EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document C2005/019/64

Zaak T-425/04: Beroep, op 13 oktober 2004 ingesteld door Franse Republiek tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen

PB C 19 van 22.1.2005, p. 30–31 (ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, NL, PL, PT, SK, SL, FI, SV)

22.1.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 19/30


Beroep, op 13 oktober 2004 ingesteld door Franse Republiek tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen

(Zaak T-425/04)

(2005/C 19/64)

Procestaal: Frans

Bij het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen is op 13 oktober 2004 beroep ingesteld tegen de Commissie van de Europese Gemeenschappen door de Franse Republiek, vertegenwoordigd door R. Abraham, G. de Bergues en S. Ramet als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg.

Verzoekster concludeert dat het het Gerecht behage:

beschikking nr. C(2004) 3060 van de Commissie van 2 augustus 2004 inzake de steun die door Frankrijk aan France Télécom is verleend, in haar geheel nietig te verklaren;

de Commissie te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoekster voert ter ondersteuning van haar beroep ten eerste schending van wezenlijke vormvoorschriften en van de rechten van de verdediging aan. Volgens verzoekster heeft de Commissie haar beschikking gebaseerd op elementen, te weten ministeriële besluiten van 12 juli 2002, die vallen buiten de werkingssfeer van de procedure zoals deze door het besluit tot inleiding van de procedure is afgebakend. Verzoekster voert aan dat de Commissie de procedure had moeten uitbreiden door een nieuw besluit tot inleiding vast te stellen.

Verzoekster beroept zich bovendien op een onjuiste rechtsopvatting van het begrip staatssteun in de zin van artikel 87, lid 1, EG. Volgens verzoekster heeft de Commissie het beginsel van de voorzichtige particuliere investeerder binnen de markteconomie verkeerd toegepast. Volgens verzoekster kon het beginsel van de voorzichtige particuliere investeerder niet worden toegepast omdat de ministeriële besluiten geen verplichting van de staat inhouden en niet als staatssteun kunnen worden aangemerkt. Verzoekster is bovendien van mening dat de Commissie op grond van twee afzonderlijke feiten, waarvan zij erkent dat geen van beide, afzonderlijk bezien, voldoet aan de voorwaarden om als staatssteun te worden aangemerkt, ten onrechte heeft geconcludeerd dat er sprake is van staatssteun. Deze feiten zijn de verklaringen van juli 2002 en het plan voor een aandeelhoudersvoorschot van december 2002.

Ten derde voert verzoekster aan dat de Commissie een kennelijke beoordelingsfout heeft gemaakt door aan te nemen dat de analyse van de inhoud van het interview van 12 juli 2002 de conclusie wettigde dat het ging om een verplichting van de staat als aandeelhouder, die de marktsituatie in december zou hebben beïnvloed.

Tot slot voert verzoekster aan dat de gevolgde redenering tegenstrijdigheden en onvolkomenheden bevat waardoor de litigieuze beschikking gebrekkig is gemotiveerd.


Top