Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52004AE0320

    Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het „Voorstel voor een verordening van de Raad inzake beheersmaatregelen voor de duurzame exploitatie van visbestanden in de Middellandse Zee en tot wijziging van de Verordeningen (EEG) nr. 2847/93 en (EEG) nr. 973/2001” (COM(2003) 589 definitief - 2003/0229 (CNS))

    PB C 110 van 30.4.2004, p. 104–107 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)

    30.4.2004   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 110/104


    Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het „Voorstel voor een verordening van de Raad inzake beheersmaatregelen voor de duurzame exploitatie van visbestanden in de Middellandse Zee en tot wijziging van de Verordeningen (EEG) nr. 2847/93 en (EEG) nr. 973/2001”

    (COM(2003) 589 definitief - 2003/0229 (CNS))

    (2004/C 110/17)

    Op 16 december 2003 heeft de Raad besloten het Europees Economisch en Sociaal Comité overeenkomstig artikel 37 van het EG-Verdrag te raadplegen over het voornoemde voorstel.

    Op 27 januari 2004 heeft het bureau van het Europees Economisch en Sociaal Comité de gespecialiseerde afdeling „Landbouw, plattelandsontwikkeling, milieu” belast met de voorbereiding van het advies.

    Gezien de dringende aard van de werkzaamheden heeft het Europees Economisch en Sociaal Comité tijdens zijn op 25 en 26 februari 2004 gehouden 406e zitting (vergadering van 26 februari 2004) besloten de heer SARRÓ IPARRAGUIRRE aan te wijzen als algemeen rapporteur en onderhavig advies met 63 stemmen vóór en 2 stemmen tegen, bij 3 onthoudingen, goedgekeurd.

    1.   Inleiding

    1.1

    Met de voorgestelde verordening (1) wil de Europese Commissie een herziening doorvoeren van Verordening (EG) nr. 1626/94 van de Raad van 27 juni 1994 houdende technische maatregelen voor de instandhouding van de visbestanden in de Middellandse Zee (2). Daarbij houdt zij rekening met de belangrijkste elementen van het Actieplan voor de instandhouding en de duurzame exploitatie van visbestanden in de Middellandse Zee in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid, zoals uiteengezet in de desbetreffende Mededeling aan de Raad en het Europees Parlement (3).

    1.2

    In dit verband stelt zij bovendien voor Verordening (EG) nr. 2847/93 van de Raad van 12 oktober 1993 tot invoering van een controleregeling voor het gemeenschappelijk visserijbeleid (4) en Verordening (EG) nr. 973/2001 van de Raad van 14 mei 2001 tot vaststelling van technische maatregelen voor de instandhouding van bepaalde over grote afstanden trekkende visbestanden (5) te wijzigen.

    1.3

    In de voorgestelde verordening, die 26 overwegingen, 11 hoofdstukken en 5 bijlagen omvat, stelt de Commissie een reeks beheersmaatregelen voor om tot een duurzame exploitatie van de visbestanden in de Middellandse Zee te komen. Deze maatregelen hebben betrekking op de regulering van soorten, habitats en beschermde gebieden, beperkingen ten aanzien van vistuigen, minimummaten van mariene organismen, regels voor de niet-beroepsmatige visserij, de mogelijkheid om beheersplannen op te stellen, controlemaatregelen, voorwaarden voor het vangen van over grote afstanden trekkende soorten en op bepalingen voor de wateren rond Malta.

    2.   Algemene opmerkingen

    2.1

    Het EESC heeft in eerdere adviezen (6) al aangegeven hoe de visserij in de Middellandse Zee volgens hem beheerd moet worden. Destijds kwam het Comité tot een aantal conclusies over het beheer van de visserij in de Middellandse Zee, die nu nog altijd relevant en van belang zijn en een goede beschrijving van de visserij in de Middellandse Zee geven, en daarom hier nog eens worden herhaald:

    „Een doeltreffende regeling voor het beheer van de bestanden moet noodzakelijkerwijs worden afgestemd op de specifieke kenmerken van het Middellandse-Zeegebied.

    Een doeltreffend beheer is daarnaast ook een billijk beheer, dat elke vorm van discriminatie tegengaat.

    Er dient meer te worden geïnvesteerd in het wetenschappelijk onderzoek. Dit impliceert dat de Algemene Raad voor de visserij in de Middellandse Zee nieuw leven moet worden ingeblazen en de touwtjes in handen moet nemen. Daarnaast mag evenwel niet worden afgezien van de onderlinge wetenschappelijke samenwerking tussen de oeverstaten van het Middellandse-Zeegebied, o.m. door de publicatie van studies.

    De uiteenlopende situaties vergen een reële, algemene harmonisatie van de visserij in de Middellandse Zee. Een conditio sine qua non in dit verband is de geleidelijke afschaffing van alle in Verordening (EG) nr. 1626/94 opgenomen uitzonderingen die niet wetenschappelijk gefundeerd zijn, zodat op àlle vloten dezelfde technische voorschriften van toepassing zijn.

    Het Comité dringt erop aan dat de beroepskringen worden geraadpleegd over de tenuitvoerlegging van de voorgestelde regelgeving, en schaart zich achter het voorstel van de EU, die binnen de Algemene Raad voor de visserij in de Middellandse Zee heeft gepleit voor de oprichting van een comité waarin ook de beroepsorganisaties zitting hebben.

    Tegen producenten die de voorschriften inzake de instandhouding van de bestanden met voeten treden moeten gepaste sancties worden genomen. De nadruk moet komen te liggen op verantwoordelijkheid, zodat er paal en perk wordt gesteld aan de oneerlijke concurrentie, waaraan vooral de vloten uit derde landen zich schuldig maken.

    De afbakening van beschermde visserijzones in de Middellandse Zee zal de doeltreffendheid van de maatregelen voor de bescherming en instandhouding van de bestanden in de hand werken.

    De deelnemers aan diplomatieke conferenties mogen het niet alleen bij intentieverklaringen laten. De samenwerking tussen alle betrokken landen dient te worden versterkt via de voorbereidende werkzaamheden, zodat slotverklaringen kunnen worden opgesteld die onmiddellijk van kracht kunnen worden.

    Bij het streven naar een duurzame visserij in de Middellandse Zee dient de ambachtelijke visserij voorrang te krijgen boven de industriële visserij, en dienen de belangen van de oeverstaten te primeren over die van de landen die niet aan de Middellandse Zee grenzen.”

    2.2

    In paragraaf 2.6 van advies CESE 402/2003 stelde het Comité het volgende: „Een geïntegreerd beheer van de visserij veronderstelt dat een analyse wordt gemaakt van de biologische, economische en sociale aspecten, dat naar adequate beheersinstrumenten wordt gezocht, en dat de sector zelf de dialoog aangaat met de betrokken autoriteiten en wetenschappelijke kringen”.

    2.3

    Helaas worden de verwachtingen die met het actieplan (7) werden gewekt, in de voorgestelde verordening niet waargemaakt en blijkt de Commissie de richtsnoeren die het Comité in eerdere adviezen heeft aangereikt, niet te hebben gevolgd. Het Comité komt tot deze conclusie om de volgende redenen:

    2.3.1

    De Commissie geeft niet aan waarom Verordening (EG) nr. 1626/94 herzien zou moeten worden. De maatregelen die in deze verordening vastgesteld zijn, moeten als mislukt worden beschouwd, onder meer omdat er tal van uitzonderingen op de regels zijn toegestaan. Daardoor is er geen sprake van een gelijke behandeling van landen en sectoren en dus ook niet van een echt gemeenschappelijk visserijbeleid in het Middellandse Zeegebied.

    2.3.2

    De wetenschappelijke onderbouwing van de technische voorstellen is onvoldoende. De Commissie geeft niet aan op welke wetenschappelijke en technische studies zij haar voorstellen heeft gebaseerd.

    2.3.3

    Eens te meer laat de Commissie de sociaal-economische aspecten van de visserij in de Middellandse Zee buiten beschouwing. Nergens gaat zij in op de mogelijke gevolgen van de voorgestelde maatregelen voor de betrokken bedrijven en werknemers en voor de kustgebieden die sterk afhankelijk zijn van de visserij.

    2.3.4

    De Commissie hecht onvoldoende belang aan beheer van de visserij door middel van het controleren van de handel en gaat voorbij aan de problemen die ontstaan door de afzet van de vangst van schepen die onder goedkope vlag varen en illegaal in de Middellandse Zee vissen. Daarnaast ontbreken ook maatregelen inzake efficiënte gezondheidscontroles op visserijproducten.

    2.3.5

    Het belang van nauwere multilaterale samenwerking binnen de GFCM (8) teneinde de normen die voor de lidstaten worden vastgesteld, ook te kunnen toepassen op vloten van derde landen die in diezelfde Middellandse Zee vissen, wordt door de Commissie niet belicht.

    In dit verband verzoekt het Comité de Commissie de rol van de regionale projecten van de FAO, zoals COPEMED en ADRIAMED, te versterken.

    2.3.6

    Het enige dat de Commissie doet is bestaande technische maatregelen aanscherpen en reguleren. Zij heeft geen onderzoek gedaan naar selectievere mechanismen om vernieuwende alternatieve mogelijkheden te kunnen aanbieden.

    2.4   Minpunten van de voorgestelde verordening

    Van de elf hoofdstukken waaruit de voorgestelde verordening bestaat, worden hieronder eerst die hoofdstukken geanalyseerd die minpunten bevatten.

    2.4.1

    Met betrekking tot de bepalingen van Hoofdstuk IV (beperkingen ten aanzien van vistuigen) merkt het Comité het volgende op:

    2.4.1.1

    De formulering van de artikelen is vaag en onduidelijk en biedt ruimte voor uitzonderingen, waardoor het gevaar dreigt dat de maatregelen opnieuw mislukken omdat er geen echt gemeenschappelijk visserijbeleid tot stand wordt gebracht. De artikelen moeten dan ook duidelijker geformuleerd worden en uitzonderingsmogelijkheden moeten geschrapt worden; er moet worden gekozen voor geharmoniseerde maatregelen in de Europese Unie die ook afgestemd kunnen worden op derde landen die in de Middellandse Zee vissen.

    2.4.1.2

    De definities van de verschillende soorten vistuigen leveren verwarring op. Er zouden definities gegeven moeten worden van de segmenten die zijn gereguleerd middels internationale normen, zoals bijvoorbeeld de ISCFG (9) van de FAO van 1980, waarbij in ieder geval trawlnetten en ringnetten worden onderscheiden van minder grote vistuigen. Ook zouden de verschillende sleepnetten apart onderscheiden moeten worden, om te voorkomen dat algemene maatregelen voor trawlnetten gevolgen hebben voor andere netten, zoals landzegens, die plaatselijk worden gebruikt.

    2.4.1.3

    Drijfnetten vallen in de voorgestelde verordening niet onder verboden vistuig en visserijpraktijken. Het Comité vindt dat het gebruik van drijfnetten, en dan met name van drijfnetten die zijn bedoeld om vissoorten die over grote afstanden trekken te vangen, expliciet verboden moet worden.

    2.4.1.4

    De voorstellen van de Commissie op het gebied van de minimummaaswijdte zijn niet gebaseerd op gefundeerde wetenschappelijke gegevens. Worden de maatregelen uitgevoerd, dan moeten wellicht talloze bedrijven en werknemers in de visserij stoppen, omdat hun werk niet langer lonend is. Het Comité vindt dan ook dat de Commissie nog geen definitief besluit over de minimummaaswijdte moet nemen, maar eerst wetenschappelijk onderzoek moet laten doen naar de kenmerken en dus de selectiviteit van de te gebruiken materialen, om het voortbestaan van de visserij te waarborgen.

    2.4.1.5

    De voorgestelde minimumgrootte van de haken voor het vangen van zeebrasem is niet gerechtvaardigd. Op grond van wetenschappelijke gegevens, die zijn opgesteld op basis van experimenten met de selectiviteit van haken in verhouding tot de maat van volwassen zeebrasems, adviseert het Comité voor deze haken een lengte van 3,95 cm en een binnenbreedte van 1,65 cm. Daarnaast moeten bij grondbeugen en drijvende beugen niet aan de totale lengte van het vistuig, maar aan het totale aantal haken beperkingen worden opgelegd: grondbeugen zouden maximaal 3.000 haken mogen tellen en drijvende beugen 2.000 (voor het vangen van zwaardvis) resp. 10.000 haken (voor het vangen van andere vissoorten).

    2.4.1.6

    Ook het voorgestelde artikel inzake minimumafstanden en -diepten voor het gebruik van vistuigen is vaag geformuleerd en verwarrend. De voorstellen van de Commissie luiden zonder enige twijfel het einde in voor een groot gedeelte van de schaal- en schelpdiervloot langs de Mediterrane kust. Visserijbeperkingen op basis van minimumafstand tot de kust kunnen vanwege de ongelijke vorm van het continentaal plat van de Middellandse Zee negatieve gevolgen hebben. Daarom is het Comité voorstander van visserijbeperkingen op basis van minimumdiepte. Zo zou het vissen met trawlnetten binnen het gebied bepaald door de dieptelijn van 50 m en het vissen met ringzegens binnen het gebied bepaald door de dieptelijn van 35 m verboden moeten worden.

    2.4.2

    Ten aanzien van Hoofdstuk V (minimummaten van mariene organismen en kunstmatige uitzetting) wil het Comité het volgende opmerken:

    2.4.2.1

    De Commissie gebruikt geen wetenschappelijke argumenten om haar voorstellen te rechtvaardigen. Sommige voorstellen, zoals het voorstel om de minimummaat van heek te verlagen van 20 tot 15 cm, zijn incoherent en uit geen enkel biologisch, wetenschappelijk of economisch oogpunt verdedigbaar. In het geval van bijvoorbeeld zwaardvis stelt de Commissie een maat voor terwijl de ICCAT (10) nog geen aanbeveling heeft gedaan. Voor andere soorten, zoals venusschelpen, besluit zij de minimummaat af te schaffen, zonder te kijken naar de ernstige gevolgen die dit op de markt kan hebben.

    2.4.2.2

    De uitzondering die voor de vangst van jonge sardines wordt gemaakt, is biologisch gezien ontoereikend, schept een kwalijk precedent en is in tegenspraak met de grotere minimummaten die in het algemeen voorgesteld worden.

    2.4.3

    De maatregelen voor over grote afstanden trekkende soorten die in Hoofdstuk IX worden voorgesteld, zijn onaanvaardbaar omdat een adequate wetenschappelijke grondslag ontbreekt. Aangezien het hier gaat om internationale visbestanden die door de ICCAT worden gereguleerd, zou het ook aan de ICCAT moeten zijn om via haar Aanbevelingen dergelijke beheersmaatregelen voor te stellen. Daar de ICCAT helemaal geen concrete maatregelen voor zwaardvissen in de Middellandse Zee heeft voorgesteld, verwerpt het Comité de voorstellen van de Commissie inzake de minimumgrootte van de haken van de beugen, het vangstverbod van vier maanden voor de pelagische visserij met de beug, en de minimummaat voor zwaardvis. Met de goedkeuring van deze voorstellen zou de hele beugvisserij op deze soorten gedoemd zijn te verdwijnen.

    2.5   Pluspunten van de voorgestelde verordening - verdere verbeteringen

    2.5.1

    Hoofdstuk II bevat bepalingen inzake beschermde soorten en habitats. Het vissen boven zeegrasvelden (Posidonia oceanica) of andere mariene fanerogamen wordt verboden. Het Comité staat hier positief tegenover, maar vindt dat ook koraalvelden en formaties van rode alg onder dit verbod moeten vallen.

    2.5.2

    In Hoofdstuk III zijn bepalingen inzake beschermde nationale en communautaire gebieden opgenomen. Het Comité steunt deze maatregel om jonge en paairijpe vissen te beschermen.

    2.5.3

    Het is een goede zaak dat er regels voor de niet-beroepsmatige of sportvisserij worden voorgesteld (Hoofdstuk VI). Het Comité vindt wel dat in dit verband ook het gebruik van grondbeugen verboden moet worden en dat de lidstaten verplicht moeten worden een vergunningstelsel te hanteren, zodat inzicht in de werkelijke omvang van de sportvisserij kan worden verkregen. Met betrekking tot het voorgestelde verbod op het op de markt brengen van mariene organismen die door sportvissers zijn gevangen, meent het Comité dat het in de handel brengen van visserijproducten die tijdens sportwedstrijden zijn gevangen, bij wijze van uitzondering wel toegestaan moet worden, mits de opbrengsten van deze verkoop ten goede komen aan liefdadigheidsinstellingen. Op deze manier wordt voorkomen dat de visserijproducten illegaal worden verkocht en is het gemakkelijker gezondheidscontroles uit te oefenen.

    2.5.4

    Hoofdstuk VII gaat over communautaire en nationale beheersplannen. Dergelijke beheersplannen kunnen een nuttig instrument vormen en door de combinatie van beheersmaatregelen en specifieke technische maatregelen worden afgestemd op de specifieke kenmerken van vele onderdelen van de visserij in de Middellandse Zee. Wel dreigt het gevaar dat de beheersplannen worden gebruikt om uitzonderingen op bepaalde algemene voorschriften van de verordening te maken. Om dit te voorkomen zou in de verordening bepaald moeten worden dat de beheersmaatregelen die worden overwogen, strikter moeten zijn dan de voorschriften van de verordening zelf; het moet dus volstrekt duidelijk zijn dat de beheersplannen niet minder ver mogen gaan dan hetgeen in de verordening ten aanzien van selectiviteit, teruggooi en visserij-inspanning wordt bepaald.

    2.5.5

    Het Comité acht de in Hoofdstuk VIII voorziene controlemaatregelen noodzakelijk, maar vindt wel dat ook vangsten met grondbeugen en geankerde kiewnetten moeten worden gerekend tot de vangsten die uitsluitend in door de lidstaat aangewezen havens aangevoerd en voor het eerst worden afgezet mogen worden. Voorts is het Comité tegen de verplichting om van bepaalde vissoorten elke aan boord gehouden hoeveelheid van meer dan 10 kg, uitgedrukt in levend gewicht, in het logboek te noteren, omdat dit omslachtig en zinloos is. In plaats daarvan zou vissers met als thuisbasis een haven waar de aanvoer wordt geregistreerd en onmiddellijk aan de bevoegde instanties wordt overgedragen, de mogelijkheid moeten worden geboden, gebruik te maken van de facturen van de vis die op de afslag is verkocht.

    2.6

    Hoofdstuk X „Maatregelen betreffende de wateren rond Malta” wordt niet behandeld in dit advies, omdat de desbetreffende bepalingen voortvloeien uit de maatregelen die in het Toetredingsverdrag met Malta (2003) zijn vastgelegd.

    3.   Conclusie

    3.1

    Gezien de in dit advies uiteengezette opmerkingen en het feit dat de visserijsector van de vier mediterrane EU-lidstaten in het algemeen afwijzend tegenover de voorgestelde verordening staat, stelt het Europees Economisch en Sociaal Comité de Commissie voor haar voorstel in te trekken.

    3.2

    Het Comité acht het van groot belang dat zo spoedig mogelijk doeltreffende beheersmaatregelen voor de duurzame exploitatie van de visbestanden in de Middellandse Zee worden getroffen, en verzoekt de Commissie daarom dringend met een nieuw verordeningsvoorstel te komen, waarin rekening wordt gehouden met de opmerkingen in dit advies.

    Brussel, 26 februari 2004

    De voorzitter

    van het Europees Economisch en Sociaal Comité

    Roger BRIESCH


    (1)  COM(2003) 589 def.

    (2)  PB L 171 van 6.7.1994, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 973/2001 (PB L 137 van 19.5.2001)

    (3)  COM(2002) 535 def. EESC-advies over deze Mededeling: CESE 402/2003 van 26 maart 2003

    (4)  PB L 261 van 20.10.1993, blz. 1

    (5)  PB L 137 van 19.5.2001, blz. 1

    (6)  CESE 286/98 van 25-26 februari 1998 - Initiatiefadvies over het beheer van de visserij in de Middellandse Zee en CESE 402/2003 van 26 maart 2003 (zie voetnoot 3)

    (7)  Zie voetnoot 3

    (8)  Algemene Visserijcommissie voor de Middellandse Zee

    (9)  International Standard Classification Fishing Gears

    (10)  Internationale Commissie voor de instandhouding van de tonijnachtigen in de Atlantische Oceaan


    Top