This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 92003E001320
WRITTEN QUESTION E-1320/03 by Richard Balfe (PPE-DE), John Bowis (PPE-DE),Charles Tannock (PPE-DE) and Theresa Villiers (PPE-DE) to the Commission. Clarification of the status of fenthion with regard to safety and Annex I to Council Directive 91/414/EEC.
SCHRIFTELIJKE VRAAG E-1320/03 van Richard Balfe (PPE-DE), John Bowis (PPE-DE),Charles Tannock (PPE-DE) en Theresa Villiers (PPE-DE) aan de Commissie. Verduidelijking van de status van fenthion met betrekking tot de veiligheid en bijlage I van Richtlijn 91/414/EEG.
SCHRIFTELIJKE VRAAG E-1320/03 van Richard Balfe (PPE-DE), John Bowis (PPE-DE),Charles Tannock (PPE-DE) en Theresa Villiers (PPE-DE) aan de Commissie. Verduidelijking van de status van fenthion met betrekking tot de veiligheid en bijlage I van Richtlijn 91/414/EEG.
PB C 268E van 7.11.2003, pp. 185–186
(ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)
SCHRIFTELIJKE VRAAG E-1320/03 van Richard Balfe (PPE-DE), John Bowis (PPE-DE),Charles Tannock (PPE-DE) en Theresa Villiers (PPE-DE) aan de Commissie. Verduidelijking van de status van fenthion met betrekking tot de veiligheid en bijlage I van Richtlijn 91/414/EEG.
Publicatieblad Nr. 268 E van 07/11/2003 blz. 0185 - 0186
SCHRIFTELIJKE VRAAG E-1320/03 van Richard Balfe (PPE-DE), John Bowis (PPE-DE),Charles Tannock (PPE-DE) en Theresa Villiers (PPE-DE) aan de Commissie (8 april 2003) Betreft: Verduidelijking van de status van fenthion met betrekking tot de veiligheid en bijlage I van Richtlijn 91/414/EEG In zijn antwoord op schriftelijke vraag E-3811/02(1) stelt de heer Byrne namens de Commissie dat het Wetenschappelijk Comité voor planten in december 2002 heeft vastgesteld dat de nieuwe toxicologische informatie over fenthion geen aanleiding vormt om het vorige advies van het comité over de mutagene eigenschappen van fenthion te wijzigen en dat het weinig waarschijnlijk is dat fenthion tot vertraagd intredende neurotoxiciteit bij mensen leidt, maar ook dat ondanks de wijziging van de gebruiksmethode en een aantal nieuwe studies nog steeds grote onduidelijkheid heerst over het gevaar van het voorgestelde gebruik van fenthion voor vogels. De problemen waarnaar het comité in zijn vorige advies heeft verwezen, blijven daarom onopgehelderd. Naar welke wijziging van de gebruiksmethode verwijst de Commissie? Is het spuiten van fenthion met een vliegtuig in overeenstemming met de communautaire wetgeving en naar welke gebruiksmethodes wordt verwezen als wordt gesteld dat het weinig waarschijnlijk is dat fenthion tot vertraagd intredende neurotoxiciteit bij mensen leidt? Kan de Commissie bevestigen dat fenthion tot nog toe niet is opgenomen in de lijst van werkzame stoffen in bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG(2) van de Raad van 15 juli 1991? Kan de Commissie in dat geval besluiten om fenthion op te nemen in de lijst zo lang er twijfels bestaan over de risico's voor vogels en andere in het wild levende dieren? Met betrekking tot het voorzorgsbeginsel verklaart de Commissie het volgende: Het gebruik van een gewasbeschermingsmiddel is alleen toegestaan als uit de beschikbare wetenschappelijke en technische kennis blijkt dat de residuen en het gebruik (overeenkomstig de goede praktijken op het gebied van de bescherming van gewassen) onschadelijk voor mens en dier zijn en geen onaanvaardbare gevolgen voor het milieu hebben. De Commissie geeft zelf toe dat de risico's van het gebruik van fenthion voor vogels onduidelijk zijn. Waarom heeft de Commissie in deze dan niet het voorzorgsbeginsel ingeroepen? (1) PB C 161 E van 10.7.2003, blz. 148. (2) PB L 230 van 19.8.1991, blz. 1. Antwoord van de heer Byrne namens de Commissie (27 mei 2003) In het antwoord van de Commissie op schriftelijke vraag E-3811/02 van de heer Tannock werd geconcludeerd dat de Commissie de procedures zou volgen, als vastgesteld in Verordening (EEG) nr. 3600/92 van de Commissie van 11 december 1992 houdende bepalingen voor de uitvoering van de eerste fase van het werkprogramma als bedoeld in artikel 8, lid 2, van Richtlijn 91/414/EEG van de Raad betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen(1). Verder werd aangegeven dat na voltooiing van alle raadplegingen de Commissie zo spoedig mogelijk en heel waarschijnlijk tijdens de vergadering in april 2003 een voorstel voor een besluit over fenthion aan het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid zou voorleggen. De wijziging van de gebruiksmethode waarvan de Commissie in dat eerdere antwoord melding maakte, verwijst naar het gebruik als een spray bait-toepassing. Een dergelijke gebruiksmethode impliceert dat slechts een gedeelte van ongeveer een derde van de bomen van de grond wordt behandeld. Wat de vertraagd intredende neurotoxiciteit (neuropathie) bij mensen betreft, bevestigt het wetenschappelijk bewijs niet de vorige aanname dat fenthion tot dit effect zou kunnen leiden. Op 14 en 15 april 2003 heeft de Commissie met de lidstaten een voorstel voor de niet-opname van fenthion in bijlage I van Richtlijn 91/414/EEG besproken. Een verdere discussie in het comité is gepland tijdens zijn volgende vergadering in juni 2003. De Commissie blijft van mening dat de wetgeving inzake gewasbeschermingsmiddelen rekening houdt met het voorzorgsbeginsel, aangezien een product alleen kan worden toegelaten als wordt aangetoond dat het in het licht van de huidige wetenschappelijke en technische kennis geen schadelijke effecten heeft voor de menselijke of dierlijke gezondheid dan wel een onaanvaardbare invloed op het milieu. (1) PB L 366 van 15.12.1992.