EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document C2004/106/05

Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 18 maart 2004 in zaak C-342/01 (verzoek van de Juzgado de lo Social n° 33 de Madrid om een prejudiciële beslissing): María Paz Merino Gómez tegen Continental Industrias del Caucho SA (Sociale politiek — Gelijke behandeling van mannen en vrouwen — Zwangerschapsverlof — Vrouwelijke werkneemster wier zwangerschapsverlof samenvalt met jaarlijkse vakanties die in bedrijfsakkoord inzake jaarlijkse vakantie voor gehele personeel zijn overeengekomen)

PB C 106 van 30.4.2004, p. 4–4 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)

30.4.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 106/4


ARREST VAN HET HOF

(Zesde kamer)

van 18 maart 2004

in zaak C-342/01 (verzoek van de Juzgado de lo Social no 33 de Madrid om een prejudiciële beslissing): María Paz Merino Gómez tegen Continental Industrias del Caucho SA (1)

(Sociale politiek - Gelijke behandeling van mannen en vrouwen - Zwangerschapsverlof - Vrouwelijke werkneemster wier zwangerschapsverlof samenvalt met jaarlijkse vakanties die in bedrijfsakkoord inzake jaarlijkse vakantie voor gehele personeel zijn overeengekomen)

(2004/C 106/05)

Procestaal: Spaans

In zaak C-342/01, betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 234 EG van de Juzgado de lo Social no 33 de Madrid (Spanje), in het geding tussen María Paz Merino Gómez en Continental Industrias del Caucho SA, om een prejudiciële beslissing over de uitlegging van artikel 7, lid 1, van richtlijn 93/104/EG van de Raad van 23 november 1993 betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd (PB L 307, blz. 18), artikel 11, punt 2, sub a, van richtlijn 92/85/EEG van de Raad van 19 oktober 1992 inzake de tenuitvoerlegging van maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid op het werk van werkneemsters tijdens de zwangerschap, na de bevalling en tijdens de lactatie (tiende bijzondere richtlijn in de zin van artikel 16, lid 1, van richtlijn 89/391/EEG) (PB L 348, blz. 1), en artikel 5, lid 1, van richtlijn 76/207/EEG van de Raad van 9 februari 1976 betreffende de tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen ten aanzien van de toegang tot het arbeidsproces, de beroepsopleiding en de promotiekansen en ten aanzien van de arbeidsvoorwaarden (PB L 39, blz. 40), heeft het Hof (Zesde kamer), samengesteld als volgt: J. N. Cunha Rodrigues, waarnemend voor de president van de Zesde kamer, J.-P. Puissochet, R. Schintgen, F. Macken en N. Colneric (rapporteur), rechters; advocaat-generaal: J. Mischo; griffier: R. Grass, op 18 maart 2004 een arrest gewezen waarvan het dictum luidt als volgt:

1)

Artikel 7, lid 1, van richtlijn 93/104/EG van de Raad van 23 november 1993 betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd, artikel 11, punt 2, sub a, van richtlijn 92/85/EEG van de Raad van 19 oktober 1992 inzake de tenuitvoerlegging van maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid op het werk van werkneemsters tijdens de zwangerschap, na de bevalling en tijdens de lactatie (tiende bijzondere richtlijn in de zin van artikel 16, lid 1, van richtlijn 89/391/EEG), en artikel 5, lid 1, van richtlijn 76/207/EEG van de Raad van 9 februari 1976 betreffende de tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen ten aanzien van de toegang tot het arbeidsproces, de beroepsopleiding en de promotiekansen en ten aanzien van de arbeidsvoorwaarden, dienen aldus te worden uitgelegd dat een werkneemster haar jaarlijkse vakantie in een andere periode moet kunnen nemen dan gedurende haar zwangerschapsverlof, ook wanneer het zwangerschapsverlof samenvalt met de periode van de jaarlijkse vakantie die algemeen bij bedrijfsakkoord is vastgesteld voor het gehele personeel.

2)

Artikel 11, punt 2, sub a, van richtlijn 92/85 dient aldus te worden uitgelegd dat het eveneens betrekking heeft op het recht van een werkneemster in omstandigheden als in het hoofdgeding, op een in de nationale wettelijke regeling vastgestelde langere jaarlijkse vakantie dan het door richtlijn 93/104 bepaalde minimum.


(1)  PB C 317 van 10.11.2001.


Top