Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document C2005/057/36

    Zaak C-001/05: Verzoek van de Utlänningsnämnd van 30 december 2004 om een prejudiciële beslissing in het geding tussen Yunying Jia en het Migrationsverk

    PB C 57 van 5.3.2005, p. 22–22 (ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, NL, PL, PT, SK, SL, FI, SV)

    5.3.2005   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 57/22


    Verzoek van de Utlänningsnämnd van 30 december 2004 om een prejudiciële beslissing in het geding tussen Yunying Jia en het Migrationsverk

    (Zaak C-001/05)

    (2005/C 57/36)

    Procestaal: Zweeds

    De Utlänningsnämnd heeft bij beschikking van 30 december 2004, ingekomen ter griffie van het Hof van Justitie op 4 januari 2005, in het geding tussen Yunying Jia en het Migrationsverk, het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen verzocht om een prejudiciële beslissing over de navolgende vragen:

    1

    a.

    Moet artikel 10 van verordening (EEG) nr. 1612/68 (1) tegen de achtergrond van het arrest Akrich aldus worden uitgelegd dat een onderdaan van een derde land die verwant is met een werknemer in de zin van deze verordening, legaal verblijf moet houden in de Gemeenschap om het recht te hebben zich samen met de werknemer te vestigen – en moet artikel 1 van richtlijn 73/148/EEG evenzo aldus worden uitgelegd dat een verwant van een Unieburger, die onderdaan van een derde land is, legaal in de Gemeenschap verblijf moet houden om het recht op vestiging te kunnen uitoefenen?

    b.

    Indien richtlijn 73/148/EEG aldus moet worden uitgelegd dat voor aanspraak door een verwant van een Unieburger, die onderdaan van een derde land is, op het recht van verblijf overeenkomstig de richtlijn, als voorwaarde geldt dat hij legaal in de Gemeenschap verblijft, houdt dat dan in dat de verwant een geldige verblijfskaart of vergunning moet hebben die geldt voor of die wordt geacht te leiden tot verblijf in een van de lidstaten? Wanneer geen verblijfsvergunning kan worden overgelegd, volstaat dan een om een andere reden afgegeven verblijfstitel voor een korter of langer verblijf of is het, zoals in de zaak die aanhangig is bij de Utlänningsnämnd, voldoende dat de verwant die om de verblijfsvergunning verzoekt, een geldig visum heeft?

    c.

    Ingeval een verwant van een Unieburger, die onderdaan van een derde land is, geen aanspraak kan maken op het verblijfsrecht in de zin van richtlijn 73/148/EEG (2) omdat hij niet legaal in de Gemeenschap verblijf houdt, beperkt de weigering van een verblijfsvergunning aan de verwant te verlenen dan het recht van vestiging van de Unieburger in de zin van artikel 43 EG?

    d.

    Indien een verwant van een Unieburger, die onderdaan van een derde land is, geen aanspraak kan maken op het verblijfsrecht in de zin van richtlijn 73/148/EEG omdat hij niet legaal in de Gemeenschap verblijf houdt, beperkt de uitzetting uit het land op grond dat een verzoek om een nationale verblijfsvergunning na binnenkomst in Zweden niet kan worden ingewilligd, dan de vrijheid van vestiging van de Unieburger in de zin van artikel 43 EG?

    2

    a.

    Moet artikel 1, sub d, van richtlijn 73/148/EEG aldus worden uitgelegd dat met de uitdrukking „die te hunnen lasten komen” wordt bedoeld dat een verwant van een Unieburger van laatstgenoemde financiële bijstand ontvangt zodat hij de laagst aanvaardbare levensstandaard in zijn land van oorsprong of in het land waar hij gewoonlijk verblijft, kan verkrijgen?

    b.

    Moet artikel 6, sub b, van richtlijn 73/148/EEG aldus worden uitgelegd dat de lidstaten mogen verlangen dat een verwant van een Unieburger die stelt dat hij afhankelijk is van de Unieburger of diens echtgenoot/partner, naast het bewijs van de onderhoudsplicht van de Unieburger, documenten overlegt die bewijzen dat sprake is van een feitelijke situatie van afhankelijkheid?


    (1)  Verordening (EEG) nr. 1612/68 van de Raad van 15 oktober 1968 betreffende het vrije verkeer van werknemers binnen de Gemeenschap (PB L 257, blz. 2).

    (2)  Richtlijn 73/148/EEG van de Raad van 21 mei 1973 inzake de opheffing van de beperkingen van de verplaatsing en het verblijf van onderdanen van de lidstaten binnen de Gemeenschap ter zake van vestiging en verrichten van diensten (PB L 172, blz. 14).


    Top