Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document C2005/019/63

    Zaak T-410/04: Beroep, op 4 oktober 2004 ingesteld door Italiaanse Republiek tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen

    PB C 19 van 22.1.2005, p. 29–30 (ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, NL, PL, PT, SK, SL, FI, SV)

    22.1.2005   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 19/29


    Beroep, op 4 oktober 2004 ingesteld door Italiaanse Republiek tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen

    (Zaak T-410/04)

    (2005/C 19/63)

    Procestaal: Italiaans

    Bij het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen is op 4 oktober 2004 beroep ingesteld tegen de Commissie van de Europese Gemeenschappen door de Italiaanse Republiek, vertegenwoordigd door D. Del Grazio, avvocato dello Stato.

    Verzoekster concludeert dat het het Gerecht behage:

    de bestreden beschikking nietig te verklaren;

    subsidiair, de beschikking nietig te verklaren voorzover hierin wordt voorzien in een vermindering van de totale middelen die op basis van beschikking 1999/659, zoals gewijzigd bij beschikking 2000/426, aan de Italiaanse Republiek worden toegewezen voor de periode 2000-2006;

    de Commissie te verwijzen in de kosten.

    Middelen en voornaamste argumenten

    In deze zaak wordt opgekomen tegen beschikking 2004/592/EG van de Commissie van 23 juli 2004 [C(2004)2837 def.] houdende wijziging van beschikking 1999/659/EG tot vaststelling van een indicatieve verdeling over de lidstaten van de middelen uit het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw, afdeling Garantie, voor maatregelen op het gebied van plattelandsontwikkeling voor de periode 2000-2006. (1)

    Volgens verzoekster wordt door de wijziging waarin de bestreden beschikking voorziet, niet enkel de toewijzing van gemeenschapsmiddelen aan de Italiaanse Republiek voor het jaar 2004 aangepast ten opzichte van de door deze lidstaat ingediende uitgavenraming, maar wordt het totaalbedrag van de voor deze lidstaat bestemde middelen herzien, zodat door de toekenning van een totale dotatie van 4 473,2 MEuro het op basis van het zogenoemde profiel van Berlijn (gelijk aan 4 512,30 MEuro) vastgestelde bedrag met ongeveer 40 MEuro wordt verminderd.

    Tot staving van haar beroep voert verzoekster schending van het verbod van terugwerkende kracht aan. Zij stelt dienaangaande dat verordening nr. 817/2004 (2) op 20 april 2004 is vastgesteld en op 7 mei 2004 in werking is getreden, terwijl reeds lang was verstreken de in artikel 47, lid 1, van verordening nr. 445/2002 bedoelde vervaldag van 30 september, binnen welke de lidstaten de staat van de in het begrotingsjaar 2003 verrichte en tot het einde van dat jaar nog te verrichten uitgaven, alsmede de ramingen voor de begrotingsjaren 2004 en volgende aan de Commissie moeten meedelen. De Commissie had derhalve de op de begroting van het begrotingsjaar 2004 uitgetrokken kredieten moeten vaststellen op basis van het bepaalde in artikel 49 van die verordening, die op 30 september 2003 nog van kracht was, en nog niet op basis van artikel 57 van verordening nr. 817/2004. Bijgevolg had zij in het begrotingsjaar 2004 niet kunnen overgaan tot de vaststelling van de bestreden beschikking, die haar rechtsgrondslag in de nieuwe uitvoeringsregeling van verordening nr. 1257/1999 (3) vindt, en had zij de daarmee samenhangende aanpassing van de aanvankelijke toewijzingen per lidstaat, vastgelegd bij beschikking nr. 659/1999, zoals gewijzigd bij beschikking nr. 426/2000, niet kunnen verrichten overeenkomstig de bepalingen van het vermelde artikel 57.

    Subsidiair, zelfs indien werd aangenomen dat verordening nr. 817/2004, in het bijzonder artikel 57 in zijn geheel, inderdaad ook op de overeenkomstig verordening nr. 445/2002 vóór 30 september door de lidstaten meegedeelde ramingen van toepassing was, wordt betwist dat de Commissie bevoegd is om de bij beschikking 2000/426, zoals gewijzigd bij beschikking 2000/426, vastgelegde toewijzing van middelen te herzien, ook door vermindering van het op basis van het zogenoemde profiel van Berlijn vastgestelde totaalbedrag, en om dit ook te doen ten aanzien van de Italiaanse Republiek. Dienaangaande wordt aangevoerd dat artikel 46 van verordening nr. 1257/1999 alsmede artikel 57 van verordening nr. 817/2004 zijn geschonden. Het feit dat een daadwerkelijke rechtsgrondslag voor de in de bestreden beschikking toegepaste vermindering volledig ontbreekt, toont volgens verzoekster aan dat verweerster bij het vaststellen daarvan de doelstelling van de verordening waarop de beschikking is gebaseerd, volkomen heeft miskend en bijgevolg ook haar bevoegdheid heeft misbruikt.

    Nog meer subsidiair beroept verzoekster zich op het beginsel van bescherming van het gewettigd vertrouwen alsmede op de motiveringsplicht.


    (1)  PB L 263 van 10.8.2004, blz. 24.

    (2)  Verordening (EG) nr. 817/2004 van 29 april 2004 van de Commissie tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van verordening (EG) nr. 1257/1999 van de Raad inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL) (PB L 153 van 30.4.2004, blz. 30).

    (3)  Verordening (EG) nr. 1257/1999 van de Raad van 17 mei 1999 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL) en tot wijziging en instelling van een aantal verordeningen (PB L 160 van 26.6.1999, blz. 80).


    Top