This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 92002E003352
WRITTEN QUESTION P-3352/02 by Baroness Sarah Ludford (ELDR) to the Commission. EC Petition 566/2000.
SCHRIFTELIJKE VRAAG P-3352/02 van Baroness Sarah Ludford (ELDR) aan de Commissie. Aanvraag EG 566/2000.
SCHRIFTELIJKE VRAAG P-3352/02 van Baroness Sarah Ludford (ELDR) aan de Commissie. Aanvraag EG 566/2000.
PB C 280E van 21.11.2003, p. 15–15
(ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)
SCHRIFTELIJKE VRAAG P-3352/02 van Baroness Sarah Ludford (ELDR) aan de Commissie. Aanvraag EG 566/2000.
Publicatieblad Nr. 280 E van 21/11/2003 blz. 0015 - 0015
SCHRIFTELIJKE VRAAG P-3352/02 van Baroness Sarah Ludford (ELDR) aan de Commissie (19 november 2002) Betreft: Aanvraag EG 566/2000 In haar brief d.d. 19 juni 2002 deelt de Commissie mede dat er in het kader van de Overeenkomst tussen de EG en Noorwegen van 1973 niet doeltreffend kan worden opgetreden. Krachtens artikel 27, leden 2 en 3, dienen de Partijen bij de Overeenkomst aan het Gemengd Comité alle mogelijke gegevens te verstrekken over inbreuken in de zin van artikel 23, en moet er in dit Comité binnen de drie maanden een besluit worden genomen. Werd dit door de EG als Partij bij de Overeenkomst gedaan, wat was het resultaat, en, zo niet, waarom niet? Antwoord van de heer Monti namens de Commissie (11 december 2002) In de brief van 19 juni 2002, waarnaar het geachte parlementslid verwijst, wordt uiteengezet wat het resultaat zou kunnen zijn van de voorlegging van een mededingingszaak waarbij een Noorse onderneming is betrokken aan het Gemengd Comité EEG/Noorwegen overeenkomstig de Vrijhandelsovereenkomst EEG/Noorwegen van 1973. In artikel 27 van deze Overeenkomst, waarnaar het geachte parlementslid eveneens verwijst, wordt enkel voorzien in een recht voor elke overeenkomstsluitende partij om de zaak voor te leggen aan het Gemengd Comité. In de zaak die is bedoeld in het EG-verzoekschrift 566/2000 en in de vraag van het geachte parlementslid, blijkt uit de door de Commissie vastgestelde feiten niet dat er sprake is van schending van de artikelen 85 en 86 van het toenmalige EEG-Verdrag. De zaak dient bijgevolg niet te worden voorgelegd aan het Comité overeenkomstig artikel 27.