EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document C2005/019/04

Arrest van het Hof (grote kamer) van 30 november 2004 in zaak C-16/03 (verzoek van het Hovrätt över Skåne och Blekinge om een prejudiciële beslissing): Peak Holding AB tegen Axolin-Elinor AB (Merken — Richtlijn 89/104 EEG — Artikel 7, lid 1 — Uitputting van aan merk verbonden recht — In handel brengen van waren in EER door merkhouder — Begrip — Waren die aan consumenten te koop zijn aangeboden en vervolgens zijn teruggetrokken — Verkoop aan in EER gevestigde marktdeelnemer met verplichting tot in handel brengen van waren buiten EER — Wederverkoop van waren aan andere in EER gevestigde marktdeelnemer — Verhandeling in EER)

PB C 19 van 22.1.2005, p. 3–3 (ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, NL, PL, PT, SK, SL, FI, SV)

22.1.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 19/3


ARREST VAN HET HOF

(grote kamer)

van 30 november 2004

in zaak C-16/03 (verzoek van het Hovrätt över Skåne och Blekinge om een prejudiciële beslissing): Peak Holding AB tegen Axolin-Elinor AB (1)

(Merken - Richtlijn 89/104 EEG - Artikel 7, lid 1 - Uitputting van aan merk verbonden recht - In handel brengen van waren in EER door merkhouder - Begrip - Waren die aan consumenten te koop zijn aangeboden en vervolgens zijn teruggetrokken - Verkoop aan in EER gevestigde marktdeelnemer met verplichting tot in handel brengen van waren buiten EER - Wederverkoop van waren aan andere in EER gevestigde marktdeelnemer - Verhandeling in EER)

(2005/C 19/04)

Procestaal: Zweeds

In zaak C-16/03, betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 234 EG, ingediend door het Hovrätt över Skåne och Blekinge (Zweden), bij beslissing van 19 december 2002, ingekomen bij het Hof op 15 januari 2003, in de procedure: Peak Holding AB tegen Axolin-Elinor AB, voorheen Handelskompaniet Factory Outlet i Löddeköpinge AB, heeft het Hof (grote kamer), samengesteld als volgt: V. Skouris, president, P. Jann, C. W. A. Timmermans, A. Rosas en R. Silva de Lapuerta, kamerpresidenten, C. Gulmann (rapporteur), J.-P. Puissochet, R. Schintgen en J. N. Cunha Rodrigues, rechters, advocaat-generaal: C. Stix-Hackl, griffier: H. von Holstein, adjunct-griffier, op 30 november 2004 een arrest gewezen waarvan het dictum luidt als volgt:

1)

Artikel 7, lid 1, van de Eerste richtlijn (89/104/EEG) van de Raad van 21 december 1988 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten, zoals gewijzigd bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte van 2 mei 1992, moet aldus worden uitgelegd dat van een merk voorziene waren niet kunnen worden geacht in de EER in de handel te zijn gebracht wanneer de merkhouder ze in de EER heeft ingevoerd om ze aldaar te verkopen of wanneer hij ze in zijn eigen winkels of in die van een gelieerde vennootschap aan de consumenten in de EER te koop heeft aangeboden, maar er niet in geslaagd is, ze te verkopen.

2)

In omstandigheden zoals die in het hoofdgeding sluit het bedingen van een verbod van wederverkoop in de EER in een tussen de merkhouder en een in de EER gevestigde marktdeelnemer gesloten verkoopovereenkomst het in de EER in de handel brengen in de zin van artikel 7, lid 1, van richtlijn 89/104, zoals gewijzigd bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, niet uit en staat het derhalve niet in de weg staat aan de uitputting van het uitsluitende recht van de merkhouder in geval van wederverkoop in de EER in strijd met het verbod.


(1)  PB C 55 van 8.3.2003.


Top