere elektronische componenten wel hermetisch zijn gesloten (post 9031).

9031

Meet- of verificatie-instrumenten, -apparaten, -toestellen en -machines, niet genoemd of niet begrepen onder andere posten van dit hoofdstuk; profielprojectietoestellen

9031 20 00

proefbanken

Proefbanken voor de controle van de werking van injectiepompen van dieselmotoren bestaan in hoofdzaak uit een onderstel waarop zijn gemonteerd een elektromotor en een inrichting met injectors en buisjes met schaalverdelingen voor het controleren van de hoeveelheid brandstof die door de injectiepomp wordt afgegeven. De apparaten kunnen zijn voorzien van een stroboscoop, waarmee het juiste moment kan worden gecontroleerd waarop de brandstof wordt ingespoten.

9031 80 32 en 9031 80 34

voor het meten of het verifiëren van geometrische grootheden

Geometrische grootheden zijn bijvoorbeeld lengte, afstand, diameter, straal, kromming, hoek, hellingshoek, volume en ruwheid van een oppervlak.

Tot deze onderverdeling behoren niet interferometers voor laboratoriumgebruik voor de bepaling van de effenheid van een oppervlak (onderverdeling 9027 50 00).

9031 80 91

voor het meten of het verifiëren van geometrische grootheden

Zie de toelichting op de onderverdelingen 9031 80 32 en 9031 80 34.

Tot deze onderverdeling behoren ook waterpassen.

HOOFDSTUK 91

UURWERKEN

9102

Polshorloges, zakhorloges en dergelijke horloges (stophorloges daaronder begrepen), andere dan die bedoeld bij post 9101

Tot deze post behoren eveneens de combinaties van een horloge met een elektronische rekenmachine, mits het geheel de vorm van een pols- of zakhorloge heeft.

Deze post omvat echter niet elektronische rekenmachines met tijd- en datumaanwijzing en een wekker (naargelang van het geval onderverdeling 8470 10 00, 8470 21 00 of 8470 29 00).

9111

Kasten voor horloges bedoeld bij de posten 9101 en 9102, alsmede delen daarvan

Horlogebanden die bevestigd zijn aan horlogekasten, volgen de indeling van de horlogekasten. Indien zij echter worden aangeboden met horlogekasten, zonder daaraan te zijn bevestigd, worden zij ingedeeld als afzonderlijk aangeboden (post 9113).

9114

Andere delen voor de uurwerkmakerij

9114 10 00

veren, onrustveren daaronder begrepen

Deze onderverdeling omvat alle in uurwerken gebruikte veren.

Naast de hoofdveren (gangveren) en de spiraalveren kunnen worden genoemd:

1.

frictieveren;

2.

regulatorveren;

3.

palveren, veren voor balansen, voor stelstiften, enz.

Uitgezonderd van deze onderverdeling zijn veren voor kasten en kastjes voor horloges en klokken, die delen voor algemeen gebruik zijn in de zin van aantekening 2 op afdeling XV.

In de trommelton gemonteerde hoofdveren (gangveren) behoren tot onderverdeling 9114 90 00.

9114 90 00

andere

Deze onderverdeling omvat onder meer:

1.

de samenstellingen van elektrische of elektronische delen die als deel van een uurwerk of horloge zijn te onderkennen, bijvoorbeeld een elektronische belinrichting;

2.

de zogenaamde putschroeven;

3.

de gewoonlijk uit kunststof vervaardigde artikelen die zich tussen de binnenkast en het horloge-uurwerk bevinden;

4.

kwartsoscillatoren voor horloges die met een elektronische microschakeling zijn verbonden om de trillingen in stand te houden.

HOOFDSTUK 92

MUZIEKINSTRUMENTEN; DELEN EN TOEBEHOREN VAN MUZIEKINSTRUMENTEN

9207

Muziekinstrumenten waarvan het geluid elektrisch wordt voortgebracht of elektrisch moet worden versterkt (bijvoorbeeld orgels, gitaren, accordeons)

9207 10 30

digitale piano's

Digitale piano's hebben, in tegenstelling tot synthesizers en keyboards, een klavier dat in alle opzichten, zowel qua toonomvang als breedte van de toetsen, overeenkomt met het klavier van een akoestische piano (post 9201). In digitale piano's wordt gebruikgemaakt van zogenaamde „samplers” die de klanken van een akoestische piano zo dicht mogelijk benaderen. De wijze van bespelen van zowel het klavier als de pedalen komt overeen met die van een akoestische piano. In het algemeen hebben digitale piano's ingebouwde versterkers en luidsprekers.

9207 10 50

synthesizers

Synthesizers onderscheiden zich van andere instrumenten behorende tot onderverdeling 9207 10 door het feit dat niet alleen voorgeprogammeerde klankkleuren kunnen worden gebruikt en gewijzigd, doch ook eigen klankkleuren kunnen worden geprogrammeerd. In synthesizers kunnen andere elektronische toestellen zijn ingebouwd, bijvoorbeeld eenheden voor het bemonsteren en vastleggen van geluiden (zogenaamde „samplers”), versterkers, luidsprekers, eenheden voor volgordebesturing (zogenaamde „sequences”), eenheden voor het produceren van vervorming en andere soortgelijke eenheden voor speciale geluidseffecten (onder andere zogenaamde „flangers”) en eenheden voor het produceren van elektronisch slagwerk.

9207 10 80

andere

Tot deze onderverdeling behoren bijvoorbeeld keyboards, waarmee alleen voorgeprogrammeerde klankkleuren kunnen worden gebruikt en geen eigen klankkleuren kunnen worden gegenereerd en geprogrammeerd. In keyboards kunnen versterkers en luidsprekers zijn ingebouwd.

AFDELING XIX

WAPENS EN MUNITIE; DELEN EN TOEBEHOREN DAARVAN

HOOFDSTUK 93

WAPENS EN MUNITIE; DELEN EN TOEBEHOREN DAARVAN

9305

Delen en toebehoren van de artikelen bedoeld bij de posten 9301 tot en met 9304

9305 91 00

van oorlogswapens bedoeld bij post 9301

Tot deze onderverdeling behoren de onder de punten 1 t/m 7 van de GS-toelichting op post 9305 bedoelde delen, voor zover zij naar aard en uitvoering kennelijk niet geschikt zijn om te worden gebruikt als delen van jacht- en sportwapens of andere wapens bedoeld bij de posten 9302 00 00, 9303 en 9304 00 00.

9306

Bommen, granaten, torpedo's, mijnen, raketten, patronen en andere munitie en projectielen, alsmede delen daarvan, hagel en proppen voor patronen daaronder begrepen

9306 21 00

patronen

Een patroon bestaat uit het projectiel van een vuurwapen (hagel of kogel), de huls met de lading en de (metalen) bodem met het slaghoedje.

9306 30 10

voor revolvers en pistolen, bedoeld bij post 9302 of voor machinepistolen bedoeld bij post 9301

De patronen voor de in deze onderverdeling genoemde wapens hebben gemeen, dat zij kort en gedrongen van vorm zijn.

Van de delen kunnen worden genoemd: hulzen, ook indien voorzien van slaghoedjes, bodems, aambeeldjes van messing, kogels, enz. Onbewerkte delen en delen in voorbewerkte vorm blijven eveneens onder deze onderverdeling ingedeeld.

9306 30 30

voor oorlogsdoeleinden

Tot deze onderverdeling behoren onder andere geweer- en karabijnpatronen (met uitzondering van oefenpatronen en dergelijke patronen, zonder kruit, bedoeld bij onderverdeling 9306 30 97), scherpe patronen, losse patronen, brandpatronen, pantserkogels, enz.

AFDELING XX

DIVERSE GOEDEREN EN PRODUCTEN

HOOFDSTUK 94

MEUBELEN (OOK VOOR MEDISCH OF VOOR CHIRURGISCH GEBRUIK); ARTIKELEN VOOR BEDDEN EN DERGELIJKE ARTIKELEN; VERLICHTINGSTOESTELLEN, ELDERS GENOEMD NOCH ELDERS ONDER BEGREPEN; LICHTRECLAMES, VERLICHTE AANWIJZINGSBORDEN EN DERGELIJKE ARTIKELEN; GEPREFABRICEERDE BOUWWERKEN

9401

Stoelen, banken en andere zitmeubelen (andere dan die bedoeld bij post 9402), ook indien zij tot bed kunnen worden omgevormd, alsmede delen daarvan

9401 10 00

zitmeubelen van de soort gebruikt in luchtvaartuigen

Deze zitmeubelen zijn doorgaans vervaardigd uit licht en sterk materiaal (bijvoorbeeld duuraluminium).

In de meeste gevallen onderscheiden zij zich van de zitmeubelen die voor andere vervoermiddelen zijn bestemd door verschillen in de constructie (regelbare stand, speciale wijze van bevestiging aan de bodem of de wand, veiligheidsgordels of voorzieningen voor de bevestiging daarvan, enz.).

Schietstoelen voor vliegtuigen worden niet aangemerkt als zitmeubelen in de zin van post 9401, doch worden als delen van vliegtoestellen ingedeeld onder post 8803.

9401 30 10

opgevuld, met rugleuning en voorzien van wielen of glijders

Zie voor de uitleg van het begrip „opgevulde zitmeubelen” de aanvullende GS-toelichting op de onderverdelingen 9401 61 en 9401 71.

9401 90 10

van zitmeubelen van de soort gebruikt in luchtvaartuigen

Deze onderverdeling omvat geen hydraulische inrichtingen voor het instellen en vastzetten van de stoelen van vliegtuigbemanningen (onderverdeling 8412 21 20 of 8412 21 80).

9403

Andere meubelen en delen daarvan

Tafels die van verschillende materialen zijn gemaakt, worden ingedeeld overeenkomstig het materiaal waarvan het onderstel (poten en frame) is gemaakt, tenzij, met toepassing van algemene regel 3, onder b), voor de interpretatie van de gecombineerde nomenclatuur, het materiaal waarvan het blad gemaakt is, de tafel zijnwezenlijke karakter geeft, bijvoorbeeld doordat dit een hogere waarde heeft dan het onderstel (dit is bijvoorbeeld het geval indien het blad van edelmetaal, glas, marmer of zeldzaam hout is gemaakt).

9404

Springbakken, spiraalmatrassen en dergelijke in een lijst of in een raam gevatte matrassen; artikelen voor bedden en dergelijke (bijvoorbeeld matrassen, dekbedden, gewatteerde dekens, kussens, poefs, peluws), met binnenvering of opgevuld met ongeacht welk materiaal, dan wel van rubber of van kunststof, met celstructuur, ook indien overtrokken

9404 10 00

springbakken, spiraalmatrassen en dergelijke in een lijst of in een raam gevatte matrassen

Zie letter A van de GS-toelichting op post 9404.

9404 90 10 en 9404 90 90

andere

Tot deze onderverdelingen behoren bijvoorbeeld de onder letter B, punt 2, van de GS-toelichting op post 9404 bedoelde artikelen.

Voorts behoren tot deze onderverdelingen elektrisch verwarmde kussens, opgevuld met kunststof of rubber met celstructuur, watten, vilt of flanel.

9405

Verlichtingstoestellen (zoeklichten en schijnwerpers daaronder begrepen) en delen daarvan, elders genoemd noch elders onder begrepen; lichtreclames, verlichte aanwijzingsborden en dergelijke artikelen, voorzien van een vast aangebrachte lichtbron, alsmede elders genoemde noch elders onder begrepen delen daarvan

9405 40 10

zoeklichten en schijnwerpers

Zie punt I, de derde en vierde alinea', van de GS-toelichting op post 9405.

9405 91 11

glazen staafjes met facetten, plaatjes, ballen, fleurons, hangers en andere dergelijke delen voor luchters

De tot deze onderverdeling behorende artikelen, die meer in het bijzonder voor het optuigen van luchters dienen, worden in het algemeen niet afzonderlijk gebruikt, maar als sets die uit verschillende elementen voor eenzelfde lichtbron bestaan. Zij zijn hoofdzakelijk bedoeld om het licht te reflecteren en te verstrooien zodat bepaalde lichteffecten ontstaan. Daarnaast dienen zij als versieringen en ornamenten voor verlichtingstoestellen.

9405 91 19

andere (lichtverstrooiers, plafondlampenglazen, wandschelpen, reflectors, ballons, kelken en dergelijke artikelen)

De artikelen van deze onderverdeling hebben hoofdzakelijk ten doel het licht te dimmen en te verstrooien waarbij de gewenste lichteffecten ontstaan of het natuurlijke effect wordt verhoogd. Evenals de artikelen van onderverdeling 9405 91 11 hebben ze meestal naast hun normale gebruiksfunctie een min of meer uitgesproken ornamenteel karakter, maar in het algemeen wordt slechts één element per lichtbron gebruikt.

9406

Geprefabriceerde bouwwerken

9406 00 11

mobiele bungalows

Mobiele bungalows hebben onder andere de volgende kenmerken:

de buitenkant kan uit diverse materialen bestaan (hout, kunststof, aluminium enz.);

in het algemeen hebben zij een lengte van 7 tot 11 m, een breedte van 3 tot 4 m, een hoogte van 3 tot 4 m en een gewicht van 1 tot 4,5 ton;

ze kunnen hellende dakvlakken hebben;

ze zijn volledig voor bewoning ingericht;

ze hebben in het midden een enkele of een dubbele as met kleine wielen en zijn voorzien van een trekhaak, waardoor het mogelijk is ze op hun standplaats over korte afstanden te verplaatsen;

voor verplaatsingen over de openbare weg worden mobiele bungalows op een aanhangwagen of vrachtwagen geladen, omdat ze niet zijn uitgerust met elektrische signaalinrichtingen of met een rem en kunnen dus niet worden toegelaten voor het wegverkeer.

HOOFDSTUK 95

SPEELGOED, SPELLEN, ARTIKELEN VOOR ONTSPANNING EN SPORTARTIKELEN; DELEN EN TOEBEHOREN DAARVAN

9503 00

Driewielers, autopeds, pedaalauto's en dergelijk speelgoed op wielen; poppenwagens; poppen; ander speelgoed; modellen op schaal en dergelijke modellen voor ontspanning, ook indien bewegend; puzzels van alle soorten

Tot deze post behoren:

1.

opblaasbare artikelen, in verschillende vormen en maten, bestemd om te spelen in het water, zoals zwembandjes, opblaasbare dierfiguren, enz., al dan niet beschilderd en al dan niet ontworpen om in of op te zitten;

2.

opblaasbare boten voor kinderen om te spelen.

Van deze post zijn uitgezonderd:

a)

opblaasbare armbandjes, halsbanden, gordels of soortgelijke artikelen die niet bedoeld zijn voor veiligheids of reddingsdoeleinden maar wel om iemand drijvende te houden, bijvoorbeeld tijdens het leren zwemmen (post 9506);

b)

opblaasbare matrassen (aard en samenstelling);

c)

voorwerpen die naar hun aard uitsluitend bestemd zijn voor dieren (met kattekruid gevulde muizen van textiel, „kauwschoenen” van buffelhuid, botten van kunststof, enz.).

Zie voorts de aantekening 5 op dit hoofdstuk.

9503 00 10

Driewielers, autopeds, pedaalauto's en dergelijk speelgoed op wielen; poppenwagens

Deze onderverdeling omvat eveneens speelgoed op wielen aangedreven door een motor met vonkontsteking, waarop door kinderen wordt gereden, zogenaamde quads, op voorwaarde dat de volgende beperkingen niet worden overschreden:

een maximumsnelheid van niet meer dan 20 km/uur;

een eigen gewicht van niet meer dan 50 kg;

een cilinderinhoud van niet meer dan 49 cm3;

niet meer dan één versnelling;

een remsysteem op alleen de achterwielen.

In tegenstelling tot het grootste deel van het speelgoed op wielen dat wordt ingedeeld onder deze onderverdeling, is een quad ontworpen om ermee in het veld over ongeëffende paden te rijden.

Indien aan een van de vorenstaande criteria niet wordt voldaan, moet een quad worden ingedeeld onder post 8703.

9503 00 21

poppen

Zie letter C van de eerste twee alinea's van de GS-toelichting op post 9503.

Zie ook de toelichting op de onderverdelingen 9503 00 81 t/m 9503 00 99.

Deze onderverdeling omvat, met toepassing van algemene regel 2, onder a), voor de interpretatie van de gecombineerde nomenclatuur, nabootsingen van de mens in gedemonteerde of in niet-gemonteerde staat.

9503 00 29

delen en toebehoren

Zie letter C van de derde alinea van de GS-toelichting op post 9503.

9503 00 35 en 9503 00 39

andere bouwdozen en ander constructiespeelgoed

Deze onderverdelingen omvatten, met uitzondering van zelfbouwmodellen op schaal, andere bouwdozen en ander constructiespeelgoed die het karakter van speelgoed hebben. Deze goederen hebben de volgende kenmerken:

zij bestaan uit twee of meer individuele componenten die tezamen worden aangeboden in een verpakking;

de individuele elementen zijn afgestemd op elkaar en zijn ieder op zich niet geschikt om mee te spelen. Een zelfbouw instructie kan zijn bijgevoegd bij deze bouwdozen.

9503 00 41 en 9503 00 49

speelgoed, zijnde nabootsingen van dieren of van niet-menselijke wezens

Deze onderverdelingen omvatten, met toepassing van algemene regel 2, onder a), voor de interpretatie van de gecombineerde nomenclatuur, nabootsingen van dieren of van niet-menselijke wezens in gedemonteerde of in niet-gemonteerde staat.

9503 00 75 en 9503 00 79

ander speelgoed en modellen, met motor

Voor de toepassing van deze onderverdelingen wordt onder „motor” verstaan alle motoren en aandrijfinrichtingen van de posten 8406 t/m 8408, 8410 t/m 8412 en 8501, bijvoorbeeld pneumatische krachtmachines en motoren, vliegwielen, veermotoren (veeraandrijvingen) en gewichtsmotoren.

9503 00 81 t/m 9503 00 99

ander

Deze onderverdelingen omvatten nabootsingen van de mens, bijvoorbeeld in de vorm van figuren uit films, sprookjes of stripboeken, indianen, astronauten of soldaten, zonder beweegbare delen en waarvan de kleding niet verwijderd kan worden, gemonteerd op een grondplat, voetstuk of dergelijke steun die de figuren in staat stelt om zonder verdere steun in hun positie te blijven.

Dergelijke figuurtjes maken vaak deel uit van een serie. Door hun geringe grootte, gering gewicht en solide afwerking worden ze echter gewoonlijk door kinderen als speelgoed gebruikt. Hun speelgoedfunctie overtreft hun waarde als voorwerp voor versiering.

Deze onderverdelingen omvatten, met toepassing van algemene regel 2, onder a), voor de interpretatie van de gecombineerde nomenclatuur, nabootsingen van de mens (tinnen soldaatjes en dergelijke) in gedemonteerde of in niet-gemonteerde staat.

9504

Artikelen voor gezelschapsspellen, daaronder begrepen spellen met motor of met drijfwerk, biljarten, speciale tafels voor casinospellen en automatische bowlinginstallaties

9504 20 90

andere

Deze onderverdeling heeft betrekking op toebehoren voor biljarten, zoals keus, ballen, biljartkrijt, puntentellers met kogels of met een schuif.

9504 90 10

elektrische autobanen, voor het houden van wedstrijden

Tot deze onderverdeling behoren banen met ten minste twee sporen zodat ten minste twee auto's tegelijk in beweging kunnen worden gezet.

9505

Feestartikelen, carnavalsartikelen en andere ontspanningsartikelen, benodigdheden voor het goochelen en fop- en schertsartikelen daaronder begrepen

In aanvulling op de GS-toelichtingen op post 9505, onder A, moeten producten, om als feestartikelen te worden ingedeeld, een decoratieve waarde (qua ontwerp en versiering) hebben en uitsluitend ontworpen, vervaardigd en te herkennen zijn als feestartikelen. Deze producten worden gebruikt tijdens een specifieke dag of periode in het jaar.

Deze producten zijn op grond van constructie en ontwerp (opdrukken, versieringen, symbolen of opschriften) bedoeld voor gebruik voor een specifieke festiviteit.

Een „festiviteit” is een specifieke dag of een periode tijdens het jaar die door een gemeenschap wordt afgebakend met kenmerkende symbolen en bijbehorende gebruiken. Sommige daarvan stammen uit de oudheid, met de rituele viering van specifieke godsdienstige plechtigheden; andere worden in brede kring gevierd en vormen een belangrijk element van het nationale leven. Voorbeelden van dergelijke gebeurtenissen zijn Kerstmis, Pasen, Halloween, Valentijnsdag, verjaardagen en huwelijken.

De volgende producten worden ook als feestartikelen beschouwd:

figuurtjes in feestkleding, die seizoensgebonden thema’s voorstellen of seizoensgebonden activiteiten verrichten;

kunstpompoenen voor Halloween (met al dan niet glimlachende gezichten);

artikelen die traditioneel bij het paasfeest worden gebruikt (bijvoorbeeld kunstpaaseieren, niet geschikt voor verpakkingsdoeleinden, gele paaskuikentjes en paashazen);

papieren versieringen die bij een bepaalde festiviteit horen en rond taarten worden aangebracht;

keramische artikelen met feestversiering die een decoratieve functie hebben.

Gebruiksartikelen zijn uitgezonderd, ook als zij ontworpen of versierd zijn met het oog op een specifieke festiviteit.

Deze post omvat niet:

a)

speelgoed, met inbegrip van opgevulde speelgoeddieren en spellen;

b)

permanente magneten met versiering (zogenaamde „koelkastmagneten”);

c)

fotolijsten;

d)

kunstpaaseieren die voor verpakkingsdoeleinden worden gebruikt;

e)

engelenbeeldjes;

f)

miniatuurversieringen (bijvoorbeeld in de vorm van een handtas of een klok) die als verpakking voor chocolade of suikergoed worden gebruikt;

g)

houders en dozen (bijvoorbeeld in de vorm van een kerstboom of een kerstman);

h)

kandelaars met feestversiering;

ij)

keramische artikelen met feestversiering die een gebruiksartikel zijn;

k)

tafelkleden, tafellopers en servetten voorzien feestversiering;

l)

kleding en kostuums.

9506

Artikelen en materieel voor lichaamsoefening, voor gymnastiek, voor atletiek, voor andere sporten (tafeltennis daaronder begrepen) of voor openluchtspelen, niet genoemd of niet begrepen onder andere posten van dit hoofdstuk; zwembaden en speelbadjes

9506 11 10

voor het langlaufen

Ski's voor het langlaufen zijn uiterst licht en smaller dan ski's voor het alpineskiën.

9506 11 80

andere ski's

Tot deze onderverdeling behoren bijvoorbeeld ski's voor het schansspringen die aanmerkelijk langer en breder dan ski's voor normaal gebruik, zijn. Het loopvlak is aan de zijkant niet versterkt en heeft verscheidene groeven.

9506 29 00

andere

Tot deze onderverdeling behoren opblaasbare armbandjes, halsbanden, gordels of soortgelijke artikelen die niet bedoeld zijn voor veiligheids of reddingsdoeleinden maar wel om iemand drijvende te houden tijdens het leren zwemmen.

Van deze post zijn uitgezonderd:

a)

reddingsgordels en reddingsvesten (aard en samenstelling);

b)

opblaasbare artikelen om mee te spelen (post 9503).

9506 31 00

complete golfstokken

Golfstokken bestaan uit een steel van staal, aluminium of koolstofvezels en hebben aan het ene uiteinde een handvat van leder of van rubber en aan het andere een kop van staal of van hout. De gebruikte koppen maken een verschillende hoek met de steel om meer of minder ver te kunnen slaan.

9506 32 00

ballen

Golfballen bestaan uit een kern van een speciale vloeistof omgeven door rubber. Hieromheen zit een gevulkaniseerde laag met halfronde putjes (om de bal tijdens de vlucht in de gewenste richting te houden). Competitieballen wegen ten hoogste 45,93 g en hebben een doorsnede van ten minste 42,67 mm.

9506 40 10

bats (slagplankjes), ballen en netten

Tafeltennisballen zijn rond en vervaardigd uit celluloid of dergelijke stoffen. Ze wegen 2,7 g bij een doorsnede van 40 mm en een omtrek van ongeveer 12,6 cm.

De afmetingen van een tafeltennisnet zijn 15,25 cm bij 183 cm.

9506 59 00

andere

Tot deze onderverdeling behoren badmintonrackets, die kleiner en lichter zijn dan tennisrackets. Het handvat is dunner en zeer flexibel.

Hiertoe behoren eveneens squashrackets.

9506 61 00

tennisballen

Tennisballen bestaan uit met rubber bekleed materiaal dat is overtrokken met wol. Zij hebben geen naden. De doorsnede ligt tussen 6,35 cm en 7,30 cm. Hun minimumgewicht is 56,00 g en hun maximumgewicht 59,40 g.

9506 69 10

ballen voor cricket en polo

Cricketballen bestaan uit een omhulsel van leder gevuld met samengeperst werk, zemelen en kurk. Hun omtrek ligt tussen de 20,50 cm en 22,90 cm en hun gewicht tussen de 133 g en 163 g.

Poloballen zijn van hout, bamboe of kunststof. De doorsnede ligt tussen 7,6 cm en 8,9 cm en zij wegen tussen 120 g en 135 g.

9506 69 90

andere

Deze onderverdeling omvat „jongleerballen” in alle formaten, vormen en gewichten, zowel voor kinderen als voor volwassenen.

9506 70 10

ijsschaatsen

Deze onderverdeling omvat eveneens de schoenen waaraan ijsschaatsen zijn gemonteerd.

9506 70 30

rolschaatsen

Deze onderverdeling omvat eveneens de schoenen waaraan rolschaatsen zijn gemonteerd.

9506 91 10

fitnessapparaten met instelbare weerstandscontrole

Tot deze onderverdeling behoren fitnessapparaten, bijvoorbeeld roeimachines, hometrainers, steppers en loopbanden, waarbij de gebruiker de mogelijkheid heeft om met behulp van een mechanisme de trainingsweerstand in te stellen.

9506 99 10

artikelen voor cricket en polo, andere dan ballen

Dit betreft met name cricketbats (van hard hout met een maximale breedte van 10,8 cm en een maximale lengte van 96,5 cm) en polohamers.

9506 99 90

andere

Tot deze onderverdeling behoren bijvoorbeeld frisbees gebruikt door kinderen of door volwassenen.

9507

Hengelstokken, vishaken en andere hengelbenodigdheden; schepnetjes voor alle doeleinden; lokvogels (andere dan die bedoeld bij post 9208 of 9705) en dergelijke jachtbenodigdheden

9507 10 00

hengelstokken

Zie punt 3 van de GS-toelichting op post 9507.

9507 90 00

andere

Tot deze onderverdeling behoren bijvoorbeeld:

1.

de in punt 2 van de GS-toelichting op post 9507 genoemde schepnetjes voor alle doeleinden;

2.

de in punt 3 van de GS-toelichting op post 9507 genoemde hengelartikelen (andere dan hengelstokken);

3.

de in punt 4 van de GS-toelichting op post 9507 genoemde lokvogels, lokspiegels en dergelijke jachtbenodigdheden.

HOOFDSTUK 96

DIVERSE WERKEN

9601

Ivoor, been, schildpad, hoorn, geweien, koraal, paarlemoer en andere stoffen van dierlijke herkomst geschikt om te worden gesneden, bewerkt; werken van deze stoffen (gevormde werken daaronder begrepen)

Zie voor de uitleg van het begrip „bewerkt” de tweede alinea van de GS-toelichting op post 9601.

9602 00 00

Plantaardige of minerale stoffen geschikt om te worden gesneden, bewerkt, alsmede werken van deze stoffen; gevormde of gesneden werken van was, van paraffine, van stearine, van natuurlijke gommen of harsen, van modelleerpasta, alsmede gevormde of gesneden werken, elders genoemd noch elders onder begrepen; bewerkte, niet-geharde gelatine, andere dan die bedoeld bij post 3503, alsmede werken van niet-geharde gelatine

Voor de uitleg van het begrip „bewerkt” is de tweede alinea van de GS-toelichting op post 9601 van overeenkomstige toepassing.

Van deze post zijn uitgezonderd artikelen van samengekit meerschuim of van samengekitte amber (barnsteen) in de vorm van plaatjes, staven, staafjes en dergelijke vormen, die na te zijn gemouleerd geen verdere bewerking hebben ondergaan (post 2530).

9603

Bezems en borstels, ook indien zij delen van machines, van toestellen of van voertuigen zijn, met de hand bediende mechanische vegers zonder motor, penselen, kwasten en plumeaus; gerede knotten voor borstelwerk; verfkussens en verfrollen; wissers van rubber of van andere soepele stoffen

9603 10 00

bezems en heiboenders en dergelijke artikelen, bestaande uit samengebonden twijgen of ander plantaardig materiaal, ook indien met steel

Zie letter A van de GS-toelichting op post 9603.

9603 21 00 t/m 9603 29 80

tandenborstels, scheerkwasten, haarborstels, nagelborstels, wimperborstels en andere borstels voor de lichaamsverzorging, ook indien zij delen van apparaten en toestellen zijn

Wimperborstels bestaan gewoonlijk uit verschillende toefjes haar die in een rechte hoek op het handvat zijn aangebracht.

Deze onderverdelingen omvatten niet kleerborstels en schoenborstels (onderverdeling 9603 90 91).

9603 40 90

verfkussens en verfrollen

Zie letter F, de eerste twee alinea's, van de GS-toelichting op post 9603.

9603 90 10

met de hand bediende mechanische vegers zonder motor

Zie letter C van de GS-toelichting op post 9603.

9606

Knopen en drukknopen; knoopvormen en andere delen van knopen of van drukknopen; knopen in voorwerpsvorm

9606 30 00

knoopvormen en andere delen van knopen; knopen in voorwerpsvorm

Tot deze onderverdeling behoren de in de vierde alinea, de punten 1, 2 en 3, van de GS-toelichting op post 9606 bedoelde producten.

9608

Kogelpennen; vilt- en merkstiften, alsmede andere pennen met poreuze punt; vulpennen; doorschrijfpennen; vulpotloden; penhouders, potloodhouders en dergelijke artikelen; delen (puntbeschermers en klemmen daaronder begrepen) van deze artikelen, andere dan die bedoeld bij post 9609

9608 10 10 t/m 9608 10 99

kogelpennen

Hiertoe behoren de in punt 1 van de GS-toelichting op post 9608 bedoelde producten.

In de artikelen van deze onderverdelingen kan een elektronisch horloge (veelal met digitale aanwijzing) zijn aangebracht.

9608 31 00 t/m 9608 39 90

vulpennen

Hiertoe behoren de onder punt 3 van de GS-toelichting op post 9608 bedoelde producten.

9608 40 00

vulpotloden

Hiertoe behoren de in punt 5 van de GS-toelichting op post 9608 bedoelde producten.

9608 91 00

schrijfpennen en punten voor schrijfpennen

Hiertoe behoren ook stiften van plakkaatschrijvers voor lettersjablonen.

9608 99 20 en 9608 99 80

andere

Tot deze onderverdelingen behoren eveneens kogeltjes voor kogelpennen. Zij zijn gewoonlijk van wolfraamcarbide, maar kunnen ook wel van andere metalen (uitgezonderd die van staal van de post 7326 of 8482) worden vervaardigd en variëren in diameter van 0,6 tot 1,25 mm.

De kogeltjes voor schrijfpennen en punten voor schrijfpennen vallen evenwel onder de onderverdeling 9608 91 00, ongeacht de stof waarvan zij zijn vervaardigd (zie de GS-toelichting op post 9608, delen).

9609

Potloden (andere dan die bedoeld bij post 9608), griffels, potloodstiften, pastellen, tekenkool, schrijf- en tekenkrijt, en kleermakerskrijt

9609 10 10 en 9609 10 90

potloden

Hiertoe behoren de in de eerste alinea, letter B, van de GS-toelichting op post 9609 bedoelde producten.

9609 20 00

stiften voor potloden of voor vulpotloden

Hiertoe behoren de in de derde alinea, punt 7, van de GS-toelichting op post 9609 bedoelde producten.

9612

Inktlinten voor schrijfmachines en dergelijke inktlinten, geïnkt of op andere wijze geprepareerd voor het maken van afdrukken, ook indien op spoelen of in cassettes; stempelkussens, ook indien geïnkt, met of zonder doos

9612 10 10 t/m 9612 10 80

linten

Zie de eerste alinea, punt 1, van de GS-toelichting op post 9612.

9612 20 00

stempelkussens

Zie de eerste alinea, punt 2, van de GS-toelichting op post 9612.

9613

Sigarettenaanstekers en andere aanstekers, ook indien mechanisch of elektrisch, alsmede delen daarvan, andere dan vuursteentjes en lonten

Tot deze post behoren eveneens aanstekers waarin een elektronische minirekenmachine en eventueel een elektronisch horloge is aangebracht.

9614 00

Pijpen (pijpenkoppen daaronder begrepen), sigaren- en sigarettenpijpjes, alsmede delen daarvan

9614 00 10

ebauchons van pijpen, van hout of van wortel

Hiertoe behoren de in de eerste alinea, punt 4, van de GS-toelichting op post 9614 bedoelde producten.

AFDELING XXI

KUNSTVOORWERPEN, VOORWERPEN VOOR VERZAMELINGEN EN ANTIQUITEITEN

HOOFDSTUK 97

KUNSTVOORWERPEN, VOORWERPEN VOOR VERZAMELINGEN EN ANTIQUITEITEN

9705 00 00

Verzamelingen en voorwerpen voor verzamelingen, met een zoölogisch, botanisch, mineralogisch, anatomisch, historisch, archeologisch, paleontologisch, etnografisch of numismatisch belang

1.

Deze post omvat motorvoertuigen als voorwerpen voor een verzameling van historisch belang, als deze voldoen aan de in het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen in zaak nr. C 200/84 neergelegde criteria, en dus:

een bepaalde zeldzaamheidswaarde hebben;

normaal gesproken niet voor het oorspronkelijke doel worden gebruikt;

het onderwerp zijn van bijzondere transacties buiten de normale handel in soortgelijke gebruiksartikelen;

een hoge waarde hebben;

een kenmerkende stap in de ontwikkeling — of in een periode van die ontwikkeling — van de menselijke verworvenheden illustreren.

Gelet op het feit dat een motorvoertuig in beginsel een gebruiksartikel met een betrekkelijk kort leven is en onderhevig is aan doorlopende technische ontwikkelingen kan — voor zover de feiten dat niet duidelijk tegenspreken — aan de hiervoor genoemde criteria geacht worden te zijn voldaan voor:

motorvoertuigen in hun originele staat, zonder ingrijpende wijzigingen aan het chassis, de stuurinrichting of het remsysteem enz., minstens 30 jaar oud en van een model of type dat niet meer in productie is;

alle motorvoertuigen die gebouwd zijn vóór 1950, zelfs indien niet rijklaar.

2.

Deze post omvat als verzamelobjecten van historisch belang eveneens:

a)

motorvoertuigen, ongeacht het bouwjaar, waarvan kan worden bewezen dat ze zijn gebruikt bij een historische gebeurtenis;

b)

motorvoertuigen voor wedstrijden, waarvan kan worden bewezen dat ze uitsluitend ontworpen, gebouwd en gebruikt zijn voor wedstrijden en belangrijke sportieve successen hebben geboekt bij prestigieuze nationale of internationale evenementen.

Het bewijs kan worden geleverd door daartoe geëigende documentatie, bijvoorbeeld naslagwerken of vakliteratuur, of door verklaringen van erkende deskundigen.

3.

De vorenstaande toelichting is van overeenkomstige toepassing op motorrijwielen.

4.

Nabootsingen (replica's) die niet aan de vorenstaande criteria voldoen, zijn van deze post uitgesloten.


(1)  PB L 256 van 7.9.1987, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 275/2008 (PB L 85 van 27.3.2008, blz. 3).

(2)  PB L 256 van 7.9.1987, blz. 1.

(3)  PB L 198 van 20.7.1987, blz. 1.

(4)  PB C 90 van 11.4.2008, blz. 1.

(5)  PB L 286 van 31.10.2007, blz. 1.

(6)  PB L 302 van 19.10.1992, blz. 1.

(7)  PB L 17 van 21.1.1997, blz. 1.

(8)  Indien een product te hard is voor de bepaling van de kegelpenetratie na bewerking (methode ASTM D 217) dient dadelijk de kegelpenetratie volgens de methode ASTM D 937 te worden bepaald.

(9)  Het al dan niet gasvormig zijn wordt bepaald bij een temperatuur van 15 °C en een druk van 1 013 millibar.

(10)  Benamingen die synoniem zijn: — duplicaatnegatief: contretype négatif (Frans) — dupe negative (Engels) — controtipi negativi (Italiaans) — Dup-Negativ (Duits); — internegatief: internégatif (Frans) — intermediate negative (Engels) — internegativi (Italiaans) — Zwischennegativ (Duits).


Üles