EUR-Lex Baza aktów prawnych Unii Europejskiej

Powrót na stronę główną portalu EUR-Lex

Ten dokument pochodzi ze strony internetowej EUR-Lex

Dokument C2004/106/14

Arrest van het Hof (voltallige zitting) van 23 maart 2004 in zaak C-138/02 [verzoek van de Social Security Commissioner (Engeland) om een prejudiciële beslissing]: Brian Francis Collins tegen Secretary of State for Work and Pensions (Vrij verkeer van personen — Artikel 48 EG-Verdrag (thans, na wijziging, artikel 39 EG) — Begrip „werknemer” — Socialezekerheidsuitkering voor werkzoekenden — Verblijfsvoorwaarde — Burgerschap van Europese Unie)

PB C 106 van 30.4.2004, str. 9—10 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)

30.4.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 106/9


ARREST VAN HET HOF

(voltallige zitting)

van 23 maart 2004

in zaak C-138/02 [verzoek van de Social Security Commissioner (Engeland) om een prejudiciële beslissing]: Brian Francis Collins tegen Secretary of State for Work and Pensions (1)

(Vrij verkeer van personen - Artikel 48 EG-Verdrag (thans, na wijziging, artikel 39 EG) - Begrip „werknemer” - Socialezekerheidsuitkering voor werkzoekenden - Verblijfsvoorwaarde - Burgerschap van Europese Unie)

(2004/C 106/14)

Procestaal: Engels

In zaak C-138/02, betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 234 EG van 23 maart 2004, door de Social Security Commissioner (Engeland) in het aldaar aanhangige geding tussen Brian Francis Collins en Secretary of State for Work and Pensions, om een prejudiciële beslissing over de uitlegging van verordening (EEG) nr. 1612/68 van de Raad van 15 oktober 1968 betreffende het vrije verkeer van werknemers binnen de Gemeenschap (PB L 257, blz. 2), zoals gewijzigd bij verordening (EEG) nr. 2434/92 van de Raad van 27 juli 1992 (PB L 245, blz. 1), en van richtlijn 68/360/EEG van de Raad van 15 oktober 1968 inzake de opheffing van de beperkingen van de verplaatsing en het verblijf van de werknemers der lidstaten en van hun familie binnen de Gemeenschap (PB L 257, blz. 13), heeft het Hof (voltallige zitting), samengesteld als volgt: V. Skouris, president, P. Jann, C. W. A. Timmermans, C. Gulmann, J. N. Cunha Rodrigues (rapporteur) en A. Rosas, kamerpresidenten, A. La Pergola, J.-P. Puissochet, R. Schintgen, N. Colneric en S. von Bahr, rechters, advocaat-generaal: D. Ruiz-Jarabo Colomer, griffier: L. Hewlett, hoofdadministrateur, een arrest gewezen waarvan het dictum luidt als volgt:

1)

Een persoon in de situatie van verzoeker in het hoofdgeding is geen werknemer in de zin van titel II van het eerste deel van verordening (EEG) nr. 1612/68 van de Raad van 15 oktober 1968 betreffende het vrije verkeer van werknemers binnen de Gemeenschap, zoals gewijzigd bij verordening (EEG) nr. 2434/92 van de Raad van 27 juli 1992. Het staat evenwel aan de nationale rechter om na te gaan of het begrip „werknemer” in de nationale regeling in die zin moet worden begrepen.

2)

Een persoon in de situatie van verzoeker in het hoofdgeding heeft niet het recht om in het Verenigd Koninkrijk te verblijven op de enkele grond van richtlijn 68/360/EEG van de Raad van 15 oktober 1968 inzake de opheffing van de beperkingen van de verplaatsing en het verblijf van de werknemers der lidstaten en van hun familie binnen de Gemeenschap.

3)

Het recht op gelijke behandeling als bedoeld in artikel 48, lid 2, EG-Verdrag (thans, na wijziging, artikel 39, lid 2, EG), beschouwd in samenhang met de artikelen 6 en 8 EG-Verdrag (thans, na wijziging, de artikelen 12 EG en 17 EG), verzet zich niet tegen een nationale regeling die het recht op een uitkering voor werkzoekenden afhankelijk stelt van een verblijfsvoorwaarde, mits die voorwaarde haar rechtvaardiging kan vinden in objectieve overwegingen die losstaan van de nationaliteit van de betrokken personen en evenredig zijn aan de legitieme doelstelling van het nationale recht.


(1)  PB C 169 van 13.7.2002.


Góra