EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document C2004/106/15

Arrest van het Hof (voltallige zitting) van 30 maart 2004 in zaak C–147/02 (verzoek van de Court of Appeal (England & Wales) (Civil Division) om een prejudiciële beslissing): Michelle K. Alabaster tegen Woolwich plc, Secretary of State for Social Security (Sociale politiek — Mannelijke en vrouwelijke werknemers — Gelijke beloning — Wettelijke zwangerschapsuitkering — Berekening van hoogte van uitkering — Inaanmerkingneming van loonsverhoging)

PB C 106 van 30.4.2004, p. 10–10 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)

30.4.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 106/10


ARREST VAN HET HOF

(voltallige zitting)

van 30 maart 2004

in zaak C–147/02 (verzoek van de Court of Appeal (England & Wales) (Civil Division) om een prejudiciële beslissing): Michelle K. Alabaster tegen Woolwich plc, Secretary of State for Social Security (1)

(Sociale politiek - Mannelijke en vrouwelijke werknemers - Gelijke beloning - Wettelijke zwangerschapsuitkering - Berekening van hoogte van uitkering - Inaanmerkingneming van loonsverhoging)

(2004/C 106/15)

Procestaal: Engels

In zaak C–147/02, betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 234 EG van de Court of Appeal (England & Wales) (Civil Division) (Verenigd Koninkrijk), in geding tussen Michelle K. Alabaster en Woolwich plc, Secretary of State for Social Security, om een prejudiciële beslissing over de uitlegging van artikel 119 EG-Verdrag (de artikelen 117-120 EG-Verdrag zijn vervangen door de artikelen 136 EG-143 EG) en het arrest van 13 februari 1996, Gillespie e.a. (C-342/93, Jurispr. blz. I-475), heeft het Hof (voltallige zitting) samengesteld als volgt: V. Skouris, president, P. Jann, C. W. A. Timmermans, C. Gulmann, J. N. Cunha Rodrigues en A. Rosas, kamerpresidenten, A. La Pergola, J.-P. Puissochet, R. Schintgen (rapporteur), F. Macken en N. Colneric, rechters; advocaat-generaal: P. Léger, griffier: L. Hewlett, hoofdadministrateur, op 30 maart 2004 een arrest gewezen waarvan het dictum luidt als volgt:

1)

Artikel 119 EG Verdrag (de artikelen 117-120 EG-Verdrag zijn vervangen door de artikelen 136 EG-143 EG) moet aldus worden uitgelegd dat het, voorzover de beloning die de werkneemster tijdens haar zwangerschapsverlof ontvangt ten minste voor een deel wordt vastgesteld op basis van het loon dat zij vóór aanvang van dat verlof heeft genoten, vereist dat elke tussen het begin van de door het referentieloon gedekte periode en het einde van het zwangerschapsverlof ingetreden loonsverhoging wordt betrokken bij de looncomponenten op basis waarvan die beloning wordt berekend. Dit vereiste is niet beperkt tot het geval waarin deze loonsverhoging terugwerkt tot de door het referentieloon gedekte periode.

2)

Bij gebreke van communautaire regelgeving op dit gebied is het aan de bevoegde nationale autoriteiten om, met inachtneming van het geheel van de regels van gemeenschapsrecht en met name van richtlijn 92/85/EEG van de Raad van 19 oktober 1992 inzake de tenuitvoerlegging van maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid op het werk van werkneemsters tijdens de zwangerschap, na de bevalling en tijdens de lactatie (tiende bijzondere richtlijn in de zin van artikel 16, lid 1, van Richtlijn 89/391/EEG), te bepalen op welke wijze een voor of tijdens het zwangerschapsverlof ingetreden salarisverhoging dient te worden betrokken bij de looncomponenten op basis waarvan de hoogte van de tijdens dat verlof aan de werkneemster verschuldigde beloning wordt vastgesteld.


(1)  PB C 144 van 15.6.2002


Top